Vernieuwing van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland

Vergelijkbare documenten
De publieke kennisinfrastructuur van Nederland op hoofdlijnen

Verbinden van wetenschap en samenleving. NWO-strategie

Talent in eigen hand. De positie van jonge wetenschappers in Nederland. december 2006

van onderwijs en onderwijsondersteuning binnen Directeur onderwijsinstituut

Valorisatieagenda Kennis moet circuleren

Profiel NWO. Voorzitter

Nota inzake Economic Development Board

Kennis voor de samenleving

Functiefamilie ET Thematische experten

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Bijlage 2. } De werkgroep Lange termijn keuzes. } De werkgroep Dynamisering van de kennisketen. } De werkgroep Dynamisering beroepsonderwijs

Bijlage 6: De oude en de nieuwe vragen

Directeur onderwijsinstituut

Operationeel Programma EFRO Noord-Nederland

Overzicht gespreksonderwerpen uit de afgelopen IP-vergaderingen

Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad. 17 mei 2017 U Lbr. 17/028 (070) Gezamenlijke gemeentelijke uitvoering

Bijlage 2. Human Capital Agenda s

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Directeur onderzoeksinstituut

Mediawijsheid in de Bibliotheek op school vo verkenning

3 februari 2003 I/SOI/I Kabinetsreactie op het AWT-advies 'KP6 laten werken'.

Diensteninnovatie: wat is dat?

Campus Zeeland Investeren in economische structuurversterking in de Zuidwestelijke Delta

s t r u c t u u r v i s i e G o o r Goor 202

Campus Zeeland Investeren in economische structuurversterking in de Zuidwestelijke Delta

BESTURINGSFILOSOFIE GEMEENTE GOOISE MEREN

Functiefamilie ES Experten organisatieondersteuning

Structurele samenwerking tussen kennis en beleid: een WRR-perspectief

Kader notitie Academische werkplaats

De OMC peer review van België. Dr Patries Boekholt Managing Director Technopolis Group

Rapport 833 Derriks, M., & Kat, E. de. (2020). Jeugdmonitor Zeeland Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

The Netherlands of

Profiel NWO. Lid raad van bestuur tevens domeinvoorzitter Sociale en Geesteswetenschappen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Samenwerking en Toekomst Drechtsteden

NATIONALE COALITIE DIGITALE DUURZAAMHEID BEGINSELVERKLARING. CONCEPT 4 juni 2007 DE UITDAGING

Randvoorwaarden voor valorisatie. Dr Mirjam Leloux Directeur IXA UvA-HvA

Historie maritieme sector

Functiefamilie MI Bemiddelaars

zorgen voor kwaliteit altijd, overal en door iedereen

1. Versterking dynamiek van het wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de cultuur.

Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie DURVEN DELEN OP WEG NAAR EEN TOEGANKELIJKE WETENSCHAP

Doel Doel van het programma VvW:

Zin en betekenis van (kennis)valorisatie belicht en toegelicht (av)

Nederlandse regering investeert in de NWA

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 6 juli 2018 Betreft Operatie inzicht in kwaliteit

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Taakafbakening tussen een heilige Drievuldigheid : Departement, Agentschap en Minister. Henny De Baets Administrateur-generaal

Topsectoren. Hoe & Waarom

D e n H a a g 2 mei T e l e f o o n n u m m e r E - m a i l

Functieprofiel: Manager Functiecode: 0202

Het Bedrijfslevenbeleid

Functieprofiel: Directeur Service Eenheid Functiecode: 0206

Profiel leden Stichtingsbestuur, Algemeen

1. Onderzoek en de departementen

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

De motor van de lerende organisatie

ONZE AGENDA OPLEIDEN IN ROTTERDAM VOOR DE WERELD VAN MORGEN STRATEGISCHE AGENDA

Terugblik in cijfers

Briefadvies NVWA. 21 januari 2019

Algemeen bestuur Veiligheidsregio Groningen

Innovatieplatform Twente S a m e n w e r k e n a a n i n n o v a t i e

Functieprofiel lid Raad van Toezicht

Titel in het Engels: Administrative Law Publiekrecht, sectie Bestuursrecht (in oprichting)

Vier in balans-monitor 2017: de hoofdlijn. 28 juni 2017

Klimaatakkoord. Ministerie van Economische Zaken en Klimaat T.a.v. de heer ir. E.D. Wiebes Postbus EK 'S-GRAVENHAGE

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Convenant Eenvormige Toetsing Gezondheidsonderzoek vanuit het Parelsnoer Instituut

Kwaliteitszorg met behulp van het INK-model.

Overzicht gespreksonderwerpen uit de afgelopen IPvergaderingen

Intentieverklaring. inzake onderwijssamenwerking tussen Nederland en Vlaanderen

Optimaliseren van Impact door

SKPO Profielschets Lid College van Bestuur

FUNCTIEFAMILIE 4.2 Beleidsthemabeheerder

rendement van talent aanbevelingen voor motiverend en stimulerend loopbaanbeleid advies

Van Kennisbrug naar KennisDC

SMART INDUSTRY, FACTORIES & FINANCE. ARNOLD STOKKING, Algemeen Directeur Industrie

Bijlage V. Bij het advies van de Commissie NLQF EQF. Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en Dublin descriptoren.

Lang leve de lokale lobby?!

Willem de Zwijger College

Samenvatting. Balans van de topsectoren

Kabinetsreactie op het AWT-advies 62 De waarde van weten. De economische betekenis van universitair

Agenda Toekomst van het (interbestuurlijk) Toezicht:

Uw HIS-gegevens verbeteren de zorg

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Samenvatting. Samenvatting 9

Voor de Raad van State als adviseur en bestuursrechter is het van. belang zicht te hebben op wat er leeft in de werelden van recht,

Samen werken aan goed openbaar bestuur

Brussel, 10 september _AdviesBBB_Toerisme_Vlaanderen. Advies. Oprichtingsdecreet Toerisme Vlaanderen

Europese programma s in Nederland

Stand van Zaken Doorontwikkeling Interne Organisatie

Startnotitie Digitaal Platform voor presentatie van het beste en mooiste van de Vlaams-Nederlandse culturele samenwerking

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG..

Vragen waar deze maar ook de andere Zeeuwse onderwijsinstellingen onder meer voor staan zijn:


Samenwerking hogescholen en MKB in de topsectoren ZWAARTEPUNTVORMING PROFILERING SAMENWERKING KWALITEIT DUURZAME VERANKERING

Pitstop Een onderzoek naar innovatie binnen het TT-Instituut

Omgevingskaart type 1

Transcriptie:

1 Eindrapportage inzake de niet-universitaire kennisinfrastructuur Vernieuwing van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland Auteur : dr. H. (Hessel) Speelman met bijdragen van dr. ir. S.A.G.F. (Steven) Angelino Nummer : 2005 SP-TNO 0462; www.tno.nl/vernieuwing-kennisinfrastructuur Datum : juni 2006

