HOOFDSTUK 18 : INLEIDING TOT DE RITMIEK Hierbij starten we met het 2de deel van deze gitaarcursus; de ritmiek. Het noteren van ritmische patronen is in de muzieknotatie als laatste ingevoerd, in het begin werd enkel de toonhoogte en de harmonie genoteerd, in veel gevallen was de tijdsduur van minder belang. Van de drie basiselementen waaruit muziek bestaat (harmonie, melodie en ritmiek) is de ritmiek de moeilijkste om aan te leren. Muzikanten leiden in veel gevallen aan ritmische doofheid, wat betekend dat het moeilijk is om in een bepaald tempo iets te spelen. Dit is natuurlijk aan te leren, maar in veel gevallen heb je met een aangeboren ritmisch gevoel een voordeel. Het ontbreken van een ritmisch gevoel is iets wat in West Europa veelvuldig voorkomt; onze voorouders legden in de muziek meer de nadruk op melodie en harmonie. In Afrikaanse en Aziatische muziek heeft de ritmiek een meerwaarde boven de melodie en harmonie; denk maar aan Chinese volksmuziek of de percussie in Afrikaanse volksstammen. De ritmiek begint bij het vastleggen van muziek in een tijdsperiode; een nummer duurt bv. 3 minuten. Op die manier hebben we het muziekstuk reeds ingedeeld in een begin en een einde. De volgende onderverdeling gebeurd door PULSEN vast te leggen. Dit zijn natuurlijke accenten die ervoor zorgen dat er een 'BEAT' ontstaat. Deze 'beat' zorgt ervoor dat je bv. met je voet of hoofd in beweging gaat als je een muziekstuk hoort. De pulsen zijn dus de belangrijkste factoren om een ritmiek uit te schrijven. In de moderne muziekgenres zal vooral de drum ervoor zorgen dat er een bepaalde beat ontstaat, de andere instrumenten (gitaar, basgitaar, piano, ) zal rond deze beat een melodische en/of harmonische beweging maken om zo een muziekstuk te laten ontstaan. Het horen, maar vooral het aanvoelen van deze beats is één van de belangrijkste zaken die een muzikant moet leren. In onze West Europese muziekgenres hebben we (meestal) het voordeel dat deze beats constant zijn, het tempo van een muziekstuk blijft gedurende de hele tijd gelijk. Dit geeft als voordeel dat we de pulsen kunnen tellen. Natuurlijk gaan we niet elke puls een apart cijfer geven; een muziekstuk kan gerust enkele duizenden pulsen krijgen. We gaan de pulsen dus indelen in groepen. In een muziekstuk duiden we dit aan met maatstrepen : Maatstrepen duiden aan wanneer een verzameling van pulsen wordt afgesloten en wanneer de volgende reeks begint. 442
1. De verschillende maatstrepen De maatstrepen kunnen in verschillende vormen voorkomen; wat we in het vorig deel al regelmatig zijn tegengekomen : De 'gewone' maatstreep : duidt aan wanneer een groep met pulsen werd gespeeld. De herhalingstekens : duiden op één (of meerdere) maten die moeten worden herhaald. Door het gebruik van deze symbolen wordt het spelen van het muziekstuk eenvoudiger doordat het muziekstuk wordt opgedeeld in verschillende stukken (maten en delen). 2. Het tempo De dubbele maatstreep : duidt op het afsluiten van een muzikaal stuk (bv. strofe of refrein) Nu we een muziekstuk hebben onderverdeeld in pulsen (beats), maten en delen kunnen we ook de snelheid van het stuk gaan bepalen. Doordat de moderne muziekstukken bijna allemaal een constant tempo hebben, kunnen we berekenen hoeveel pulsen er in een bepaalde tijdsduur zijn. We doen dit niet aan de hand van maten of delen, maar aan de hand van de eenheid van tijd : minuten en uren. We spreken dus van X aantal pulsen (beats) per minuut. Als afkorting gebruiken we de Engelse term BPM (Beats Per Minute). Dit vind je meestal terug bovenaan een partituur (bv. BPM = 120 - dit betekent dat er 120 pulsen