Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

SAMENWERKINGSGROEP OPLEIDINGSSCHOLEN NOORD-HOLLAND - FLEVOLAND SONF

Aanstellingsbeleid en honorering van studenten, duale studenten, LiO s, studenten educatieve minoren en zij-instromers

Notitie Ontheffingen bevoegdheidsregels

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

35. De toekomstige collega: de leraar in opleiding (LIO)

Uw brief van. 2 en 5 april 2004

Notitie Verkorte Deeltijd Versneld voor de klas

Kaderregeling Vierslagleren in het voortgezet onderwijs

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Veel gestelde vragen - Studenten

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Wijziging salarisvaststelling herintreders primair onderwijs

1. Welke routes tot leraar zijn er in het hoger onderwijs?

LIO en Stageregeling Aloysius Stichting

TOETSINGSKADER INNOVATIEPLANNEN LERARENOPLEIDINGEN HB

Plaatsingsbeleid werkplekleren ITT onbetaald

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Uw brief van Ons kenmerk Contactpersoon Zoetermeer

Regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen

Veel gestelde vragen - Studenten

Veel gestelde vragen - Studenten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Postbus EA..DEN HAAG

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Reglement subsidieregeling toekomstige leraren Achterhoek VO (studie 1 e graads leraar)

Wijziging Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA), hoofdstuk 25, Stagiairs, trainees en duale student

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tevredenheid over start en ontwikkeling op de arbeidsmarkt

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dr. ir. J.M.M. Ritzen Postbus LZ Zoetermeer. 21 januari 1998.

BIJLAGE 1, BEDOELD IN ARTIKEL B.8 VAN DE COLLECTIEVE AR- BEIDSVOORWAARDENREGELING PROVINCIES (Spelregels en flankerend beleid bij reorganisaties)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Kenmerken van de opleidingsvarianten in de OSR

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aanbevelingen en Actieprogramma. Naar versterking van het VMBO; Bedrijfsleven over VMBO beroepsgericht

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Convenant OCW-SBO. Aanpak van het Lerarentekort

15 maart /02/19 22/02/19 15/03/19

Wijziging hoofdstuk 25 Stagiairs, trainees en duale student van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam(3B, 2014, 166)

Overeenkomst. Harmonisatie en verbetering salarisstructuur en invoering normjaartaak onderwijzend personeel Caribisch Nederland

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Veel gestelde vragen - Studenten

De Raad van Toezicht en directie van Stichting Banenplan enerzijds en ABVAKABO/FNV en CNV publieke zaak anderzijds;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

LIO-vacatures Pabo HvA en UPvA schooljaar

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Brief van de minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

CONVENANT OPLEIDING LERAARPLUS

Tevredenheid over praktijkgerichtheid/contact beroepspraktijk

fr, Vere : Geachte mevrouw Bussemaker,

Onderzoek naar onderwijsarbeidsmarkt

BINDEN VAN PABO-AFGESTUDEERDEN Evaluatie Stimuleringsregeling Binden van (academische) Pabo-afgestudeerden. november 2014

Datum 1 december 2016 Betreft Nadere vragen inzake de financiële positie van geneeskundestudenten als coassistent

ONDERZOEK NAAR DE NALEVING VAN WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN INZAKE BEVOEGD GEGEVEN LESSEN

Kindante Beloningsbeleid

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tussentijds kwaliteitsonderzoek bij

Fiscale vragen en antwoorden over het loopbaanbudget

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Onderzoek naar onderwijsarbeidsmarkt

Lumpsum 2.0. Lumpsum 2.0

Er is een principe akkoord bereikt over een nieuwe CAO Nederlandse Universiteiten. Deze CAO zal 1 september aanstaande in werking treden.

Tweede Kamer der Staten Generaal

Verordening individuele studietoeslag 2015 GR Ferm Werk

Commissie van Beroep VO SAMENVATTING

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tussentijds kwaliteitsonderzoek bij

Kwantitatieve tekorten in het primair onderwijs: Hoe lossen we ze op?

