DE NEGENTIENDE EN TWINTIGSTE EEUW BIJ VAN DER HORST. Jack Hoeksema

Vergelijkbare documenten
Ontleden. a) het onderwerp b) het gezegde c) de voorwerpen (lijdend en meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp) d) de bepalingen

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

Dialectsyntaxis in bloei *

Beknopte grammatica. voor. de cursus. Grieks van het Nieuwe Testament

Samenvatting in het Nederlands

De rol van demografie in taalverandering. Freek Van de Velde KU Leuven

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Z I N S O N T L E D I N G

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

DE NOMINALE GROEP of NOMINALE CONSTITUENT (NC)

Onderwerpen voor werkcolleges taalverandering

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Programma van Inhoud en Toetsing

1.2.3 Trappen van vergelijking 20

HET MORFOLOGISCHE LANDSCHAP:

Eigen vaardigheid Taal

Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk Lycipedia: Beter leren CAPUT SECUNDUM TAALSTUDIE. Werkwoorden vervoegen

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991.

Person Markers in Spoken Spontaneous Israeli Hebrew. A Systematic Description and Analysis S. Cohen

Gunther De Vogelaer De Nederlandse en Friese subjectsmarkeerders: geografie, typologie en diachronie

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Inleiding: Combinaties

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

VOORWOORD. René van Royen

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

Visuele Leerlijn Taal

Online cursus spelling en grammatica

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

instapkaarten taal verkennen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

Programma van Inhoud en Toetsing

Samenstellingen en tussenklanken.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

4 - Bijzondere paradigmes

DIOCESANE PEDAGOGISCHE BEGELEIDINGSDIENST BISDOM BRUGGE

Inhoud. 1 Spelling 10

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

DAT HAD NIET ZO (GE)MOETEN OVER DE BESCHRIJVING VAN IPP IN DE SAND DEEL 2

Griekse taalleer. Vormleer van het Attisch dialect. Sint-Jan Berchmanscollege. Antwerpen

Boekbesprekingen. Nederlandse Taalkunde, jaargang 17,

Turkije-Turks Leer- en werkboek

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Nederlandse Samenvatting

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig de slaaf de meester het gevecht het land het beest enkelvoud nominativus genitivus accusativus

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Extra opdrachten met het zinsbouwpakket. Bijlage bij het Basisboek syntaxis

Samenvatting Nederlands Formuleren

instapkaarten taal verkennen

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Informatie cursus Sarnámi voor beginners

1 WOORDSOORTEN 3 2 ZINSDELEN 8

Nieuwe woorden correct kunnen schrijven, kunnen vertalen van N-F en van F-N en kunnen gebruiken in mondelinge en schriftelijke zinnen.

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

LESSTOF. Grammatica op maat

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Inleiding. 1 Doelstellingen

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

Onderdeel: Grammatica -- RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

faculteit der letteren scandinavische talen en culturen Datum Fascinerende fouten Muriel Norde

i n h o u d Inhoud Inleiding

LTX016B05. Nieuwe ontwikkelingen in de syntaxis. College 7

Visuele Leerlijn Spelling

Handige lessen Zweeds

Basisgrammatica. Doelgroep Basisgrammatica

Voorwoord 9 Gebruikte afkortingen 10 Overzicht van gebruikte grammaticale termen 11

Eindtermen bij het beginonderwijs Klassiek Hebreeuws. Een handreiking aan docenten

Ontleden. Er zijn twee manieren van ontleden: taalkundig ontleden en redekundig ontleden.

(werkwoordelijk gezegde)

SCHUIVEN MET KAVELS IN DE NEDERLANDSE NC: BESPREKING VAN VAN DE VELDE (2009).

EEN SEXTANT VOOR EEN TAALSPECIALIST

Wetenschapscommunicatie. Sessie 2: schriftelijke rapporting

De kleine Nederlands voor Dummies. Margreet Kwakernaak

Samenvatting Nederlands formuleren

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

In dit boekje staan verschillende mogelijkheden om iets op te lossen.

Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek

tafel tafels, jongen jongens, vakantie vakanties auto auto s, taxi taxi s, baby baby s maan manen, man mannen

20 EEUWIGE STRUIKELBLOKKEN

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten

Transcriptie:

DE NEGENTIENDE EN TWINTIGSTE EEUW BIJ VAN DER HORST 1. Inleiding Jack Hoeksema De ontwikkeling van een taal verloopt niet gelijkmatig, maar gaat vaak met horten en stoten. Zo is het aantal veranderingen in het Nederlands van de zeventiende eeuw dermate spectaculair, dat het wel eens lijkt of er sindsdien in onze taal amper iets van betekenis is gebeurd. De taal moet even rusten na zoveel commotie. Historische grammatica s van het Nederlands en artikelen op het terrein van de historische taalkunde gaan dan ook vaak over het Middelnederlands en het zeventiende-eeuws. Een uitzondering vormt echter het werk van Joop van der Horst. Tien jaar geleden verscheen Van der Horst en Van der Horst (1999), een waardevolle studie van de Nederlandse taal in de twintigste eeuw. Nu is er dan de Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis in twee forse delen, waarin maar liefst 400 pagina s van de circa 2000 gewijd zijn aan de laatste twee eeuwen, naast uiteraard uitgebreide secties over het Middelnederlands, het zeventiende-eeuws, en zelfs het Oudnederlands. Daarmee is een belangrijke aanzet gegeven voor de studie van deze nogal verwaarloosde periode. In deze bespreking zal ik eerst (in paragraaf 2) een aantal elementen behandelen die me in het bijzonder aanspreken in het gedeelte over de negentiende en twintigste eeuw, getiteld Boek VII. Tevens zal ik dan iets zeggen over de indeling van dit deel. Vierhonderd bladzijden is te veel om in detail te bespreken, dus ik zal een keuze moeten doen, gebaseerd op mijn persoonlijke interesses. Vervolgens ga ik in paragraaf 3 eens kijken welke onderwerpen nog ontbreken, of onderbelicht zijn gebleven. Uiteraard zal ook dit gedeelte een enigszins subjectief karakter hebben, want iedere taalkundige heeft zo zijn eigen lijstje met prioriteiten. Uit het feit dat paragraaf 3 marginaal langer is dan paragraaf 2, gelieve men niets af te leiden over mijn algehele waardering voor het werk van Van der Horst. Het is een poging mijnerzijds om aanzetten te geven voor een nog vollediger, nog systematischer beschrijving van de geschiedenis van de Nederlandse syntaxis in de periode 1800-2010. In paragraaf 4 presenteer ik mijn algemene conclusies. 2. Opbouw en inhoud De opbouw van Boek VII is, net als bij Boek I-VI, als volgt: eerst de naamvallen, dan een overzicht van de diverse woordsoorten, en tenslotte woordvolgorde. Deze indeling is niet onbekend in de historische taalkunde, maar heeft wel enkele nadelen. Zo laten allerlei constructies zich lastig in dit stramien wringen. Bij de paragraaf over de nominatief wordt bijv. kort de middle -constructie genoemd (vb.: Die pen schrijft lekker), die pas in de paragraaf over het werkwoord uitgebreider aan de orde komt. Maar de constructie betreft natuurlijk niet slechts een merkwaardige nominatief of een bijzonder gebruik van het werkwoord. Ook de verplichte aanwezigheid van de bepaling lekker is syntactisch van belang, evenals de kwestie welke typen bepalingen zich lenen voor de middle. Bij andere constructies rijst soms het probleem dat de kern zowel een werkwoord als een adjectief kan zijn (bijv. de constructie met van wel/van niet: Ik hoop/*betreur van niet, Ik ben zeker/*lief van wel, zie Hoeksema 2006). Een indeling gebaseerd op woordsoorten is dan lastig, en een afdeling waarin constructies