2 Inhoudsopgave 2 0. SAMENVATTING 6 1. INLEIDING 13 1.1. Aanleiding 13 1.2. Motivering 17 1.3. Doelstelling 17 1.4. Afbakening 18 1.5. Legitimatie 22 1.6. Terminologie 23 1.7. Aanpak 24 1.8. Opbouw rapportage 27 1.9. Dankwoord 28 2. DE HUIDIGE PUBLIEKE KENNISINFRASTRUCTUUR OP HOOFDLIJNEN 29 2.1. Inleiding 29 2.2. De faciliterende publieke instanties 33 2.3. De publieke universitaire kennisinfrastructuur 35 2.4. De publieke (niet-universitaire) kennisinfrastructuur 35 2.5. De semi-publieke kennisinstellingen 37 3. BESTUURLIJKE EN ORGANISATORISCHE VERNIEUWING VAN DE FACILITERENDE PUBLIEKE INSTANTIES 39 3.1. Inleiding 39 3.2. De verkenningenrealiserende en adviserende functies 39 3.3. De voorlichtende en communicatiefuncties 42 3.4. De wegwijzer- en makel/schakelfuncties 44 3.5. De programmerende en selecterende (met geldtoewijzende) functies 48 3.6. De kwaliteitsevaluerende en certificerende functies 51 3.7. De belangenbehartigende en werkgeversorganisatie functies 54 3.8. De planbureaufuncties 54 4. BESTUURLIJKE VERNIEUWING VAN DE PUBLIEKE KENNISINFRASTRUCTUUR 56 4.1. Inleiding 56 4.2. Overeenkomsten en verschillen tussen universitaire en niet-universitaire kennisinstellingen 57 4.3. Harmonisatie positionering van instellingen en instanties binnen de kennisinfrastructuur 59 4.4. Besturingssysteem voor de niet-universitaire kennisinfrastructuur 59 4.5. Financieringssystematiek van de publieke kennisinfrastructuur 60 4.6. Taak- en marktcomponenten van de kennis- en innovatiefuncties 66 4.7. Valorisatiebeleid in de publieke kennisinfrastructuur 67 4.8. Borging van reputatie in de publieke kennisinfrastructuur 69 4.9. Rechtspositie en arbeidsvoorwaarden in de publieke kennisinfrastructuur 70

3 5. ORGANISATORISCHE VERNIEUWING VAN DE PUBLIEKE KENNISINFRASTRUCTUUR 71 5.1. Inleiding 71 5.2. Criteria voor organisatorische vernieuwing 72 5.3. Ordeningsvarianten voor de organisatiestructuur van de publieke kennisinfrastructuur 72 5.4. Organisatiemodel voor de universitaire en niet-universitaire kennisinfrastructuur 74 5.5. Koepelorganisaties voor publieke niet-universitaire kennisinstellingen 77 5.6. Interactie universitaire, niet-universitaire en private kennisinfrastructuur 79 6. STREEFBEELD VAN DE PUBLIEKE KENNISINFRASTRUCTUUR OP HOOFDLIJNEN 82 6.1. Inleiding 82 6.2. Streefbeeld voor de faciliterende publieke instanties 84 6.3. De publieke universitaire kennisinfrastructuur 87 6.4. Streefbeeld voor de publieke (niet-universitaire) kennisinfrastructuur 87 6.5. Streefbeeld voor de semi-publieke kennisinstellingen 90 7. IMPLEMENTATIE VAN BESTUURLIJKE EN ORGANISATORISCHE VERNIEUWING 91 7.1. Inleiding 91 7.2. Financiële aspecten van vernieuwingen 93 7.3. Ideeën voor een eerste fase van verbeteringen van directe verbindingen, focus en massa 93

Overzicht van Figuren en Tabellen: 4 Figuur 0-1 Streefbeeld voor laag 3 van het nationale kennis- en innovatiesysteem van Nederland 8 Figuur 0-2 Streefbeeld voor het niet-universitaire deel van laag 4 van het nationale kennisen innovatiesysteem van Nederland 9 Figuur 0-3 Streefbeeld kennis- en innovatiesysteem van Nederland 10 Figuur 1-1 Lineair kennismodel en lineair innovatiemodel 14 Figuur 1-2 Cyclisch kennis (waardeketen) model en cyclisch innovatiemodel 14 Figuur 1-3 Schematisch overzicht van bestuur en organisatie (van het publieke deel) van het nationale kennis- en innovatiesysteem van Nederland 19 Figuur 1-4 Schematisch overzicht van kennissysteem en kennisstromen 19 Figuur 1-5 Open innovatiesysteem van publieke kennisinstellingen, bedrijven en overheden 21 Tabel 1-6 Producten van het project Vernieuwing van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland 26 Figuur 2-1 Overzicht van grotere organisaties die faciliterende en uitvoerende functies hebben in het nationaal kennis- en innovatiesysteem van Nederland 30 Figuur 2-2 Schematisch overzicht vraag- en aanbodzijde van de Nederlandse kennisinfrastructuur (lineair kennis- en innovatiemodel) 30 Figuur 2-3 Componenten waarin instanties en instellingen die faciliterende en uitvoerende functies hebben in het nationaal kennis- en innovatiesysteem, kunnen worden gegroepeerd 32 Tabel 2-4 Tabel 2-5 Tabel 2-6 Tabel 2-7 Tabel 3-1 Tabel 4-1 Tabel 4-2 Tabel 5-1 Overzicht van de totale capaciteit van de componenten waarin de kennis- en innovatiefuncties van de publieke kennisinfrastructuur zijn gegroepeerd 32 Groepering van faciliterende instanties met (structurele) overheidsfinanciering in componenten en aantallen betrokken organisaties 34 Capaciteit voor de kennis- en innovatiefuncties bij de universitaire instellingen (incl. medische centra) in 2003 36 Groepering van publieke kennisinstellingen en aantallen betrokken organisaties en daaronder ressorterende kennisinstellingen 38 Langere termijn bestuurlijk streefbeeld voor instanties met faciliterende functies 40 Langere termijn bestuurlijk streefbeeld t.a.v. dynamisering financieringssystematiek van de publieke kennisinfrastructuur 65 Samenhang onderzoek en ontwikkeling en wetenschappelijke en technologische dienstverlening 68 Overzicht van componenten van kennis en innovatie in socio-economische context en wetenschappelijke en technologische disciplinevelden 75

Tabel 5-2 Groepering van componenten van kennis en innovatie in socio-economische context in zes hoofdcomponenten 75 5 Figuur 6-1 Basismodel voor streefbeeld voor kennis- en innovatiesysteem van Nederland 83 Figuur 6-2 Streefbeeld voor laag 3 van het nationale kennis- en innovatiesysteem van Nederland 86 Figuur 6-3 Streefbeeld voor het niet-universitaire deel van laag 4 van het nationale kennisen innovatiesysteem van Nederland 89 Tabel 7-1 Tabel 7-2 Verdeling van capaciteit (percentages van mensjaren) van niet-universitaire kennisinstellingen naar zes streefbeeldorganisaties voor kennis en innovatie 94 Focussering van bestaande koepelorganisaties naar zes streefbeeldorganisaties voor kennis en innovatie 94 Tabel 7-3 Incorporatie van externe organisatieonderdelen door DLO, ECN en RIVM 96 Tabel 7-4 Tabel 7-5 Doorzet van de vorming van het Delta Instituut tot een Nederlandse organisatie voor Delta Onderzoek (NDO) 96 Vorming van een organisatie-eenheid of -eenheden op het gebied van Transportsystemen Onderzoek en van een nationale kennisinstelling voor ICT Onderzoek 97 Tabel 7-6 Harmonisatie van instellingenportfolio van KNAW en NWO 97 Overzicht van Bijlagen: 99 Bijlage A Terminologie kennis- en innovatiefuncties 01-08 Bijlage B Primaire en gerelateerde classificatiesystemen kennis- en innovatiefuncties 01-18 Bijlage C Bijlage D Bijlage E Kennis en Innovatie in Socio-Economische Context (KISEC-classificatie) met gerelateerde classificatiesystemen 01-09 Groepering van publieke instanties met faciliterende functies in de publieke kennisinfrastructuur anno 2004 01-21 Groepering van universitaire organisatorische eenheden naar wetenschappelijke en technologische disciplinevelden en in KISEC-classificatie anno 2004 01-34 Bijlage F Groepering van publieke kennisinstellingen in KISEC-classificatie anno 2004 01-12 Bijlage G Bijlage H Bijlage I Overzicht van type verzamelde informatie inzake de instellingen en instanties behorende tot de publieke kennisinfrastructuur van Nederland 01-05 Streefbeelden voor een Nederlandse organisatie voor Delta Onderzoek en voor een Nederlandse organisatie voor Technologisch Onderzoek 01-17 Nomenclatuur voor de analyse en vergelijking van wetenschapsbegrotingen en -programma s (bron: Eurostat s Classification Server) 01-15 Bijlage J Bestuur en organisatie publieke kennisinfrastructuren OECD-landen 01-08 Bijlage K Geraadpleegde bronnen 01-07

