WIJZER MET MINERALEN GRONDMONSTERS: DE JUISTE AANPAK GEEFT EEN BETROUWBAAR RESULTAAT Masterplan Mineralenmanagement
AANLEIDING Akkerbouwers constateren dat er soms onverklaarbare verschillen bestaan in resultaten van grondonderzoek over de jaren. Het komt bijvoorbeeld voor dat volgens het bemestingsadvies wordt bemest en het volgende Pw-getal vijf eenheden lager is, terwijl eenzelfde of een hoger Pw-getal werd verwacht. Deze flyer geeft inzicht in de oorzaken van fluctuaties in de resultaten van grondonderzoek. De akkerbouwer kan een deel van die fluctuaties voorkomen door duidelijke instructies te geven aan de monsternemer. WAAROM GRONDMONSTERS De meeste akkerbouwers laten regelmatig grondmonsters nemen van hun percelen. Zij gebruiken de resultaten van het grondonderzoek om daarop de eerstvolgende jaren de bemesting voor hun gewassen af te stemmen. Het resultaat geeft een beeld van de bodemvruchtbaarheid van de grond. De ph, fosfaat-, kali- en magnesiumtoestand moet voldoende zijn voor een optimale gewasproductie. In het advies staat vervolgens welke mineralen aangevuld dienen te worden met de bemesting. In de praktijk vindt, mede als gevolg van de gebruiksnormen, de bemesting steeds meer plaats op het scherpst van de snede. Dat is ook één van de voorwaarden voor een Goede Landbouw Praktijk (GLP). Het is daarom belangrijk dat de resultaten van grondonderzoek betrouwbaar zijn en representatief voor het perceel. Op de resultaten van het grondonderzoek wordt immers een belangrijk deel van de bemesting gebaseerd. Fluctuerende resultaten Resultaten van grondonderzoek blijken in de loop van de tijd vaak te fluctueren, meer dan op basis van het bemestingsverleden verwacht kan worden. Een voorbeeld hiervan zijn sterk fluctuerende Pw-cijfers. Vaak hebben akkerbouwers daar zelf geen duidelijke verklaring voor. Er zijn echter wel diverse oorzaken voor deze verschillen aan te wijzen. In deze flyer wordt de fluctuatie toegelicht. Dit omdat het Masterplan Mineralenmanagement Akkerbouw (MMM) goed grondonderzoek als basis voor de bemesting belangrijk vindt. Er wordt ingegaan op de juiste techniek van grondbemonstering en op de oorzaken van variatie in analyseresultaten. Kennis van het perceel Percelen zijn nooit homogeen. Hoe groter de variatie binnen het perceel, hoe belangrijker het wordt om op de juiste wijze te bemonsteren en/of meerdere monsters te nemen. Wat is belangrijk? 1. Bepaal het meest representatieve deel van het perceel waarvan u gegevens wilt hebben en waar u de bemesting op wilt afstemmen. Maak dit aan de monsternemer duidelijk. Als akkerbouwer weet u bijvoorbeeld waar het gewas een variabele groei laat zien of waar regelmatig plassen staan. Voor bemestingsonderzoek moet dat deel dan niet worden bemonsterd. Een representatief deel van het perceel komt overeen met het grootste deel van het perceel en is zo homogeen mogelijk. De grootte van dit gedeelte is afhankelijk van de geschiedenis en het ontstaan, maar is bij voorkeur niet groter dan circa 2 ha. 2. Maak de historie van het perceel duidelijk. Eén van de belangrijkste zaken is om na te gaan of een perceel in het verleden uit meerdere percelen heeft bestaan, een andere eigenaar heeft gekend of dat er andere gewassen op zijn geteeld. Hierdoor kunnen er binnen een perceel aanzienlijke verschillen bestaan in bemestingstoestand (ph, K-getal, fosfaattoestand, etc.). Bij een structureel andere voorgeschiedenis dient elk afzonderlijk deel apart bemonsterd te worden. Op termijn is het dan mogelijk deze verschillen door aanvullende bemesting te nivelleren. 