apart worden behandeld, los van de woordsoorten, zou dan ook mijn voorkeur hebben. Verder had ik graag een uitgebreidere indeling van de tekst in secties en subsecties gezien. Nu gaan afdelingen over bijvoorbeeld substantieven of adjectieven wel eens erg lang door zonder rustgevende tussenkopjes. Bij de bespreking van de naamvallen stoort soms het dooreenhalen van grammaticale functie en de morfosyntactische expressie daarvan middels een naamval. Zo heeft Van der Horst het over de leegloop van het meewerkend voorwerp als hij het verdwijnen van de datief bedoelt. Wie met mij van mening is dat in zinnen als Fred gaf Miep een bonbon de grammaticale functie van Miep een andere is dan die van een bonbon, zal dit anders zien. Het meewerkend voorwerp blijft gewoon bestaan, maar de markering middels een datief is verdwenen. Positief vind ik het feit dat er überhaupt aandacht geschonken wordt aan de naamvallen voor deze periode. Feitelijk is het pleit dan al beslecht en zijn de naamvallen enkel nog schrijftaalconstructies, maar ook het geleidelijke proces van verdwijning uit de schrijftaal is een interessant fenomeen. Nog steeds doet een woordgroep als het bruisen der zee slechts licht archaïsch aan en klinkt het veel natuurlijker dan iets als een brief mijns zoons. De genitief is niet in één keer uit de taal verdwenen, maar eerst versplinterd, waarbij sommige stukjes het langer hebben uitgehouden dan andere. In de bespreking van de genitief wordt ook de constructie iets groots, niets vreemds etc. besproken als een geval van een partitieve genitief met een genominaliseerd adjectief. Hoe het kan dat deze constructie opkomt in een periode dat de partitieve genitief juist verdwijnt, wordt niet duidelijk (zie ook Hoeksema 1998 voor een uitgebreid betoog tegen deze analyse). Het is zeer waarschijnlijk dat de constructie ooit ontstaan is uit de partitieve genitief, maar hij kan nu onmogelijk nog als een genitief gezien worden, evenmin als bijv. vervelens in tot vervelens toe. M.i. betreft het hier gevallen van wat Lass (1990) beschreven heeft als exaptation: hergebruik van morfosyntactisch materiaal in een nieuwe functie. De sectie over zelfstandige naamwoorden besteedt aandacht aan klassieke onderwerpen als het verdwijnen van het onderscheid mannelijk/vrouwelijk in het Noord-Nederlands, en het gebruik zonder lidwoord van enkelvouden in diverse constructies. Daarnaast schenkt Van der Horst ook aandacht aan minder gangbare onderwerpen, zoals de selectie van voorzetsels door zelfstandige naamwoorden, zoals in een woordgroep als risico op ziekteverspreiding i.p.v. het vroeger gangbare risico van ziekteverspreiding. Dit lijkt me een uitgelezen onderwerp voor nader diachroon onderzoek waarbij ook de rol van semantische analogie bekeken zou moeten worden. Zo lijkt risico op analoog aan kans op. Ook in de sectie over bijvoeglijke naamwoorden is er aandacht voor de keuze van voorzetsels bij complementen: verzot op, dol op, gek op, etc. Dergelijke complementen zijn volgens Van der Horst pas vanaf de achttiende eeuw gangbaar, en vormen dus een belangrijke innovatie in het Nederlands, een gevolg, ongetwijfeld, van de sterke deflexie die het Nederlands in de periode kort daarvoor had ondergaan, waardoor genitief- en datiefobjecten bij adjectieven van het toneel verdwenen. Daarnaast komen in deze sectie attributief en predicatief gebruik aan de orde, voorts ook de stellende, vergrotende en overtreffende trap, en nominaliseringen van adjectieven. Bij de trappen van vergelijking is er ook aandacht voor de diverse bepalingen die deze trappen kunnen modificeren, zoals aller- bij de superlatief en des te bij de comparatief. De sectie over de voornaamwoorden is zeer uitgebreid, en bevat ook de minder gebruikelijke representanten van dit genus, zoals dezelve, deszelfs, dezulke, gijlieden, vaak royaal gelardeerd met opmerkingen van taalkundigen en taal-

