Nederlands Lezen voor 1F Deel 2 van 5
Colofon Auteur: Gerda Verhey Inhoudelijke redactie: Ina Berlet Redactie: Edu Actief b.v. Vormgeving: PPMP Prepress, Wolvega Illustraties: Edu Actief b.v. Titel: Nederlands Lezen voor 1F Deel 2 van 5 ISBN: 978 90 3721 267 9 NUR: 100 Trefwoord: Nederlands, spreken Aantal studiebelastingsuren: 24 Copyright 2014 Edu Actief b.v. Postbus 1056 7940 KB Meppel Tel.: 0522-235235 Fax: 0522-235222 E-mail: info@edu-actief.nl Internet: www.edu-actief.nl Eerste druk/eerste oplage 2014 Edu Actief b.v. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. 2
Inhoud Voorwoord 5 Hoofdstuk 1 Lezen om te leren 7 Hoofdstuk 2 Lezen als voorbereiding op praktijk, stage en werk 31 Hoofdstuk 3 Lezen in het dagelijks leven 45 Hoofdstuk 4 Lezen in je vrije tijd 60 Hoofdstuk 5 Herhaling 71 Hoofdstuk 6 Toets en reflectie 81 3
4
Voorwoord Dit leer-werkboek gaat over lezen. Lezen is belangrijk. Je doet het elke dag. Overal kom je teksten tegen. Bijvoorbeeld in schoolboeken. Daarin lees je om te leren. Je leest instructieteksten voor praktijk, op stage of op je werk. Maar ook op straat kom je teksten tegen. En op je telefoon en je computer. En op eten en medicijnen. Soms lees je gewoon voor je plezier. Dit leer-werkboek gaat over: lezen om te leren lezen voor praktijk, stage en werk lezen in het dagelijks leven en lezen in je vrije tijd. Picto In dit boek zie je bij sommige opdrachten een picto. Een pictogram geeft je informatie over de opdracht. Hierna lees je wat de picto s betekenen. Bij dit picto ga je nadenken over een opdracht. Je denkt na over wat je straks gaat doen. Je gaat de opdracht voorbereiden. Bij dit picto ga je de opdracht uitvoeren. Je gaat bijvoorbeeld iets maken. Of je gaat iets doen. 5
Bij dit picto ga je evalueren. Je controleert of je de opdracht goed hebt gedaan. Wat ging er goed en wat ging er minder goed? Wat vond je van de opdracht? Wat kon je eerst niet, wat je nu wel kunt? Wat ga je de volgende keer anders doen? Bij dit picto ga je reflecteren. Je denkt na over wat je hebt geleerd. En wat dat betekent voor je toekomst. Wat ga je nu doen? Hoe gaat het verder? Bij dit picto ga je in gesprek. Om een opdracht na te bespreken gebruik je de StruX-kaarten. Bij dit picto ga je iets bekijken op de website van StruX. Bijvoorbeeld een foto, formulier of film. Volg deze stappen: 1. Ga naar www.strux.nl. 2. Klik op de knop deelnemer. 3. Klik op Nederlands. 4. Klik op de foto van dit leer-werkboek. 5. Klik op de link bij de opdracht. Misschien werk je met een portfolio. In je portfolio stop je bewijsstukken. Als je dit picto ziet kun je een bewijsstuk toevoegen. Bespreek dit met je begeleider. 6
Hoofdstuk 1 Lezen om te leren Inleiding Dit hoofdstuk gaat over lezen om te leren. In schoolboeken leer je iets over een vak. Op internet, in een boek of krant lees je informatie. Je kunt op verschillende manieren iets leren door te lezen. Daar heb je in deel 1 al iets over geleerd. In dit hoofdstuk herhaal je dat en leer je meer erover. Je oefent hoe je: een hoofdstuk en een paragraaf kunt vinden in een boek de indeling van hoofdstukken in paragrafen en alinea s kunt herkennen globaal kunt lezen, en je weet waarvoor je dat doet precies kunt lezen, en je weet waarvoor je dat doet om kunt gaan met moeilijke woorden in een tekst woorden kunt opzoeken in een woordenboek en op internet feiten en meningen kunt herkennen en onderscheiden. Opdracht 1 Wat weet je nog over lezen om te leren? Vul het woordweb in. opmaak van de tekst onderwerp raden Lezen om te leren omgaan met moeilijke woorden 7
