Rapport. Datum: 18 september 2006 Rapportnummer: 2006/322

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Verder klaagt verzoekster over de wijze waarop het UWV te Venlo haar klacht heeft behandeld.

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/128

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/241

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Een onderzoek naar de registratie van een beslissing om niet verder te vervolgen.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht. Datum: 6 mei Rapportnummer: 2013/047

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/124

Rapport. Datum: 31 december 2002 Rapportnummer: 2002/399

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/234

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 8 mei 2002 Rapportnummer: 2002/142

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Beoordeling. h2>klacht

2. Verzoekster werd vervolgd voor stalking. Op 18 oktober 2007 sprak de rechter haar vrij.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 2 juni 2004 Rapportnummer: 2004/206

Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan een derde.

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Rapport. Datum: 22 juli 2002 Rapportnummer: 2002/218

Rapport. Datum: 2 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/336

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 20 december 2005 Rapportnummer: 2005/389

GEMEENTEBLAD. Nr Klachtenregeling gemeente Doetinchem 2017

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Rapport. Datum: 1 september 2000 Rapportnummer: 2000/295

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Rapport. Datum: 27 januari 2000 Rapportnummer: 2000/025

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 23 november 2007 Rapportnummer: 2007/271

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Rapport. Datum: 19 februari 2001 Rapportnummer: 2001/048

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Rapport. Datum: 23 februari 1999 Rapportnummer: 1999/065

Rapport. Datum: 13 september 2004 Rapportnummer: 2004/362

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Rapport. Datum: 12 december 2005 Rapportnummer: 2005/385

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Transcriptie:

Rapport Datum: 18 september 2006 Rapportnummer: 2006/322

2 Klacht Verzoekster klaagt over de wijze waarop twee medewerkers, waaronder één buitengewoon opsporingsambtenaar, van de Sociale Verzekeringsbank Roermond (SVB) haar hebben verhoord op 9 december 2004. Zij klaagt er met name over dat de medewerkers: 1. haar vijf uur onafgebroken hebben verhoord, waarbij geen rekening is gehouden met haar fysieke toestand (haar hoge leeftijd en een hoge bloeddruk); 2. zich tijdens het verhoor intimiderend hebben opgesteld door met stemverheffing te spreken en verzoekster voor leugenaar uit te maken. Beoordeling I. Inleiding 1. Verzoekster, een AOW-gerechtigde, werd op 9 december 2004 verhoord door een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) van de Sociale Verzekeringsbank Roermond (SVB), de heer X, in aanwezigheid van de heer Y, fraudecontroleur van de SVB. Verzoekster was ten tijde van het verhoor 81 jaar en had last van een hoge bloeddruk. Zij werd verhoord, omdat bij de SVB de verdenking was gerezen dat verzoekster opzettelijk niet had gemeld dat er een wijziging in haar leefsituatie was gekomen, namelijk dat zij al enkele jaren samenwoonde met een ander. Dit terwijl verzoekster een AOW-uitkering voor een alleenstaande ontving. Indien verzoekster zou samenwonen, zou zij geen recht hebben op een AOW-uitkering voor een alleenstaande, maar op een lagere uitkering voor een samenwonende. Ook degene met wie verzoekster zou samenwonen, de heer O., eveneens een AOW-gerechtigde, werd verhoord, op hetzelfde tijdstip als verzoekster. 2. Verzoeksters gemachtigde diende op 28 februari 2005 bij de SVB een klacht in over de gang van zaken tijdens het verhoor. Nadat de SVB nadere informatie van verzoekster en haar schoondochter had ontvangen, nam de SVB deze klacht in behandeling. De SVB achtte deze klacht vervolgens op 30 mei 2005, nadat de SVB deze had voorgelegd aan de hoofdofficier van justitie, ongegrond. 3. Inmiddels is door de officier van justitie besloten tot sepot op grond van de hoge leeftijd van beide verdachten. Verder voert de SVB besprekingen met het Openbaar Ministerie om te komen tot afbakening van de leeftijd van oudere verdachten tot 75 jaar, als betrokkenen in een opsporingsonderzoek. De SVB heeft voorgesteld in gevallen van hogere leeftijd dan 75 jaar af te zien van strafrechtelijk onderzoek en de zaak middels bestuursrechterlijke sancties af te doen. Op 12 juni 2006 had het Openbaar Ministerie nog geen uitsluitsel