Veel gestelde vragen - Studenten

Kaderregeling VierSlagLeren

Deze vragen werden ingezonden op 19 december met kenmerk 2018Z24306.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

GEMEENTEBLAD. Nr Regeling generatiepact gemeente Veere 2019

BEZWARENCOMMISSIE FUNCTIEAARDERING VOOR HET CHRISTELIJK EN ALGEMEEN BIJZONDER PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

S A M E N V A T T I N G

Aantrekkelijkheid van het leraarschap Rapportage

Monitor Haagse Lerarenbeurs. peildatum januari 2015

Leerarbeidsovereenkomst voor tweedegraads duale studenten van jaar 1 t/m 4 met een aanstelling als onderwijsassistent

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

RAPPORT VAN BEVINDINGEN TUSSENTIJDS KWALITEITSONDERZOEK. Leeuwenhartschool

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

: aan medewerkers die 72 maanden of minder voor het behalen van hun AOW leeftijd zijn

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beleidsregels leerlingenvervoer 2014

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1993-1994 23328 Arbeidsmarktbeleid onderwijs Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAIM ONDERWIJS EN WETENSCHAPPEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Zoetermeer, 29 maart 1994 1. Inleiding In de Uitgebreide Commissie Vergadering (UCV) van 13 december 1993 hebben wij overleg gevoerd over de kabinetsreactie Vitaal Leraarschap. Op hoofdlijnen stemde u in met de in gang gezette ontwikkelingen. Onlangs heb ik u over de voortgang geïnformeerd in het activiteiten programma. Tijdens deze UCV is ook de leraar-in-opleiding (lio) aan de orde geweest. In de afgelopen maanden zijn met scholen en lerarenopleidingen informatieve gesprekken gevoerd om hun opvattingen over de lio te horen. Mijn conclusie na deze gesprekken is, dat het goed zou zijn het komend jaar het accent te leggen op de verbetering van de stage. Vele lerarenopleidingen en scholen zijn actief bezig hun relaties met de afnemende scholen te intensiveren en de stage te verbeteren. In paragraaf 2 zal ik aangeven dat de verbetering van de voorwaarden voor de praktijkcomponent van lerarenopleidingen een zinnige eerste stap is die een voorbereiding kan zijn op een eventuele tweede stap, de invoering van de leraar-in-opleiding. Mij is gebleken dat een verbetering van de praktijkcomponent wenselijk en mogelijk is. Ik zal dit stimuleren door het invoeren van een stagevergoeding. Tijdens de UCV van 13 december 1994 toonde u zich daarvan een warm voorstander. U hebt rond de lio vragen gesteld. Antwoorden daarop vindt u in paragraaf 3. Komend najaar zal ik dit kader nader invullen en bezien of er met ingang van het cursusjaar 1995/1996 experimenten kunnen starten. Ik zal u hierover uiteraard tijdig informeren, zodat desgewenst een nader debat mogelijk is. 412774F ISSN0921-7371 Sdu Uilgeveri] Planlijnstraat 's-gravenhage 1994

