Brussel, 23 maart 2015 Dhr. Geert Bourgeois Minister-president Martelaarsplein 19 1000 BRUSSEL Mijnheer de minister, Met deze brief willen we U op de hoogte brengen van onze bezorgdheid over het overleg rond het Banenpact. Wij hebben overleg rond het Banenpact en rond alle materies m.b.t. de 6de staatshervorming steeds belangrijk gevonden. Daaromtrent verwijzen we naar onze diverse SERV-adviezen van de afgelopen jaren, de onderhandelingen die de afgelopen maanden intens zijn gevoerd en die geresulteerd hebben in deelakkoorden omtrent bijvoorbeeld de kinderbijslag. We vinden het belangrijk dat we gemeenschappelijk als sociale partners en als Vlaamse Regering het Banenpact vorm kunnen geven, met o.a. een luik over een doelgroepenbeleid dat sociaal rechtvaardig en doelgericht, doelmatig en transparant is en ook rechtszekerheid biedt, vooral ook in de overgangsfase. Maar voor ons moet een gemeenschappelijk akkoord vooral ook een evenwichtig akkoord zijn. Evenwichtig in het beantwoorden van de bekommernissen van alle betrokken partijen - werkgevers, werknemers en beleid - én evenwichtig in de ondersteuningsmechanismen en ondersteuningsmiddelen, dit wil zeggen ondersteuning van enerzijds de betrokken werkgevers en anderzijds de betrokken werknemers. Intussen moeten we vaststellen dat het SERV-overleg over het Banenpact zeer moeizaam loopt. Vorige week is het overleg op aangeven van de werkgeversorganisaties zelfs opgeschort. Omdat we blijven geloven in het sociaal overleg, maar een evenwichtig akkoord absoluut noodzakelijk is om alle sociale partners te overtuigen, willen wij U via deze brief onze bekommernissen én de daarop gebaseerde alternatieve voorstellen om mogelijks uit de impasse te geraken, meegeven.
We vinden het in elk geval essentieel dat: 1. De RSZ-kortingen voor jongeren vooral worden ingezet voor de laaggeschoolde jongeren, aangezien hun positie op de arbeidsmarkt het zwakst blijft. Dat kan ook ruimte vrijmaken voor andere doelgroepen, met name de laaggeschoolden tussen 25 en 55 jaar. 2. Ook de langdurig werklozen (tussen 25 en 55 jaar) ondersteund worden bij de inschakeling op de arbeidsmarkt en dit in elk geval via een werkuitkering (tijdelijke activering van de werkloosheidsuitkering bij aanwerving). 3. Werklozen recht hebben op een duurzame inschakeling. Zeker voor de ouderen moet dit zo snel als mogelijk het geval zijn. Daarom moet de minimale tewerkstellingsduur van 5 kwartalen, zoals bij de huidige Vlaamse aanwervingspremie voor ouderen het geval is, als subsidievoorwaarde behouden blijven. 4. De werkhervattingstoeslag voor oudere werklozen verder wordt ingezet met het oog op een vlottere transitie van werkloosheid naar werk. 5. Doelgroepen niet alleen goedkoper worden, maar vooral dat hun positie op de arbeidsmarkt wordt versterkt. Doelgroepkortingen moeten daarom ook (competentie)versterkend worden ingezet. 6. Tijdelijke werkervaring ofwel een verzekerde opstap is naar duurzaam werk (zoals bij IBO), ofwel de opbouw verzekert van kwalitatieve werkervaring én van sociale rechten via een werknemersstatuut. 7. Meer werknemers kunnen deelnemen aan brede permanente vorming (arbeidsmarktgerichte, algemene, syndicale ) en daarvoor met behoud van loon zelf initiatief kunnen nemen via het instrument van betaald educatief verlof. We zijn graag bereid deze voorstellen nader toe te lichten en met U en de andere Ministers te bespreken. Met vriendelijke groeten, Caroline Copers Ann Vermorgen Hugo Engelen Algemeen secretaris Nationaal secretaris Vlaams Gewestsecretaris Vlaams ABVV ACV ACLVB
