Jaarverslag. BC Markt II. Bedrijfscommissie zorg welzijn sociaal-culturele sectoren. g v o o r l i c h t i n g. c h a p b e m i d d e l i n

Vergelijkbare documenten
De Bedrijfscommissie

JAARVERSLAG BEDRIJFSCOMMISSIE METALEKTRO

Verordening tot wijziging van de Verordening op de bedrijfscommissies 2002

Jaarverslag. BC Markt II. Bedrijfscommissie zorg welzijn sociaal-culturele sectoren. 1 juli december g d

VOORWOORD BEGRIPPEN. 1. WOR Wet op de ondernemingsraden.

Kees Jan Haasnoot. Medezeggenschap & de rol van de SER

De wettelijke regeling van de pvt

JAARVE RSLAG BEDRIJFSCOMMISSIE M ETALE KTRO

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

ADVIES geanonimiseerde versie

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

FUSIE CONVENANT ADDENDUM BIJ DOORLOPEND SOCIAAL PLAN ORGANISATIEONTWIKKELING KWINTES. Inzake fusie Kwintes en Stichting Iks

UITSPRAAK. de medezeggenschapsraad van [de school], te [vestigingsplaats], verzoeker, hierna te noemen de MR

Harmonisatie Peuterspeelzalen, Landelijk Sociaal Plan

Actualiteiten Medezeggenschap

Reglement van het Verantwoordingsorgaan

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

STATENVOORDRACHT. Haarlem,.. augustus Onderwerp:Wet op de Ondernemingsraden. Bijlagen : 2. 1.Inleiding

REGLEMENT GEZAMENLIJKE VERGADERING VAN DE ONDERNEMINGSRAAD EN DE STUDENTENRAAD VAN DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT

Reglement geschillenadviescommissie

Verslag van Bevindingen

5 Modelbesluiten voor de instelling van commissies

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Reglement Dienstraden

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de in de bijlage van deze wet opgenomen hogescholen.

Commissie Bevordering Medezeggenschap. Aanbeveling inzake de scholing en vorming van OR-leden

HUISHOUDELIJK REGLEMENT VAN HET VERANTWOORDINGSORGAAN

Sociaal Plan Stichting Baanderij en Werkstad B.V. en Wedeka Bedrijven. Sociaal Plan. Ten behoeve van

Reglement deelnemersraad BPF Bouw

BESLUIT COLLEGE VAN BESTUUR

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Klachtenregeling Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk. Stichting Welzijn Middelsee

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Reglement Verantwoordingsorgaan Stichting Personeelspensioenfonds APG

Klachtenregeling. Cliënten van Jeugdbescherming Noord

Klachtenregeling Onderwijs

LOGA. Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden. College voor Arbeidszaken/VNG. FNV Overheid. CNV Overheid

SAMENVATTING Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO

Landelijk Sociaal Plan Harmonisatie Peuterspeelzalen

Klachtenprocedure & reglement

Reglement Cliëntenraad Stichting Eilandzorg Schouwen-Duiveland

Reglement van het Verantwoordingsorgaan. Stichting Personeelspensioenfonds APG (PPF APG)

VERSLAG VAN BEVINDINGEN

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

CONCEPT SOCIAAL PLAN (onderhandelaar akkoord )

Reglement Cliëntenraad Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Jaarverslag. BC Markt II. Bedrijfscommissie zorg welzijn sociaal-culturele sectoren. g v o o r l i c h t i n g. c h a p b e m i d d e l i n

Reglement Klachtenadviescommissie

Medezeggenschapsreglement van de Ondersteuningsplanraad van het Regionaal Samenwerkingsverband Passend Voortgezet Onderwijs VO Zoetermeer 28-07

Reglement klachtencommissie

Ondernemingsraad en personeelsvertegenwoordiging

Reglement Geschillencommissie stichting Deurwaarders Collectief Nederland.

TAKEN, BEVOEGDHEDEN en FACILITEITEN ONDERDEELCOMMISSIES OR

MEDEZEGGENSCHAPSREGLEMENT van samenwerkingsverband passend primair onderwijs Oosterschelderegio te Goes ( het samenwerkingsverband ).