SAMENVATTING 6 Doelstelling Aanzienlijke delen van de Nederlandse publieke kennisinfrastructuur (KIS) hebben - ook in vergelijking met andere landen - een goede tot uitstekende reputatie en positie waar het gaat om de kwaliteit van hun wetenschap en technologie. Deze reputatie en positie zijn een groot goed. Nederland lijdt echter ook aan de zogenaamde kennisparadox. Grote delen van de publieke kennisinfrastructuur hebben - in internationaal perspectief - een relatief beperkte impact op de maatschappelijke en economische waardecreatie in Nederland. Eén van de oorzaken hiervan is de manier waarop de publieke kennisinfrastructuur bestuurlijk en organisatorisch is ingericht. De doelstelling van dit project 'Vernieuwing publieke kennisinfrastructuur van Nederland' is - op basis van langere termijn streefbeelden - te komen tot bestuurlijke en organisatorische vernieuwing van de publieke kennisinfrastructuur. Deze vernieuwing is gericht op het verbeteren van de eenduidigheid, de samenhang en de transparantie van de KIS, als ook op het realiseren van focus en massa daarbinnen en van directe verbindingen tussen gebruikers en aanbieders van kennis en innovatie. Dit draagt bij aan de dynamisering van het kennis- en innovatiesysteem van Nederland. Het uiteindelijke doel is de impact van de publieke kennisinfrastructuur op economische en maatschappelijke waardecreatie te verhogen. Aangezien de economische groei in aanzienlijke mate gebaseerd is op kennis en innovatie, resulteert een verbetering van de publieke kennisinfrastructuur zonder meer in extra economische groei. Dat is de lange termijn waarde van de hier voorgestelde vernieuwingen. De korte termijn waarde van het onderhavige project betreft de bijdrage aan het realiseren van een eenduidige, samenhangende en transparante publieke kennisinfrastructuur, met meer directe verbindingen, focus en massa. Streefbeelden Uit de voor dit project uitgevoerde inventarisatie en analyse van de huidige publieke kennisinfrastructuur blijkt dat aanzienlijke delen ervan complex, versnipperd en ondoorzichtig van structuur zijn. Bovendien blijkt dat directe verbindingen tussen de elementen gebrekkig worden gefaciliteerd en dat focus en massa op nationaal niveau vaak ontbreken. Uit de inventarisatie en analyse blijkt ook dat aanzienlijke delen van de kennisinfrastructuur wèl eenduidig, samenhangend en transparant zijn, dat er goed functionerende directe verbindingen zijn en dat er focus en massa op nationaal niveau aanwezig is. Bij de implementatie van bestuurlijke en organisatorische vernieuwingen moet er dus sprake zijn van maatwerk: waar is werkelijk winst te behalen in termen van het realiseren van beter functionerende verbindingen en meer focus en massa op nationaal niveau en waar is sprake van een goed functionerende kennisinfrastructuur die niet moet worden belast met bestuurlijke en organisatorische veranderingen. Het hier gebruikte toetsingskader bestaat uit langere termijn streefbeelden, die in de tijd zullen evolueren als resultaat van economische en maatschappelijke, en wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. De streefbeelden geven richting aan - natuurlijk zorgvuldig te toetsen en te structureren - vernieuwingsprocessen binnen de inherent complexe publieke KIS. De langere termijn streefbeelden hebben als uitgangspunten het bevorderen van directe verbindingen en van focus en massa in de kennis- en innovatieactiviteiten. Dit vanzelfsprekend met behoud van de kwaliteit van de producten en processen van de betreffende componenten van het nationale kennis- en innovatiesysteem. Een tweede uitgangspunt is de wens tot het realiseren van een eenduidige, samenhangende en transparante infrastructuur. Naast deze uitgangspunten is er ook een bestuurlijk uitgangspunt voor een vernieuwde kennisinfrastructuur. Dat betreft de wenselijkheid te garanderen dat de onafhankelijkheid van resultaten van onderzoek niet wordt beïnvloed door overheidsprocedures.

Het proces om de niet-universitaire kennisinstellingen buiten de departementen te plaatsen, is al decennia aan de gang. Onderdeel van het streefbeeld is dit proces te voltooien en - in principe alle - kennisinstellingen te groeperen in zelfstandige Nederlandse organisaties voor kennis en innovatie. 7 Nationaal kennis- en innovatiesysteem in vier niveaus In de publieke component van nationale kennis- en innovatiesystemen van geïndustrialiseerde landen kunnen vier niveaus worden onderscheiden. Het eerste niveau betreft de regering, het tweede niveau de departementen, het derde niveau de faciliterende instanties en het vierde niveau de kennisinstellingen die kennis- en innovatiefuncties uitvoeren (de universiteiten en de niet-universitaire kennisinstellingen). Het streefbeeld uit dit project heeft betrekking op het derde en vierde niveau, die samen de publieke kennisinfrastructuur van Nederland vormen. Naast de vier niveaus van het publieke deel zijn er de private bedrijven en de maatschappelijke organisaties. Het betreft vooral de interactie met de universiteiten en hogescholen en de nietuniversitaire kennisinstellingen met de bedrijven en organisaties, waar publiek-private samenwerking een steeds grotere rol speelt. Het eerste en het tweede niveau (de regering en de departementen) verkrijgen beleidsadviezen, analysen en prognoses van faciliterende instanties. Departementen ontvangen, net als alle andere gebruikers van de vernieuwde publieke kennisinfrastructuur van Nederland, geavanceerde producten en processen (met ingebouwde wetenschap en techniek) van de kennisinstellingen, via vraagsturing. De organisatie van de vraagsturing door de departementen vormt geen onderdeel van dit project en van dit streefbeeld. Faciliterende instanties Het streefbeeld voor de faciliterende instanties is gebaseerd op de verschillende functies die kunnen worden onderscheiden en op het beleggen van die functies bij een landelijk opererende instantie. Thans worden delen van deze faciliterende functies nog uitgevoerd door departementen zelf (niveau 2), door kennisinstellingen (niveau 4) en door een groot aantal afzonderlijke faciliterende instanties. In het streefbeeld hebben de faciliterende instanties met een nationale taak een overeenkomende bestuurlijke positionering en zijn de faciliterende functies één op één belegd. Thans is dat - ten dele - niet het geval. De taakstelling van een aantal van bestaande faciliterende instanties ondergaat dus veranderingen. Eén en ander is samengevat in figuur 0-1. De legenda voor figuur 0-1 is als volgt: AKI KNAW NWO SenterNovem Syntens VSNU ANKI CPB +, MNP + en SCP = Adviesraad voor Kennis en Innovatie (dan wel: AWTI: Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie) = Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen = Nederlands organisatie voor [bevordering] Wetenschappelijk Onderzoek [uitgevoerd door de publieke kennisinfrastructuur] = Nederlandse organisatie voor versterking positie van het bedrijfsleven, component van een duurzame samenleving = Innovatienetwerk voor ondernemers van midden- en kleinbedrijven = Vereniging (samenwerkende) Nederlandse Universiteiten = Associatie van Nederlandse Kennisinstellingen = Planbureaus