Hieronder vindt u de voorstellen van ACV, ABVV en ACV omtrent het Banenpact. We behandelen eerst, vertrekkende vanuit de hoger geformuleerde uitgangspunten, de voorstellen mb.t. de doelgroepkortingen en de tijdelijke werkervaring. Vervolgens gaan we in op de noodzakelijke kwalitatieve maatregelen en op opleiding en vorming. Doelgroepkortingen Sociaal rechtvaardig en doelgericht Met dit uitgangspunt willen we een doelgroepenbeleid organiseren dat de focus inzet op die werknemersgroepen die vanuit hun grote afstand tot de arbeidsmarkt, ondersteuning nodig hebben om duurzaam in de arbeidsmarkt geïntegreerd te geraken. Rekening houdend met de uitgangspunten van het VESOC Loopbaanakkoord, behoren voor ons laaggeschoolden, waaronder zeker ook ongekwalificeerde jongeren, en ouderen (55+) tot die focus. Voor jongeren wordt een doelgroepkorting voor laaggeschoolden en middengeschoolden voorgesteld met begrenzing tot en met 25 jaar. De doelgroepkorting voor middengeschoolden die op de tafel ligt, breidt het aantal jongeren dat met een doelgroepkorting aan de slag zou kunnen aanzienlijk uit, terwijl niet elke middengeschoolde deze doelgroepkorting nodig heeft om de afstand tot een duurzame tewerkstelling te overbruggen. Daarom stellen we voor dat de doelgroepkorting voor middengeschoolde jongeren minder lang duurt of minder hoog is dan deze voor laaggeschoolde jongeren. Middengeschoolde jongeren hebben, gezien hun hogere scholingsgraad minder nood aan ondersteuning dan laaggeschoolde jongeren, wat een kortere of lagere doelgroepkorting rechtvaardigt. Hierdoor komt er ruimte vrij binnen het bestaand beschikbaar budget. Deze ruimte zou kunnen gebruikt om: -specifieke doelgroepkortingsinitiatieven uit te werken voor bijvoorbeeld langdurig werkzoekenden (zie ook verder). Langdurige werkloosheid was ook een aandachtspunt in het VESOC Loopbaanakkoord. -een eventuele doelgroepkorting voor laaggeschoolden te voorzien voor +25 jarigen en -55 jarigen. Diverse arbeidsmarktdeskundigen geven aan dat een focus op laaggeschooldheid een absolute beleidsprioriteit is voor de volgende decennia. Alle laaggeschoolden, ook zij die ouder zijn dan 25 jaar en nog geen 55 jaar, zouden we eventueel eenzelfde doelgroepkorting kunnen toekennen als deze die voorgesteld werd voor de -25 jarigen (3 jaar). Hier stelt zich echter wel een niet onbelangrijk operationaliseringsprobleem inzake
definiëring van wat laaggeschooldheid dan voor die groep kan inhouden. Verder werken op diploma heeft immers geen zin, gegeven de competenties die intussen toch zouden moeten verworven zijn indien die groep een loopbaan heeft kunnen uitbouwen. M.b.t. de modaliteiten rond loonbegrenzing, zoals voorgesteld in de conceptnota, stellen we voor dat de loongrens net als de diplomavoorwaarden en de leeftijdsgrens, als een instapvoorwaarde in plaats van absolute voorwaarde wordt gehanteerd en wel om een loonval te vermijden. Een sociaal rechtvaardig doelgroepenbeleid heeft ook aandacht voor duurzaamheid van tewerkstelling en het bevorderen van doorstroom via kwalitatieve ondersteuning (bv. vorming, coaching, beroeps-en onderwijskwalificering,..). Hiertoe missen we in wat wordt voorgesteld duidelijke modaliteiten. We nemen dit verder op bij de kwalitatieve maatregelen. Wat de ouderen betreft gaan we akkoord met het onderscheid rond aanwerving en retentie en met de focus op 55+. We missen echter: -de focus op duurzaamheid van de aanwerving als aanzet tot retentie bij de aanwervingskorting die voorgesteld wordt. Daarom stellen we voor om, gelijkaardig aan de Vlaamse premie 50+, een aanwervingsgarantie in te voorzien door 5 kwartalen tewerkstelling als expliciete voorwaarde in te bouwen; -de focus bij retentie, op omkaderende maatregelen inzake opleiding, coaching, aanpassing van werkbaarheid en werkvermogen, die de retentie kunnen onderbouwen. We