Hoger instituut voor de arbeid Katholieke Universiteit Leuven E. Van Evenstraat 2e B-3000 Leuven Telefoon +32 16 32 33 33 Telefax +32 16 32 33 44 Thema 1 LLL en kennismaatschappij Topic 4 Upskilling (i.k.v. OESO-onderzoek) Onderzoeksvoorstel voor het onderzoeksprogramma VIONA 2003 Prof. dr. Ides NICAISE HIVA (K.U.Leuven)
1. Promotor(en) Naam: Nicaise Ides Instelling: K.U.Leuven Onderzoekseenheid: HIVA Contactadres: E. Van Evenstraat 2 E, 3000 Leuven Tel.: 016-32.33.37 Fax: 016-32.33.44 E-mail: ides.nicaise@hiva.kuleuven.ac.be 2. Titel van het onderzoeksproject Upskilling and sustainable labour market integration in Flanders 3. Bondige beschrijving van het onderzoeksproject (max. 2 blz.) Zoals aangegeven in de aanbesteding kadert dit expertrapport in de Vlaamse deelname aan het SULQ-project (skills upgrading for the low qualified) van de OESO. De onderzoeksvraag en -methode worden dan ook grotendeels vastgelegd door het OESO -onderzoeksteam. Het HIVA is uitermate goed geplaatst voor deze opdracht omwille van volgende redenen: ruime ervaring met evaluatie van diverse voorzieningen die in het SULQ-onderzoek zullen besproken worden (of gelijkaardige), o.a. via het eerdere VIONA-onderzoek duurzame arbeidsintegratie van zwakke werkzoekenden, evaluaties van ESF-doelstelling 3 programma s, juridische analyses van inschakelingsvoorzieningen; een ruim netwerk van contacten met lokale werkgevers / promotoren;; ervaring met actieve deelname aan transnationaal OESO -onderzoek en andere internationaal gecoordineerde onderzoeksprojecten (Sysdem, ESF, Cedefop, European Foundation, ) De kernvraag van het SULQ-onderzoek betreft de koppeling van arbeidsintegratie van laaggeschoolden aan opleiding, met het oog op een meer duurzame integratie. In het verleden werd vastgesteld dat laaggeschoolde langdurig werkzoekenden soms, al dan niet dank zij een actief arbeidsmarktprogramma, terug aan de slag kunnen, maar vrij snel terug hun werk verliezen bij economisch ontij. Om dit te voorkomen worden allerlei formules gehanteerd waarbij de herintegratie gepaard gaat met nazorg, loopbaanbegeleiding en (centraal maar niet uitsluitend!) verdere bijscholing. Het SULQ-onderzoek wil lessen trekken uit de evaluatie van lokale en regionale voorbeelden ( goede praktijken ) om ze internationaal te verspreiden. Naast Vlaanderen nemen Oostenrijk, Canada, Denemarken en het VK aan de studie deel. In Vlaanderen denken we bijvoorbeeld aan volgende instrumenten (de lijst is wellicht niet exhaustief en anderzijds ook te uitgebreid - er zal uit het overzicht uiteindelijk een beperkt aantal modellen voor uitdieping uitgekozen worden in overleg met de OESO en de Vlaamse Administratie): de individuele beroepsopleiding in ondernemingen (IBO), bekend om zijn hoge tewerkstellingsresultaten; bepaalde alternerende opleidingen voor kansengroepen in de social profit sector, zoals bv. interculturele medewerkers of de ervaringsdeskundigen in de armoede; invoegbedrijven (voorzover gecombineerd met opleiding) die duurzame tewerkstelling bieden aan risicogroepen; invoegafdelingen, d.i. duurzame tewerkstelling voor risicogroepen binnen bestaande reguliere ondernemingen, onder andere ook in het kader van taaksplitsing, waarbij een aantal deeltaken wordt gehergroepeerd en ondergebracht in de nieuwe afdeling. Deze taaksplitsing wordt eventueel gecombineerd met inschuifopleidingen (= soort IBO op maat van jobrotatie); een subprogramma van de hefboomkredieten dat eveneens op jobrotatie toegespitst is;