Figuur 0-1 Streefbeeld voor laag 3 van het nationale kennis- en innovatiesysteem van Nederland 8 AKI nieuw KNAW vernieuwd NWO vernieuwd SenterNovem vernieuwd Syntens vernieuwd VSNU & ANKI nieuw Planbureaus (CPB +, MNP + en SCP) verkenningenrealiserende en adviserende functies vanuit perspectief economie en maatschappij verkenningenrealiserende en adviserende functies vanuit perspectief wetenschap en technologie kwaliteitsevaluerende en certificerende functies voor alle publieke kennisinstellingen monitoring voorlichtende en communicatie functies van alle publieke kennisinstellingen forum voor wetenschappelijke wereld en vertegenwoordiging Nederland in internationale gremia programmerende en selecterende (met geldtoewijzende) functies naar universiteiten en nietuniversitaire kennisinstellingen NWO en SenterNovem gezamenlijk begin van econo- mische bedrijvigheid einde van wetenschappelijk en technologisch onderzoek programmerende en selecterende (met geldtoewijzende) functies naar bedrijfslaboratoria andere programma s voor bevordering economische activiteiten in Nederland makelschakel functies voor kennis- en innovatieactiviteiten waarbij midden- en kleinbedrijf is betrokken belangenbehartigende en werkgeversorganisatie functies voor universiteiten (= VSNU) en nietuniversitaire kennisinstellingen (= ANKI) economische beleidsanalyses leefomgeving beleidsanalyses sociaal culturele beleidsanalyses Uitvoerende kennisinstellingen In het streefbeeld zijn alle uitvoerende functies ten aanzien van kennis en innovatie belegd bij kennisinstellingen behorende tot niveau 4. De publieke (niet-universitaire) kennisinstellingen kennen in het beeld alle op hoofdlijnen dezelfde bestuurlijke positionering en besturingssystematiek. Voor de universiteiten is dat reeds lang het geval, voor de niet-universitaire instellingen is dat geenszins het geval. De niet-universitaire kennisinstellingen hebben in het streefbeeld een gelijke financieringssystematiek en hetzelfde beleid ten aanzien van valorisatie, kwaliteitszorg en rechtspositie/arbeidsvoorwaarden. Dit beleid komt (goeddeels) overeen met dat van de universiteiten. Het streefbeeld voor de publieke (niet-universitaire) kennisinfrastructuur is gebaseerd op de zogenoemde KISEC-systematiek (kennis en innovatie in socio-economische context), gebaseerd op door de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, dan wel OECD) ontwikkelde classificatiesystemen. Ook is gebruik gemaakt van inventarisaties en analyses van de niet-universitaire kennisinfrastructuren van vele landen die de afgelopen jaren door de OECD en diverse instanties in opdracht van de Europese Unie zijn uitgevoerd. Het streefbeeld is gebaseerd op een indeling van kennis en innovatie in socio-economisch context in zes hoofdcomponenten, elk overeenkomend met een koepel -organisatie. De koepelorganisaties en de daaronder ressorterende kennisinstellingen hebben in het streefbeeld, zoals reeds gesteld, een overeenkomende bestuurlijke positionering, dezelfde besturings- en financieringssystematiek, en hetzelfde valorisatiebeleid, kwaliteitsbeleid en rechtspositie/arbeidsvoorwaardenbeleid. Ieder van de koepelorganisaties heeft expertise voor incorporatie en benutting van (alfa-)gammakennis. In het streefbeeld zijn alle niet-universitaire kennisinstellingen onderdeel van één van zes ( nieuwe ) Nederlandse organisaties voor kennis en innovatie. Thans ressorteren de kennisinstellingen deels wel en deels niet onder koepelorganisaties van uiteenlopende signatuur. De niet-universitaire publieke kennisinstellingen kunnen worden gegroepeerd in zes streefbeeldorganisaties, dan wel Nederlandse organisaties voor kennis en innovatie:

9 Kennis en innovatie voor maatschappelijke structuren en relaties Kennis en innovatie voor de fysieke leefomgeving (natural and built environment), dan wel delta Kennis en innovatie voor de bescherming en bevordering van de menselijke gezondheid Kennis en innovatie voor de productie, distributie en gebruik van energie Kennis en innovatie voor landbouw en voedsel Kennis en innovatie voor de technologisch geavanceerde maatschappij : de NMO : de NDO : de NGO : de NEO : de NLO : de NTO Het streefbeeld bestaat dus uit zes Nederlandse organisaties voor kennis en innovatie. Op langere termijn kunnen alle niet-universitaire kennis- en innovatieactiviteiten van Nederland worden gegroepeerd in 60 tot 70 kennisinstellingen ressorterend onder de zes Nederlandse organisaties. Thans zijn er ca. 110 niet-universitaire kennisinstellingen, met meer dan vijftig verschillende organisatievormen. De personele capaciteit voor onderzoek en ontwikkeling en wetenschappelijke en technologische dienstverlening van de niet-universitaire kennisinstellingen bedraagt op jaarbasis ca. 25.000 mensjaren (die van universiteiten ca. 28.000 mensjaren). De kennisinstellingen die gegroepeerd zijn in de zes organisaties voor kennis en innovatie, hebben elk een samenhangend missiepatroon, met synergie als oogmerk. Ook zullen de instellingen die gegroepeerd zijn in een specifieke koepelorganisatie een 'natuurlijke' onderlinge solidariteit ontwikkelen. Zij vervullen immers dezelfde kennis- en innovatiefuncties op aanpalende gebieden, ook ten aanzien van de incorporatie en benutting van gammakennis. Gezamenlijke diensten (bijvoorbeeld voorlichtende en communicatiefuncties) kunnen dan per koepelorganisatie met een zekere natuurlijke doelmatigheid worden uitgevoerd. De streefbeeld organisaties fungeren als koepel voor zowel kennisinstellingen gericht op kennis als vermogen, als gericht op kennis als product. In figuur 0-2 is het streefbeeld van laag 4 van het nationale kennis- en innovatiesysteem van Nederland, samengevat. Figuur 0-2 Streefbeeld voor het niet-universitaire deel van laag 4 van het nationale kennis- en innovatiesysteem van Nederland NMO NDO NGO NEO NLO NTO Nederlandse organisatie voor Maatschappelijk Onderzoek 10 à 15 kennisinstellingen voor kennis- en innovatiefuncties t.a.v.: maatschappelijke structuren en relaties Nederlandse organisatie voor Delta Onderzoek Ca. 11 kennisinstellingen voor kennis- en innovatiefuncties t.a.v.: atmosfeer zoute hydro- en biosfeer terrestrische sfeer geosfeer milieu ruimtelijke ordening gebouwen droge infrastructuur natte infrastructuur (watervoorziening) Nederlandse organisatie voor Gezondheids Onderzoek 10 à 15 kennisinstellingen voor kennis- en innovatiefuncties t.a.v.: bescherming en bevordering van de menselijke gezondheid Nederlandse organisatie voor Energie Onderzoek Max. 5 Kennisinstellingen voor kennis- en innovatiefuncties t.a.v.: productie, distributie en gebruik van energie Nederlandse organisatie voor Landbouw en Voedsel Onderzoek Ca. 12 kennisinstellingen voor kennis- en innovatiefuncties t.a.v.: landbouw en voedsel Nederlandse organisatie voor Technologisch Onderzoek Ca. 14 kennisinstellingen voor kennis- en innovatiefuncties t.a.v.: macrokosmos microkosmos informatie- & communicatie technologie mobiliteit en logistiek weg- en spoorvervoer binnen- en zeescheepvaart lucht- en ruimtevaart productie-technologie proces-technologie instrumentontwikkeling metrologie waarnemingssystemen wapens en munitie bescherming De ontwikkeling van deze streefbeelden, alsook de planvorming - op hoofdlijnen - voor bestuurlijke en organisatorische vernieuwing, heeft primair betrekking op de publieke (niet-universitaire) kennisinstellingen en nièt op de universiteiten en hogescholen. Wel is - met dezelfde systematiek als die is toegepast bij de niet-universitaire kennisinstellingen - de universitaire kennisinfrastructuur van Nederland geïnventariseerd en geanalyseerd. Dit maakt het

