V Inhoud Inleiding IX 1 Informatie structureren 1 1.1 Onderwerp in kaart brengen 1 1.1.1 Je doel vaststellen 1 1.1.2 De lezers inschatten 2 1.1.3 Het onderwerp afbakenen 3 1.1.4 Van ideeën naar mindmap 4 1.2 Informatie zoeken 4 1.2.1 Bronnen selecteren 4 1.2.2 Bronnen registreren 6 1.3 Innerlijke structuur 7 1.3.1 Van mindmap naar topicschema 7 1.3.2 Van topicschema naar structuurschema 8 1.4 Tekstschema van een rapport 9 1.5 Structuurschema als dynamisch hulpmiddel 11 2 De structuur zichtbaar maken 13 2.1 De inhoudsopgave maken 13 2.1.1 Tekstgenre 13 2.1.2 Lengte van de tekst 14 2.1.3 Eisen aan de inhoudsopgave 14 2.1.4 De vorm van de inhoudsopgave 14 2.2 Formuleren van titels 15 2.2.1 Bondig en informatief 15 2.2.2 Gelijkvormig 15 2.2.3 Samenhang tussen titels op hetzelfde niveau 16 2.3 De tekst vormgeven 16 2.3.1 Marges en regelafstand 17 2.3.2 Witregels 17 08062_00_voorw_Basisboek taal.indd 5 05-02-2009 12:05:50
VI b a s i s b o e k t a a l 2.3.3 Paginanummering 17 2.3.4 Kop- en voetteksten 18 2.3.5 Titels en kopjes 18 2.3.6 Lettertype en -grootte 18 2.3.7 Vet, cursief en onderstreept 19 3 Alinea s 21 3.1 Alinea s: de bouwstenen van de tekst 23 3.1.1 Afgeronde gedachte-eenheid 23 3.1.2 Soorten alinea s 25 3.2 De opbouw van de alinea 27 3.2.1 De kernzin 27 3.2.2 Alineapatronen 28 3.2.3 De plaats van de kernzin 29 3.3 Verbanden binnen en tussen alinea s 33 3.3.1 Zinspatronen 33 3.3.2 Signaalwoorden en overgangszinnen 34 3.3.3 Soorten verbanden en signaalwoorden 36 3.3.4 Herhalen van informatie: verwijswoorden 38 3.4 Alineamarkering 44 3.5 De lengte van een alinea 45 3.6 Groepen alinea s 46 3.7 Alinea s in webteksten 47 Afsluitende oefeningen 48 4 Correcte zinnen schrijven 51 4.1 Samengestelde zinnen 52 4.1.1 Echter, immers, ondanks en vanwege in samengestelde zinnen 55 4.1.2 Foute inversie 56 4.1.3 Ontsporende zinnen 57 4.1.4 Onlogische woordvolgorde 57 4.1.5 Foute beknopte bijzinnen 58 4.1.6 Zwevende bijzinnen 60 4.2 Congruentie van onderwerp en persoonsvorm 61 4.2.1 Vorm meervoud, betekenis enkelvoud (zes weken) 62 4.2.2 Meervoudige naam (de Verenigde Staten) 62 4.2.3 Twee of meer zelfstandige naamwoorden (drie flessen wijn) 62 4.2.4 Meervoudig telwoord en enkelvoudige rekeneenheid (vijf kilo) 63 4.2.5 Het onderwerp begint met een van de 63 08062_00_voorw_Basisboek taal.indd 6 05-02-2009 12:05:51
VII 4.2.6 Reeksvormende onderwerpen (zowel als ) 64 4.2.7 Onduidelijkheid over het onderwerp 64 4.3 Foutieve samentrekking 66 4.4 Onvolledige zinnen 68 4.5 Zinnen met ontkennende woorden 69 Afsluitende oefeningen 71 5 Lezergericht formuleren 73 5.1 Duidelijk schrijven 73 5.1.1 Zinslengte en zinsconstructie 73 5.1.2 Tangconstructie 76 5.1.3 Lange aanloop 77 5.2 Direct schrijven 79 5.2.1 Bedrijvende en lijdende vorm 79 5.2.2 Bondig formuleren 81 5.2.3 Dubbele ontkenning 82 5.2.4 Deelwoordstijl 82 5.3 Aantrekkelijk schrijven 84 5.3.1 Werkwoorden tegenover naamwoordstijl 84 5.3.2 Voorzetselketens 85 5.3.3 Beeldend schrijven 85 5.3.4 Variatie 88 5.3.5 Positief formuleren 89 5.4 Stijlvastheid