zijn per minuut) Vroeger werden de BPM's op de metronoom ook ingedeeld in groepen; wat je op je metronoom kan terugvinden. Doordat we tegenwoordig een betere tijdsbepaling kunnen weergeven (elektronische metronomen, drumcomputers, sequenser, ) gebruiken we de Italiaanse termen (Legato, Presto, ) nog zelden. Je vindt de BPM's terug in alle oefenbladzijden in het vorige deel van de cursus. Een constant tempo is dan ook zéér belangrijk bij het uitvoeren van een muziekstuk, dit zowel in een ensemble, in de studio als op een podium. Vandaar dat het inoefenen van alles op de gitaar steeds moet gebeuren met de hulp van een metronoom. Als je als gitarist al een natuurlijke vorm van tempo hebt aangeleerd, zal je bij het samenspelen in groep veel gemakkelijker 'in' de muziek kunnen spelen. Gibson 'Florentine' 1928 De slotstreep : duidt op het einde van het muziekstuk. 443
3. Maatsoorten Nu we weten hoeveel pulsen we moeten spelen op een bepaald tempo, kunnen we de pulsen gaan verdelen per maat. In een maat kunnen er minimum 2 pulsen voorkomen (alhoewel 1 puls ook kan voorkomen). Het maximum is in theorie oneindig; praktisch zullen er maximum 6 pulsen voorkomen. Deze pulsen komen overeen met de lengte van één toon; in de meeste gevallen zal de standaardlengte een KWARTTOON zijn, zodat we spreken van bv. 4 KWARTTONEN per maat. In dit geval duiden we dit aan VOORAAN in de muziekpartituur; direct NA de solsleutel : Er zijn in dit muziekstuk dus 4 pulsen (beats) en de standaard teling is de KWARTTOON De 4/4 maatsoort is de meest gebruikte maatsoort in de moderne muziekgenres; andere maatsoorten (zoals 3/4, 2/4, 6/8, ) komen ook voor, maar in mindere mate. We gaan ons voorlopig enkel met deze maatsoort bezig houden. 4. Vierde en halve tonen In het vorige hoofdstuk hebben we reeds verschillende oefeningen gemaakt, waarbij de eenvoudigste ritmische figuren in voorkwamen : de vierde toon (en rust) en de halve toon (en rust). Hierbij nogmaals de notaties (en pulsen) : Bij het spelen van de tonen op de gitaar, is het belangrijk dat de toon de juiste lengte krijgt; een vierde noot start OP de puls en eindigt NET VOOR de volgende puls (zie hiernaast). Een trucje voor de juiste lengte te weten is gebruik maken van een woord op elke puls. Zeg het woord 'GENT' op elke puls, en je krijgt de exacte lengte van een vierde toon. Oefen dit in door op verschillende tempo's vierde tonen luidop mee te zeggen met 'Gent'. Halve tonen duren dus exact 2 maal langer. Op de gitaar mag je de tonen niet vroeger stoppen door de snaar los te laten of te dempen!! 444
Op de gitaar gaan we voorlopig enkel de ritmische patronen bestuderen, dus gaan we de melodie en harmonie uitschakelen. Je kiest zelf een toon op de gitaar en speelt de oefening enkel op deze toon. Opmerking : gebruik geen losse snaren, daar je deze tonen minder kan dempen of loslaten (?) bij rusten. Speel volgende oefeningen door op verschillende snelheden, steeds met dezelfde toon. Zorg ervoor dat je bij de rusten geen toon laat doorklinken. Airline II James Goodall Koa Je zal merken dat vooral de rusten het moeilijkst zijn om correct te 'spelen'. Zorg ervoor dat alle oefeningen exact juist klinken voor je overgaat naar de volgende. 445
5. Hele tonen en rusten In een 4/4 maatsoort kan een toon tot 4 tellen doorklinken, we spreken dan van een hele toon. Ook een volledige maat rust kan voorkomen; we gebruiken hiervoor volgende symbolen : Al Di Meola Hele toon Hele rust Ook deze ritmische patronen hebben we in het eerste deel van de cursus reeds gezien. Op de volgende pagina vind je oefeningen met kwarttonen, have en hele tonen. 446
447