Geschillenregeling Arbeidsverhoudingen (GRA) 2012

Klager: Een klant of deelnemer aan het leerwerktraject van de Stichting TVZ

SAMENVATTING. de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van Onderwijsgroep A, verzoeker, hierna te noemen de GMR

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Afspraken tussen ondernemer en OR

Klachtenbeleid Stichting KOM Kinderopvang

Ondernemingsraad en personeelsvertegenwoordiging

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Medezeggenschapsreglement van de Ondersteuningsplanraad

Reglement Naleving. Artikel 1 Definities

SOCIAAL PLAN. enerzijds en. namens. de Vereniging ABVAKABO / FNV, de heer P. Weijland. CNV Publieke Zaak, de heer F. Doedens.

Borging Evaluatie: eenmaal per drie jaar Door: avm

Reglement Geschillencommissie WOONINC.

Stichting Sirius Reglement Raad van Toezicht

Reglement Cliëntenraad Jeugdbescherming Brabant

CONCEPT. Sociaal Plan Overdracht Algemeen Maatschappelijk Werk Zuidwest-Drenthe

MODEL KLACHTEN- EN GESCHILLENREGLEMENT

Regeling Geschillen- en Bezwarencommissie Orionis Walcheren WSW

Cao Bouwnijverheid (201 1) en Cao Bedrijfstakeigen Regelingen Bouwnijverheid ( )

VASTSTELLING REGELING GESCHILLEN WSW- EN CAO WELZIJN-PERSONEEL 2011

Reglement Centrale Bezwaarcommissie Sociaal Plan 1 mei 2013 t/m 31 december 2015

Medezeggenschapsreglement van RSV Breda e.o. te Breda ( het samenwerkingsverband )

Inleiding Samenstelling van de Commissie

MEDEZEGGENSCHAPSREGLEMENT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD MIDDEN- HOLLAND (PO2814)

Klachtenregeling Pento

Klachten? Stichting Pensioenfonds Blue Sky Group. Amstelveen, 26 juli Deel 1 Offertes van Blue Sky Group

De Rol van de Ondernemingsraad bij Pensioen. 1. Wettelijke bevoegdheid

Reglement Geschillencommissie Arbodiensten

Klachtenregeling. Cliënten van Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen

AFSPRAKEN TUSSEN DE ONDERNEMER FOM EN DE CENTRALE ONDERNEMINGSRAAD FOM

MEDEZEGGENSCHAPSREGLEMENT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD SAMENWERKINGSVERBAND PO 2502 OOST-ACHTERHOEK WINTERSWIJK

SAMENVATTING UITSPRAAK. A, B, C, D, E, F, G, werknemers van ROC H, gevestigd te I, verzoekers, hierna te noemen de werknemers gemachtigde: de heer J

KLACHTEN REGLEMENT STICHTING NOBCO

College voor geschillen medezeggenschap defensie

Regeling van werkzaamheden van het Verantwoordingsorgaan van de. lnstelling Pensioenfonds van de Nederlandse Bisdommen;

REGLEMENT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD Stichting VO Lelystad

MEDEZEGGENSCHAPSREGLEMENT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD (PO)

MEDEZEGGENSCHAPSREGLEMENT

Regeling Geschillen- en Bezwarencommissie Orionis Walcheren WSW

Reglement Klachtencommissie

Reglement geschillencommissie Energievoorziening

Landelijke Klachtencommissie VPTZ- Geschilregeling tussen VPTZ organisaties

REGLEMENT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD SWV VO WEST-FRIESLAND

Transcriptie:

BC Markt II Bedrijfscommissie zorg welzijn sociaal-culturele sectoren 2013 m e d e z e g g e n s c h a p b e m i d d e l i n g v o o r l i c h t i n g Jaarverslag

Jaarverslag 2013 Bedrijfscommissie Markt II

BC Markt II Info Bedrijfscommissie zorg welzijn sociaal-culturele sectoren De bemiddelingszitting in het kort BC Markt I BC Markt II BC Markt II Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK Den Haag www.bedrijfscommissie.nl m e d e z e g g e n s c h Bedrijfscommissie zorg welzijn sociaal-culturele sectoren 2012 Info m e d e z e g g e n s c h a p b e m i d d e l i n g v o o r l i c h t i n g De bedrijfscommissie in het kort a p b e m i d d e l i n g Jaarverslag v o o r l i c h t i n g 2 Bedrijfscommissie Markt II