10 mogelijk om in het kader van dit project - op het niveau van koepelorganisaties en kennisinstellingen - ideeën te genereren voor het verbeteren van de complementariteit en synergie tussen universiteiten en publieke kennisinstellingen. Door zorgvuldig vast te stellen welke nietuniversitaire kennisinstelling de meest optimale interactie met welke universiteit kan bewerkstellingen en die interactie vervolgens te realiseren, wordt ook het ontstaan van focus en massa in wetenschapen technologiegebieden aan de betrokken universiteiten sterk gestimuleerd. De betrokken universiteiten beschouwen dan immers het specifieke wetenschap- en/of technologiegebied als één van hun speerpunten. Er ontstaat zo nationale focus en massa, die voorwaarde is voor een sterkere internationale positie. Er zijn in het kader van dit project overzichten met kengetallen en informatie over de universitaire kennisinfrastructuur samengesteld, op basis waarvan ook ideeën kunnen worden gegenereerd over het realiseren van meer focus en massa binnen primair de universitaire kennisinfrastructuur van Nederland. Dit gebeurt thans reeds in het kader van het drie TU-project, maar kan ook worden uitgevoerd voor alle veertien (inclusief de Open Universiteit) publieke universiteiten van Nederland gezamenlijk. De ministeries van EZ en OCW zijn voornemens om - als follow-up van dit project betreffende primair de niet-universitaire kennisinfrastructuur - een universitair project te doen uitvoeren. Het streefbeeld voor laag 3 en (primair voor het niet-universitaire deel van) laag 4 van het kennis- en innovatiesysteem van Nederland is samengevat in figuur 0-3. Figuur 0-3: Streefbeeld kennis- en innovatiesysteem van Nederland Laag 1 Regering Laag 2 Departementen Kabinet en Parlement Alle departementen betrokken bij nationaal kennis- en innovatiesysteem Laag 3 Instanties met faciliterende functies AKI KNAW NWO Planbureaus Senter- Novem Syntens VSNU & ANKI Laag 4 Publieke kennisen innovatie organisaties Publieke kennisinstellingen gegroepeerd in zes Nederlandse organisaties NMO NDO NGO NEO NLO NTO Maatschappelijke organisaties Dertien universiteiten (en de Open Universiteit) Private partijen Implementatie Zorgvuldig gestructureerde vernieuwingsprocessen zijn gebaseerd op een analyse van - en werkelijk begrip voor - de problemen die daarmee voor alle betrokkenen (personen en organisaties) gepaard gaan. Maar zeker ook op transparante randvoorwaarden voor alle betrokkenen (personen en organisaties) en op een robuust lange termijn beleid van kabinet en parlement. Het is onmogelijk - en overigens ook ongewenst - om de gehele niet-universitaire kennisinfrastructuur stante pede te transformeren van de huidige situatie naar de streefbeelden.

11 Het is wel mogelijk om - via een ruilverkaveling, ofwel overdracht van delen van kennis- en innovatiefuncties en van faciliterende functies van de ene bestaande component naar een andere - in twee tot vier jaar de directe verbindingen, focus en massa in een groot deel van de KIS structureel te verbeteren. Op basis van identificatie van de mogelijkheden hiervoor in de bestaande (vooral de niet-universitaire) publieke kennisinfrastructuur, kan worden voorkomen dat sommige koepelorganisaties, kennisinstellingen en faciliterende instanties alleen maar activiteiten kwijtraken, en andere louter activiteiten erbij krijgen. Ook wordt dan de bestuurlijke koepel -deskundigheid en koepel -capaciteit van bestaande landelijke organisaties, aangewend. De kernen van vier van de zes streefbeeldorganisaties worden gevormd door bestaande koepelorganisaties toe te spitsen op één van de zes domeinen van kennis en innovatie. In concreto gaat het om een strategische profilering van het RIVM als Nederlandse organisatie voor Gezondheid Onderzoek, van het ECN als Nederlandse organisatie voor Energie Onderzoek, van DLO als Nederlandse organisatie voor Landbouw en Voedsel Onderzoek en van TNO als Nederlandse organisatie voor Technologisch Onderzoek. De overige twee streefbeeldorganisaties kunnen worden gevormd door bestaande koepeldeskundigheid en -capaciteit af te koppelen van respectievelijk de KNAW voor de vorming van een Nederlandse organisatie voor Maatschappelijk Onderzoek, en van RWS voor de vorming van een Nederlandse organisatie voor Delta Onderzoek. De zes koepelorganisaties (NMO nieuw, NDO nieuw, RIVM vernieuwd, ECN vernieuwd, DLO vernieuwd en TNO vernieuwd ) gaan alle onder overeenkomstige regels (bestuurlijke en financiële regimes) opereren, die zijn gebaseerd op de adviezen van de Commissie Wijffels ( De kracht van directe verbindingen, 2004) en die in 2005/2006 door de zogenoemde Regiegroep worden uitgewerkt. De ruilverkaveling kan in eerste aanleg betrekking hebben op de huidige organisaties DLO, ECN, RIVM, TNO en de GTI s en NDO nieuw (omdat het kabinet in 2005 besloten heeft dat de organisatiestructuur van een deel van het deltaonderzoek van Nederland in 2006/2007 zal worden aangepast). De nieuwe en vernieuwde organisaties gaan dan in eerste aanleg fungeren als koepelorganisaties voor kennisinstellingen die vooral gericht zijn op strategisch/toegepast onderzoek en complexe advisering. In een vervolgfase kunnen ook de instituten die zich meer richten op fundamenteel/strategisch onderzoek (de KNAW- en NWO-instituten en diverse separate instellingen) in de zes nieuwe en vernieuwde koepelorganisaties worden ingepast. Wel kan op veel kortere termijn een (gedeeltelijke) harmonisatie van de instellingenportfolio van KNAW en NWO plaatsvinden. De kengetallen van niet-universitaire kennisinstellingen die in het kader van dit project zijn verzameld, maken het mogelijk de effecten van een ruilverkaveling op de omvang van de bestaande organisaties DLO, ECN, RIVM en TNO te berekenen. Na voltooiing van de hier voorgestelde vernieuwingen blijken de instroom/uitstroombalansen voor deze organisaties - toevalligerwijs - goeddeels in evenwicht. De incorporatie van TNO-organisatieonderdelen door DLO, ECN en RIVM is relatief eenvoudig uitvoerbaar, omdat deze organisaties voldoende koepel -deskundigheid en -capaciteit hebben om die incorporaties bestuurlijk en organisatorisch in twee jaar te absorberen. Het doorzetten van de vorming van het Delta Instituut tot een Nederlandse organisatie voor Delta Onderzoek (NDO) vereist koepel -deskundigheid en aanzienlijke koepel -capaciteit. De organisaties DLO, RWS en TNO kunnen dit gezamenlijk (in een projectorganisatie met een projectduur van vier jaar) realiseren. De vorming van een Nederlandse organisatie voor Technologisch Onderzoek is goed uitvoerbaar, omdat de organisatie TNO voldoende koepel -deskundigheid - en na uitplaatsen van