3 gegeven. II. Ten aanzien van de duur van het verhoor Bevindingen 1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de betrokken medewerkers van de SVB haar meer dan vijf uur onafgebroken hebben verhoord, waarbij zij geen rekening hebben gehouden met haar fysieke toestand (haar hoge leeftijd en een hoge bloeddruk). 2. In reactie op de door verzoekster bij de SVB ingediende klacht, gaf de SVB onder meer aan dat een verhoor op grond van de wettelijke bepalingen ten hoogste zes uur mag duren, indien betrokkene niet in verzekering wordt gesteld. Nu deze wettelijke termijn niet was overschreden en gezien de veelheid aan onderzoeksaspecten, was er niet overbodig lang verhoord. Tevens was er voldoende aandacht geschonken aan de fysieke omstandigheden van verzoekster, aldus de SVB. 3. In reactie op de bij de Nationale ombudsman ingediende klacht gaf de SVB aan dat in de brief waarin verzoekster werd ontboden voor het verhoor stond vermeld dat het verhoor enige uren in beslag kon nemen en dat werd verzocht om met deze omstandigheid rekening te houden. Het doel van het verhoor was waarheidsvinding. Aan verzoekster werden veel inhoudelijke vragen over haar leefsituatie gesteld, waarop zij steeds antwoordde. Tijdens het verhoor hadden de betrokken medewerkers van de SVB contact met de verhoorders van de heer O. om één en ander af te stemmen en gingen zij in hun verhoor in op verklaringen van verzoekster, die niet overeenstemden met de verklaringen van de heer O. Al met al leidde dat voor verzoekster tot een verhoorduur van ongeveer vijf uur, aldus de SVB. De SVB hanteert voor ontboden verdachten een maximale verhoortijd van zes uur. Zolang zich ten aanzien van de omstandigheden van de persoon van de verdachte geen beletsels vormen, kan het verhoor binnen zekere grenzen worden voortgezet. De SVB constateerde dat verzoekster tijdens of na het verhoor geen bezwaren naar voren had gebracht over de duur van dat verhoor en dat de medewerkers van de SVB de maximaal toegestane tijdsduur van zes uur niet hadden overschreden. De SVB beoordeelde de handelwijze op dit punt als correct. 4. De SVB legde ook nog het proces-verbaal over van verzoeksters verklaring tijdens het verhoor, dat door de medewerkers van de SVB was opgesteld en dat na voorlezing door verzoekster was ondertekend. In deze verklaring staat onder meer het volgende: ( )Mijn gezondheid is goed te noemen. Ik heb wel last van hoge bloedruk. Ik gebruik daar medicijnen voor. Deze heb ik vanochtend ingenomen. Ik ben goed in staat om aan het verhoor deel te nemen. ( )

4 Ik heb niets aan deze verklaring toe te voegen. Ik voel mij prima door jullie behandeld. Ik heb vrij kunnen verklaren. Mij werd voldoende koffie en thee aangeboden waarvan ik gebruik heb gemaakt. U heeft mij een broodje aangeboden waarvan ik geen gebruik heb gemaakt. Ik vind het niet leuk wat mij nu is overkomen. ( ) Na voorlezing van de verklaring volhardde verdachte daarbij en ondertekende deze. 5. Ook legde de SVB de gedragscode van de Afdeling Opsporing van de SVB over, waarin wordt aangegeven hoe de medewerkers van de afdeling opsporing van de SVB dienen te handelen in het dagelijks werk. In de gedragscode wordt aangegeven dat bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de specifieke groep klanten met een AOW-uitkering. In de handhavingsactiviteiten zal op gepaste wijze met de bijzondere positie van deze groep rekening gehouden worden, aldus de gedragscode. Onder het kopje Respect en representatief handelen wordt in de gedragscode als voorbeeld genoemd de omgang met ouderen. Inzake omgang met ouderen wordt onder meer het volgende gesteld: Omdat het oudere mensen betreft, besef ik terdege dat daarmee de impact van het onderzoek groter kan zijn. Daarom schenk ik extra aandacht aan de volgende onderzoekselementen: ( ) - In het contact met betrokkenen schenk ik extra aandacht aan de vaststelling van hun fysieke en emotionele (gezondheids)toestand met betrekking tot de verhoorsituatie. - In het contact met betrokkenen geef ik bijzondere aandacht aan alle omstandigheden binnen het verhoor en overtuig ik mijzelf dat de communicatie met betrokkenen geen onduidelijkheden inhoudt 6. De betrokken medewerkers van de SVB, de heren X. en Y., verwezen in hun reactie op de klacht richting de Nationale ombudsman met name naar hetgeen verzoekster blijkens het proces-verbaal had verklaard inzake het verhoor, zoals hierboven is opgenomen onder punt 4. 7. In reactie op het standpunt van de SVB gaf verzoekster onder meer aan dat zij nu pas, middels de Nationale ombudsman, een afschrift van het proces-verbaal van haar verklaring had ontvangen. Tegen het einde van het verhoor zou zij alles hebben ondertekend om maar weg te komen, aldus verzoekster. Ook werd er geen pauze gehouden om koffie te drinken, maar werd koffie geserveerd tijdens het verhoor. 8. In reactie hierop deelde de SVB nog mee dat het gebruikelijk is dat tijdens een verhoor aan een verdachte wordt gevraagd of deze koffie of thee wil gebruiken en of deze tegen