Inhoudsopgave 1 Inleiding 5 2 De Bedrijfscommissie Markt II 5 2.1 Samenstelling 6 2.2 Werkwijze 8 3 Vergaderingen en bemiddelingszittingen 8 4 Communicatie (intern) 9 4.1 Nieuwsbrief 9 5 Communicatie (extern) 9 5.1 Website 9 5.2 Afhandeling OR-vragen 10 5.3 Registratie OR-jaarverslagen en OR-reglementen 10 6 Wijziging WOR 19 juli 2013 10 7 Samenvattingen behandelde bemiddelingsverzoeken 11 Bijlage Samenvattingen van de in de verslagperiode behandelde bemiddelingsverzoeken 13 Jaarverslag 2013 3

4 Bedrijfscommissie Markt II

1 Inleiding Dit is het verslag van de Bedrijfscommissie Markt II (BC Markt II) over haar werkzaamheden in 2013. Op grond van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) brengen de bedrijfscommissies een jaarverslag uit. Het is het derde jaarverslag dat de BC Markt II uitbrengt. 2 De Bedrijfscommissie Markt II De BC Markt II is ingesteld bij besluit van de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad (SER) van 27 mei 2010 voor ondernemingen in de zorg, welzijn en sociaal-culturele sectoren. In de toelichting bij het instellingsbesluit is dit als volgt nader omschreven: Binnen de werkingssfeer van deze bedrijfscommissie vallen de sectoren van het bedrijfsleven die primair gericht zijn op het voortbrengen van collectieve goederen en diensten in het kader van een maatschappelijke functie waarbij het winstoogmerk niet voorop staat. Meer concreet zijn dit de sectoren die evident noch tot de overheid noch tot de commerciële marktsector behoren. Vóór de instelling van de bedrijfscommissies Markt I en Markt II waren 23 bedrijfscommissies actief in de marktsector. Nu zijn er in totaal nog drie bedrijfscommissies werkzaam; de BC Markt I en de BC Markt II gezamenlijk voor de (gehele) marktsector en de Bedrijfscommissie voor de Overheid. Deze laatste valt onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Onder de werkingssfeer van de BC Markt II vallen de volgende sectoren die vroeger door de voormalige bedrijfscommissies zijn bestreken: Gesubsidieerde Arbeid Onderwijs Sport Welzijnssector Zorg Overige sectoren (voorheen: Algemene Bedrijfscommissie) De belangrijkste taak van de bedrijfscommissie is het desgevraagd bemiddelen tussen partijen bij een geschil dat is te herleiden tot de WOR. Indien bemiddeling ter zitting niet slaagt, brengt de bedrijfscommissie doorgaans een schriftelijk advies uit. Tot de wijziging van de WOR van juli 2013 (zie hierover verder paragraaf 6) gold de verplichting een geschil ter bemiddeling aan de bedrijfscommissie voor te leggen, voordat ter zake een verzoek aan de kantonrechter kon worden gericht. Een andere activiteit van de bedrijfscommissie is het bevorderen van de medezeggenschap binnen de sector. Dit gebeurt onder meer door middel van het verstrekken van informatie, het geven van voorlichting en het stimuleren van werkgevers en werknemers in het uitvoering geven aan medezeggenschap. De bedrijfscommissie heeft tot slot op grond van de WOR ook een administrerende taak. Sinds de genoemde wetswijziging van juli 2013 (zie paragraaf 6) geldt de verplichte registratie niet meer voor het OR-reglement en het OR-jaarverslag (zie paragraaf 5.3). De bedrijfscommissies in de marktsector hebben in 2013 ter behandeling van vragen en geschillen over de toepassing van het wettelijk scholingsrecht voor OR-leden (omvang, betaling etc.) een scholingskamer Jaarverslag 2013 5

ingesteld. De scholingskamer hanteert een speciale procedure ten opzichte van de reguliere bemiddelingsverzoeken, met verkorte behandeltermijnen. 2.1 Samenstelling De BC Markt II bestaat uit 12 leden en 12 plaatsvervangende leden. De leden worden benoemd door de door de SER aangewezen decentrale organisaties van werkgevers en van werknemers. Voorzitterschap Het voorzitterschap van de BC Markt II wordt vervuld door een lid van de bedrijfscommissie zelf. Het ene jaar is dit een lid dat in de bedrijfscommissie is benoemd door een werkgeversorganisatie en het andere jaar een lid dat in de commissie is benoemd door een werknemersorganisatie. In de verslagperiode is het voorzitterschap van de BC Markt II bekleed door mevrouw Th. H. Walma van der Molen. Samenstelling op 31 december 2013 Op 31 december 2013 was de BC Markt II als volgt samengesteld: Naam Functie Vertegenwoordiger Werkgeversorganisaties: Zorg Dhr. H.A. de Boer lid ActiZ Dhr. H.J. Laros lid VGN Mw. Th.H. Walma van der Molen voorzitter NVZ vereniging van ziekenhuizen Mw. A.H. Dermer plv lid GGZ Nederland Mw. M.M. Teuns plv lid NFU Dhr. A.H. Wirtz plv lid ActiZ Welzijn en cultuur Dhr. P. Kelder lid MOgroep W&MD Mw. K.C. van der Hoeven lid AWVN Dhr. B. Roes plv lid VNG Dhr. J.L.M. van Bussel plv lid Kunstconnectie en VOB Onderwijs en sport Mw. J.A. Faber-Bosma lid MBO-raad, HBO-raad, VSNU Dhr. R. van den Burg plv lid WOS 6 Bedrijfscommissie Markt II