3. Om de resultaten van bemonsteringen van een perceel in de tijd met elkaar te vergelijken moeten bemonsteringen steeds op hetzelfde deel van het perceel plaatsvinden. Tegenwoordig is dit goed mogelijk door via GPS de hoekpunten en daar waar bemonsterd is van het bemonsterde gedeelte vast te leggen. De monsternemer kan dan eenvoudig hetzelfde perceelsgedeelte terugvinden. 4. Bij een groot, heterogeen perceel is het aan te bevelen om per afwijkend perceelsgedeelte een monster te nemen. Voor alle duidelijkheid: in deze flyer gaat het om grondmonsters die genomen worden voor bemestingsonderzoek om zodoende uw gewas optimaal te voorzien van mineralen. BEMONSTERINGSTECHNIEK Om een betrouwbaar monster van een perceel te verkrijgen is het belangrijk hoe, waar en wanneer een grondmonster wordt genomen. Daar speelt de monsternemer een belangrijke rol in, maar de rol van u als akkerbouwer is zeker zo belangrijk. Als gebruiker kent u namelijk de percelen het best, o.a. waar afwijkende plekken in het perceel voorkomen en of een perceel in het verleden uit meer percelen heeft bestaan. De grootste verschillen binnen een perceel zijn veelal uit de historie te verklaren. Techniek van de bemonstering Een grondmonster van een perceel bestaat uit meerdere steken op bouwvoordiepte. Hiervoor wordt een gutsboor gebruikt. Uit onderzoek is gebleken dat een aantal van 40 à 50 steken nodig is om een representatief beeld van een perceel te krijgen. Die steken worden verspreid genomen over het te bemonsteren gedeelte. Theoretisch zou het perceel in bijvoorbeeld 40 gelijke blokken moeten worden verdeeld. Op een willekeurige plek wordt dan uit elk blok één steek genomen. Dit is echter een tijdrovende en daardoor kost- 1
bare methode. Door met de monstername een w-vormig of zig-zagpatroon te lopen komt u tot het beste compromis. Hoeveel slagen er in de w worden gemaakt hangt af van de lengte/breedteverhouding van het perceel. Randen van de percelen en kopakkers worden niet meegenomen in de bemonstering. Het is belangrijk dat in het monster geen onregelmatigheden komen, zoals kluiten mest, compost of gewasresten. Verder is het belangrijk dat elke steek even diep is en dat de boor elke keer geheel gevuld is. Voor bouwland geldt een standaardbemonsteringsdiepte van 25 cm. Het is aan te bevelen dat een ervaren monsternemer de grondmonsters neemt. Wilt u het onderzoek mee laten tellen voor verruiming van de fosfaatgebruiksruimte dan moet het monster genomen worden door een gecertificeerde monsternemer. Heeft u te maken met hoge Pw cijfers (>55) dan kunt u ook zelf bemonsteren. Tijdstip van bemonstering Normaal wordt een bemonstering uitgevoerd in de periode dat er geen gewas op het veld staat. Wanneer er precies bemonsterd moet worden hangt af van een aantal factoren. 1. Van september t/m december is de beste periode van bemonstering. U weet dan hoe het staat met de ph en een tijdige bekalking is nog mogelijk. Ook andere reparaties, bijvoorbeeld van de kali- of de fosfaattoestand, zijn dan tijdig uit te voeren. 2. Voor vergelijking met voorgaande analyseresultaten is het van belang om in dezelfde periode (maand) en na hetzelfde gewas te bemonsteren als bij de vorige bemonstering. 3. Voer de bemonstering uit voor een gewas met een hoog saldo (vaak is dat na een graangewas). 4. Voer geen grondonderzoek uit vlak voor egaliseren of een diepe grondbewerking, maar juist na deze werkzaamheden. 5. Voer geen grondonderzoek uit na een teelt van vlinderbloemigen. Vooral de fosfaatanalyse kan dan een afwijkende waarde geven. 6. Als frequentie van de bemonstering wordt eens per vier jaar aanbevolen. De op algemeen bouwlandonderzoek gebaseerde bemestingsadviezen zijn namelijk vier jaar geldig. 