De opbouw van een leerboek Een leerboek of schoolboek heeft hoofdstukken. Die staan in de inhoudsopgave. Dat is een lijst van alle titels van de hoofdstukken. Achter de titel van ieder hoofdstuk staat een paginanummer. Het hoofdstuk begint op die pagina. Opdracht 2 Kijk naar de inhoudsopgave hierna. Wat ontbreekt er? 8
Opdracht 3 Kijk naar de inhoudsopgave hierna. Je wilt weten hoeveel wervels je hebt. Welk hoofdstuk moet je dan lezen? Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 De wervelkolom 4 Hoofdstuk 2 Armen en benen 11 Hoofdstuk 3 Gewrichten 23 Hoofdstuk 4 Spieren 37 Paragrafen Hoofdstukken hebben een titel en vaak ook een nummer. Soms is een hoofdstuk erg lang. Dan verdeelt de schrijver het hoofdstuk in verschillende kleinere onderwerpen. Zo n kleiner onderwerp beschrijft hij in een paragraaf. Een hoofdstuk kan dus uit meerdere paragrafen bestaan. Paragrafen zijn vaak genummerd. Kijk naar het voorbeeld. Voorbeeld Hoofdstuk 1 Paragraaf 1.1 Paragraaf 1.2 Paragraaf 1.3 Hoofdstuk 2 Paragraaf 2.1 Paragraaf 2.2 Enzovoort. 9
Opdracht 4 Stel, je hebt een boek over het menselijk lichaam. Hoofdstuk 4 gaat over de spijsvertering. Het hoofdstuk is opgedeeld in paragrafen. Het nummer van paragraaf 1 is al ingevuld. Vul de rest in. 4 De spijsvertering 75 Let op! 4.1 Mond 76 Slokdarm 77 Maag 79 Dunne darm 80 Blinde darm 82 Dikke darm 84 Endeldarm 86 Een paragraaf gaat over één onderwerp van een lang hoofdstuk. Een paragraaf heeft een titel en een nummer. Een alinea gaat over een kleiner deel van dat onderwerp. Boven alinea s staan vaak tussenkopjes, maar zonder nummer. Waar gaat een tekst over? Kijk naar de opmaak van een tekst. Dan kun je vaak al raden waarover de tekst gaat. De titel van het hoofdstuk zegt waarover het hoofdstuk gaat. De titel van een paragraaf zegt waarover de paragraaf gaat. Het tussenkopje zegt waarover de alinea gaat. De plaatjes laten zien wat belangrijk is in de tekst. De vetgedrukte of onderstreepte woorden zijn belangrijke woorden in de tekst. Als je dit allemaal goed bekijkt, weet je het onderwerp van de tekst. 10
Opdracht 5 Kijk naar de opmaak van de tekst hierna. De tekst hoef je nog niet te lezen. De tekst staat in een boek over planten. Hoofdstuk 6 heeft de titel Verzorging van planten. 6.3 Onkruid verwijderen In elke tuin groeit onkruid. Wat is onkruid? Dat zijn planten die je tuin overwoekeren. Planten die je niet in de tuin wilt hebben. Onkruid moet je dus verwijderen. Dat kan op twee manieren. Wieden Wieden betekent dat je met de hand onkruid uit de grond haalt. Wieden doe je met onkruid dat dicht op planten staat. Het is belangrijk dat je ook de wortel meetrekt. Want een nieuw plantje groeit uit die wortel. Schoffelen Schoffelen betekent met een schoffel onkruid losmaken van de wortels. Dat doe je op plaatsen waar weinig planten en struiken staan. Schoffel altijd in rechte banen. Laat de banen elkaar een beetje overlappen. Zo sla je geen stukken over. Schrijf het nummer en de titel van de paragraaf op. Schrijf de tussenkopjes op. 11