Naam Functie Vertegenwoordiger Werknemersorganisaties: Abvakabo FNV Dhr. M.L.G. Borsboom vice-voorzitter Abvakabo FNV Dhr. H. Wijers lid Abvakabo FNV Mw. M. Exalto plv lid Abvakabo FNV Dhr. J. Boersma plv lid Abvakabo FNV AOb/FNV-Kiem Mw. D.A.M. Schilperoord lid AOb Mw. Th. B.C.M. van Elk-Vaessen plv lid FNV Kiem CNV Mw. M. Meere lid CNV Publieke Zaak Dhr. D. Bruning plv lid CNV Onderwijs De Unie/CMHF Dhr. A. van der Molen lid De Unie Dhr. W.J.F. Muis plv lid CMHF NU 91/LAD/FBZ Dhr. B.H.G. Steehouder lid FBZ/LAD Dhr. R. de Wilde plv lid NU 91 Dhr. E.V. Knopper secretaris Mutaties en vacatures Op 1 januari van het verslagjaar is mevrouw M. Exalto als plaatsvervangend lid in de plaats getreden van de heer M. Jansma. Voorts is een vacature vervuld: mevrouw Th. B.C.M. van Elk-Vaessen is per 10 oktober als plaatsvervangend lid namens FNV Kiem toegetreden. Secretariaat Het secretariaat van de bedrijfscommissies Markt I en Markt II is ondergebracht bij en komt voor rekening van de SER. De SER voorziet ook in de overige financiering van de bedrijfscommissies (waaronder vergader- en reiskostenvergoeding van de leden). Bij het secretariaat van de BC Markt II waren in de verslagperiode betrokken: Mw. M.J.M. Bach, beleidsmedewerker (vanaf 1 juni 2013) Dhr. R.F. Boegborn, administratief medewerker Mw. E.C.M. Dik, beleidsmedewerker Dhr. R.C. Gilhuijs, beleidsmedewerker Dhr. C.J.J. Haasnoot, beleidsmedewerker Dhr. E.V. Knopper, secretaris Dhr. J.M. Lodewijk, beleidsmedewerker (vanaf 1 mei 2013) De bedrijfscommissies Markt I en II hebben een eigen website: www.bedrijfscommissie.nl. Jaarverslag 2013 7