7. Houd in uw planning rekening met een mogelijke vorstperiode. Wanneer kunt u beter geen grondmonsters nemen? Wanneer kort geleden dierlijke mest of compost is uitgereden, is er een grote kans op afwijkende waarden. Het advies is om na mesttoediening minimaal zes weken te wachten met bemonsteren. Hetzelfde geldt als kort geleden een bekalking is toegepast (inclusief gips) of wanneer kunstmest is toegediend (bijvoorbeeld fosfaat). Waarom 40 steken per monster? Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat, ook al zijn percelen op het oog homogeen, er toch grote verschillen kunnen voorkomen binnen een perceel in bijvoorbeeld fosfaat- of kaligehalte. Dat wordt de ruimtelijke variabiliteit genoemd. Het aantal te nemen steken is afhankelijk van de ruimtelijke variabiliteit in het veld, de gestelde nauwkeurigheid en de grootte van het perceel. De ruimtelijke variabiliteit verschilt per bodemparameter; de variabiliteit van fosfaat is bijvoorbeeld groter dan die van stikstof. Bij de bepaling van de stikstofvoorraad in de bodem kan dus met een geringer aantal steken worden volstaan dan bij de bemonstering op de fosfaattoestand. Het is echter wel mogelijk om een grondmonster dat genomen is voor de bemonstering op fosfaat ook te gebruiken voor de bepaling van de stikstofvoorraad. Een grondmonster kan dus gebruikt worden voor meerdere doeleinden, als het aantal steken maar is afgestemd op de bodemparameter met de grootste variabiliteit. Voor algemeen bemestingsonderzoek wordt 40 à 50 steken per monster geadviseerd. De kans dat analyseresultaten dan afwijken van de werkelijke waarde is in dat geval minimaal. Onderzoek op minerale stikstof (Nmin) Voor het onderzoek op minerale stikstof geldt in principe dezelfde methodiek. De bemonsteringsdiepte en het aantal benodigde steken wijken echter af van het standaard grond- of algemeen bemestingsonderzoek. Minerale stikstof is over het algemeen veel homogener door de grond verdeeld dan bijvoorbeeld fosfaat. Uit onderzoek is gebleken dat meestal 20 steken per perceel voldoende zijn. Dit aantal is echter ook afhankelijk van de bemonsteringsdiepte; bij bemonstering van de laag 0-90 cm is het aantal steken bepaald op 10. De bemonsteringsdiepte zelf is afhankelijk van het te telen gewas (zie de bemestingsadviesbasis). Stikstofonderzoek kan het beste plaatsvinden kort voor de bemesting van een gewas. Wanneer dit gebeurt is afhankelijk van het te telen gewas. Bemonster wintertarwe rond half februari, zodat eind februari begin maart de eerste stikstof gegeven kan worden. Voor suikerbieten en aardappelen kan bemonsterd worden kort voor zaaien of poten of kort voordat er organische mest gereden wordt. Maart is een prima tijd, omdat er dan minder kans bestaat op uitspoeling. Eind maart kan er al wel mineralisatie optreden, waardoor bodemvoorraden oplopen. Conclusie: de perceelskennis van de akkerbouwer, gecombineerd met de kennis van de monsternemer over bemonsteringstechnieken geeft de beste garantie voor een betrouwbaar resultaat van het grondonderzoek. HANDLING EN ANALYSE VAN DE MONSTERS Transport van de monsters Na monstername dienen grondmonsters zo snel mogelijk te worden gekoeld. Bij lage temperatuur worden omzettingsprocessen sterk afgeremd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de mineralisatie van stikstof uit het in de grond aanwezige organische materiaal. Belangrijk is ook dat de monsters zo snel mogelijk worden getransporteerd naar het laboratorium en daar worden verwerkt. Laboratoria hebben voorbehandelingsmethoden waardoor monsters langer kunnen worden bewaard. Analyse van de monsters Tegenwoordig worden vrijwel alle analyses uitgevoerd met geautomatiseerde apparatuur. Uit eerder onderzoek is duidelijk geworden dat de meeste fouten ontstaan door menselijk handelen. Bij geautomatiseerde apparatuur is dat vrijwel niet meer aan de orde. 2