Wat zie je op de plaatjes? Waarover gaat de tekst? Opdracht 6 Wat weet jij al over dit onderwerp? Vul het woordweb in. Onkruid verwijderen Opdracht 7 Lees nu de tekst helemaal. Klopt het wat je bij opdracht 5 dacht? Kruis het goede antwoord aan. {{ ja {{ nee Globaal lezen Wat is globaal lezen? Bij globaal lezen: kijk je eerst naar de opmaak van de tekst bedenk je waarover de tekst gaat lees je de eerste en de laatste zin van de tekst. Heb je een tekst globaal gelezen? Dan weet je ongeveer waarover de tekst gaat. 12
Precies lezen Wil je meer weten over de inhoud van de tekst? Dan moet je de tekst precies lezen. Bij precies lezen, lees je elk woord en elke zin heel zorgvuldig. Heb je een tekst precies gelezen? Dan kun je bijvoorbeeld allerlei vragen over de tekst beantwoorden. Opdracht 8 De tekst hierna is paragraaf 5.1 in hoofdstuk 5 over ademhaling. Lees de tekst globaal. Wat is de titel van de paragraaf? Wat zie je op het plaatje? Waar gaat deze paragraaf over? Een afbeelding van de neus, de luchtpijp, de bronchiën en de longen. 5.1 De neus De neus verwarmt en filtert de lucht. Hoe gaat dat? De ingeademde lucht komt in je neusholte. Aan de binnenkant van de neusholte zit neusslijmvlies. Het neusslijmvlies zorgt ervoor dat: de lucht opgewarmd wordt bacteriën worden tegengehouden. In je neus zitten ook neusharen. De neusharen houden stof tegen. Zo kan er geen stof in je longen komen. 13
Opdracht 9 Lees paragraaf 5.1 nu precies. Verdeel de paragraaf in 2 alinea s. Wat is de eerste regel van alinea 1? Wat is de eerste regel van alinea 2? Bedenk een tussenkopje voor alinea 2. Opdracht 10 De tekst hierna is paragraaf 5.2 in hoofdstuk 5 over ademhaling. Lees de tekst globaal. Waarover gaat deze paragraaf? Een afbeelding van de neus, de luchtpijp, de bronchiën en de longen. 5.2 De luchtpijp Na de neusholte gaat de lucht door de luchtpijp naar de longen. De luchtpijp bestaat uit allemaal lagen op elkaar. De luchtpijp is daardoor stevig, maar ook soepel. De luchtpijp is aan de binnenkant bekleed met slijmvlies. Hierdoor wordt de ingeademde lucht nog meer opgewarmd. Het slijmvlies maakt ook slijm. Aan het slijm blijven stof en bacteriën plakken. 14
Opdracht 11 Lees de tekst nu precies. Hoeveel alinea s heeft de tekst? Kruis het juiste antwoord aan. {{ 1 {{ 2 {{ 3 Bedenk een tussenkopje voor de tweede alinea. Welk tussenkopje heb je bedacht? Waarvoor dient het slijmvlies? Waarvoor dient het slijm? Moeilijke woorden Soms staan er moeilijke woorden in een tekst. Soms begrijp je de tekst toch wel. Ook als je dat woord niet kent. Dan kun je gewoon doorlezen. Begrijp je de tekst niet helemaal door dat moeilijke woord? Doe dan dit: Lees eerst de woorden en zinnen rondom het woord. Daaruit kun je soms afleiden wat het woord betekent. Bijvoorbeeld omdat er een ander woord voor dat woord gebruikt wordt. Of omdat het woord in de tekst uitgelegd wordt. Je kunt het woord ook opzoeken in het woordenboek. 2 voorbeelden 1 De bus stopte bij de halte. Het was de laatste stopplaats voor het eindpunt. 2 De meisjes gniffelen om de mop. De begeleider hoort ze zachtjes lachen. 15