2.2 Werkwijze De BC Markt II heeft ten aanzien van de behandeling van bemiddelingsverzoeken besloten: te werken met geschillencommissies; drie leden van de bedrijfscommissie fungeren als vaste voorzitters van deze commissies; op een vaste dag per maand (i.c. de derde vrijdag) bemiddelingszittingen te houden (max. 3 per dag); voor elke zittingsdag een geschillencommissie samen te stellen, bestaande uit vijf personen, t.w. een van de vaste voorzitters en vier (plv.) leden van de bedrijfscommissie (twee werkgeversleden en twee werknemersleden). de samenstelling van de geschillencommissies over alle (plv.) leden te spreiden en volgens een jaarrooster in te plannen. 3 Vergaderingen en bemiddelingszittingen De BC Markt II is in de verslagperiode een keer (plenair) in vergadering bijeen geweest. In 2013 zijn er 10 bemiddelingsdagen geweest. Het aantal te behandelen zaken per zittingsdag liep uiteen van één tot drie. De zittingen vonden plaats bij de SER. De belangrijkste (tot 19 juli 2013 nog wettelijke) taak van de bedrijfscommissie is het desgevraagd behandelen van verzoeken om bemiddeling bij geschillen die voortvloeien uit de WOR tussen de ondernemer en de ondernemingsraad; in sommige (tot 19 juli 2013 in de wet benoemde) gevallen kan ook iedere belanghebbende (bijvoorbeeld werknemer, vakbond) partij zijn in een geschil. Een verzoek om bemiddeling wordt behandeld door een geschillencommissie bestaande uit in beginsel vijf leden uit het midden van de (leden en plaatsvervangende leden van de) bedrijfscommissie; twee werknemersleden, twee werkgeversleden en één lid dat optreedt als onafhankelijk voorzitter van de geschillencommissie. Mevrouw Schilperoord en de heren Kelder en Laros zijn de vaste voorzitters van een geschillencommissie. Per zittingsdag wordt een geschillencommissie samengesteld die de verzoeken om bemiddeling die die dag op zitting komen, be- en afhandelt. Er vindt in beginsel eenmaal per maand een zittingsdag plaats waarop verzoeken om bemiddeling worden behandeld. Het houden van een bemiddelingszitting is in de meeste gevallen een vast onderdeel van de behandeling van een verzoek om bemiddeling. De bedrijfscommissie vindt dat bemiddeling de grootste kans op succes heeft wanneer partijen op een bemiddelingszitting van de geschillencommissie bijeen komen. In 2013 ontving de BC Markt II 26 verzoeken om bemiddeling. In 17 van deze verzoeken is een bemiddelingsadvies uitgebracht of is het verzoek op andere wijze afgedaan; vier verzoeken zijn ingetrokken, doorgaans vlak voor de bemiddelingszitting en drie verzoeken worden in 2014 (verder) behandeld. 8 Bedrijfscommissie Markt II

Binnengekomen verzoeken en wijze van afhandeling 2011 2012 2013 Binnengekomen verzoeken 25 24 26 Intrekking 6 5 4 Bemiddelingszitting 15 17 12 Advies / op andere wijze afgedaan 18 15 17 Schikking 7 8 2 Naar 2012, 2013 resp. 2014 2 4 3 Doorverwezen 1 0 1 De behandeltijd van een verzoek om bemiddeling bedraagt twee maanden en kan met instemming van beide partijen met nog eens twee maanden verlengd worden. In de verslagperiode was in het merendeel van de bemiddelingsverzoeken een verlenging van de termijn nodig. De meeste verzoeken om bemiddeling kwamen vanuit ondernemingen uit de sectoren zorg, kinderopvang en onderwijs. Veel voorkomende onderwerpen waarover een verzoek om bemiddeling werd ingediend hadden betrekking op bedrijfsregelingen (eindejaarsuitkering), het niet krijgen van instemmingsrecht en de instelling/facilitering van een medezeggenschapsorgaan. Veelal speelde op de achtergrond van het verzoek een gebrek aan vertrouwen tussen partijen en/of onvoldoende (goede) communicatie. In de Bijlage zijn van de in de verslagperiode uitgebrachte bemiddelingsadviezen samenvattingen opgenomen. Er zijn in 2013 geen geschillen behandeld door de scholingskamer. 4 Communicatie (intern) 4.1 Nieuwsbrief Om de commissieleden te informeren en op de hoogte te houden van de stand van zaken rondom de bedrijfscommissie wordt door het secretariaat doorgaans eenmaal per maand een interne digitale nieuwsbrief gestuurd. In deze nieuwsbrief kunnen de commissieleden terugvinden welke nieuwe bemiddelingsverzoeken zijn ontvangen, welke verzoeken op de eerstkomende zittingsdag zullen worden behandeld en de samenstelling van de geschillencommissie voor die dag. Daarnaast wordt er een korte terugkoppeling gegeven van de laatste zittingsdag. Ook wordt aandacht besteed aan de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van medezeggenschap. 5 Communicatie (extern) 5.1 Website De website van de bedrijfscommissies (www.bedrijfscommissie.nl) bevat informatie over beide bedrijfscommissies gezamenlijk en per bedrijfscommissie apart. In het gezamenlijke gedeelte wordt ingegaan op onder meer de taken en activiteiten, de werkwijze, de behandeling van bemiddelingsverzoeken en de registratie van diverse documenten. Ook is er een rubriek veelgestelde vragen. In het gedeelte per bedrijfscommissie apart, in dit geval de BC Markt II, is informatie opgenomen over de werkingssfeer, de samenstelling van de bedrijfs- Jaarverslag 2013 9

commissie en de data van de bemiddelingszittingen. De website wordt met regelmaat bijgewerkt en voorzien van publicaties, waaronder de korte geanonimiseerde samenvattingen van verslagen van bevindingen (naar aanleiding van bemiddelingsverzoeken). 5.2 Afhandeling OR-vragen Het secretariaat van de bedrijfscommissie behandelt dagelijks vragen over de WOR en medezeggenschap van werkgevers, ondernemingsraden en personeelsvertegenwoordigingen, werknemers en adviseurs. De meeste vragen worden nog op dezelfde dag beantwoord en negen van de tien (87,7%) binnen een week. De beantwoording van sommige vragen duurt langer omdat nadere informatie opgevraagd wordt of uitzoekwerk nodig is. De meeste vragen gaan over OR/PVT-verkiezingen, het opstellen van het reglement, het instellen van een OR, uitleg van WOR-begrippen en het instemmingsrecht (artikel 27 WOR). 5.3 Registratie OR-jaarverslagen en OR-reglementen De bedrijfscommissie heeft op grond van de WOR ook een administrerende taak. Als gevolg van de wijziging van de WOR (juli 2013) dienen thans nog slechts de volgende stukken ter registratie te worden toegezonden aan de bedrijfscommissie: Het schriftelijke besluit van de ondernemer om vrijwillig een OR in te stellen en op te heffen (artikel 5a, lid 2 WOR). De ondernemingsovereenkomst, waarin extra bevoegdheden aan de OR zijn toegekend (artikel 32, lid 2 WOR). Hoewel de verplichte registratie van het (voorlopige) OR-reglement en het OR-jaarverslag uit de WOR is geschrapt, blijven de bedrijfscommissies ontvangen reglementen en jaarverslagen vooralsnog wel registreren. In het verslagjaar zijn 532 reglementen en jaarverslagen voor de bedrijfscommissies Markt I en Markt II gezamenlijk ontvangen en geregistreerd. Daarnaast zijn 17 ondernemingsovereenkomsten (convenanten) geregistreerd. 6 Wijziging WOR 19 juli 2013 In juli 2013 is de WOR op een aantal onderdelen die betrekking hebben op het werk van de bedrijfscommissies gewijzigd. Een daarvan is dat sindsdien niet langer de verplichting bestaat om een verzoek tot bemiddeling en/of advies aan de bedrijfscommissie te doen, voordat een geschil op het gebied van medezeggenschap aan de kantonrechter kan worden voorgelegd. De bemiddelingsprocedure bij de bedrijfscommissie is nu dus (volledig) facultatief. Als gevolg van het schrappen van de bemiddelingstaak van de bedrijfscommissies (en de in dat kader te volgen procedures) in de WOR, is de procedure voor het indienen en de be- en afhandeling van een bemiddelingsverzoek, thans opgenomen in de door de SER vastgestelde Verordening op de bedrijfscommissies. Een andere wijziging betrof een verandering van het systeem van scholing en vorming en van de financiering daarvan voor leden van een ondernemingsraad. In het verlengde van deze wijziging is in de SER-Verordening op de bedrijfscommissies bepaald dat de bedrijfscommissie een scholingskamer instelt die vragen en geschil- 10 Bedrijfscommissie Markt II

len over de redelijkheid of interpretatie van de toepassing van het wettelijk scholingsrecht behandelt (omvang van de scholing, betaling van de kosten). Dergelijke vragen/geschillen kunnen afzonderlijk of gezamenlijk door ondernemer en OR worden voorgelegd aan de bedrijfscommissie waaronder de onderneming valt. Een derde onderdeel van de wetswijziging van 2013 betrof de afschaffing van de verplichting om het OR-reglement en het OR-jaarverslag aan de bedrijfscommissie ter registratie aan te bieden. Vooralsnog blijven de bedrijfscommissies de ontvangen reglementen en jaarverslagen registeren. 7 Samenvattingen behandelde bemiddelingsverzoeken De BC Markt II heeft besloten om van de behandelde bemiddelingsverzoeken alleen korte anonieme samenvattingen te publiceren. Zij meent dat publiciteit wenselijk is vooral uit een oogpunt van voorlichting, maar dat deze niet herleidbaar moet zijn tot de onderneming / organisatie waar het verzoek speelde. Bemiddelingsadviezen vormen geen jurisprudentie. De adviezen bevatten niet zozeer een uitspraak over wie gelijk heeft, maar zijn bedoeld om maatwerkoplossingen aan te reiken ten behoeve van het herstellen of bevorderen van de medezeggenschap in een organisatie; de adviezen zijn gericht op bemiddeling met inachtneming van de omstandigheden in het voorliggende verzoek. In dit jaarverslag is van elk behandeld bemiddelingsverzoek (in de bijlage) een samenvatting opgenomen; ook op de website zijn de samenvattingen te vinden. Jaarverslag 2013 11