5 het middaguur een lunch wil nuttigen. In veel gevallen zal daarbij worden overgegaan tot een korte pauze. In dit geval is gebruik gemaakt van koffie en thee, maar niet van een lunch, overeenkomstig de wens van verzoekster. Het is aan de redelijke beoordeling van de rapporteurs op basis van hun constatering met betrekking tot de gesteldheid van de verdachte om te besluiten tot een noodzakelijke pauze. Hiertoe hebben zij geen aanleiding gezien. De SVB gaf aan dan ook geen reden te hebben om aan te nemen dat in verzoeksters situatie de noodzaak bestond om een pauze in te lassen, verzoekster had hier ook niet nadrukkelijk om verzocht. Er zijn geen voorschriften bij de SVB wat betreft het inlassen van een pauze bij een lang verhoor. De verhoorders bepalen per individu of er noodzaak is tot het onderbreken of beëindigen van een verhoor. Daarbij tonen zij respect voor de verdachte en passen zij in redelijkheid het verhoor aan de situatie aan, waarbij de persoon van de verdachte, diens leeftijd en algehele gesteldheid een doorslaggevende factor vormt, aldus de SVB. Indien een verdachte ervoor kiest een lunch te gebruiken, zal al snel een pauze worden ingelast. De verhoortijd loopt tijdens zo'n pauze door en de uiteindelijke verhoortijd zal langer zijn bij een pauze. Beoordeling 9. Het vereiste van correcte bejegening houdt onder meer in dat bestuursorganen burgers als mens respecteren en hen beleefd behandelen. In dat kader dient een bestuursorgaan bij het contact met een burger niet alleen rekening te houden met diens rechten en plichten, maar ook de persoon te blijven zien en de omstandigheden waarin deze verkeert, bijvoorbeeld het hebben van een hoge leeftijd en een zwakke gezondheid. 10. Van algemene bekendheid is dat een strafrechtelijk onderzoek, en als belangrijk onderdeel daarvan het verhoor, voor een verdachte zeer belastend kan zijn. Uit de gedragscode van de Afdeling Opsporing van de SVB (zie onder punt 5.) blijkt dat de SVB onderkent dat de impact van een strafrechtelijk onderzoek voor oudere mensen in het algemeen nog groter kan zijn. In dat kader voert de SVB thans besprekingen met het Openbaar Ministerie om personen boven de leeftijd van 75 jaar niet meer te betrekken als verdachten in een opsporingsonderzoek. 11. De duur van het verhoor van verzoekster, toen 81 jaar oud, door medewerkers van de SVB, was ruim vijf uur. Dat is binnen de wettelijke termijn van maximaal zes uur, waarin een verdachte mag worden opgehouden voor een verhoor (zie Achtergrond). Dat een overheidsgedraging rechtmatig is, betekent echter niet zonder meer dat deze ook behoorlijk is. De Nationale ombudsman is van oordeel dat een verhoor met een duur van meer dan vijf uur in het algemeen voor iemand met een hoge leeftijd als te belastend moet worden beschouwd. De Nationale ombudsman acht deze duur van het verhoor voor iemand van 81 jaar dan ook te lang, en daarom in strijd met het vereiste van een correcte bejegening. Aldus is volgens de Nationale ombudsman door de SVB onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van verzoekster, namelijk haar