tegenover stijlbreuk 90 Afsluitende oefeningen 92 6 Correcte woorden gebruiken 95 6.1 Onnodige woordherhaling 96 6.1.1 Twee keer (bijna) hetzelfde: pleonasme en tautologie 96 6.1.2 Herhaling van voorzetsels 97 6.2 Contaminaties: verkeerd gecombineerde woorden 99 6.3 De juiste woordbetekenis 100 6.3.1 Verwarrende woorden 100 6.3.2 Vertaling van Engelse woorden en uitdrukkingen 106 6.3.3 Vertaling van Duitse en Franse woorden en uitdrukkingen 108 6.4 De juiste woordvorm 109 6.4.1 Als en dan 110 6.4.2 Verwarrende persoonlijke voornaamwoorden 110 6.4.3 Verwarrende betrekkelijke voornaamwoorden 112 6.4.4 Onbepaalde voornaamwoorden: met -e of -en? 113 6.5 Het juiste voorzetsel 115 Afsluitende oefeningen 118 08062_00_voorw_Basisboek taal.indd 7 05-02-2009 12:05:51
VIII b a s i s b o e k t a a l 7 Lezergerichte woorden kiezen 121 7.1 Toon 121 7.1.1 Ouderwetse woorden 122 7.1.2 Modieuze woorden en spreektaal 122 7.2 Duidelijke woorden 123 7.2.1 Nederlandse woorden 123 7.2.2 Exacte woorden 124 7.2.3 Eenvoudige woorden 125 7.2.4 Afkortingen 126 7.3 Directe woorden 127 7.3.1 Persoonlijke voornaamwoorden 127 7.3.2 Vage omschrijvingen 128 7.3.3 Overbodige woorden 129 7.3.4 Voorzetselconstructies 130 7.4 Gevarieerde woorden 131 7.4.1 Synoniemen 131 7.4.2 Omschrijvingen 132 7.4.3 Verzamelnamen 132 7.5 Vergroot je woordenschat 132 7.5.1 Naslagwerken 132 7.5.2 Vakspecifieke literatuur 133 7.5.3 Expertise van lezers 133 Afsluitende oefeningen 134 8 Revisie en herschrijven 135 8.1 Reviseren na de planning 135 Stap 1. Informatie structureren 135 Stap 2. De structuur zichtbaar maken 136 8.2 Reviseren tijdens het schrijfproces 137 Stap 3. Alinea s 137 Stap 4. Correcte zinnen schrijven 138 Stap 5. Lezergericht formuleren 138 Stap 6. Correcte woorden gebruiken 139 Stap 7. Lezergerichte woorden kiezen 139 9 Spelling en interpunctie controleren 141 9.1 Werkwoorden 142 9.1.1 Persoonsvorm tegenwoordige tijd 142 9.1.2 Persoonsvorm verleden tijd en voltooid deelwoord: de kofschipregel 146 9.1.3 Het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord 150 08062_00_voorw_Basisboek taal.indd 8 05-02-2009 12:05:51
IX 9.2 Aaneenschrijven 151 9.2.1 Woordgroepen, samenstellingen en afleidingen 152 9.2.2 Tussenklanken -e(n)- en -s- 155 9.2.3 Woorden met er-, daar- enzovoort 157 9.3 Hoofdletters 158 9.3.1 Begin van de zin 158 9.3.2 Persoonsnamen 159 9.3.3 Aardrijkskundige namen 160 9.3.4 Zaaknamen 161 9.3.5 Geschiedkundige namen 162 9.3.6 Uitdrukkingen van eerbied 162 9.3.7 Afkortingen 163 9.4 Interpunctie 164 9.4.1 Komma 164 9.4.2 Punt 165 9.4.3 Dubbele punt en puntkomma 166 9.4.4 Aanhalingstekens 167 9.5 Woordtekens 168 9.5.1 Apostrof 168 9.5.2 Koppelteken 169 9.5.3 Trema 171 9.5.4 Weglatingsstreepje 173 Afsluitende oefeningen 174 Bijlage 1 Het woordgeslacht en verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord 177 Bijlage 2 Woordvolgorde in de zin 181 Bijlage 3 De woorden er en het 187 Register van grammaticale termen 192 Bronnenlijst 195 Index 197 08062_00_voorw_Basisboek taal.indd 9 05-02-2009 12:05:51