12 Bedrijfscommissie Markt II

Bijlage Samenvattingen van de in de verslagperiode behandelde bemiddelingsverzoeken Jaarverslag 2013 13

Bemiddelingsverzoek BC M II 13.001 Sector: culturele sector Trefwoorden: bevoegdheden OR, vertrouwen Kern van het geschil De bestuurder legt enkele OR-leden per brief een verbod op om relaties van de onderneming te benaderen over interne aangelegenheden van de onderneming, op straffe van ontslag op staande voet. Daarnaast meent de bestuurder dat de OR zijn geheimhoudingsplicht ex artikel 20 WOR heeft geschonden doordat de OR contact heeft gezocht met verschillende subsidieverstrekkers en een andere onderneming. Doel van die contacten was om te bevorderen dat aandacht zou worden geschonken aan alternatieve toekomstmogelijkheden voor de eigen medewerkers. Advies van de commissie Naar het oordeel van de commissie is de OR met zijn acties naar buiten toe buiten het speelveld van de WOR getreden én op de stoel van de bestuurder gaan zitten. Dit is vanuit het nabije verleden verklaarbaar en begrijpelijk waar de OR een rol heeft gespeeld bij de formatie van een nieuw bestuur en het aantrekken van een nieuwe directie. De OR had echter moeten begrijpen dat dit niet gepast was in het precaire proces waar de onderneming zich op dat moment in bevond. De handelingen van de OR kunnen de situatie van de onderneming en van de werknemers van de onderneming schaden. Dit kan niet de bedoeling van de OR zijn geweest en het is eveneens niet in het belang van de bestuurder. De reactie van de bestuurder daarop is echter te heftig geweest, zeker gezien de ruimte die de OR in het verleden wel heeft gekregen. De commissie adviseert beide partijen naar elkaar zelfbeheersing te betrachten. Daarbij dient de OR niet op de stoel van de bestuurder te gaan zitten. De OR dient zich te houden aan zijn rol conform de regels van de WOR, wanneer hij wordt betrokken bij acties van de bestuurder. De commissie adviseert de OR om geen ongecoördineerde acties naar derden toe meer te laten plaatsvinden. Aan de andere kant vergt een vruchtbaar proces met de OR aan de kant van de bestuurder dat hij zorgvuldig reageert en gepaste bewoordingen kiest. In het onderhavige geval had dit anders gekund. De commissie adviseert beide partijen om functioneel vertrouwen in elkaar te hebben. Beide partijen dienen het belang van de onderneming en in het bijzonder van zijn medewerkers in het oog te houden en zich niet te laten leiden door juridisch getouwtrek. De rol van de juridische adviseurs in deze kwestie had wat de commissie betreft dan ook bescheidener mogen zijn. NB De waarschuwingsbrief van de bestuurder aan de drie OR-leden is in kort geding voorgelegd aan de kantonrechter. 1 1 ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ5520 14 Bedrijfscommissie Markt II

