Basisbegrippen der lichtvoering Hier is getracht om de lichtvoering op schepen in grote lijnen voor te stellen. Aangezien de complexiteit van de lichtschema s, is al snel duidelijk geworden dat een volledige beschrijving niet haalbaar is. Het doel is eigenlijk om zij, die met modelbouw bezig zijn, wat achtergrond informatie te geven. Kenmerken van de verlichting in de lichtvoering, is het bij nacht herkennen van het type en bedrijfstoestand van een vaartuig. Daarvoor zijn op elk schip rondom- en sector schijnende lichten gemonteerd. De rondom schijnende lichten behoeven eigenlijk geen uitleg, de naam zegt het zelf al. Een aan de mast gemonteerd licht zal natuurlijk nooit rondom kunnen schijnen, omdat de mast in de weg loopt en een afdekking van de stralen veroorzaakt. Deze afdekking man giet groter zijn dan 6. Sectorlichten daarentegen zijn niet rondom zichtbaar. De hoek waaronder deze het licht verspreiden is ingeperkt. De indeling van de lichtverstrooiing van de verschillende lichten kan men uit de tekening aflezen. Omdat de begrenzing van de sectoren niet helemaal scherp kan worden gemaakt, geldt voor toplicht, heklicht en de andere navigatielichten een verbreed veld van 5, waarin de lichtintensiteit van maximum naar 0 moet worden herleid. Een uitzondering vormen echter de twee zijlichten. Deze moeten naar voren zijn gericht en het licht moet in een veld van 3 van maximum naar 0 worden gebracht. Door de kleine verspreidingshoek zijn, afhankelijk van de waarnemingsplaats, in de vaarrichting beide zijlichten zichtbaar. Voor de horizontale lichtverspreiding, geldt dat tot 25 boven en onder de middenlijn, minstens 50% van de voorgeschreven lichtsterkte beschikbaar moet zijn. Dat verzekert een nog voldoende lichtsterkte bij het rollen en stampen van het vaartuig. Met lichtsterkte wordt hier de zichtbaarheidsafstand bedoeld. Deze waarde geeft aan tot op welke afstand in een bepaalde omstandigheid nog zichtbaar moet zijn. De waarde wordt in Nautical Mile ( zeemijl) opgegeven (1NM= 1852 m.). De minimum draagwijdte van de toplicht van een vaartuig vanaf 50 m. lengte bedraagt 6NM en voor alle andere lichten volstaat een draagwijdte van 3NM. Voor kortere vaartuigen is de voorgeschreven draagwijdte kleiner. Welk licht heeft welk vaartuig.. Welke zijn de voorschriften voor het gebruik van de verschillende lichten? Iedereen kent ongetwijfeld de basisopstelling: toplicht, zijlichten en heklicht, maar er zijn nog veel meer lichtcombinaties. Elke combinatie verwijst naar een handeling of toestand van het betroffen vaartuig. Daardoor is een visvaartuig gemakkelijk te onderscheiden van een sleepboot of een loods. In de volgende tekeningen worden de schepen, voor het gemak, vanaf de voorzijde en vanaf een zijkant getoond.
Machine aangedreven vaartuigen Minder dan 50 m. lengte De titel zegt het al, dit zijn schepen dat door een machine worden aangedreven. Schepen van een lengte tot 50m. voeren een toplicht in het voorste gedeelte, zijlichten en een heklicht. Het beeld hiernaast toont zo een opstelling. Dit is de meest elementaire opstelling die op een schip kan worden gevoerd. Voor schepen korter dan 20m. zijn de moet regels wat soepeler en voor schepen onder de 7m. en een snelheid beneden de 7 Kt is enkel een rondom schijnend licht vereist Vanaf50m. lengte Schepen met een lengte vanaf 50m. moeten een tweede toplicht voeren. Deze dient op een afstand van minstens de helft van de lengte van het vaartuig, achter de voorste toplicht en moet ook een stuk hoger worden geplaatst. Het beeld hiernaast toont de opstelling. Niet manoeuvreerbaar Een beperkt manoeuvreerbaar schip is een vaartuig die door zijn handeling, positie of motorpanne, beperkt wordt in zijn bestuurbaarheid. Bij nacht voert dit schip twee rondom schijnende rode lichten boven elkaar. Is het schip in beweging (varen met beperkte snelheid) dan moeten ook de zijlichten en het heklicht gevoerd worden. Toplicht blijft uit! Diepgang hinder Schepen die door diepteproblemen gehinderd worden en daardoor sterk worden gehinderd, voeren drie rondom schijnende rode lichten onder elkaar. Deze lichten worden toegevoegd aan de lichten die het schip normaal voert en dat van zodra het vaartuig begint te varen, niet afhankelijk van de vaart door het water. Beperkt manoeuvreerbaar met vaart Dit kan een gevolg zijn van de aard van inzet van het vaartuig. De beperking wordt aangegeven door drie rondom schijnende onder elkaar rood-wit-rood lichten aangegeven. Tijdens het varen komen daar nog de navigatielichten bij, zoals de afgebeelde tonnenlegger.