6 hoge leeftijd. De onderzochte gedraging op dit punt is niet behoorlijk. Bovenstaande geeft reden in dit rapport een aanbeveling te doen. III. Ten aanzien van de bejegening gedurende het verhoor Bevindingen 1. Verzoekster klaagt er in de tweede plaats over dat de betrokken medewerkers van de SVB zich tijdens het verhoor intimiderend hebben opgesteld door met stemverheffing te spreken en verzoekster voor leugenaar uit te maken. In dat verband heeft haar schoondochter, die zich tijdens het verhoor in de wachtruimte ernaast bevond, verklaard dat zij veelvuldig een zeer luide, kennelijk geïrriteerde mannenstem hoorde komen uit de kamer waarin verzoekster werd verhoord. 2. In reactie op de door verzoekster bij de SVB ingediende klacht gaf de SVB aan dat uit het proces-verbaal van het verhoor van verzoekster geenszins aanwijzingen waren gekomen dat de druk die tijdens een verhoor altijd zal ontstaan, als onnodig, te groot dan wel dreigend moest worden aangemerkt. Volgens de SVB was het verhoor op zorgvuldige wijze gevoerd, waarbij naast zakelijke onderzoekselementen ook aandacht was geweest voor de omstandigheden van verzoekster, waaronder haar hoge leeftijd. De SVB verwees daarbij naar het proces-verbaal van het verhoor, waaruit blijkt dat verzoekster op alle onderdelen uitvoerig heeft geantwoord. Tevens staat in het proces-verbaal, dat verzoekster vrij had kunnen verklaren. Verder gaf de SVB aan dat de betrokken medewerkers hadden verklaard dat de desbetreffende spreekkamer gehorig is. De betrokken medewerkers ontkenden verder dat er gesproken was met een intimiderende stemverheffing. De SVB gaf verder aan dat het spreken tijdens een verhoor met stemverheffing op zich geen onaanvaardbare handelwijze vormt, zo lang de grenzen van het fatsoen daarin niet worden overschreden en daardoor geen intimiderend verhoorkarakter ontstaat. Nu de getuige, verzoeksters schoondochter, slechts aangaf dat er sprake was geweest van stemverheffing, maar dat zij de woorden niet had kunnen verstaan, kon de SVB daarin geen onderbouwing zien van verzoeksters stelling dat er sprake was geweest van intimidatie. De SVB concludeerde dat er mogelijk bij het verhoor met stemverheffing was gesproken, maar dat er geen sprake was geweest van fatsoensoverschrijding dan wel intimidatie. De SVB achtte daarom verzoeksters klacht op dit punt ongegrond. 3. In reactie op de bij de Nationale ombudsman ingediende klacht gaf de SVB aan dat er mogelijk met enige stemverheffing was gesproken, maar dat de SVB geen aanwijzingen had dat dit buiten proportie zou zijn geweest. Desondanks sloot de SVB niet uit dat verzoekster, gezien haar hoge leeftijd, een en ander als intimiderend had ervaren. Zij had

7 dit echter tijdens of na het verhoor niet kenbaar gemaakt aan de betrokken medewerkers. Verder gaf de SVB aan dat verzoekster in haar verklaringen tijdens het verhoor niet steeds consequent was geweest, zo paste zij haar verklaring aan nadat zij tijdens het verhoor werd geconfronteerd met hetgeen de heer O. zou hebben verklaard. De betrokken medewerkers hadden verklaard dat zij de term leugenaar niet hadden gebruikt. Wel hadden zij verzoekster voorgehouden dat haar verklaring niet altijd strookte met de onderzochte feiten en overige verklaringen. De SVB achtte het correct dat de betrokken medewerkers verzoekster hadden gewezen op klaarblijkelijke waarheden en onwaarheden. 4. De betrokken medewerkers van de SVB gaven in reactie op de klacht richting de Nationale ombudsman aan dat tijdens het verhoor niet was gesproken met een intimiderende stemverheffing en dat verzoekster niet voor leugenaar was uitgemaakt, maar wel was geconfronteerd met de verschillen tussen hetgeen zij verklaarde en de onderzoeksresultaten. 5. In reactie op het standpunt van de SVB gaf verzoekster aan dat er volgens haar tijdens het verhoor meerdere malen was gezegd dat zij aan het liegen was en dat zij maar snel moest meewerken, want anders Ook merkte zij nog op dat haar schoondochter uit de andere spreekkamer, die even ver weg was van de wachtruimte en waarin de heer O. werd verhoord, niets had gehoord. Beoordeling 6. De lezingen van verzoekster en de betrokken medewerkers van de SVB verschillen wat betreft het punt of er sprake was van intimiderende stemverheffing en of verzoekster een leugenaar werd genoemd. Nu er geen bandopname is gemaakt van het verhoor, is niet vast te stellen wat er precies is gezegd, en hoe dat is gezegd. Dat er met enige stemverheffing is gesproken wordt, mede gelet op de verklaring van verzoeksters schoondochter, wel aannemelijk geacht. Of dat als intimiderend moet worden gezien, valt echter niet vast te stellen. Er is in dit geval geen reden om de lezing van de één meer aannemelijk te achten dan die van de ander(en). Hoewel weinig bevredigend, onthoudt de Nationale ombudsman zich daarom op dit punt van een oordeel. Dit rapport illustreert daarmee opnieuw dat het opnemen van een verhoor van een verdachte wenselijk is. De Nationale ombudsman heeft in dat kader al in een eerder rapport (2006/10) aan de minister van Justitie de aanbeveling gedaan om in instructies aan het Openbaar Ministerie en de politie het opnemen van een verhoor op band in principe voor te schrijven. Conclusie