2. De stage De leraar-in-opleiding is een vierdejaars student van de lerarenopleiding die met grote zelfstandigheid les geeft. Hij is als werknemer aan een school aangesteld. Hij wordt uiteraard intensief begeleid, maar draagt een grotere verantwoordelijkheid voor een klas dan nu het geval is. Voorwaarde voor de invoering van een leraar-in-opleiding is dat de student in zijn vierde jaar die zelfstandigheid ook daadwerkelijk aan kan. Dat vraagt iets van de inrichting van de eerste drie jaren van de lerarenop leiding en zeker ook van de stage in die drie opleidingsjaren. In verschil lende informatieve gesprekken met scholen en lerarenopleidingen heb ik begrepen dat beide partijen de noodzaak voelen het contact tussen lerarenopleiding en school te intensiveren. Lerarenopleidingen en scholen willen, meer dan voorheen gebruikelijk was, afspraken maken over: - de inhoud van de stage en de verhouding tussen de breedte (kennismaken met verschillende klassen) en de diepte (zelfstandigheid van de stagiair in één klas of een beperkt aantal klassen) van de stage; - de aansluiting tussen stage-opdrachten en de schoolpraktijk; - de begeleiding van de stagiair door de school; - de begeleiding van de stagiair door de lerarenopleiding; - de afstemming tussen de school en lerarenopleiding; daarbij kan aeskundigheidsbevordering van begeleiders in scholen en eventueel personeelsuitwisseling tussen scholen en lerarenopleidingen zinvol zijn om de kwaliteit van de begeleiding te vei groten. Sommige scholen en lerarenopleidingen proberen hun overleg te intensiveren en te structureren. Er zijn veldcommissies ingesteld waarin scholen zitting hebben. Ook proberen lerarenopleidingen hun studenten op een vaste kring van scholen stage te laten lopen, waardoor met die scholen het contact gemakkelijker geïntensiveerd kan worden. Ik wil aan deze ontwikkelingen een impuls geven. Stage-begeleiding is voor leraren een regulier wettelijk vastgelegd onderdeel van de leraarsfunctie, maar wordt toch veelal als een extra inspanning ervaren, die niet wordt beloond. Stagebegeleiding wordt dan vooral gedaan uit verantwoordelijkheidsbesef, om bij te dragen aan het beschikbaar komen van goed opgeleide leraren. Het hangt overigens sterk van de invulling van de stage af, of en in hoeverre scholen het opvangen van stagiaires beschouwen als een belasting. Sommige lerarenopleidingen bereiden hun studenten zo goed voor dat deze met een grote mate van zelfstandigheid les kunnen geven. De leraar hoeft niet de hele tijd in de klas aanwezig te zijn terwijl de stagiair lessen geeft. Hij kan andere school-taken, bijvoorbeeld in de sfeer van de zorgverbreding, op zich nemen. Zo'n stagiair is voor scholen eerder een winst dan een last. Lerarenopleidingen proberen verder de positie van scholen aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door hen kosteloos nascholingscursussen aan te bieden of door de stagiair (onderzoeks)opdrachten te geven die aansluiten bij de wensen van de school. Ik wil eraan vasthouden dat stagebegeleiding tot de reguliere taak van de leraar behoort. Tegelijkertijd wil ik erkennen dat de stagebegeleider vaak iets extra's doet in vergelijking met andere docenten die geen studenten begeleiden. Dat mag ook opgemerkt en gewaardeerd worden. Als onderdeel van het schoolprofielbudget en door het vrijvallen van middelen in het kader van het seniorenbeleid hebben scholen ruimte om o.a. stagebegeleiders voor een deel van andere werkzaamheden vrij te stellen.

Ten behoeve van verdere verbetering van de voorwaarden voor de praktijkcomponent van de lerarenopleiding stel ik voor een stagever goeding in te voeren. Vroeger heeft die bij alle lerarenopleidingen bestaan, tegenwoordig alleen nog maar bij de universitaire lerarenop leiding. Dit verschil in honorering van stagebegeleiding wordt door de scholen ervaren als een onbillijkheid. Lerarenopleidingen lopen er in de praktijk ook tegenaan dat scholen wel graag ulo-studenten willen opnemen, maarterughoudend zijn bij andere stagiaires. Stagevergoeding is een instrument om de animo bij scholen voor het begeleiden van stagiaires een blijvende impuls te geven. Indien de stagevergoeding via de lerarenopleidingen wordt toegekend, krijgen zij daarmee een zekere koopkracht om stages te werven. Het vergroot de mogelijkheden om selectief te werkte gaan bij het vinden van stage plaatsen. Ik zal in de begroting 1995 voorzieningen treffen voor het invoeren van stagevergoeding. Hoofdlijn van de regeling is dat voltijdse lerarenopleidingen voor het primair onderwijs, de eerste fase voortgezet onderwijs, het beroepson derwijs en de tweede fase voortgezet onderwijs (PABO, NLO, ALO, PTHN, ULO) een geoormerkt bedrag ontvangen in verband met het toekennen van stagevergoedingen. Op basis van die middelen kennen zij op hun beurt stagevergoedingen toe aan scholen die stagiaires begeleiden. De besteding binnen de school die de stagevergoeding ontvangt is onderdeel van schoolspecifiek beleid. Het kan bijvoorbeeld uitmonden in gratificaties die aan leraren worden toegekend i.v.m. het begeleiden van stages. Er komt dus niet een algemeen geldende (RPBO-)regeling waaraan individuen rechten kunnen ontlenen. Dat zou indruisen tegen het beleid gericht op decentraliseren van arbeidsvoorwaardenvorming. Wel bestaat natuurlijkde mogelijkheid om in decentraal overleg nadere invullingen overeen te komen. Met het invoeren van de stagevergoeding wil ik een bedrag van structureel f 9 mln. uittrekken. Uitgaande van gemiddeld zo'n 9000 studenten aan lerarenopleidingen per studiejaar betekent dit een bedrag van rond f 1000 per student gedurende zijn opleiding. Aan de lerarenoplei dingen zal ik vragen verantwoording af te leggen over de wijze waarop de middelen zijn ingezet en de ermee behaalde resultaten. Tevens zal ik de inspectie vragen om de ontwikkelingen in de stagebegeleiding en in de contacten tussen scholen en lerarenopleidingen te volgen. 3. De leraar in-opieiding De Commissie Toekomst Leraarschap heeft geadviseerd een ontwik keling in gang te zetten naar de school als professionele arbeids organisatie waarbinnen het beroep van leraar zich ontwikkelt. In die ontwikkeling zijn fasen te onderscheiden waaronder de leraar-in-opleiding (lio). In de kabinetsreactie is het voorstel van de lio overgenomen. Als deze eerste fase van de beroepsuitoefening wordt ingepast in de opleiding heeft dat zoals ik in mijn brief van 2 december 1993 heb uiteengezet duidelijke voordelen, voor zowel de student/lio, als voor de school waar hij zijn werkzaamheden uitvoert en de lerarenopleiding. In paragraaf 2 van deze brief heb ik aangegeven dat ik als eerste stap wil inzetten op verbetering van de omstandigheden voor de praktijk component van de lerarenopleidingen. Ik zie invoering van het lio-schap als perspectief in die verbeterde omstandigheden. Met het beantwoorden van door de kamer gestelde vragen wil ik in het navolgende een zo concreet mogelijk beeld van dat perspectief bieden. Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 32U, nr. 7