Baggerschepen en/of andere vaartuigen die onderwater werkzaamheden uitvoeren, voeren twee boven elkaar geplaatste rondom schijnende groene lichten aan de passeerkant. De zijde van het obstakel wordt door twee boven elkaar geplaatste rondom schijnende rode lichten aangegeven. De afbeelding toont een dergelijke vaartuig, waarvan in zijaanzicht ook de niet bevaarbare zijde zichtbaar is. Vaartuigen voor anker voeren es nachts een wit rondom schijnend licht aan het voorste deel van het schip en een tweede kleiner wit rondom schijnend licht aan de achterkant van het schip. Bij vaartuigen kleiner dan 50m. volstaat één wit licht. (ankerlicht). Bijkomend mag het deklicht worden aangeschakeld. Bij schepen langer dan 100m. is dit zelfs verplicht. Is een loods aan boord en ligt zijn vaartuig voor anker, wordt bij het ankerlicht de overeenkomstige verlichting toegevoegd: twee rondom schijnende schijnbaar onder mekaar geplaatste wit en rood lichten. Een vaartuig dat aan de grond ligt, voert, boven het ankerlicht, twee rondom schijnende rode lichten. Dienstvaartuigen van de veiligheids diensten ( Kustwacht, Scheepvaartpolitie, douane enz.) voeren tijdens een operatie een blauwe zwaailicht boven en bovenop de gebruikelijke navigatielichten. De frequentie ligt bij de 120 omwentelingen / flitsen per minuut.
Een in dienst zijnde loods voert twee, onder elkaar, rondom schijnende wit en rood licht. Tijdens een verplaatsing komen de gebruikelijke navigatielichten erbij, behalve het toplicht. Douane vaartuigen drie toegevoegde onder elkaar rondom schijnende groene lichten aan de gebruikelijke navigatielichten. Mijnen zoekers / mijnenvegers voeren tijdens het ruimen bovenop alle voorgeschreven navigatielichten, tijdens de vaart of voor anker, drie groene rondom schijnende lichten. De opstelling is op de afbeelding goed te herkennen. In een sleepverband voert het slepend vaartuig twee toplichten over elkaar. Is de sleep langer dan 200m. (hek sleper en hek sleep) worden drie toplichten boven elkaar gevoerd. Verder dient de sleper een gele licht boven de witte heklicht te voeren met dezelfde verspreidingshoek als het heklicht. Is de sleper als assisterend ingezet,(zijdelings slepen) blijft het sleeplicht uit. De sleep voert de zijlichten en het heklicht. Bovenop de beschreven lichten kunnen nog bijkomende signalisaties worden gevoerd. Het beeld toont een beperkt manoeuvreerbaar sleepboot.
Trawler: er wordt onderscheid gemaakt tussen een Trawler en een niet Trawler. We beginnen met de overbekende krabbenkotters. Dit zijn Trawlers en voeren groen boven wit tijdens het vissen. Tijdens de vaart dienen ook de zij en heklicht te worden gevoerd. Tijdens het uitzetten of het binnenhalen van de netten, is zo een kotter bovendien beperkt manoeuvreerbaar en moet dus rood boven rood voeren. Groen en wit zijn dan uitgeschakeld. Niet Trawler: Deze schepen voeren rood over wit en tijdens de vaart de zij en heklichten. Bereikt het vangtoestel verder dan 150m. in het water, is een bijkomend rood licht in de richting van het vangtoestel voorgeschreven. Wordt met een ringnet gevist, dienen twee gele rondom schijnend afwisselend flitslichten te worden gevoerd. In deze afbeelding wordt een vrij varend overzetvaartuig (veerpont) getoond. Hier worden twee gele flitslichten aan boeg en hek voorgeschreven en nog één boven het toplicht. Bron: Karsten Hildebrand