Examen Maart Twee schepen naderen elkaar met tegengestelde koersen bij een engte. Bij gevaar voor aanvaring moet (CEVNI):

Transcriptie

1 Examen Maart 2002 Hieronder staan de vragen van het Stuurbrevet-examen van 9 maart Het gedeelte Beperkt (20 vragen) staat op 60 punten, dit wil zeggen 3 punten per vraag. Het gedeelte Algemeen (10 vragen) geeft u maximaal 30 punten. In beide examens bent u geslaagd indien u 60 % gehaald hebt (resp. 36/60 en 18/30). Let op: met dit systeem van meerkeuzevragen geeft een correct antwoord op een vraag 3 punten, geen antwoord geeft 0 punten en een foutief antwoord levert -1 punt op. Gokken wordt dus gesanctioneerd! Omcirkel de letter met het juiste antwoord. De oplossing vindt u na de laatste vraag. BEPERKT STUURBREVET Opmerking: De vermelding "CEVNI" heeft betrekking op de Europese reglementering. De vermelding "SIGNI" heeft betrekking op de Europese voorschriften voor signalisatie op de scheepvaartwegen. 1. Twee schepen naderen elkaar met tegengestelde koersen bij een engte. Bij gevaar voor aanvaring moet (CEVNI): A. het grote schip Y dat tegen de stroom invaart de weg vrijlaten B.het kleine schip X de weg vrijlaten voor het grote schip Y C.het voor stroom varend klein schip X de weg vrijlaten 2. Er bestaat gevaar voor aanvaring tussen de kleine zeilschepen. Welke bewering is juist voor de getekende situatie (CEVNI):

2 A. zeilschip Z moet uitwijken omdat zeilschip Y stuurboordwal houdt B.zeilschip Z moet uitwijken omdat loef voor lij uitwijkt C.zeilschip Y moet uitwijken omdat het over stuurboord ligt 3. In het CEVNI-reglement betekent de term "'s nachts": A. de tijd tussen 30 minuten na zonsondergang en 30 minuten vóór zonsopgang B.de tijd tussen 30 minuten vóór zonsondergang en 30 minuten na zonsopgang C.de tijd tussen zonsondergang en zonsopgang 4. Een stilliggend schip is een schip dat (CEVNI): A. geen motor in werking heeft B.ten anker of gemeerd ligt C.geen vaart loopt door het water 5. Tot de schepen of boten behoren (CEVNI): A. drijvende voorwerpen B.drijvende inrichtingen C.drijvende werktuigen 6. Op de oever ziet u het getekende bord. Het bord geeft de loop van de vaargeul aan. Zwaar geladen vrachtschepen zullen bij voorkeur (CEVNI):

3 A. nabij de linkeroever varen B.nabij de rechteroever varen C.oversteken naar de andere oever 7. Bij welke kardinale markering hoort het wit licht met karakter Q (3) 10 s (SIGNI)? A. noord B.oost C.west 8. Wat betekent het volgende verkeersteken (CEVNI)? A. verplichting een geluidssein te geven B.verplichting bijzonder op te letten C.verplichting stil te houden (onder bepaalde omstandigheden) 9. Wat betekent het volgende verkeersteken (CEVNI)? A. sluis op 40 m B.de vaargeul bevindt zich op 40 m van de oever C.verbod te meren op 40 m 10. Wat betekent het volgende verkeersteken?

4 A. verboden ligplaats te nemen B.verboden te ankeren C.verboden te meren aan de oever 11. Met welk geluidssein moet deze boot zijn manoeuvre kenbaar maken (CEVNI): 12. Schip 1 wil schip 2 oplopen zoals op de tekening aangeduid is. Welk geluidssignaal geeft de oploper (= schip 1) (CEVNI)? 13. Een klein schip dat geen radar aan boord heeft en dat bij slecht zicht de vaart voortzet, moet een mistsein geven. Dit mistsein moet met tussenpozen van ten hoogste één minuut worden herhaald en bestaat uit (CEVNI): A. één korte stoot B.één lange stoot C.vijf korte stoten 14. U ziet een schip dat als dagteken een blauw-witte vlag voert (CEVNI). Dit schip:

5 A. heeft één of meer sportduikers onder water B.verricht onderhoud aan de bebakening van de vaargeul C.verricht opmetingen ten behoeve van de overheid 15. De tekening toont de lichten (CEVNI) van: A. een gesleepte boot (vooraanzicht) B.een schip dat brandbare stoffen vervoert C.een schip in bedrijf voor de visvangst 16. De tekening toont (CEVNI): A. een onmanoeuvreerbaar schip B.een schip dat gevaarlijke stoffen vervoert C.een schip dat voorrang bij de sluizen heeft 17. Overdag ziet u een drijvend werktuig in vooraanzicht (R = rood, W = wit).welke zijde van het drijvend werktuig is vrij om langszij te varen?

