RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSVOORZIENING, openbare instelling met. rechtspersoonlijkheid, waarvan de zetel gevestigd is te 1000

Vergelijkbare documenten
Instelling. Onderwerp. Datum

EUROPABANK, naamloze vennootschap, met maatschappelijke zetel. gevestigd te 9000 Gent, Burgstraat 170, ingeschreven in het

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van. Financiën, wiens kabinet gevestigd is te Brussel, Wetstraat 12,

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Nr. S F.- FONDS VOOR ARBEIDSONGEVALLEN Mr. René Bützler, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen 1. S.A., 2. D.K., 3. AXA BELGIUM.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Eupen.

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

SECUREX, Gemeenschappelijke Verzekeringskas tegen Arbeidsongevallen, met maatschappelijke zetel te 9000 Gent, Verenigde

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie 14/11/ Nr. C N

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

DE IDEALE WONING, coöperatieve vennootschap, arrondissement. Antwerpen, met maatschappelijke zetel te 2600 Berchem,

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

VLAAMSE GEMEENSCHAP, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in de persoon van de Minister-President, wiens kabinet gevestigd

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België. Arrest

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 13/2007 van 17 januari 2007 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Transcriptie:

21 MEI 2001 S.00.0164.N/1 Nr. S.00.0164.N RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSVOORZIENING, openbare instelling met rechtspersoonlijkheid, waarvan de zetel gevestigd is te 1000 Brussel, Keizerslaan 7, eiser tot cassatie van een arrest, op 20 juni 2000 gewezen door het Arbeidshof te Antwerpen, vertegenwoordigd door Mr. Lucien Simont, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1060 Brussel, Henri Wafelaertsstraat 47-51, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan, tegen V B HET HOF, Gehoord het verslag van raadsheer Dirix en op de conclusie van advocaat-generaal Werquin ; Gelet op het bestreden arrest, op 20 juni 2000 gewezen door het Arbeidshof te Antwerpen ; Over het middel, gesteld als volgt : schending van de artikelen 1235, 1376, 2262bis, 1, eerste alinea (zoals ingevoerd bij wet van 10 juni 1998 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring, B.S., 17 juli 1998) en 2277 van het Burgerlijk Wetboek en

21 MEI 2001 S.00.0164.N/2 schending van artikel 10 van bovenvermelde wet van 10 juni 1998 ; doordat het bestreden arrest, na terecht het volgende vastgesteld te hebben : Dat derhalve de verjaringsregels van het gemeen recht op deze terugvordering van toepassing zijn ; (...) Dat er derhalve geen betwisting kan bestaan over het feit dat (verweerster) inderdaad gedurende een toch wel lange periode onterecht loopbaanonderbrekinguitkeringen is blijven optrekken, en dat (eiser) gerechtigd is deze terug te vorderen (arrest, p. 4) ; niettemin oordeelt dat de terugvordering van de onrechtmatig door verweerster ontvangen onderbrekingsuitkeringen voor de periode van 1 juli 1991 tot en met 17 februari 1993 verjaard is, en zulks op grond van de hiernavolgende overwegingen : Dat (eiser) echter geen rekening heeft gehouden met de toepassing van artikel 2277 Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat in het algemeen al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen verjaart door verloop van vijf jaar ; Dat de feitenrechter soeverein is bij het vaststellen van de periodiciteit van de prestaties van aard om door verloop van vijf jaren te verjaren ; (...)

21 MEI 2001 S.00.0164.N/3 (...) Dat artikel 2277 Burgerlijk Wetboek niet berust op een vermoeden van betaling, maar tot doel heeft het gestadig en nagenoeg ongemerkt aangroeien van periodieke schulden te voorkomen ; Dat de wetgever de debiteur heeft willen behoeden voor een te grote financiële last die zou kunnen ontstaan door een opeenhoping van kleine, periodieke schulden die op den duur tot een grote kapitaalschuld zouden kunnen aangroeien ; Dat dit des te meer het geval is voor (verweerster), die zich door haar loopbaanonderbreking in een sociaal-economisch zwakkere positie bevindt ; Dat we in casu duidelijk te maken hebben met een opmerkelijke opeenstapeling van onverschuldigde onderbrekingsuitkeringen, die door (eiser) jaren na datum worden opgevorderd ; Dat de rechtszekerheid en de sociale rust in casu de ratio voor de toepassing van de vijfjarige verjaringstermijn vormen; dat men de voorbije jaren trouwens geleidelijk aan is afgestapt van de gemeenrechtelijke verjaringstermijn van dertig jaar van het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van sociale zekerheidsprestaties ; Dat door de toepassing van de verjaringstermijn van artikel 2277 Burgerlijk Wetboek een aanzienlijk gedeelte van de terugvordering van de onderbrekingsuitkeringen verjaard is;

