Picknick met taart (Thé Tjong-Khing) Door Kim Wagemans Doelgroep Deze lessuggesties zijn geschreven voor laaggeschoolde anderstaligen, richtgraad 1.1. (vanaf module 2). Doelstellingen Een cursist begrijpt alle relevante gegevens in een eenvoudige instructie op beschrijvende wijze (BE 058). Een cursist kan relevante gegevens selecteren uit herkenbare vragen op beschrijvende wijze (BE 055). Een cursist kan informatie geven door te reageren op herkenbare vragen (BE 059). Een cursist kan een beleving formuleren (BE 058). Een cursist kan een korte informatieve tekst schrijven zoals een berichtje (BE 62). Materiaal ongeveer 5 exemplaren van Picknick met taart (Thé Tjong-Khing, uitgegeven bij Lannoo) witte papiertjes, 4 A3-bladen, carrousselkaartjes kleurpotloden, scharen, lijm voor de uitbreiding: een bewolkte dag, het werkblad met de stokken en de stenen, een chiro-of scoutsleidster in uniform, een bibliotheek, een opname van het berenjachtlied? Lesduur Voor deze les kan je zeker anderhalf uittrekken. Heb je nog tijd over, dan vind je nog een lijst aanvullende oefeningen. Lesverloop 1. Introductie: doe en luisteropdracht dorp, rivier, bos, berg Geef elke cursist 4 papiertjes, kleurpotloden en een schaar. Geef de opdracht: teken een huis. Laat de huizen uitknippen en plak ze allemaal samen op een A3-blad. De huizen samen noemen we een DORP. Geef de opdracht: teken een boom. Laat de bomen uitknippen en plak ze allemaal samen op een A3-blad. De bomen samen noemen we een BOS. Geef de opdracht: teken water. 1
Laat het water uitknippen en plak al het water samen op een A3-blad. Dit noemen we een RIVIER Geef de opdracht: teken een berg. Laat alle bergen uitknippen en plak ze samen op een A3-blad. Dit is het gemakkelijkst. Dit noemen we BERGEN. 2. Groepsgesprek over de landschappen Je hebt nu de 4 A3-flappen met elk een landschap of kenmerk. Voer met je klas over elk landschap een kort gesprekje. Als je cursisten uit verschillende landen komen, hebben zij meestal ook een verschillend beeld van een bos, rivier, enz. Waar ben je bang? Waarom? Is het daar koud/warm? Wat denk je? Waar loop je zonder schoenen? Hoe is het in jouw land? Kan je drinken van de rivier? Kan je zwemmen in de rivier? Zijn er bergen? Kan je naar de top van de berg? Kan je daar rustig zitten? Kan je daar picknicken? Zijn de dorpen zoals in België? Zijn de huizen van steen? 3. Het boek een eerste keer bekijken Kijkopdracht 1 Laat de kaft van het boek zien. Leg uit dat de dieren gaan picknicken. Zij wonen in een land met een dorp, met bergen, met een rivier en met bossen. Kijk in het boek en zoek: waar willen de dieren picknicken? In het dorp, in de bergen, bij de rivier, in het bos? (het antwoord staat op de zesde plaat) Kijkopdracht 2 Kijk naar de zesde plaat. De dieren zijn verbaasd. (Verbaasd is waarschijnlijk een nieuw woord. Kijk daarom verbaasd of toon de verbaasde dieren.) Waarom? Kijkopdracht 3 Wie heeft de taarten gestolen? 4. Voorlezen van het boek Toon de verschillende platen. Vertel er het volgend verhaal bij (zie bijlage) Zeg telkens één zin. Hou het ritmisch, riedelachtig. Probeer zo expressief mogelijk te spreken en te bewegen. Laat de cursisten de zin herhalen. Loop met je vinger over de bladzijden, tot op de top van de berg. Ga dan in versneld tempo terug. 2