Bovendien worden binnen de laboratoria voortdurend controles uitgevoerd (zowel intern als extern, zie hierna) om te beoordelen of alle processen volgens de standaarden verlopen. Ringonderzoek door de laboratoria De meeste laboratoria nemen deel aan ringonderzoeken. Bij ringonderzoek wordt een goed gemengd grondmonster gesplitst en gestuurd aan de deelnemende laboratoria. De laboratoria rapporteren hun analyses en de resultaten worden rondgestuurd. Op deze manier zien de laboratoria in hoeverre de resultaten lijken op die van hun collega s. Daarnaast hebben laboratoria hun eigen, interne controlemechanismen. Deze zijn bij geaccrediteerde laboratoria verplicht. Er worden dan regelmatig (vaak dagelijks) standaardmonsters meegenomen in analyses. Als deze standaardmonsters afwijkende resultaten laten zien dan voert het laboratorium alle analyses opnieuw uit. INVLOED VAN HET WEER Weersomstandigheden zijn van invloed op de uitslag van het grondmonster. Voor een N-mineraalbepaling geldt bijvoorbeeld dat het analyseresultaat laag zal zijn na een natte periode. Stikstof spoelt vooral op lichte gronden gemakkelijk uit bij een neerslagoverschot. Zodra de grond verzadigd is, kan stikstof in de vorm van nitraat ook vervluchtigen door denitrificatie. Voor kali geldt dat in een natte periode een gedeelte, met name op lichte gronden, kan uitspoelen. Onder droge omstandigheden geldt voor fosfaat dat de beschikbaarheid laag kan zijn. Onderzoek heeft vastgesteld dat op hetzelfde perceel een hogere fosfaattoestand wordt gemeten wanneer de grond voldoende vochtig is dan na een droge periode. In het najaar is er normaal geen sprake van een erg droge bodemtoestand. Dat is dan ook het beste moment om de ontwikkeling van de fosfaattoestand te bepalen. Variatie in resultaten Variatie in resultaten kan diverse oorzaken hebben. De meest voorkomende zijn: Een werkelijke verandering in de bodemvruchtbaarheid. Grondonderzoek vindt gewoonlijk eens in de vier jaar plaats en de veranderingen kunnen aanzienlijk zijn, bijvoorbeeld als u de laatste jaren bent overgegaan op de aanwending van forse hoeveelheden compost. Variatie in fosfaat zal minder snel optreden als van bijvoorbeeld kali of magnesium. Een slechte verdeling over het perceel van heterogene mest of door strooibanen. De bemonstering is op een ander deel van het perceel uitgevoerd, of wellicht zelfs op een geheel ander perceel. Als u dat vermoedt, overleg dan met de monsternemer. Tip: maak vooraf goede afspraken met de monsternemer, bijvoorbeeld geef de monsternemer een kaart van het te bemonsteren deel van het perceel en zorg er voor dat steeds hetzelfde deel van het perceel bemonsterd wordt. Variatie in de laboratoriumanalyse zelf is tegenwoordig nauwelijks meer van belang. De methodes zijn dusdanig geautomatiseerd en gecontroleerd dat hierdoor nog nauwelijks fouten ontstaan. 3