liefhebbers uit de negentiende en twintigste eeuw over hun stilistische waarde. Met name deze uitgebreide receptiegeschiedenis van tal van woorden en uitdrukkingen vormt een waardevolle aanvulling op de presentatie van het taalmateriaal, en maakt wat anders een taaie sectie was geworden nogal eens een stuk appetijtelijker. Eveneens uitgebreid en degelijk is het hoofdstuk over de lidwoorden. Wie denkt dat er over drie woordjes niet zo gek veel te melden kan zijn, komt bedrogen uit. Een bonte reeks van constructies komt hier zijn opwachting maken, en Van der Horst laat zien hoe het gebruik (of juist niet-gebruik) van de lidwoorden vaak in hoge mate constructiegebonden is. In het hoofdstuk over telwoorden is er ook ruime aandacht voor een groep van naamwoorden die maten aanduiden, zoals een hoop, een heleboel, een massa etc. Ook hier geldt, dat een indeling op basis van constructies, in plaats van woordsoorten, meer voor de hand had gelegen, omdat hoop, massa etc. natuurlijk met evenveel recht, zo niet meer, hadden kunnen figureren in het hoofdstuk gewijd aan substantieven. In het hoofdstuk over werkwoorden maakt Van der Horst melding van de opzienbarende groei van het aantal werkwoordelijke uitdrukkingen met light verbs, zoals in twijfel trekken, aan de hand doen, ter hand stellen, dienst doen, en dergelijke. Onze moderne schrijftaal lijkt niet meer zonder deze omslachtige uitdrukkingen te kunnen, ook al hebben ze vaak equivalenten die veel eenvoudiger zijn: geven = ter hand stellen, overwegen = in overweging nemen. Ik vermoed dat de woekering van de werkwoordelijke uitdrukkingen zijn oorzaak vindt in de toenemende diversificatie en specialisatie in de Nederlandse woordenschat die ik in Hoeksema (2005), aan de hand van heel ander materiaal overigens, al eens aan de orde gesteld heb, en die, naar ik vermoed (maar hoe bewijs je zoiets?) te maken heeft met de opkomst van een gespecialiseerde schrijftaal, met de daarbij behorende diversificatie van tekstsoorten en tekststijlen. Een ander belangrijk punt waar Van der Horst op wijst (en elders op heeft gewezen) is de opkomst van attributieve bepalingen in prenominale positie met een complexe interne structuur. In het werk van zijn promovendus Freek van de Velde (zie bijvoorbeeld Van de Velde 2009) wordt ook kwantitatieve onderbouwing gegeven voor een aantal observaties van Van der Horst. Het is jammer dat van zulke gegevens weinig of geen gebruik wordt gemaakt in deze Geschiedenis van de Nederlandse Syntaxis. Hier en daar een tabel of een staafdiagram misstaat toch niet in een naslagwerk? 3. Desiderata In deze paragraaf presenteer ik enkele aanvullingen en omissies. Ik houd daarbij de volgorde aan van Boek VII. Uiteraard is het maar een greep: een andere taalkundige had een andere keus gemaakt, en ik, op een ander tijdstip, ongetwijfeld ook. In het gedeelte over bijvoeglijke naamwoorden noemt Van der Horst een Afrikaanse constructie met een: die blonde een die blonde, cf. Engels the blond one. Ook Cor Bruyn gebruikt echter een vergelijkbare constructie: Wietse is een flinke een (Sil de Strandjutter, Callenbach, Nijkerk, 1990, blz. 115), evenals Antoon Coolen: Leenke is een eigenaardige een (Peelwerkers, 16 e druk, z.j., blz. 128). Het lijkt dus om een constructie te gaan die her en der althans in de streektalen geworteld is. In de afdeling over het lidwoord ontbreekt een opmerkelijke verandering die is opgetreden in een constructie met werkwoorden als wemelen en krioelen: indefiniete objecten van de prepositie van zijn hier geleidelijk vervangen door pseudo-definiete