2 het Wisselbanenplan, gericht op doorstroming van zittende werknemers, gecombineerd met arbeidsintegratie van werkzoekenden via inschuifopleidingen, om verdringing door overkwalificatie tegen te gaan. Op macrovlak wil men hiermee tegelijk knelpunten op de arbeidsmarkt oplossen en de werkloosheid reduceren; WEP+, d.i. een combinatie van werkervaring, opleiding en begeleiding, voorbehouden aan langdurig werklozen en OCMW-cliënteel; Interface (de vroegere leereilanden), thans toegespitst op jobrotatie, met wisselend succes wat de tewerkstellingsperspectieven van de vervanger betreft;: de Bijblijf-rekening, een systeem van opleidingsvouchers voor individuele werkenden, gekoppeld aan loopbaanbegeleiding in een competentiecentrum diverse projecten in het kader van Doelstelling 3 Zwaartepunt 4 van het Europees Sociaal Fonds (preventie van jobverlies). Zoals bij de aanbesteding aangegeven zal het onderzoek in vier fasen verlopen: 1. Een achtergrondrapport met een overzicht van Vlaamse maatregelen / voorzieningen (cf. supra), met voor elk instrument een bondige beschrijving van de doelstellingen, historiek, regelgeving, doelgroep, feitelijk bereik, financiering, bekende effecten, 2. De organisatie van een werkbezoek bij een paar (innovatieve) voorbeelden van goede praktijken op het terrein. Daarbij zal gestreefd worden naar een juiste balans tussen commerciële en sociale economiebedrijven, en tevens tussen projecten met een lange ervaring en nieuwe initiatieven. De voorbeelden zullen geselecteerd worden in overleg met de Vlaamse Administratie en het OESO -team. Meestal zal het gaan om bedrijven die meerdere van de bovenvermelde instrumenten combineren. 3. Vervolgens zullen de weerhouden modellen uitgediept worden d.m.v. documentanalyse (cf. ook fase 1) en een dertigtal interviews bij diverse stakeholders (werkgevers, vakbonden, doelgroepwerknemers, opleiders, overheidsdiensten). Het interviewschema zal vooraf met het OESO-team besproken worden. Het lijkt ons voor een goede evaluatie belangrijk om uit eerdere publicaties over duurzame arbeidsintegratie van laaggeschoolden, een definitie van duurzame integratie en een lijst van succesvoorwaarden voor integratietrajecten te destilleren. 4. Tenslotte zal een rapport opgesteld worden in het engels, andermaal volgens het door de OESO voorgestelde stramien (30 blz. met 4 secties: arbeidsmarkt(beleids)context; handicaps van de doelgroep; analyse van de pilots; evaluatie en beleidsaanbevelingen). 4. Viona thema en topic Thema 1 (LLL en kennismaatschappij); Topic 4 skills upgrading for the low-qualified. 5. Tijdsschema Timing Viona 2003-2004 Taken Totaal aantal onderzoeksmaanden Fase 1: - background report ½ FTE maand Fase 2: - werkbezoek ½ FTE maand Fase 3 veldwerk 1 FTE maand Fase 4: - eindrapport 1 FTE maand
3 7. Valorisatie van de onderzoeksresultaten publicatie als deelrapport van het OESO-onderzoek artikel in een internationaal tijdschrift actieve deelname aan OESO-conferentie over dit onderzoek (presentatie van deelaspect of van Vlaamse deelstudie) presentatie op Arbeidsmarktonderzoekersdag 8. Ides NICAISE Vijf voornaamste gerelateerde publicaties NICAISE I. (2002), Giving fish or teaching to fish? A cost-benefit analysis of Belgian employment-training projects for minimum income recipients, in: Public Finance and Management, 2(2). Nicaise I., Lauwereys L. & Matheus N. (2002), L économie sociale d insertion, cheval de bataille ou cheval de Troie?, Reflets et Perspectives de la Vie Economique, XLI(3), p.77-86. Nicaise I. (2001), Human capital, reservation wages and job competition: Heckman s lambda re-interpreted, Applied Econ., (33), p.309-315. Nicaise I.(2001), De actieve welvaartsstaat en de werkers van het elfde uur. Arbeid als antwoord op sociale uitsluiting, Antwerpen: Standaard Uitg. Nicaise I., Bollens J., Dawes L., Laghaei S., Thaulow I., Verdié M. & Wagner A. (1995), Pitfalls and dilemmas in labour market policies for disadvantaged groups - and how to avoid them, Journal for European Social Policy, 5(3), August 1995, p. 199-217. Nicaise I., Bollens J., DAWES L., LAGHAEI S., THAULOW I., VERDIÉ M. & WAGNER A. (1995), Labour market policies for the poor in Europe: pitfalls and dilemmas - and how to avoid them, Aldershot, Avebury. 8.1 Relevante lopende onderzoeksprojecten Onderzoeksproject: Sociale economie, sociale integratie en duurzame ontwikkeling opdrachtgever: DWTC einddatum: april (september?) 2004