12 organisatieonderdelen naar DLO, ECN en RIVM - voldoende koepel -capaciteit heeft om in enkele jaren een aantal technologische kennisinstellingen in de organisatie te integreren. De (gedeeltelijke) harmonisatie van de instellingenportfolio van de KNAW en NWO is betrekkelijk eenvoudig uitvoerbaar, omdat deze organisaties - naast hun faciliterende hoofdfuncties - anno 2005 voldoende koepel -deskundigheid en -capaciteit bezitten om uitruil van instellingen in een jaar te realiseren. Besluitvorming Het in gang zetten van een proces van bestuurlijke en organisatorische vernieuwingen - gericht op een eenduidige, samenhangende en transparante publieke kennisinfrastructuur met directe verbindingen, focus en massa - geeft een impuls aan innovatie in Nederland voor productiviteitsgroei en economische en maatschappelijke ontwikkeling. Het vereist een besluit van kabinet en parlement. Dit rapport beoogt - primair ten aanzien van de publieke niet-universitaire kennisinfrastructuur van Nederland en de interactie daarvan met de universiteiten - daarvoor de bouwstenen te leveren.

1. INLEIDING 13 1.1. Aanleiding Aanzienlijke delen van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland hebben - in internationaal perspectief - een goede tot uitstekende reputatie en positie wat betreft de kwaliteit van wetenschap en technologie. Dat is geconstateerd in vele visitaties en gedocumenteerd door onder meer het Nederlands Observatorium voor Wetenschap en Technologie (NOWT, 2003). Deze reputatie en positie is een groot goed. Er zijn echter ook de met kennis en innovatie samenhangende issues die zich momenteel (of reeds langer) manifesteren (Zegveld; 2006). Dat zijn de volgende: Het verhogen van de kennisintensiteit van ons maatschappelijk en economisch handelen is noodzaak. Het bereiken van grenzen (milieu, gezondheid, ruimtelijke inrichting, verkeer en vervoer, veiligheid) van onze huidige maatschappelijke en economische activiteiten. De internationalisering van het kennissysteem schrijdt voort. Nieuwe kennis-issues die zich manifesteren waarvoor de huidige kennisinfrastructuur niet voldoende is toegerust. Het voortduren van de kennisparadox. Aanzienlijke delen van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland hebben een relatief beperkte impact wat betreft bijdragen aan maatschappelijke en economische waardecreaties in Nederland, zeker in internationaal perspectief. Het bestuur en de organisatie van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland, het onderwerp van dit rapport, is hiermee nauw verweven. Aanzienlijke delen van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland zijn complex, versnipperd en ondoorzichtig van structuur. Dit is onder meer geconstateerd in de nota 'Kennis in Beweging' (Ministeries van EZ en OCW, 1996), in diverse adviezen van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, in de nota Samenwerken en stroomlijnen van IBO Technologiebeleid (2002), in de nota Interactie voor innovatie van de Sociaal- Economische Raad (2003), door de werkgroep Dynamisering Kennisketen van het Innovatieplatform (2003 en 2004) en in de nota 'De kracht van directe verbindingen' (ad hoc commissie Wijffels, 2004). Ook in nota s en adviezen die betrekking hebben op delen van de publieke kennisinfrastructuur (ondermeer de Advies- en Kennisinfrastructuur Public Health, de Kennisinfrastructuur Infectieziekten en het Advies onderzoek arbeids- en bedrijfsgeneeskunde van de Raad voor Gezondheidsonderzoek (2003), als ook in de nota 'De zee kent geen grenzen' van de Raad voor Milieu- en Natuuronderzoek (2004)) wordt aangegeven dat er een complexe samenhang tussen de verschillende onderdelen van de kennisinfrastructuur bestaat. De spreiding van het onderzoek over een groot aantal groepen houdt in dat de mogelijkheden voor synergie niet optimaal gebruikt worden en dat onderzoek gebundeld moet worden om een krachtige kennisinfrastructuur voor respectievelijk (onder meer) het gezondheidsonderzoek en het zeeonderzoek te bereiken. Ook in internationale studies wordt geconstateerd dat de kennisinfrastructuur in Nederland complex is. Zo wordt in de Comparative analysis of public, semi-public and recently privatised research centres (2003) over Nederland opgemerkt dat over the decades a complex network of (semi-)public research organizations has emerged, with a large variety in their size, mission and scope. Overigens zijn in bovengenoemde publicaties geen of summiere data en informatie opgenomen op basis waarvan feitelijk wordt aangetoond dat aanzienlijke delen van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland complex, versnipperd en ondoorzichtig van structuur zijn. De meest recente (en tot dit rapport enige) publicatie waarin data en informatie zijn opgenomen inzake de gehele publieke (niet-universitaire) kennisinfrastructuur van

Figuur 1-1: Lineair kennismodel en lineair innovatiemodel 14 Lineair kennismodel Fundamenteel onderzoek Strategisch onderzoek Toegepast onderzoek Experimentele ontwikkeling product, dienst, proces of systeem Uitontwikkeling en complexe advisering Lineair innovatiemodel Overheid financiert onderzoek Meer (fundamenteel) academische kennis Meer toegepaste wetenschap en technologie Meer economische groei Figuur 1-2: Cyclisch kennis (waardeketen) model en cyclisch innovatiemodel Cyclisch kennis (waardeketen) model (Naar Weggeman, 1997) Cyclisch continu proces - Missie - Visie - Doelen - Strategie Kennis ontwikkelen Vaststellen benodigde kennis Inventariseren beschikbare kennis Kennis delen Kennis toepassen Kennis evalueren Cyclisch innovatiemodel (Naar Berkhout, 2004) Harde kennis- infrastructuur Zachte kennis- infrastructuur Wetenschappelijk onderzoek Bèta-kenniscyclus Gamma-kenniscyclus Technologieontwikkeling Maak- en proces- Geïntegreerde industrie engineeringcyclus Creatief ondernemerschap Productvernieuwing Gedifferentieerde dienstencyclus Publieke en Markttransities private sector