vormen. Negentiende-eeuws het wemelt hier van vissen verandert in laat-twintigsteeeuws het wemelt hier van de vissen (Hoeksema 2009). Figuur 1 uit dat artikel laat deze verandering in het gebruik goed zien. De verandering is nog niet voltooid, maar vlakt al aardig af, na een snelle omslag in de twintigste eeuw. Figuur 1: Percentages pseudo-definieten in van-pps bij wemelen, krioelen etc. 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 < 1800 1800-1850 1850-1900 1900-1950 1950-2000 2000-2006 Dat het geen echte definieten betreft blijkt duidelijk uit het feit dat De rivier wemelt van de vissen in het Engels vertaald dient te worden met The river is teeming with fish, alsook uit het feit dat de vissen in kwestie nieuwe informatie kunnen zijn, en niet een contextueel bepaalde unieke groep hoeven te zijn, zoals dat wel het geval is met de vissen in een zin als Hij bracht de vissen terug naar de sloot. Het bestaan van pseudo-definiete naamwoordsgroepen verdient sowieso wel meer aandacht dan het krijgt bij Van der Horst. Ook bij sommige telwoordconstructies spelen ze een rol. Gevallen als een man van bij de veertig jaren noemt Van der Horst wel (blz. 1713), maar het eigenaardige karakter van het lidwoord de in deze woordgroep komt er wat bekaaid af (zie Corver en Zwarts 2006 voor een bespreking van een ruimere groep van gevallen). In de sectie over telwoorden (waar ook maatnomina besproken worden) mis ik een discussie van de variatie die er optreedt in de keuze voor enkelvoud of meervoud bij maatuitdrukkingen in woordgroepen als: een paar maand een paar maanden, een paar dagen - *een paar dag %een paar week *een aantal week, met aandacht voor de verschillen in gedrag bij verschillende maatsubstantieven (dag versus jaar bijvoorbeeld), en de rol die de verschillende voorbepalingen (een paar versus een aantal bijvoorbeeld) daarbij spelen, mede vanuit een diachroon perspectief. Ik denk wel dat om iets dergelijks op te zetten het nodig zal zijn rijkelijk uit corpusgegevens te kunnen putten. In dezelfde sectie heb ik vergeefs gezocht naar een bespreking van de frappante verschuiving van maatconstructies met van naar constructies met aan: een overvloed van gegevens een overvloed aan gegevens, een karrevracht (van) rapporten een karrevracht aan rapporten etc. Deze verandering is vrij recent, en momenteel in volle gang. De nieuwe vage telwoorden tig en een x-aantal worden even genoemd, maar verdienen m.i. meer aandacht (zie Norde 2006 voor discussie van tig). Over wezen als alternatief voor zijn merkt Van der Horst op (mede op gezag van de ANS) dat het gebruik momenteel vooral streektalig of informeel is. Hiermee