a. Inhoudelijk verschil lio en stage Een aantal door de Kamer gestelde vragen had betrekking op het inhoudelijk verschil tussen lio-schap en stage. Het verschil heeft betrekking op de grotere zelfstandigheid van de lio en op de breedte van zijn takenpakket. Hierbij gaat het uiteraard niet om een zwart-wit tegen stelling, maar anderzijds gaat het om meer dan accentverschillen. In concreto: een lio staat alleen voor de klas, hij neemt deel aan teamvergaderingen, onderhoudt de contacten met ouders, sust ruzies na schooltijd, vangt kinderen voor schooltijd op. Het inhoudelijk verschil lio-stage wordt versterkt door het arbeidsvoorwaardelijk verschil. Het lio-schap is niet alleen afronding van de opleiding, maar ook het begin van de leraarscarrière. De lio heeft een contract met de school en draagt daarmee plichten ten opzichte van de school, zoals ook de school als een goed werkgever verplichtingen aangaat met de lio. De school zal ook zijn eisen stellen aan de voorbe reiding van de lio (de school blijft verantwoordelijk voor goed onderwijs) en heeft daardoor een groter commitment bij de begeleiding van de lio. De lerarenopleiding zal eisen stellen aan de begeleiding door de school en aan de werkzaamheden die een lio opgedragen krijgt. Door vastgelegde verplichtingen tussen de drie partijen verdwijnt vrijblijvendheid in de onderlinge relaties. Voor wat betreft de vraag of het lio-schap de enige manier zou moeten zijn om de lerarenopleiding af te ronden, gaat mijn voorkeur uit naar het invoeren van de mogelijkheid. Er kunnen redenen zijn die het niet voor iedere student mogelijk maken via het lio-schap zijn opleiding af te ronden. Die kunnen zijn gelegen in de omstandigheden - bijvoorbeeld de beschikbaarheid van lio-plaatsen, maar ook de student zelf kan van opvatting zijn dat hij aan de gevraagde verantwoordelijkheid nog niettoe is. b. Financiële aspecten Gevraagd is ook naar duidelijker indicaties van het financiële beeld. Een belangrijk aandachtspunt is daarbij de beloning van de lio. Als werknemer heeft hij aanspraak op salaris en andere emolumenten die uit het werknemerschap voortvloeien, zoals een reiskostenvergoeding. Het salaris voor een leraar-in-opleiding kan lager zijn dan dat van een afgestudeerde leraar. Hiermee wordt niet een nieuwe categorie achterge stelden, zoals de «na-hossers», geïntroduceerd. Voor de leraar-in opleiding betekent het een bron van inkomsten die hij anders niet zou hebben gehad. Het salaris is een van de aantrekkelijke kanten van het lio-schap. Het ligt niet voor de hand een lio die in zijn taken en verant woordelijkheden de beginnende afgestudeerde leraar dicht benadert, ver onder het beginsalaris van de beginnende leraar te belonen. Gedacht moet worden aan een verschil van enkele periodieken. In het overleg over de centrale arbeidsvoorwaardenovereenkomst 1995 zal een voorstel worden ingebracht. Een overeenkomst op dat punt zal mede basis kunnen vormen voor het starten van lio-experimenten in het schooljaar 1995/1996. Een tweede aspect van financiële aard is de studiefinanciering. De gedachte is dat voorzover de student een salaris geniet, het niet tegelijkertijd nodig is om hem de studiefinanciering geheel doorte betalen. Opbrengsten die hieruit voortvloeien kunnen worden ingezet voor het invoeren van de leraar-in-opleiding.