6 A. enkel zijde 1 B.enkel zijde 2 C.zowel zijde 1 als 2, maar met de nodige voorzichtigheid 18. Uw schip is voorzien van een rechtse schroef. U wilt keren in een smal vaarwater, waar het niet mogelijk is om in één keer rond te draaien. Het is windstil. Bij het inzetten van het keermanoeuvre kunt u zich het beste bevinden: A. aan bakboordzijde van het vaarwater B.aan stuurboordzijde van het vaarwater C.in het midden van het vaarwater 19. Een zeilschip moet in een kanaal laveren als de wind: A. van achteren komt B.van opzij komt C.van voren komt 20. Water is als blusmiddel alleen geschikt bij: A. klasse A-branden B.klasse B-branden C.klasse C-branden ALGEMEEN STUURBREVET Internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee 21. De internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee zijn van toepassing op: A. alle schepen B.uitsluitend werktuiglijk voortbewogen schepen C.uitsluitend schepen langer dan 20 m

7 22. Het driekleurenlicht (zijlichten of boordlichten en heklicht gecombineerd in één lantaarn) aan of nabij de top van de mast mag gevoerd worden door: A. alleen zeilschepen korter dan 12 m B.zeilschepen korter dan 20 m C.alle zeilschepen 23. U ziet: Dit is een: A. beperkt manoeuvreerbaar schip dat varende is B.beperkt manoeuvreerbaar schip dat geen vaart door het water loopt C.schip bezig met de uitoefening van de loodsdienst 24. Een schip voert als dagmerk een cilinder. Dit is een: A. loodsvaartuig B.vissersvaartuig (niet treilvisserij) C.schip dat door zijn diepgang beperkt is in zijn manoeuvreerbaarheid 25. Schepen korter dan 12 m zijn tijdens beperkt zicht: A. verplicht de voorgeschreven geluidsseinen (mistseinen) te geven B.niet verplicht de voorgeschreven geluidsseinen (mistseinen) te geven C.niet verplicht de voorgeschreven geluidsseinen (mistseinen) te geven maar dienen dan wel met tussenpozen van niet langer dan twee minuten een ander doelmatig geluidssein te geven Scheepvaartreglement Beneden-Zeeschelde 26. Volgens dit reglement is een klein schip: A. een schip kleiner dan 15 m B.een schip kleiner dan 20 m C.een schip kleiner dan 20 m, uitgezonderd een sleepboot en een duwboot

8 27. Bij het verlaten van een vaargeul mag u de koerslijn van een schip dat buiten die vaargeul vaart kruisen en het verplichten van koers of vaart te wijzigen? A. nee B.ja C.ja, indien uw schip groter is 28. Drijvende leidingen die de scheepvaart kunnen hinderen moeten over de gehele lengte aangeduid worden met: A. rondom zichtbare witte lichten B.rondom zichtbare gele lichten C.rondom zichtbare rode lichten Politiereglement Beneden-Zeeschelde 29. Volgens het politiereglement van de Beneden-Zeeschelde is een vaargeul: A. het gedeelte van het vaarwater dat betond of bebakend is B.het gedeelte van de Beneden-Zeeschelde waar enkel de beroepsvaart mag varen C.het gedeelte van het vaarwater waar enkel de pleziervaart mag varen 30. De nationale vlag: A. moet verplicht overdag gevoerd worden door alle schepen B.moet verplicht gevoerd worden op verzoek van de met de politie te water belaste overheid van de federale politie C.moet slechts op wettige feestdagen gevoerd worden

9 ANTWOORDEN 1A - 2A - 3C - 4B - 5C - 6B - 7B - 8C - 9B - 10B - 11B - 12B - 13B - 14A - 15B - 16C - 17A - 18A - 19C - 20A - 21A - 22B - 23B - 24C - 25C - 26C - 27A - 28B - 29A - 30B