ziet hij over het hoofd dat er vooral in modale constructies ook nog vaak een nietstreektalig en niet-informeel optreden van wezen te noteren valt: laten we wel wezen, het zal ons een zorg wezen, etc. In imperatief gebruik is wezen soms zelfs verplicht (Hoeksema 1992): Wegwezen, jij! (vgl. *Weg zijn, jij!). In de bespreking van de hulpwerkwoorden kunnen, willen, zullen mis ik een bespreking van de opkomst van de t-loze varianten (je kan, je wil, je zal) ten nadele van de t-varianten (je kunt, je wilt, je zult). Misschien ziet Van der Horst dit als een morfologische aangelegenheid, maar er zitten ook syntactische kantjes aan. Zo is er bij inversie met focuspartikels een duidelijke voorkeur voor de nieuwe vormen (dat kan alleen jij - *dat kun alleen jij, daaraan zal zelfs jij meedoen *daaraan zul zelfs jij meedoen), zie Hoekstra (1994). Verder lijkt het erop dat de keuze voor jij of je, ook buiten de inversiecontext, de keus voor kan of kun mede beïnvloedt. Dit is een prima onderwerp, lijkt me, voor een variationistisch opgezet onderzoek. De sectie over doorbreking van de verbale eindgroep is (gezien de berg literatuur over dit onderwerp) erg summier. Literatuur van generatieve zijde (meestal onder het hoofdje Verb Projection Raising zie bijv. Den Besten en Edmondson 1983, Haegeman en Van Riemsdijk 1986) wordt genegeerd, evenals een deel van de dialectstudies op dit terrein. Dat is jammer, want het had uitspraken als naarmate het hulpwerkwoord verder grammaticaliseert, neigt het er meer toe achterin de zin in de werkwoordelijke eindgroep te staan wellicht kunnen voorkomen. Er is bij mijn weten geen enkele onafhankelijke reden om van werkwoorden als willen, hebben of zijn te veronderstellen dat ze in Zuidnederlandse taalvariëteiten niet, en in Noordnederlandse variëteiten wel de status van volledig gegrammaticaliseerde hulpwerkwoorden hebben. Bij werkwoorden als proberen of beginnen die ook in andere opzichten (zoals het optreden van het infinitivus-pro-participio-effect) wisselvalliger zijn, kan men iets dergelijks beter volhouden, maar een doorbroken eindgroep als zouden worden in rekening gebracht kan niet worden toegeschreven aan gebrekkige of onvolledige grammaticalisatie. Verder valt er ook wel het een en ander te schrijven over de aard van de onderbrekende elementen (veel prepositiegroepen zoals in rekening in bovenstaand voorbeeld, maar amper nominale groepen beginnend met een lidwoord als in zouden hebben een boek gekocht), en diachrone verschuivingen binnen die groep. Juist dat type aangelegenheid kan niet worden opgelost door alles op te hangen aan de mate van grammaticalisatie van het hulpwerkwoord. 4. Conclusies Met dit boek doen we niet een stapje, maar vele stappen voorwaarts bij het in kaart brengen van de Nederlandse diachrone syntaxis. Het behandelt veel meer onderwerpen dan een vergelijkbaar werk als de Geschiedenis van de Nederlandse taal (Van den Toorn e.a., 1997). Met name de behandeling van het negentiende- en twintigste-eeuwse Nederlands in dat laatste boek maakt een hap-snap indruk, en biedt geen breed overzicht van de vele veranderingen die het Nederlands ook in die periode ondergaat. Deels zal dit komen doordat nogal wat veranderingen subtiel zijn, zoals de toenemende complexiteit van prenominale bepalingen. Het is de verdienste van Van der Horst, en zijn ongetwijfeld zeer omvangrijke kaartenbakken, dat ook dat soort veranderingen, die heel wat essentiëler zijn voor onze taal dan het weglaten van dan in de Croma-constructie, nu royaal voor het voetlicht komen. Jammer is het ontbreken van kwantitatief materiaal. Juist de laatste tijd is er veel corpusonderzoek gedaan, mede dankzij de opkomst van elektronische tekst-

bestanden, en iets daarvan had wel mogen doordringen tot de pagina s van dit boek. Ook op het terrein van de allernieuwste varianten van het Nederlands laat het boek steekjes vallen, zoals het Nederlands van allochtonen, waarover redelijk wat verschenen is dat het vermelden waard is, ook op syntactisch terrein, bijvoorbeeld hun geworstel met adjectiefinflectie (zie o.m. Weerman 2003). Bij besprekingen van dialecteigenaardigheden wordt weliswaar royaal geput uit de bestaande studies, maar nergens worden kaartjes getoond, of veel aandacht besteed aan de dimensie ruimte. Dankzij syntactische dialectatlassen als Gerritsen (1991) en de SAND (Barbiers e.a. 2005, 2008) zal het voor toekomstige onderzoekers in de historische syntaxis steeds eenvoudiger zijn om variatie in tijd te koppelen aan variatie in ruimte. Woord van dank Ik dank de redactie voor stilistische verbeteringen, en Joop van der Horst voor zijn commentaar op een eerdere versie. Uiteraard zijn alle meningen, oordelen, misslagen en fouten voor rekening van de auteur. Verwijzingen Barbiers, Sjef, Hans Bennis, Gunther de Vogelaer, Magda Devos, Margreet van der Ham, red. (2005). Syntactische Atlas van de Nederlandse dialecten, deel I, Amsterdam: Amsterdam University Press. Barbiers, Sjef, Johan van der Auwera, Hans Bennis, Eefje Boef, Gunther de Vogelaer en Margreet van der Ham, red. (2008). Syntactische Atlas van de Nederlandse dialecten, deel II, Amsterdam: Amsterdam University Press. Besten, Hans den en Jerrold A. Edmondson (1983). The Verbal Complex in Continental West Germanic, in: Werner Abraham, red., On the Formal Syntax of the Westgermania. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 155-216. Corver, Norbert en Joost Zwarts (2006). Prepositional numerals. Lingua 116: 811-835. Gerritsen, Marinel (1991). Atlas van de Nederlandse Dialectsyntaxis. P.J. Meertensinstituut, Amsterdam. Haegeman, Liliane & Henk van Riemsdijk (1986). Verb Projection Raising, Scope, and the Typology of Rules Affecting Verbs. Linguistic Inquiry 17, 417-466. Hoeksema, Jack (1992). Bevelende zinnen zonder polaire tegenhanger. In: Hans Bennis & Jan W. de Vries (red.) De binnenbouw van het Nederlands. Dordrecht: ICG Publications, 125-131. Hoeksema, Jack (1998). Adjectivale inflectie op -s: geen geval van transpositie, in E. Hoekstra and C. Smits, eds., Morfologiedagen 1996, Amsterdam: Meertens Instituut. Hoeksema, Jack (2005). Rijkdom en weelde van het Nederlands, Tabu 34-1/2, 1-12. Hoeksema, Jack (2006). Hij zei van niet, maar knikte van ja: Distributie en diachronie van bijwoorden van polariteit ingeleid door van, Tabu 35, 3-4, 135-158. Hoeksema, Jack (2009). The swarm alternation revisited. In: Erhard Hinrichs & John Nerbonne, red., Theory and Evidence in Semantics. CSLI, Stanford, 53-80. Hoekstra, Eric (1994). Agreement and the Nature of Specifiers. In: J.-W. Zwart (red.)

Minimalism and Kayne's Asymmetry Hypothesis. Groninger Arbeiten zur Germanistischen Linguistik 37, 159-168. Horst, J.M. van der (2008). Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis. Leuven: Universitaire Pers Leuven. Horst, Joop van der en Kees van der Horst (1999). Geschiedenis van het Nederlands in de twintigste eeuw. Den Haag: Sdu en Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Lass, Roger (1990). How to do things with junk: exaptation in language evolution. Journal of Linguistics 26: 79-102. Norde, Muriel (2006). Van suffix tot telwoord tot bijwoord: degrammaticalisering En (re)grammaticalisering van tig. Tabu 35:1/2, 33-60. Toorn, M.C. van den, W.J.J. Pijnenburg, J.A. van Leuvensteijn en J.M. van der Horst, red. (1997). Geschiedenis van de Nederlandse Taal. Amsterdam: Amsterdam University Press. Van de Velde, Freek (2009). De nominale constituent. Structuur en geschiedenis. Leuven: Universitaire Pers Leuven. Weerman, Fred (2003). Een mooie verhaal; veranderingen in uitgangen, in: Jan Stroop (red.), Waar gaat het Nederlands naartoe. Panorama van een taal, Amsterdam: Bert Bakker, 249-260.