Voor de school die een leraar-in-opleiding benoemt, ontstaat financieel het volgende beeld. Het vervullen van een vacature door een leraar-in-opleiding brengt minder salariskosten met zich mee dan andere vormen van vacature vervulling. De opbrengsten van het niet doorbetalen van (een deel van) de studiefinanciering kunnen eveneens aan de school worden toegekend. Een mogelijkheid daarbij is dat op dezelfde manier te distribueren als de stagevergoeding, te weten via de lerarenopleidingen. Het effect van een en ander is dat de school met deze middelen een leraar voor een belangrijk deel kan vrijroosteren van het geven van lessen. De vrijgekomen tijd kan worden besteed aan begeleiding van de lio en overleg en afstemming met de lerarenopleiding. c. Vacatureruimte De lio wordt benoemd in een vacature. Zoals onder b is aangegeven brengt de lio zelf ook «ruimte» mee (door het lagere salaris en de studiefinanciering). Niettemin moet de vraag worden bezien of er landelijk voldoende vactureruimte is voor het breed invoeren van de lio. Invoering ineens over de volle breedte betekent dat in het invoeringsjaar een extra jaargang studenten voor de arbeidsmarkt beschikbaar is. In de eerste plaats wordt dit effect gemitigeerd door de betrekkings omvang die een lio mag hebben. Wat daarin de beste maatvoering is, moet blijken uit experimenten, maar duidelijk is dat de betrekkings omvang niet uitgaat boven een halve baan. De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden aan lerarenopleidingen is de afgelopen jaren verbeterd. Uit onderzoek was al bekend dat 90% van afgestudeerden aan lerarenopleidingen basisonderwijs binnen een jaar een betrekking in het onderwijs vonden. Recent onderzoek onder afgestudeerden van lerarenopleidingen gericht op het voortgezet onderwijs laat zien dat niet meer dan 5% kan worden aangemerkt als onvrijwillig werkloos. Over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt heb ik u regelmatig geïnformeerd. Het beeld daarvan is dat er op niet al te lange termijn gevreesd moet worden voor tekorten, nietalleen in de «traditionele» tekortvakken. Tekorten zijn in bepaalde regio's al duidelijk merkbaar. In dit verband wil ik ook wijzen op het sabbatsverlof. Uit het onderzoek dat ik heb laten uitvoeren, blijkt een grote belangstelling onder het onderwijspersoneel. Indien van het sabbatsverlof op enige schaal zal worden gebruik gemaakt, betekent dat een structurele aanwinst van tijdelijke vacatures ter vervanging van de sabbatsverlofgangers. Een algemene conclusie die we hieruit kunnen trekken is dat de opnamecapaciteit van de onderwijsarbeidsmarkt de komende jaren niet ongunstig is voor het invoeren van de lio. Om schokeffecten te voorkomen, wil ik bezien of het mogelijk is uit te gaan van een gefaseerde aanpak. Dat zou kunnen door uit te gaan van een aantal experimenten in het schooljaar 1995/1996 en daaraan stapsgewijs verbreding te geven. d. Wachtgeld en TWAO Functies die uitsluitend zijn bestemd voor personeel in opleiding aan de instelling zijn uitgezonderd van de toepassing van de Tljdelijke Wet Arbeidsbemiddeling Onderwijs (TWAÓ). De TWAO - die overigens een tijdelijk karakter heeft - vormt dus geen belemmering voor invoering van de lio.