BIJLAGE / GEDETAILLEERD ONDERZOEKSVOORSTEL UPSKILLING AND SUSTAINABLE LABOUR MARKET INTEGRATION IN FLANDERS Zoals aangegeven in de aanbesteding kadert dit expertrapport in de Vlaamse deelname aan het SULQ-project (skills upgrading for the low qualified) van de OESO. De onderzoeksvraag en methode worden dan ook grotendeels vastgelegd door het OESO -onderzoeksteam. Het SULQ-project kadert op zijn beurt in het LEED-programma van de OESO (Local Economic and Employment Development) dat inmiddels 20 jaar loopt, en dat als hoofddoel heeft de tewerkstelling (vooral van achtergestelde doelgroepen) te stimuleren via lokale ontwikkelingsinitiatieven. De term lokaal verwijst zowel naar private commerciële initiatieven zoals micro-ondernemingen en KMO s, als naar sociale economie-projecten. Veel aandacht gaat naar een aangepaste bestuursvorm ( governance ) waarbij decentralisatie, bottom-up aanpak, partnership en geïntegreerde aanpak troef zijn. De facto betekent dit alvast dat de SULQ-case studies bij voorkeur gezocht moeten worden binnen kleinschalige, lokale werkgelegenheidsinitiatieven, zowel in het reguliere circuit als in de sociale economie, met aandacht voor de geïntegreerde aanpak en netwerkvorming. Met geïntegreerd bedoelen we bovendien dat upskilling niet kan beperkt worden tot loutere bijscholing: naast scholing dienen ook waar mogelijk instrumenten zoals begeleiding, werkervaring, loopbaanadvies e.d. in aanmerking genomen te worden. Maar soms houdt de geïntegreerde benadering ook een collectieve dimensie in. Niet alleen wordt een individuele werknemer op diverse terreinen geholpen; de arbeidsorganisatie binnen het bedrijf wordt aangepast, zodat ook andere werknemers er beter van worden (cf. concepten zoals taaksplitsing, inschuifopleiding, wisselbanenplan, ). Het HIVA is uitermate goed geplaatst voor deze opdracht omwille van volgende redenen: ruime ervaring met evaluatie van diverse voorzieningen die in het SULQ-onderzoek zullen besproken worden (of gelijkaardige), o.a. via het eerdere VIONA-onderzoek duurzame arbeidsintegratie van zwakke werkzoekenden (Rubbrecht & Nicaise, 2002), 10 jaar evaluaties van ESF-doelstelling 3 programma s, juridische analyses van inschakelingsvoorzieningen; een ruim netwerk van contacten met lokale werkgevers/promotoren; bezit van een uitgebreide documentatie verzameld via onderzoek en n.a.v. deelname aan jury s voor prijzen (bv. federale prijs sociale economie); ervaring met transnationaal OESO -onderzoek in het kader van thematic reviews (bv. adult education) en andere internationaal gecoördineerde onderzoeksprojecten op het vlak van arbeidsmarktbeleid (Sysdem, ESF, Cedefop, European Foundation, Peer Reviews Eur. Empl. Strategy, mid-term evaluatie EES, ). De kernvraag van het SULQ-onderzoek betreft de koppeling van arbeidsintegratie van laaggeschoolden aan opleiding en andere begeleidende maatregelen, met het oog op een meer duurzame integratie ( job retention - sustainable integration ). In het verleden werd vastgesteld dat laaggeschoolde langdurig werkzoekenden soms, al dan niet dank zij een actief arbeidsmarktprogramma, terug aan de slag kunnen, maar vrij snel terug hun werk verliezen bij economisch ontij. Om dit te voorkomen worden allerlei formules gehanteerd waarbij de herintegratie gepaard gaat met nazorg, loopbaanbegeleiding en verdere bijscholing. Het SULQ-onderzoek wil lessen trekken uit de evaluatie van lokale en regionale voorbeelden ( goede praktijken ) om ze internationaal te verspreiden. Naast Vlaanderen nemen Oostenrijk, Canada, Denemarken en het VK aan de studie deel. Het feit dat de Vlaamse (eerder dan Belgische) overheid deelneemt aan het onderzoek impliceert een bijkomend