Hoe groot mag de afwijking zijn tussen de daadwerkelijke bodemvruchtbaarheid van het perceel en de uitslag van het genomen grondmonster? Er is altijd een onzekerheid tussen de werkelijke en de gemeten toestand van de grond. Deze onzekerheid is opgebouwd uit: De bemonsteringsfout. Deze fout is alleen geheel te vermijden als alle grond bemonsterd zou worden, wat uiteraard onmogelijk en ook onwenselijk is. Een monster is dus altijd een steekproef. Als deze volgens de voorschriften is genomen is het monster representatief voor het bemonsterde perceel of perceelsgedeelte met een maximale oppervlakte van 5 ha. De onzekerheid van de meting in het laboratorium. Door automatisering en controle van gecertificeerde laboratoria wordt algemeen aangenomen dat deze fout verwaarloosbaar klein is ten opzichte van de bemonsteringsfout. Conclusie: de nauwkeurigheid waarmee een monster wordt genomen bepaalt voor een belangrijk deel de bruikbaarheid van de analyseresultaten. CONSEQUENTIES VAN ANALYSERESUL- TATEN DIE NIET REPRESENTATIEF ZIJN Wanneer resultaten van grondonderzoek niet representatief zijn en de akkerbouwer maakt gebruik van deze resultaten voor zijn bemestingsplan, dan kost dat geld. Wanneer de gemeten waarden lager zijn dan de werkelijke bodemvruchtbaarheid, dan worden te hoge meststofgiften geadviseerd. Enerzijds kan dat leiden tot te hoge meststofkosten, anderzijds en met name bij stikstof tot vermindering van de kwaliteit van het geoogste product.wanneer de gemeten waarden hoger zijn dan de werkelijke toestand, dan wordt minder bemest dan gewenst is. Dit kan tot gevolg hebben dat de optimale opbrengst niet wordt bereikt, bijvoorbeeld doordat de ph te laag is of doordat te weinig stikstof of kali wordt toegediend. Conclusie: representatieve resultaten van grondonderzoek zijn medebepalend voor het rendement van uw teelt. 4
TIPS Bemonster regelmatig, eens in de vier jaar, bij voorkeur voor een gewas met een hoog saldo of een behoeftig gewas zoals aardappelen. Vergelijk wanneer mogelijk uw monsteruitslagen met die van een vorige analyse. Bemonster zo mogelijk na een zelfde gewas en in dezelfde periode van het jaar. Bemonster delen van een perceel met een ander verleden afzonderlijk. Maak duidelijke afspraken met monsternemers over welk gedeelte van uw perceel u wilt laten bemonsteren. Als u zeker wilt zijn van het bemonsterde areaal, zorg er dan voor dat u tijdens de bemonstering aanwezig bent, of vraag om een kaart van de bemonstering (tegenwoordig hebben monsternemers GPS bij zich). Ga niet zelf bemonsteren. De monsternemers zijn niet voor niets gecertificeerd. Bovendien zorgen monsternemers er voor dat de grondmonsters de volgende dag al in het laboratorium liggen, waar ze onmiddellijk gedroogd worden, zodat de chemische eigenschappen niet meer veranderen. Neem bij twijfel over de uitslag eerst contact op met de monsternemer: is het juiste (deel van het) perceel wel bemonsterd? Als u naar uw mening een te groot verschil constateert met een vorige analyse, dan kunt u een heranalyse aanvragen. Dit kan op twee manieren: het monster dat reeds in het bezit is van het laboratorium kan opnieuw worden geanalyseerd (doe deze aanvraag snel, want grondmonsters worden in de regel maar gedurende enkele weken bewaard) of u kunt het perceel opnieuw laten bemonsteren, maar dat brengt extra kosten met zich mee. COLOFON 2013, MASTERPLAN MINERALENMANAGEMENT DEZE LEAFLET IS EEN UITGAVE VAN HET MASTERPLAN MINERALENMANAGEMENT Redactie: DLV Plant en NMI Foto s: DLV Plant, NMI en BLGGAgroXpertus Het Masterplan Mineralenmanagement is een initiatief van LTO Nederland, de Nederlandse Akkerbouw Vakbond en het Productschap Akkerbouw Informatie over het Masterplan Mineralenmanagement: PA, Tjitse Bouwkamp, Postbus 908, 2700 AX Zoetermeer Telefoon 079 368 70 03, E-mail mmm@hpa.agro.nl Internet: www.kennisakker.nl, www.productschapakkerbouw.nl Deze leaflet is met de uiterste zorg samengesteld op basis van de meest actuele en betrouwbare informatie. DLV Plant, NMI en het Masterplan Mineralenmanagement aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van deze informatie. 5