Met de status van werknemer krijgt de lio alle rechtspositionele verplichtingen en rechten. Hij zal dan ook onder meer pensioenrechten en rechten op een werkloosheidsuitkering opbouwen. Ten aanzien van dit laatste moet worden beoordeeld of dit geen ongewenste verhoging van wachtgelden met zich kan brengen. Uitgangspunt is dat de lio na het afronden van de studie in dienst kan blijven bij de school waar hij het lio-schap vervulde; hij was immers op een vacature aangesteld. Indien de school de aanstelling niet wil of kan verlengen, is er in beginsel niet een andere situatie dan wanneer de school een (afgestudeerde) beginnende leraar op tijdelijke basis zou hebben aangesteld. Het komt mij op voorhand niet wenselijk voor dat voor de lio een ander kader zou gelden dan rond het terugdringen van wachtgelden in het algemeen is afgesproken. e. Wettelijk kader In het voortgezet onderwijs bestaat de mogelijkheid de inspectie een ontheffing van de bevoegdheidsregeling te vragen. Dat gebeurt ook ten aanzien van nog studerenden nu regelmatig. In het primair onderwijs kent de regelgeving een dergelijke mogelijkheid niet. Het komt mij voor dat invoering van het lio-schap er niet mee gebaat is dat het via een ontheffingenbeleid gerealiseerd zou worden. Beter is het aanstellen van lio's mogelijkte maken via een aanpassing van de betreffende regelingen. In het geheel van activiteiten en onderzoek dat ik ten behoeve van invoering van de lio zal uitzetten, past ook het ontwik kelen van voorstellen op dit punt. f. Het lio-schap en de opleidingsduur De vraag is gesteld of de lio-periode wel binnen de vier opleidingsjaren van een lerarenopleiding kan worden ingebouwd. Ik beantwoord die vraag bevestigend. De HBO-Raad schrijft mij dat de huidige 168 studiepunten voor een lerarenopleiding noodzakelijk zijn om leraren adequaat voor te bereiden op hun beroepsuitoefening. Ik deel die opvatting, maar voeg daaraan toe dat de lio-periode uitdrukkelijk moet worden beschouwd als een onderdeel van de opleiding van 168 studiepunten. Aangezien de lio-periode onderdeel uitmaakt van de opleiding ben ik ook niet voornemens de bekostiging van de lerarenopleidingen in verband met de lio te wijzigen. Het is niet zo dat de lio wordt verondersteld reeds klaar te zijn voor de beroepsuitoefening. Dat het lio-schap een onderdeel is van de opleiding moet tot uitdrukking komen in de taken en begeleiding die een lio krijgt. Het LICOR heeft onderzoek gedaan naar de in service variant van de universitaire lerarenopleidingen. Daaruit blijkt dat de waarde van deze opleidingsvariant afhangt van de mate waarin de lessen die de student geeft, worden beschouwd als onderdeel van de opleiding. Goede begeleiding en een aangepast curriculum zijn essentieel. Zoals reeds eerder vermeld, zullen scholen en lerarenopleidingen en lio hierover afspraken moeten maken, vastte leggen in een contract. De lio-periode betekent geen uitbreiding van de beroepsvoorbereidende component van de lerarenopleidingen, maar een andere inrichting daarvan. Bij de lerarenopleiding voor het primair onderwijs is de stage thans 1 volledig jaar (42 studiepunten). Daarvan zou de helft voor de lio-periode benut kunnen worden. De stage aan de lerarenopleidingen voortgezet onderwijs is nu een half jaar. De lio-periode zal daar waarschijnlijk geringer in omvang moeten zijn dan bij de opleidingen voor

het primair onderwijs, bijvoorbeeld 0,3 fte in het vierde jaar (ongeveer 12,5 studiepunten). Eén van de resultaten van de experimenten zou moeten zijn: aangeven wat de meest adequate omvang is. De theoretische component van de lerarenopleiding hoeft dus niet te verminderen. Sommige lerarenopleidingen waarmee een informatief gesprek is gevoerd, zagen mogelijkheden tot inpassing in de vier jaar van de lerarenopleidingen. Zij zagen dit als een mogelijkheid om een student beter voor te bereiden op de beroepsuitoefening dan nu het geval is. De discussie moet zich echter niet beperken tot kwantiteiten, de omvang van de lio-periode. Invoering van het lio-model zal effecten hebben op de inrichting van de eerste drie jaren van de lerarenopleiding. De scholen die lio's opnemen, zullen gerichte feedback kunnen geven aan de lerarenop leidingen over de wijze waarop de lerarenopleiding zijn studenten gedurende de hele opleiding voorbereidt op het lio-schap. Ik hoop en verwacht dat daarvan een kwaliteitsverbeterend effect uitgaat op de hele opleiding. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen