Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 8 Les 1 branden Iets dat door vuur kapot en op gaat. de brandweer Een plek waar mensen werken die branden blussen. Ze dragen dikke pakken en rijden in rode brandweerauto s. uiteenspatten Het water komt tegen iets aan en springt terug. druipen Er vallen ergens druppels vanaf. leeggieten Een vloeistof in een straal uitschenken. stromen Het water beweegt.
gieten Heel hard regenen. regendruppel Een druppel van regenwater. regenen Er vallen regendruppels uit de lucht.
Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 8 Les 2 boten Zie je op het water. Ze kunnen varen. varen Het vooruit gaan van een boot op het water. zeilen De wind blaast tegen een groot stevig doek op de boot. Hierdoor kom je met de boot vooruit. roeien Dit doe je met twee roeispanen. Als je ze diep in het water steekt kun je het water wegduwen en dan ga je vooruit. diep Het is ver naar beneden. een vlot Een platte boot gemaakt van planken. De planken zijn aan elkaar vastgebonden. Vlot betekent ook snel.
drijven Op het water blijven liggen. vissersboot Een boot waarmee je vissen kunt vangen. een net Een soort zak met gaten erin. Hiermee kun je vissen vangen. Het water gaat eruit. Een ander woord voor het net laten zakken is neerlaten. neer Betekent naar beneden.
Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 8 Les 3 schoonmaken Iets dat vies is weer netjes maken. een emmer Een hoge plastic bak waarin je water kunt doen. de wc Een hoge pot van steen. Je kunt er in plassen of poepen. Daarna laat je er water doorspoelen. poetsen Je maakt iets schoon met een doek. schoon Het tegengestelde woord van vuil. vuil Een ander woord voor vies en smerig.
smerig Het betekent hetzelfde als vies en vuil. stralend Het glimt. Het lijkt alsof er licht vanaf komt.
Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 8 Les 4 zwemmen Het vooruitkomen in het water door je armen en benen te bewegen. verdrinken Het doodgaan in het water omdat je geen adem meer kunt halen. een eiland Een stuk land in het water. de wal Het land dat je ziet vanaf een boot. de palmboom Een boom met alleen bovenin takken. Aan de takken zitten grote groene bladeren. Ze groeien in warme landen. het strand Het stuk land langs de zee. Het bestaat uit zand.
zinken Iets dat in het water naar beneden zakt. opduiken Iets wat gezonken is weer boven water halen.
Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 8 Les 5 een ijsbeer Een witte beer. Hij leeft in heel koude landen. een zeehond Een dier dat in de zee leeft. Het dier heeft een heel glad lijf met vinnen eraan. Hij eet vis. Het dier kan een soort blaffend geluid maken. een walvis Een groot dier dat in zee leeft. koel Het is niet warm maar ook niet koud. Het betekent een beetje koud. planten Een boom, struik of plant in de grond zetten. Dan kunnen ze gaan groeien. een vaas Een smalle pot, waarin bloemen staan.
een kikker Een klein groen of bruin dier. Het dier heeft lange achterpoten. Daar kan hij hoog mee springen. Hij kwaakt en leeft in of bij het water.
Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 8 Les 6 een rivier Het is een waterstroom. Deze begint vaak in de bergen en komt uit in de zee, of in een andere waterstroom. een plons Omdat je springt, kom je met een harde klap op het water terecht. waterdruppels Bolletjes water die door de lucht vliegen. een greppel Een geul in het land waar het regenwater doorheen loopt. Het water komt uit in een sloot. een vijver Een stuk water waarin vissen en kikkers leven. Er groeien ook waterplanten in. kletsnat Je bent helemaal nat. Het water druipt van je kleren.
plassen Een gebied met water. Het kan ook kliederen en knoeien met water betekenen. bevriezen Het water wordt heel koud. Het krijgt een vaste vorm dat keihard is. smelten Iets dat eerst hard was en nu door de warmte weer zacht en waterig wordt.