criterium voor afbakening van het onderzoeksvoorwerp: initiatieven die gebruik maken van typisch Vlaamse beleidsinstrumenten krijgen voorrang. Wij stellen voor om fase 1 te laten starten in december 2003, maar het werkbezoek pas in het voorjaar van 2004 (bv. februari) te laten plaatsvinden. Fase 1: beleidscontext en -instrumenten Men kan de hierboven beschreven onderzoeksvraag benaderen vanuit twee invalshoeken: het beleid en het operationele niveau. Op beleidsniveau gaat het om regelgeving en instrumenten die door de overheid ter beschikking gesteld worden van werkgevers, om een duurzame arbeidsintegratie te bevorderen. Op het operationele niveau bekijkt men dan de feitelijke methodiek van upskilling, door combinatie van HRM-methoden en beleidsinstrumenten. In fase 1 van het onderzoek worden de beleidscontext en -instrumenten beschreven. In Vlaanderen denken we vanuit de beleidsinvalshoek bijvoorbeeld aan volgende instrumenten: de individuele beroepsopleiding in ondernemingen (IBO), bekend om zijn hoge tewerkstellingsresultaten; bepaalde alternerende opleidingen voor kansengroepen in de social profit sector, zoals bv. interculturele medewerkers of de ervaringsdeskundigen in de armoede; invoegbedrijven (voorzover gecombineerd met opleiding) die duurzame tewerkstelling bieden aan risicogroepen; Invoegafdelingen, d.i. duurzame tewerkstelling voor risicogroepen binnen bestaande reguliere ondernemingen, onder andere in het kader van taaksplitsing, waarbij een aantal deeltaken wordt gehergroepeerd en ondergebracht in een nieuwe afdeling. Deze taaksplitsing wordt eventueel gecombineerd met inschuifopleidingen (= IBO op maat van jobrotatie); een subprogramma van de hefboomkredieten dat eveneens op jobrotatie toegespitst is; het Wisselbanenplan, gericht op doorstroming van zittende werknemers, gecombineerd met arbeidsintegratie van werkzoekenden, om verdringing door overkwalificatie tegen te gaan. Op macrovlak wil men hiermee tegelijk (a) knelpunten op de arbeidsmarkt oplossen door opwaartse mobiliteit van zittende werknemers binnen het bedrijf te bevorderen, en (b) de werkloosheid reduceren; WEP+, d.i. een combinatie van werkervaring, opleiding en begeleiding, voorbehouden aan laaggeschoolde langdurig werklozen en OCMW-cliënteel; Interface (de vroegere leereilanden), thans toegespitst op jobrotatie, met wisselend succes wat de tewerkstellingsperspectieven van de vervanger betreft; de Bijblijf-rekening, een systeem van opleidingsvouchers voor individuele werkenden, gekoppeld aan loopbaanbegeleiding in een competentiecentrum; diverse projecten in het kader van Doelstelling 3 Zwaartepunt 4 van het Europees Sociaal Fonds (preventie van jobverlies). Deze fase zal uitmonden in een bondig achtergrondrapport (20 à 30p.) met (a) een korte schets van de arbeidsmarktcontext, vnl. voor laaggekwalificeerde arbeid; (b) een algemene voorstelling van het beleidskader; en (c) een overzicht van Vlaamse maatregelen / initiatieven, met voor elk voorbeeld een beschrijving van de doelstellingen, historiek, regelgeving, doelgroep, feitelijk bereik, financiering, bekende effecten Dit achtergrondrapport zal dienen ter informatie van de OESO -experten, bij de voorbereiding van hun werkbezoek; het zal achteraf ook geïntegreerd worden in het eindrapport.
