Les 7 de meter: een groeimeter maken en meten met de meter. Beginsituatie Ze kunnen de begrippen ruim, bijna, precies, juist, net, ongeveer gebruiken in dagelijkse situaties. De weten dat een lengte met de meter gemeten wordt. Leerplandoelen - - - MR7 Beseffen dat de grootte van dingen bepaald kan worden met behulp van natuurlijke maateenheden voor lengte (bijv. met handspan, voet), oppervlakte (bijv. met schriften, blaadjes, ruitvormige maateenheden), inhoud (bijv. een inhoud met kopjes, lepels, flessen..., een volume met lucifersdoosjes, blokken), gewicht (bijv. met kastanjes), tijdsduur (bijv. tijdsduur om een taak uit te voeren), hoekgrootte (bijv. met een driehoekig stukje smeerkaas) - - - MR8 Ervaren en inzien dat bij een meting van lengte, oppervlakte, inhoud en volume, gewicht, tijdsduur en hoekgrootte nagegaan wordt hoeveel keer de maateenheid in de te meten grootheid gaat - - - MR10 De gemeten dingen sorteren en rangschikken na een meting met natuurlijke maateenheden - - - MR12 Ervaren en inzien dat hoe groter de maateenheid is, hoe kleiner het maatgetal is en omgekeerd (bijv. hoe groter de stappen, hoe stappen te zetten om een afstand af te passen) -------- vergelijken met het meetresultaat -- - MR13 Een grootte schatten bij een meting met natuurlijke maateenheden en de schatting vergelijken met het meetresultaat. MR29 -------- a) Weten dat het resultaat van een lengtemeting uitgedrukt kan worden in meter of daarvan afgeleide maateenheden, en daarbij de termen b) lengte, breedte, hoogte en dikte MR30 Het metriek stelsel in verband met lengte opbouwen en daarbij volgende maateenheden en hun symbolen lezen en gebruiken: -------- a) de meter (m) Materiaal: - werkblaadjes - meetstokken (per twee leerlingen één meetstok) - garen/touw - bordlat - scharen (per twee leerlingen een schaar)
1. Inleiding 1.1 Probleemstelling: ervaren van de nood van een vaste maat. Hoe lang is onze klas? Hoe kunnen we dit snel meten? Afstappen en kijken hoeveel passen in de lengte passen. Enkele leerlingen mogen de klas afstappen. Hoeveel stappen heb je gezet? -> Hoe komt het dat leerling X en leerling Y niet evenveel stappen hebben gezet? -> Hoe lang is onze klas dan echt? -> Hoe kan ik heel juist meten hoe lang dat onze klas is? Hiervoor gebruiken we de meter. 1.2 Ervaren van hoe lang de meter is - Toon met je armen hoe lang een meter is. (Spanwijdte) (Leerkrachten gaan met bordlat bij elk kind langs om elk kind te laten ervaren hoe lang een meter is) - Kijk eens rond in de klas zie je iets dat ongeveer één meter lang is? - Ga achter je stoel staan. Hoe hoog is een meter? (Leerkrachten gaan met bordlat bij elk kind langs om elk kind te laten ervaren hoe hoog een meter is) - Kijk eens rond in de klas zie je iets dat ongeveer één meter hoog is? 2. Kern 2.1 Schat- en meetoefeningen De leerlingen krijgen per twee een meetstok. - Kijk naar de lijnen op het bord. (Er staan drie lijnen op het bord getekend, elk in een andere kleur) Welke lijn is juist één meter? Welke is dan één meter lang? Welke is dan één meter lang? We controleren met de meetstok! - Kijk naar je buurman/buurvrouw. Is je buurman/buurvrouw meer dan, juist of dan 1 meter groot? Wat schat je? We controleren, we meten! - Kijk naar de juf. Ben ik meer dan, juist of dan 1 meter groot? Wat schat je? Eén leerling mag controleren met de meetstok. - Kijk naar de kast. Is de kast hoog? Wat schat je? Eén leerling mag controleren met de meetstok. - Kijk naar de radio. Is de radio breed? - Kijk naar je pen. Is de pen lang?
- Kijk naar de papiermand. Is de papierman hoog? 2.2 Knippen van een touw met een lengte van precies één meter. De leerlingen krijgen per twee een bolletje garen. Knip een touw dat juist één meter lang is. De leerkracht demonstreert. 2.3 Ervaren dat een meter geen rechte lijn moet zijn. De leerkracht laat zijn touw zien. -Hoe lang is dit touw? Het touw is één meter lang. De leerkracht houdt het touw aan de twee uiteindes vast zodat het touw in een boog hang. - Is dit touw één meter lang? Ja, dit is één meter lang. -> een meter hoeft niet altijd een rechte lijn te zijn. De lkr. knipt zijn touw in twee stukken. Hij neemt één stuk vast. - Is dit één meter lang? Nee, dit is dan één meter. De leerkracht legt de twee stukken touw achter mekaar. - Is dit één meter lang? Ja, dit is net één meter. 3. Verwerking Geleide oefeningen: We splitsen de klas in twee groepen. Eén groep werkt in het klaslokaal, de andere in de lege klas? 3.1 Hoe hoog is een meter. Werkblad oefening 1 3.2 Schatten van de lengte, hoogte, breedte van voorwerpen 3.3 Meten van de buikomtrek met het touw. Met onze touw kunnen we meten hoe lang ronde vormen zijn. We gaan onze eigen buikomtrek meten. - Is je eigen buikomtrek meer dan, juist of dan 1 meten lang? Wat schat je? Meet met het touw. We meten de omtrek van ons bovenbeen. - Is de omtrek van je bovenbeen meer dan, juist of dan 1 meten? Wat schat je? Meet met het touw. 3.4 Tekenen van een lijn van juist één meter lang. - Teken per twee op de vloer een lijn van juist één meter lang. - Teken per twee op het bord een lijn van juist één meter lang. 3.5 Springen van een meter ver. Wie zou één meter ver kunnen springen? Wie kan verder dan één meter springen? Wie denkt dat hij dan één meter ver springt? Duidt aan op het werkblad.
Op de vloer is een startlijn getekend met krijt. De leerlingen moeten achter de startlijn gaan staan. Dan moeten ze proberen één meter ver te springen. De leerkracht zet een kruisje waar ze geland zijn. De leerling moet meten of hij juist één meter, of meer dan één meter ver gesprongen heeft. Werken in groepen 3.6 Schat en meetoefeningen Zie werkblad - oefening 6 De leerlingen werken zelfstandig in groepjes. Ze schatten en meten de voorwerpen die vrij zijn.
Naam:. Datum:... Meten met de meter 1. Hoe hoog is een meter? Teken een kruis op je eigen lichaam. 2. Teken een voorwerp. Schat hoe hoog, breed of lang het voorwerp is. Controleer door te meten. Voorwerp Ik schat Ik meet dan 1 m
3. Springen van één meter ver. Wat schat je? Ik spring Ga achter de startlijn staan. Spring één meter ver. Meet! Ik spring 4. Een lijn van één meter. A. Teken op de vloer een lijn van juist één meter lang. Werk per twee. B. Teken op het bord een lijn van juist één meter lang. Werk per twee. 5. Meten met de touw Mijn lichaam Ik schat Ik meet Mijn buikomtrek dan 1 m De omtrek van mijn been dan 1 m
6. a. Schat eerst. Kleur het juiste bolletje. 1. b. Meet. Kleur het juiste bolletje. Voorwerp Ik schat Ik meet dan 1 m Breedte van de deur Hoogte van mijn stoel Hoogte van de box Lengte van het zijbord