Maak de cursisten duidelijk dat zij het verhaal zo kunnen vertellen aan hun kinderen. Je kan ook de vertelkast gebruiken. Laat op het einde enkele cursisten het verhaal vertellen in hun moedertaal. De andere cursisten herhalen enkele zinnen. 5. Carrousseloefening Verdeel de klas in drie groepjes van drie of meer cursisten. De cursisten binnen eenzelfde groepje krijgen dezelfde kleur (of een prent van het personage dat ze moeten volgen.) Elk groepje krijgt de opdracht een personage uit het boek van dichterbij te bekijken. Overal waar ze het personage zien, moeten ze er iets over vertellen. De docent gaat langs bij de groepjes en kijkt of iedereen iets kan zeggen. Elke cursist moet minstens het personage kunnen aanwijzen op de verschillende bladzijden. Na een tijdje worden nieuwe groepen gevormd. In elke groep moeten de drie kleuren/personages vertegenwoordigd zijn. Binnen elke groep vertellen de cursisten over hun personage. Opmerking: De eerste keer moet je dit goed begeleiden. Spoor de cursisten aan grondig te kijken: naar de personages, naar hun attributen en wat ermee gebeurt. Vestig ook hun aandacht op wat er tussen de bladzijden gebeurt. Als voorbeeld volg je de das, het konijn met de vlieger of het varken. Herhaal deze carrousel drie keer. Bij de derde keer hebben de cursisten de werkvorm meestal door en gaan ze er actiever mee om. eerste keer: het konijn met de waterrugzak, de kattin, de ratten tweede keer: de muis, de geit, de grote rosse kater derde keer: het konijntje met de paraplu, het konijntje met de kralen, de pestende haas 6. Aanvullende mondelinge oefeningen Los met de cursisten de opdrachten op de achterflap op. Volg de andere personages doorheen het boek. Bespreek de verschillende gevoelens en uitdrukkingen die aan bod komen in het boek (trots, gecharmeerd, verrast, blij, vrolijk, bang, beschaamd, ijdel,enz.). Zoek alle gevallen, gewonde en zieke dieren. 3
Kijk op een bewolkte dag met de cursisten naar de wolken en fantaseer over wat je er in ziet. Ga dan terug naar het boek en praat over het konijntje met het zwaard. Kijk naar de prent waar de dieren op de berg klimmen. Wie duwt, wie trekt? Ga rond in de school. Moet je duwen of trekken aan de deuren? Dit kan je ook doen in een winkelstraat in de buurt. Ga met de groep naar de bibliotheek en ontleen samen Picknick met taart en We gaan op berenjacht (Helen Oxenbury en Michael Rosen). Nodig een scouts- of chiroleidster (in uniform) uit en laat ze het lied Wij gaan op berenjacht zingen met je groep. Rond de periode van Driekoningen kan je naadloos overgaan naar de les over het Driekoningenlied. 7. Aanvullende oefeningen voor gealfabetiseerde groepen Geef de cursisten een blad waarop je de verschillende vormen van de stokken en de stenen van de ratten hebt overgetekend. Geef de cursisten de opdracht zoveel mogelijk letters te vormen met de stokken. Voorbeeld: m (1rechte stok en 2 gebogen stokken), ij, v, w, n,... De cursisten schrijven een briefje voor de muis. Waarom komt hij niet naar de picknick? Sorry,ik kom niet naar de picknick. Ik ben ziek. Oefeningen met de letterdoos: Stoel-rolstoel Bak-vuilbak Taart-staart Kat-rat Lang-bang Clusterwoorden: Kraan Prik Brei Trek Fles Bloem Kraal Stok draag bord vork verf 4
Bijlage: verhaal bij het boek (naar het lied Wij gaan op berenjacht) We zijn in het dorp. We hebben twee taarten. We gaan naar de top. De top van de berg. We lopen uit het dorp. Loop loop loop loop loop. We komen aan een bos. Moeder vangt bessen. Haas plukt bloemen. Pluk pluk pluk pluk pluk We komen aan een rivier. We lopen op de stenen. Stap spring stap spring stap spring. We komen aan een berg. We moeten omhoog. Omhoog omhoog omhoog omhoog We komen aan de top. Hé hé Even rusten. We zijn verbaasd. Er is geen taart. Wie heeft de taarten? Zoek zoek zoek zoek zoek. Jij hebt de taarten. Nee, jij hebt de taarten. Waar zijn de taarten? Wie heeft de taarten? De taarten de taarten de taarten de taarten De ratten hebben de taarten Vang ze vang ze vang ze vang ze Omlaag omlaag omlaag omlaag Daar vallen de ratten. Daar gaat de pad. Stap spring stap spring stap spring Door het bos. Stap stap stap stap stap stap Daar valt de pad. De pad heeft de taart. We komen aan het dorp. Hé hé. Even rusten. Smakelijk. 5
6
7
8