Nederland is het Advies over het missiepatroon van de niet-universitaire onderzoekinstituten van de Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid (1988), de voorganger van de huidige AWT. 15 In het kader van dit project is de huidige publieke kennisinfrastructuur geïnventariseerd en geanalyseerd. Eén en ander is vastgelegd in hoofdstuk 2 van dit rapport, waarin de huidige publieke kennisinfrastructuur van Nederland op hoofdlijnen is omschreven, en in de bijlagen, D, E en F van dit rapport. Uit de inventarisatie en analyse blijkt dat inderdaad aanzienlijke delen van de publieke kennisinfrastructuur complex, versnipperd en ondoorzichtig van structuur zijn. Maar er blijkt ook uit dat aanzienlijke delen van de kennisinfrastructuur eenduidig, samenhangend en transparant van structuur zijn, focus en massa op nationaal niveau hebben en directe verbindingen tussen vraag en aanbod van kennis faciliteren. De huidige structuur van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland is gebaseerd op: Een lineair kennismodel en een lineair innovatiemodel (figuur 1-1). Publieke (niet-universitaire) kennisinstellingen met missies die zijn afgeleid van de beleidsterreinen van (vak)departementen. Verschillende bestuurlijke modellen voor onafhankelijkheid, mate van zelfbestuur en financieringssystematieken van vooral de publieke niet-universitaire kennisinstellingen. Verschillende opvattingen voor de relatie van onderzoek en ontwikkeling met wetenschappelijke en technologische dienstverlening. Verschillende opvattingen over de uitvoering van toezichthoudende en inspectiefuncties en van vergunningenverlenende functies door publieke (niet-universitaire) kennisinstellingen. Nieuwe ontwikkelingen in de economie en maatschappij en in wetenschap en technologie worden in Nederland vaak geaccommodeerd door nieuwe structuren toe te voegen, zonder oude structuren aan te passen of af te bouwen. Dat geldt ook voor nieuwe inzichten omtrent publieke kennisinfrastructuren, zoals de doorontwikkeling van het lineaire kennis- en innovatiemodel naar een cyclisch kennis [waardeketen]model en een cyclisch innovatiemodel (zie figuur 1-2), dat tot dusverre in Nederland niet of nauwelijks gepaard gaat met vernieuwing van bestaande bestuurlijke en organisatorische structuren (zie ook Berkhout en De Ridder inzake Europees Centrum voor Innovatie - versnelling van het open innovatieproces; 2006). De bestaande structuur van aanzienlijke delen van de publieke kennisinfrastructuur draagt er aan bij dat de doeltreffendheid en doelmatigheid van delen ervan suboptimaal is. Dit heeft als gevolg dat de gebruikers van de producten van de publieke kennisinfrastructuur - gemiddeld gesproken - hogere transactiekosten hebben dan bij een optimaal gestructureerde kennisinfrastructuur het geval zou zijn. De hogere transactiekosten hebben betrekking op de economische en maatschappelijke kosten van een niet-optimaal functionerende vraagsturing (zie nota 'De kracht van directe verbindingen'), kosten voor gebruikers van de publieke kennisinfrastructuur om de kwalitatief beste kennis- en innovatiegroepen te identificeren (en vaak ook zelf te moeten combineren), kosten door oneigenlijke concurrentie tussen publieke kennisinstellingen en structurele kosten door overlappingen maar ook door lacunes in de publieke kennisinfrastructuur van Nederland. Er zijn de afgelopen jaren in diverse gremia voorstellen gedaan op welke wijze de eenduidigheid, samenhang en transparantie van de publieke kennisinfrastructuur kan worden verbeterd en hoe meer directe verbindingen, focus en massa kunnen worden gerealiseerd: In 2001 is in het kader van de Innovation Lecture door dr. H.H.F. Wijffels gesteld It s a real problem and in my view we will have to fully redesign the whole fabric of universities and research institutions, and also reassess how the government funds these organizations. After this we should adopt the cluster policy, as other countries have successfully done. In de nota Tijd om te kiezen; Kenniseconomie Monitor 2003 van Nauta en Van der Steenhoven (Stichting Nederland Kennisland, 2003), wordt dit als volgt verwoord: Er is een

16 reorganisatie van het Nederlandse innovatiesysteem nodig om te zorgen voor een betere rolverdeling. Dat is de belangrijkste voorwaarde voor alle actoren om effectiever te kunnen werken, met minder tijd- en energieverlies en met minder onderlinge concurrentie. In de nota Wetenschapsbudget 2004 wordt aangegeven dat het bevorderen van focus en massa in wetenschap en technologie in de periode 2005-2008 een belangrijke beleidsdoelstelling van de Nederlandse regering is. De werkgroep Dynamisering Kennisketen van het Innovatieplatform heeft in het rapport Vitalisering van de Kenniseconomie (Grosfeld en Wijffels, 2004) aangegeven dat vernieuwingen van het innovatiesysteem van Nederland (en daarmee van de publieke kennisinfrastructuur) urgent zijn. In de nota De kracht van directe verbindingen (ad hoc commissie Wijffels, 2004) wordt onder meer aangegeven dat bestuur en organisatie van een deel van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland ingrijpend dient te worden vernieuwd. In het rapport van het Innovatieplatform Werken aan Innovatiekracht (2004) worden een aantal leidende principes genoemd die grondslag zijn voor de vormgeving van acties. Deze zijn: Meer nadruk op vraagkant en kennisvalorisatie: Het huidige innovatiesysteem is op veel onderdelen tamelijk aanbodgestuurd. De huidige fase waarin de kenniseconomie zich bevindt vraagt om meer nadruk op de vraagkant en de valorisatie van kennis. Meer ruimte voor excellentie: Er moet voorrang worden gegeven aan mensen die ambitieus zijn en willen excelleren. Meer eenvoud: De Nederlandse kenniseconomie moet eenvoudiger. Er is sprake van veel regels, een onoverzichtelijke organisatiestructuur en een sterke neiging om risico s zoveel mogelijk in te dammen. Dat is niet in balans met de aard van innovatie, die flexibiliteit en de bereidheid om risico s te nemen vergt. Directe verbindingen: Directe verbindingen tussen vraag en aanbod van kennis zijn cruciaal. Dat betekent verbindingen met zo min mogelijk tussenpersonen, zodat er zoveel mogelijk rechtstreeks contact tussen onderzoeker en de ontwikkelaar, tussen strategie en uitvoering en tussen vraag en aanbod kan ontstaan. De afgelopen decennia zijn in vrijwel alle componenten van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland acties uitgevoerd gericht op een verbetering van de kwaliteit en de doeltreffendheid en doelmatigheid ervan. De doelmatigheid van componenten van de kennisinfrastructuur op lagere organisatieniveaus (groepen, afdelingen, faculteiten, instituten) is daardoor aanzienlijk toegenomen (de 'micro'-doelmatigheid). Ook in het middenveld van de organisatieniveaus (universiteiten, koepelorganisaties) werd en wordt veel aandacht besteed aan het verbeteren van de kwaliteit, doeltreffendheid en doelmatigheid ervan (de 'meso'-doelmatigheid). Een actuele voorbeelden van het streven naar meso-doelmatigheid is de vorming van de Federatie van Technische Universiteiten in Nederland, waarin drie universiteiten vergaand gaan samenwerken en de onderlinge concurrentie staken om sterker te staan in de competitie met buitenlandse instellingen. De ordening van de activiteiten van de organisatie TNO in kerngebieden is een ander recent voorbeeld. Op het niveau van de nationale kennisinfrastructuur valt nog veel te optimaliseren wat betreft de gezamenlijke kwaliteit, doeltreffendheid en doelmatigheid ervan (de 'macro'- doelmatigheid). Een goede 'macro'-doelmatigheid van de nationale kennisinfrastructuur van Nederland is echter - zoals gesteld door onder meer het Innovatieplatform (Wijffels en Grosfeld, 2004) - noodzaak voor een goede positie van Nederland in de kennisinfrastructuur op Europese schaal (de European Research Area). De eerste stap voor bestuurlijke en organisatorische vernieuwingen van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland op nationaal niveau is de ontwikkeling van op langere termijn te bereiken streefbeelden, alsmede planvorming - op hoofdlijnen - voor bestuurlijke en organisatorische vernieuwingen (Wijffels,