8 De klacht over de onderzochte gedraging van de betrokken medewerkers van de Sociale Verzekeringsbank Roermond, is gegrond ten aanzien van: - de duur van het verhoor, wegens schending van het vereiste van een correcte bejegening. Wat betreft de klacht over de intimiderende opstelling tijdens het verhoor en het uitmaken van verzoekster voor leugenaar, wordt geen oordeel uitgesproken. AANBEVELING De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank wordt in overweging gegeven om, zolang het beleid is dat personen boven de 75 jaar ook strafrechtelijk worden vervolgd, voor die personen normen te formuleren met betrekking tot de duur van een verhoor. De SVB gaat voortaan, in een geval van vermoedelijke fraude bij een persoon boven de 75 jaar, eerst met het OM overleggen of het OM strafrechtelijke vervolging aangewezen acht. Zo nee, dan gaat de SVB het bestuursrechtelijke traject in, en zal er geen sprake zijn van strafrechtelijke vervolging, en dus ook niet van een verhoor. De SVB zal voortaan, in een geval van vermoedelijke fraude bij een persoon boven de 75 jaar, eerst met het OM overleggen of het OM strafrechtelijke vervolging aangewezen acht. Zo nee, dan gaat de SVB het bestuursrechtelijke traject in, en zal er geen sprake zijn van strafrechtelijke vervolging, en dus ook niet van een verhoor. Het OM zal altijd kijken naar alle omstandigheden van het geval, de leeftijd alleen is geen reden om af te zien van strafrechtelijke vervolging, dan zou er onderscheid naar leeftijd worden gemaakt. Er moeten ook bijkomende omstandigheden zijn, zoals bijvoorbeeld een slechte gezondheidstoestand. Bij 75-plussers zal hiervan zeer vaak sprake zijn. Samenvattend betekent dit dat personen van 75 jaar en ouder in de praktijk door de SVB nog slechts bij hoge uitzondering strafrechtelijk worden vervolgd, en dus verhoord. Onderzoek Op 15 oktober 2005 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw K. te S., met een klacht over een gedraging van de Sociale Verzekeringsbank Roermond. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de SVB verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de SVB een aantal specifieke vragen gesteld.

9 In verband met zijn verantwoordelijkheid voor het optreden van buitengewoon opsporingsambtenaren werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de Sociale Verzekeringsbank en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Sociale Verzekeringsbank berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: 1. klachtbrief van verzoeksters gemachtigde aan de SVB van 28 februari 2005 en de toelichtingen daarop van verzoekster en haar schoondochter; 2. reactie van de SVB op de interne klacht, gedateerd op 30 mei 2005; 3. verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 15 oktober 2005; 4. reactie van de SVB richting de Nationale ombudsman van 20 februari 2006, met als bijlagen onder meer het proces-verbaal van de verklaring van verzoekster van 9 december 2005 en de gedragscode afdeling opsporing van de SVB van september 2005; 5. reactie van de betrokken medewerkers aan de Nationale ombudsman van 14 februari 2006; 6. reactie van verzoekster richting de Nationale ombudsman van 5 maart 2006; 7. nadere reactie van de SVB van 4 april 2006; 8. telefonische informatie van een medewerker van de SVB van 12 juni 2006. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond

10 Wetboek van Strafvordering Artikel 61, eerste lid: Indien de verdachte niet overeenkomstig artikel 57 in verzekering wordt gesteld, noch overeenkomstig artikel 60 voor de rechter-commissaris wordt geleid, wordt hij in vrijheid gesteld, tenzij hij op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte is geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, voor ten hoogste zes uren wordt opgehouden voor onderzoek. Tijdens het ophouden voor onderzoek wordt de verdachte gehoord.