geven straks bij de kwalitatieve maatregelen aan hoe dit zou kunnen ingebouwd worden. In het gemeenschappelijk overeengekomen VESOC Loopbaanakkoord was er ook aandacht voor het wegwerken van langdurige werkloosheid én het vermijden ervan. Het motto Iedereen aan de slag geldt a priori voor deze groep die te lang van de arbeidsmarkt is uitgesloten gebleven. De groep langdurig werkzoekenden is qua competentieprofiel en arbeidsmarkthistoriek bijzonder gediversifieerd. Hoewel de idee rond de tijdelijke werkervaringstrajecten deels aan sommige noden tegemoet kan komen, zien wij ook ruimte om langdurige werklozen onmiddellijk tewerkstellingskansen te bieden zonder eerst langs werkervaring te moeten passeren. Naast het spoor rond tijdelijke werkervaring willen we een aanwervingsspoor creëren waarin via activering van de RVA uitkering een aanwervingssteun kan meegegeven worden, eenvoudig aanvraagbaar en cumuleerbaar met de RSZ-korting voor laaggeschoolde (jongeren/ouderen) of de RSZ-korting voor ouderen. Zulk spoor ondergraaft geenszins de beoogde beleidstransparantie. Het is een extra ondersteuningsmaatregel waarvoor kan geopteerd worden. Het zou ook de nefaste effecten van de geplande hervorming op een aantal sectoren kunnen milderen.
Doelmatig en transparant In het actuele debat wordt transparantie verengd tot eenduidigheid inzake subsidiëringstechniek. Voor ons slaat transparantie ook op de helderheid van de doelstellingen en voorwaarden en niet alleen op de eenduidigheid qua techniek. Wij hebben geen pro s of contra s tegen bestaande technieken. De techniek is het middel om de beoogde doelstellingen vlot realiseerbaar te krijgen. Daarbij moet doelmatigheid voorop staan: beantwoordt de techniek aan wat de doelgroep nodig heeft en behalen we de beoogde doelstellingen. Voor dat laatste is het belangrijk dat er een degelijke monitoring wordt uitgebouwd. Dit impliceert dat we aan het uitgewerkt doelgroepenbeleid een opvolging toevoegen die toelaat te bewaken dat de ingezette middelen bijdragen tot het bereiken van eerder uitgezette objectieven om zodoende te kunnen bijsturen indien nodig. Daartoe dient voorzien te worden in een in het middelenbudget daartoe afgebakend evaluatiebudget en dient ook een periodiciteit afgesproken waarbinnen maatregelen worden geëvalueerd in functie van eventuele bijsturingen. Rechtszeker Door het feit dat vandaag het federale doelgroepenbeleid nog steeds in voege is en maatregelen kent met een lange looptijd of specificiteit (PWA, artikel 60, GESCO,..), is het essentieel erover te waken dat er op korte termijn geen contractbreuk wordt gepleegd op aangegane overeenkomsten tussen ondernemingen, werknemers en overheid. Dit zou immers kunnen leiden tot een plots verlies aan tewerkstelling, wat dient vermeden te worden. We stellen dan ook voor dat gedurende een overgangsperiode de lopende contracten en individuele verbintenissen worden geïnventariseerd en gevaloriseerd blijven tot bij de uitdoving. Eens we het Vlaamse doelgroepenbeleid vorm hebben gegeven, start de nieuwe instroom volgens de krijtlijnen van dit nieuwe beleid. Zonder te willen vooruitlopen op de resultaten van de inventarisatie van lopende verbintenissen, dringen we aan op een goed uitgedachte overgangsperiode. Deze start bij de implementatie van het nieuwe systeem (januari 2017?) en loopt zolang als nodig. Wat betreft de hervorming van de gesco s, pleiten we voor een algemene regularisatie van alle gesco s binnen het beleidsdomein WSE, zoals reeds gepland is voor deze die onder de minister van Sociale Economie vallen. De werkhervattingstoeslag voor oudere werklozen moet verder worden ingezet met het oog op een vlottere transitie van werkloosheid naar werk.