Fase 2: werkbezoek ( field visit ) Hier gaat het om de organisatie van een werkbezoek bij een paar voorbeelden van goede praktijken. We dalen m.a.w. af naar het operationele niveau. De voorbeelden zullen geselecteerd worden in overleg met de Vlaamse Administratie en het OESO-team. Daarbij zal gestreefd worden naar een juiste balans tussen commerciële en sociale economiebedrijven, en tevens tussen projecten met een lange ervaring en nieuwe initiatieven. Ook de toepassing van innovatieve Vlaamse beleidsinstrumenten vormt uiteraard een belangrijk criterium. Concreet denken we bv. aan: een voorbeeld van het wisselbanenplan; een voorbeeld uit het WEP+ plan; een voorbeeld van een invoegafdeling. In elk van de drie gevallen wordt gestreefd naar duurzame reguliere arbeidsintegratie, al dan niet via het tussenstadium van de sociale economie, met aanwending van één of meerdere Vlaamse beleidsinstrumenten. Uiteraard blijft de link met het beleidskader belangrijk. Het werkbezoek zal ook één of meerdere seminariemomenten bevatten waarin de beleidscontext besproken wordt met beleidsverantwoordelijken, vertegenwoordigers van de Administratie, koepelorganisaties van stakeholders en onderzoekers. Het werkbezoek wordt uiteraard in nauwe samenwerking met de Administratie voorbereid. Het HIVA zal zich inzetten voor de verkennende bezoeken, het voorbereiden van de presentaties met plaatselijke bedrijfsleiders/promotoren en andere betrokken stakeholders, het klaarmaken van beknopt Engelstalig presentatie-materiaal, een paar thematische inleidingen, en de praktische organisatie van het bezoek. We gaan ervan uit dat de Administratie instaat voor de financiering en ook één of meerdere inleiding(en) zal verzorgen bij seminaries. Fase 3: uitdieping case studies Vervolgens zullen de weerhouden modellen uitgediept worden d.m.v. documentanalyse en interviews bij diverse stakeholders (werkgevers, vakbonden, doelgroepwerknemers, opleiders, overheidsdiensten). Het interviewschema zal vooraf met het OESO-team besproken worden. Als uitgangspunt lijkt het ons belangrijk om het concept duurzame arbeidsintegratie uit te klaren, dat ook in het SULQ-onderzoek het ultieme evaluatiecriterium zou moeten zijn. Voortbouwend op de Beleidsnota 2000-2004 van Minister Landuyt, hanteren we een definitie met vier aspecten: stabiele tewerkstelling (al dan niet binnen eenzelfde bedrijf); kwaliteitsvolle tewerkstelling (qua arbeidsinhoud, -voorwaarden, -omstandigheden, -verhoudingen); tewerkstelling die niet ten koste gaat van andere dimensies van levenskwaliteit (gezondheid, gezinsleven, socio-culturele participatie, ); en tewerkstelling die niet ten koste gaat van derden (d.w.z. afwezigheid van verdringing). Uit eerdere publicaties over duurzame arbeidsintegratie van laaggeschoolden (zie o.a. ATD-Vierde Wereld, 1998; Vos et al., 2000; Nicaise et al., 1995; lopend DWTC-project) zullen we een lijst van succesvoorwaarden destilleren voor upskilling-trajecten die uitmonden in duurzame integratie van laaggekwalificeerden. Centraal staat o.i. de trajectbenadering, waarbij dit SULQ-project zich concentreert op de nazorg binnen het traject, m.a.w. de fase na indiensttreding. 1 In tweede instantie zal aandacht besteed worden aan de arbeidsorgani- 1 Noteer dat de afbakening van de nazorg-fase op zich reeds een voorwerp van discussie is: de aanwerving wordt immers niet automatisch als het eindstadium van een integratietraject beschouwd.