2001: fully redesign the whole fabric of universities and research institutions and also reassess how the government funds these institutions ). 17 De belangrijkste belemmering bij vernieuwingen in de publieke kennisinfrastructuur is de weerstand van afzonderlijke eenheden tegen bestuurlijke en organisatorische veranderingen, zeker indien deze gepaard gaan met afname van autonomie en/of zeggenschap. Een aantal leidinggevenden in de publieke kennisinfrastructuur van Nederland en bij de overheid voelen echter een grote verantwoordelijkheid om bij te dragen aan het verbeteren van de directe verbindingen, focus en massa van de publieke kennisinfrastructuur. Bovendien is het gevoel van urgentie bij vele betrokkenen binnen de publieke kennisinfrastructuur en daarbuiten (bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, overheden) hoog. 1.2. Motivering Kennis en economie staan hoog op de politieke agenda. Ook het Nederlandse bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties hechten grote belangen aan (hoger) onderwijs, onderzoek en innovatie. In het regeerakkoord van 2003 formuleert het kabinet de ambitie dat Nederland in 2010 tot de Europese voorhoede behoort op het terrein van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie. Eind 2003 is hiertoe het Innovatieplatform ingesteld. In de Innovatiebrief van het Ministerie van EZ van oktober 2003 en in het wetenschapsbudget van het Ministerie van OCW van november 2003 is het beleid van het kabinet vastgelegd. Belangrijkste reden voor het grote belang dat politiek, overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties hechten aan onderwijs, onderzoek en innovatie, is dat economische waardecreaties in hoge mate afhankelijk zijn van een goed opgeleide en ondernemende beroepsbevolking, hoogwaardige producten van onderzoek en ontwikkeling en dienstverlening, en van innovaties van velerlei type. De publieke kennisinfrastructuur van Nederland is ingesteld voor het verzorgen van hoger onderwijs, voor het uitvoeren van hoogwaardig(e) onderzoek en ontwikkeling en maatschappelijke, wetenschappelijke en technologische dienstverlening (w.o. valorisatie), en voor het realiseren van, dan wel bijdragen aan, innovaties. De publieke kennisinfrastructuur is - samen met de private kennisinfrastructuur - de belangrijkste motor voor nieuwe economische en maatschappelijke waardecreaties en daarmee voor de continuering en verdere uitbouw van welvaart en welzijn van de Nederlandse samenleving. Het is daarom van groot belang dat de publieke kennisinfrastructuur optimaal functioneert. 1.3. Doelstelling De doelstelling van het project 'Vernieuwing van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland' is - op basis van langere termijn streefbeelden - plannen te vormen voor bestuurlijke en organisatorische vernieuwingen van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland. De plannen en ideeën zijn gericht op het verbeteren van de eenduidigheid, samenhang en transparantie, als ook op het realiseren van directe verbindingen, focus en massa. Zij dragen bij aan de dynamisering van het kennis- en innovatiesysteem van Nederland. Het uiteindelijke doel is de impact van de publieke kennisinfrastructuur op economische en maatschappelijke waardecreaties te verhogen. Aangezien de economische groei in aanzienlijke mate gebaseerd is op kennis en innovatie, resulteert een verbetering van de impact van de publieke kennisinfrastructuur in extra economische groei. Dat is de lange termijn waarde van vernieuwingen van bestuur en organisatie. De korte termijn waarde van het project betreft de bijdrage aan het realiseren van een eenduidige, samenhangende en transparante publieke kennisinfrastructuur, met meer directe verbindingen, focus en massa.

1.4. Afbakening 18 In de publieke component van de nationale kennis- en innovatiesystemen (zie figuur 1-3, als ook hoofdstuk 1.6) van alle geïndustrialiseerde landen kunnen vier niveaus worden onderscheiden. Het eerste niveau betreft kabinet en parlement, met - in Nederland - ondersteuning door het Innovatieplatform. Het tweede niveau betreft de departementen, met ondersteuning en coördinatie door de Commissie voor Wetenschap-, Technologie- en Innovatiebeleid (CWTI). Het derde niveau betreft de faciliterende instanties en het vierde niveau de kennisinstellingen die kennis- en innovatiefuncties en onderwijs- en vormingfuncties uitvoeren. Dit project heeft alleen betrekking op het derde en vierde niveau, die gezamenlijk de publieke kennisinfrastructuur vormen. Binnen het vierde niveau ligt de nadruk op de niet-universitaire kennisinstellingen. Het project heeft dus geen betrekking op het eerste niveau (kabinet en parlement) en op het tweede niveau (de departementen). Inzake de rollen en functies van de departementen gerelateerd aan het nationale kennis- en innovatiesysteem zijn in 2004 en 2005 diverse rapporten verschenen. Dit betreft De kracht van directe verbindingen (Cie. Wijffels, 2004), Verkenning kennis- en adviesfunctie rijksoverheid (Beraad Secretarissen-Generaal, 2004), Kennis voor beleid - beleid voor kennis (AWT, 2005) en Contourschets voor een functionele en instrumentele structuur voor kennis, beleid en innovatie (Cie. Rabbinge, 2005). Inzake de organisatie van de vraagsturing van de departementen zijn en worden - naar aanleiding van kritische opmerkingen daarover in de eindrapportage van de Commissie Wijffels ( De kracht van directe verbindingen, 2004) - in 2005/2006 verschillende instrumenten voor een verbeterde vraagsturing uitgewerkt. Dit betreft - onder meer - de ontwikkeling van departementoverschrijdende thematische programma s voor onderzoek en ontwikkeling (en wetenschappelijke en technologische dienstverlening) en de ontwikkeling van nieuwe financieringsarrangementen, onder aansturing van de zogenoemde Regiegroep. In de context van de Vernieuwing van de publieke kennisinfrastructuur van Nederland zou het werkveld van de Regiegroep zich idealiter niet beperken tot TNO en GTI s (zoals thans het geval is), maar betrekking hebben op de gehele niet-universitaire kennisinfrastructuur. In de Wetenschaps- en Technologie-Indicatoren (NOWT, 2003) is een overzicht van het Nederlandse kennissysteem en de kennisstromen opgenomen (figuur 1-4). Dit project richt zich binnen de context van dit schema op de kolom Onderzoek (hier overeenkomend met kennis en innovatie; zie hoofdstuk 1.6 en bijlage A) bestaande uit publieke universiteiten, onderzoeksinstituten en overige onderzoeksinstellingen (hier overeenkomend met universiteiten en publieke kennisinstellingen, zie hoofdstuk 1.6 en bijlage A), alsmede op de publieke instanties en netwerken die de kennis- en innovatiefuncties faciliteren. Faciliterende instanties en kennisinstellingen die (deel)financiering vanuit de regionale, provinciale en/of lokale overheid ontvangen en dus niet (ook) van het Rijk, vallen buiten het kader van dit project. Faciliterende instanties met werkzaamheden primair gericht op de rijksoverheid zelf, adviescolleges rond de rijksoverheid (m.u.v. de AWT) en de uitvoeringscolleges vallen eveneens buiten het kader van dit project; dit betreft 11 faciliterende instanties, 40 adviescolleges en 73 uitvoeringscolleges (Beraad Secretarissen-Generaal, 2004). Universiteiten en hogescholen hebben zowel een onderwijs- en vormingfunctie als een kennisen innovatiefunctie. Universiteiten verrichten - net als de publieke kennisinstellingen - zowel onderzoek en ontwikkeling als maatschappelijke, wetenschappelijke en technologische dienstverlening (w.o. valorisatie) en realiseren, dan wel dragen bij, aan innovaties bij bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden. Hogescholen verrichten in toenemende mate wetenschappelijke en technologische dienstverlening (w.o. valorisatie) en dragen zo bij aan innovaties. Hogescholen verrichten (in de terminologie van dit rapport; zie hoofdstuk 1.6) in zeer beperkte mate onderzoek en ontwikkeling.

19 Figuur 1-3: Schematisch overzicht bestuur en organisatie (van het publieke deel) van het nationaal kennis- en innovatiesysteem van Nederland Laag 1 Regering (met ondersteuning van Innovatieplatform) Laag 2 Departementen (alle betrokken bij nationaal kennis- en innovatiesysteem) Laag 3 Instanties met faciliterende functies voor het nationaal kennis- en innovatiesysteem Laag 4 Hogescholen en universiteiten en publieke kennisinstellingen Figuur 1-4: Schematisch overzicht van kennissysteem en kennisstromen (Nederlands Observatorium voor Wetenschap en Technologie, 2003)