Tijdelijke werkervaring Een eerste spoor hierin is reeds uitgewerkt en wordt operationeel gemaakt. Aangaande uitbestedingspistes blijven wij ervoor opteren om te werken met een subsidiekader dat werkt met (kwaliteits)gecertificeerde operatoren en een daaraan gekoppelde marktbevraging voor extra plaatsen te creëren en nieuwe operatoren/technieken te verkennen. Wat het tweede spoor betreft blijft het kunnen werken met een werknemersstatuut voor ons een belangrijke prioriteit vanuit de opbouw van rechten. Opbouw van rechten is niet enkel iets dat door de werknemersorganisaties alleen verdedigd wordt. We willen even opmerken dat het opbouwen van rechten expliciet als logica vervat zit in het door alle sociale partners unaniem uitgewerkte NAR sokkelstatuut voor duaal leren en expliciet als doelstelling voor de daar beoogde doelgroepen verdedigd wordt in alle voorstellen die de organisaties van werkgevers én werknemers in de actueel aan de gang zijnde adviseringen en hoorzittingen worden neergelegd. Kwalitatieve maatregelen In de conceptnota worden de sociale partners gevraagd na te denken rond bijkomende kwalitatieve maatregelen, versterkend aan wat reeds vervat zit in de sporen m.b.t. tijdelijke werkervaring. Het valt ons op dat het doelgroepenbeleid enkel via middelen ter ondersteuning van de aanwerving wordt uitgebouwd. De conceptnota mist ons inziens een belangrijke kans om een verschil met het verleden te maken en aan te geven hoe een beleid rond doelgroepkorting naast aanwerving zowel kwalificering als retentie kan ondersteunen. De conceptnota stelt wel dat kwalificering van de aangeworven laaggekwalificeerde jongere niet mag tegengewerkt worden door de doelgroepkorting (door ze na eventuele kwalificering toch te laten doorlopen), doch mist de kans aan te geven hoe ze via een doelgroepkorting zou kunnen gestimuleerd worden. Nochtans kunnen beide gecombineerd worden middels een versterkt beleid inzake kwalificering (bv het faciliteren van het behalen van een beroepskwalificatie of een onderwijskwalificatie) of retentie (via vorming, opleiding of aanpassing werkvermogen, en werkbaarheid). Dit zou kunnen door enerzijds de RSZ steun gedifferentieerd toe te kennen indien een kwalificeringstraject of retentietraject wordt uitgewerkt in combinatie met een stimulanspremie voor de betrokken werknemer die zich daarmee ook verbindt het traject te doorlopen en succesvol af te ronden.
Vorming en opleiding In het luik rond opleiding en vorming willen wij in het Banenpact focussen op de hervorming van de directe ondersteuning van de opleidingsparticipatie van werknemers (Betaald Educatief Verlof, opleidingscheques, ) n.a.v. de bevoegdheidsoverdracht van de staatshervorming. De belangrijkste doelstelling daarbij is het verhogen van de (evenredige) participatie, zeker voor de laaggeschoolden. Wij willen voortbouwen op het fundament van het Betaald Educatief Verlof. Uit onderzoek blijkt dat tijd één van de grootste drempels blijft om zich bij te scholen. Werknemers zien geen mogelijkheid om bovenop het combineren van werk en privé-leven, ook nog te gaan studeren. Daarom blijft het Betaald Educatief Verlof, waarbij juist die tijd gecreëerd wordt en het inkomensverlies gecompenseerd wordt door behoud van een begrensd loon, een noodzakelijke maatregel. Elke werknemer moet een individueel keuze-en initiatiefrecht behouden om een opleiding te volgen. De sociale partners in de SERV bevestigen dat de syndicale vorming volwaardig deel uitmaakt van dit systeem van Betaald Educatief Verlof. Daarnaast hebben de werknemersorganisaties een visie over hoe aan het vormings- en opleidingsbeleid in Vlaanderen op langere termijn verdere invulling kan worden gegeven. Tot op heden hebben enkel de werknemersorganisaties binnen de SERV Commissies concrete voorstellen neergelegd rond de inkanteling en heroriëntering van de instrumenten m.b.t. tijdsmiddelen voor de ondersteuning van opleidingsincentives.