satorische aspecten, m.n. de samenhang tussen individuele trajecten van instromende en zittende werknemers. Het is alsnog onduidelijk hoeveel case studies precies zullen geanalyseerd worden. Zonder vooruit te willen lopen op de beslissingen van de stuurgroep, ramen we het aantal cases voorlopig op 3 à 5, afhankelijk van de gewenste diepgang in de analyse. Voor de selectiecriteria verwijzen we naar de criteria vermeld onder fase 2. Het lijkt ons nuttig ook één case te bestuderen waar, ondanks het bereik van een quasi-identieke doelgroep, bewust geen opleiding in het integratietraject is opgenomen. De bedoeling is om een soort vergelijkingsgroep te hebben waartegen causale verbanden tussen de upskilling -strategie en de duurzaamheid van de integratie op een kwalitatieve manier kunnen afgetoetst worden (wetend dat vroeger kwantitatief onderzoek met vergelijkingsgroepen reeds het effect van opleiding op job retentie heeft aangetoond, evenwel zonder analyse van de onderliggende mechanismen). De OESO-methodologie voorziet in een dertigtal gestructureerde open interviews; te verdelen over werkgevers, werknemers, andere stakeholders (bv. opleiders, loopbaanbegeleiders, vakbond ) en de overheid (kabinet, administratie). De interviews zullen volgende onderwerpen beslaan: arbeidsverleden en obstakels tot integratie aan de zijde van de werknemers (opleidingsbehoeften, drempels naar opleiding en andere, al dan niet persoonsgebonden obstakels); algemene situatie van de lokale economische omgeving en arbeidsmarkt, en positie van laaggeschoolden hierin; bedrijfsstrategieën inzake aanwerving en HRM; opvattingen over diversiteit, ; gehanteerd(e) impliciet(e) of expliciet(e) trajectmodel(len) om upskilling te realiseren; daarmee samenhangende arbeidsorganisatorische modellen (taaksplitsing, wisselbanen, ); kenmerken van de aangeboden bijscholing (inhoud, methodiek, duur, aanbieders, omkadering, verhouding on/off-the-job, verhouding algemene / technische vorming / praktijk, kostprijs en financiering, ; kenmerken van de geïntegreerde aanpak: longitudinaal (link tussen de verschillende fasen, timing, begeleiding, ) naar levensdomeinen (gerelateerde ondersteuning van deelnemers op het vlak van kinderopvang, mobiliteit, sociale integratie enz.; met dito implicaties m.b.t. netwerking, coherentie van het aanbod, ) interindividueel (samenhang tussen trajecten van instromende en zittende werknemers); effectiviteit van de upskilling in termen van directe resultaten: drop-out, evaluatiemethoden, slaagkansen, rendement, link met loopbaanperspectieven, gepercipieerde succesvoorwaarden; evaluatie door elke stake-holder afzonderlijk en per onderdeel van het traject; verbeterpunten voor de actoren zelf en beleidssuggesties; effectiviteit van de upskilling in termen van lange termijnresultaten, met inbegrip van indirecte effecten: hoe duurzaam is de integratie in termen van stabiliteit en kwaliteit van de gevonden tewerkstelling, van levenskwaliteit, van neveneffecten voor derden? Fase 4: rapportering Tenslotte zal een rapport opgesteld worden in het engels, andermaal volgens het door de OESO voorgestelde stramien (30 blz. met 4 secties: arbeidsmarkt(beleids)context; obstakels tot integratie; analyse van de pilots; evaluatie en beleidsaanbevelingen).
Referenties --(1998), Uit de opgelegde inactiviteit raken. Verslag van de Frans-Belgische studiegroep Arbeid, Werkloosheid en Sociale Zekerheid, Brussel, Beweging ATD Vierde Wereld m.m.v. Lutte - Solidarité - Travail, juni 1998, 49p. Landuyt R. (2000), Beleidsnota Werkgelegenheid 2000-2004, Brussel, Kabinet van de Vlaamse Minister van Werkgelegenheid en Toerisme. Nicaise I., Bollens J., Dawes L., Laghaei S., Thaulow I., Verdié M. & Wagner A. (1995), Labour market policies for the poor in Europe: pitfalls and dilemmas - and how to avoid them, Aldershot, Avebury. Rubbrecht I. & Nicaise I. (2002), Duurzame arbeidsintegratie van zwakke werkzoekenden: eerste resultaten, Leuven, HIVA. Vos S., Struyven L. & Bollens J. (2000), Werk, werkloos, werk. Effectiviteit en kosten-batenanalyse van reïntegratietrajecten voor werkzoekenden, Leuven: HIVA.