21 MEI 2001 S.00.0164.N/4 dat meer bepaald terugrekenend vanaf 18.2.1998 tot vijf jaren tevoren, of 18.2.1993, de terugvordering vanaf 1.7.1991 tot en met 17.2.1993 verjaard is (arrest, pp. 4-5), terwijl, overeenkomstig artikel 2262bis, 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van tien jaar ; overeenkomstig artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek intresten van geleende sommen en, in het algemeen, al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen verjaren door verloop van vijf jaren; deze wettelijke bepaling in het bijzonder beoogt de termijnschuldenaars te beschermen en de schuldeiser aan te sporen tot zorgvuldigheid ; zoals door het arrest wordt vastgesteld, de vordering van eiser ertoe strekte vanwege verweerster de terugbetaling te verkrijgen van een globale som van onderbrekingsuitkeringen die zij ten onrechte had ontvangen ; dergelijke terugvordering die gesteund is op artikel 1235 en 1376 van het Burgerlijk Wetboek niet verjaart volgens de vijfjarige termijn van artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, aangezien zij er niet toe strekt vanwege een termijnschuldenaar betaling te bekomen doch louter de terugbetaling beoogt van de sommen die verweerster ten onrechte had ontvangen ; dergelijke persoonlijke rechtvordering in toepassing van

21 MEI 2001 S.00.0164.N/5 artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek, zoals ingevoerd bij wet van 10 juni 1998, slechts verjaart door verloop van tien jaren; deze tienjarige verjaringstermijn, bij wijze van overgangsmaatregel zoals vervat in artikel 10 van de wet van 10 juni 1998, pas begint te lopen vanaf de inwerkingtreding van vermelde nieuwe verjaringswet, zonder dat de verjaringstermijn in zijn geheel méér dan dertig jaar mag bedragen ; aangezien eiser op 18 februari 1998 de terugbetaling vorderde voor de periode van 1 juli 1991 tot en met 31 augustus 1994 deze vordering, in toepassing van artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek, noch geheel, noch gedeeltelijk verjaard was ; zodat het bestreden arrest, door op grond van de vijfjarige verjaringstermijn van artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek de vordering van eiser jegens verweerster tot terugbetaling van door haar ten onrechte ontvangen sommen verjaard te verklaren voor de periode vanaf 1 juli 1991 tot en met 17 februari 1993, de in het middel aangehaalde bepalingen heeft geschonden : Overwegende dat, krachtens artikel 2262bis, l, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van tien jaar ; Overwegende dat, luidens artikel 2277 van het Burgerlijk

21 MEI 2001 S.00.0164.N/6 Wetboek, termijnen van altijddurende renten en van lijfrenten, die van uitkeringen van levensonderhoud, huren van huizen en pachten van landeigendommen, interesten van geleende sommen, en in het algemeen, al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen, verjaren door verloop van vijf jaren ; Overwegende dat een schuld waarvan het bedrag bepaald en in eenmaal terugbetaalbaar is, niet onder de toepassing valt van voormeld artikel 2277, dat hoofdzakelijk ertoe strekt de schuldenaar te beschermen tegen een verhoging van de schuld; Dat die bepaling niet toepasselijk is op ten onrechte betaalde bedragen, vermits de verplichting van de verkrijger niet bestaat in periodieke uitkeringen, maar wel in een verplichting tot teruggave van onrechtmatig ontvangen bedragen ; dat die verplichting niet te vergelijken is met de schuld van periodieke uitkeringen, vermits zij niet voortvloeit uit de bepalingen inzake betaling ervan, maar wel uit de regels betreffende de betaling van onverschuldigde bedragen ; Overwegende dat uit het arrest blijkt dat eiser op 18 februari 1998 op grond van onverschuldigde betaling, de terugbetaling vorderde van gedurende de periode van 1 juli 1991 tot en met 31 augustus 1994 door verweerster ten onrechte ontvangen onderbrekingsuitkeringen ; Overwegende dat het arrest met toepassing van de vijfjarige verjaringstermijn van artikel 2277 oordeelt dat de ver-

21 MEI 2001 S.00.0164.N/7 jaring is ingetreden op 17 februari 1993 en beslist dat de terugvordering (...) voor de periode van 1 juli 1991 tot en met 17 februari 1993 verjaard is ; Dat het arrest door aldus te oordelen de in het middel aangehaalde wetsbepalingen schendt ; Dat het middel gegrond is ; OM DIE REDENEN, Vernietigt het bestreden arrest ; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest ; Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over ; Verwijst de zaak naar het Arbeidshof te Brussel. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, derde kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Boes, de raadsheren Waûters, Dhaeyer, Dirix, Plas, en in openbare terechtzitting van eenentwintig mei tweeduizend en een uitgesproken door afdelingsvoorzitter Boes, in aanwezigheid van advocaat-generaal Werquin, met bijstand van adjunct-griffier De Prins.