Bemiddelingsverzoek BC M II 13.002 Sector: kinderopvang Trefwoorden: instemmingsrecht, arbodienstverlening Kern van het geschil Dit geschil gaat in materiële zin over het besluit van de bestuurder om een andere arbodienst te contracteren. De OR is hierin niet om instemming verzocht en hem zijn gevraagde en meermalen toegezegde stukken hierover onthouden. De OR stelt dat er sprake is van een instemmingsplichtig besluit en heeft de nietigheid van het besluit ingeroepen. De bestuurder stelt zich op het standpunt dat zij volledige keuzevrijheid met betrekking tot de keuze en het contract met de arbodienst heeft en dat de OR hierover geen instemmings- of adviesrecht heeft. Daarnaast is de bestuurder van mening dat, doordat het in casu een tijdelijk contract betreft, de OR wel degelijk in de gelegenheid wordt gesteld om alsnog in het proces mee te gaan. Advies van de commissie Artikel 27, lid 1 onder d van de WOR bepaalt dat de werkgever instemming dient te vragen aan de OR bij het vaststellen, veranderen en intrekken van regelingen inzake de arbeidsomstandigheden, het ziekteverzuim of het re-integratiebeleid. De bepaling dient aldus te worden verstaan dat de bestuurder de instemming van de OR behoeft ten aanzien van zowel de keuze van als het contract met een arbodienst. Dit betekent dat de OR een belangrijke rol speelt als de werkgever een contract wil afsluiten met een (nieuwe) arbodienst; hij heeft het recht om mee te beslissen over de keuze voor een andere arbodienstverlener, ook al is dit van tijdelijke aard, zoals in casu van een jaar. Uit het dossier komt naar voren dat partijen al lang in een onwerkbare situatie verkeren. De tussenkomst van de Bedrijfscommissie Welzijn in 2010 met een daaraan gekoppeld traject met een procesbegeleider is op niets uitgelopen en ook de uitspraak van de Ondernemingskamer in een medezeggenschapskwestie heeft niet tot een verbeterde samenwerking kunnen leiden. De commissie concludeert dat binnen de onderneming onverminderd behoefte is aan het verbeteren van de onderlinge verhoudingen en het wederzijdse vertrouwen. Zij adviseert partijen daarin op een positieve manier te blijven investeren, al dan niet met behulp van een (extern) deskundige. Ten minste is daartoe echter nodig dat de verplichtingen op grond van de WOR worden nagekomen. De commissie adviseert de bestuurder ten aanzien van de thans door de OR voorgelegde casus dan ook, gelet op de dwingendrechtelijke bepalingen van de WOR, alsnog de instemming van de OR te vragen ten aanzien van het reeds afgesloten contract met de arbodienstverlener. De mogelijke gevolgen van deze procedure ten aanzien van het contract dienen voor rekening van de bestuurder te komen. Jaarverslag 2013 15

Bemiddelingsverzoek BC M II 13.004 Sector: zorg en welzijn Trefwoorden: faciliteiten OR Kern van het geschil In dit geschil zijn partijen verdeeld over de vraag of de leden van de OR voldoende tijd ter beschikking krijgen om tijdens werktijd OR-werkzaamheden te kunnen verrichten. Advies van de commissie De commissie constateert dat de in het OR-reglement neergelegde afspraken voor beide partijen acceptabel zijn en in beginsel niet ter discussie staan. Het feitelijke probleem is gelegen in de omstandigheid dat het niet altijd even duidelijk is in hoeverre de gemaakte afspraken in de praktijk ook daadwerkelijk worden nageleefd. Voorts constateert de commissie dat daarnaast een probleem bestaat in de communicatie rond de gemaakte afspraken en zo nodig nog te maken afspraken. Volgens het OR-reglement moet het individuele OR-lid met zijn leidinggevende afspraken maken. Als de OR in de praktijk constateert dat individuele afspraken niet worden nageleefd moet hij dit melden aan de bestuurder, die immers het aanspraakpunt is van de OR. Omdat de bestuurder niet betrokken is bij het tot stand komen van de individuele afspraken moet zij daarover te rade gaan bij de betreffende leidinggevende. De commissie is van oordeel dat deze driehoek (OR-lid, bestuurder, leidinggevende) niet op de juiste wijze met elkaar communiceert, wat in dit geval ook ruis in de communicatie heeft opgeleverd. De commissie is van oordeel dat de regels omtrent het ter beschikking stellen van uren ten behoeve van OR-werkzaamheden helder zijn. In overleg tussen leidinggevende en OR-lid moet ófwel een afspraak worden gemaakt waaruit blijkt dat het reguliere takenpakket daadwerkelijk wordt verminderd, ófwel de afspraak wordt gemaakt dat het OR-lid, gedurende het OR-lidmaatschap, extra uren krijgt voor het OR-werk (opplussen). In ten minste twee gevallen heeft de commissie vastgesteld dat dergelijke concrete afspraken niet zijn gemaakt. Om die reden adviseert de commissie om ten behoeve van ieder OR-lid voor wie onduidelijkheid bestaat over de gemaakte afspraken, een gesprek te voeren tussen de drie betrokken partijen, te weten het betreffende OR-lid, zijn/haar leidinggevende en de bestuurder. Tijdens dit gesprek moeten de concrete afspraken worden gemaakt, die nodig zijn ter naleving van de bepalingen van het OR-reglement. Bestuurder is vervolgens gehouden er op toe te zien dat de gemaakte afspraken in de praktijk ook daadwerkelijk worden nageleefd. Voorts adviseert de commissie de gemaakte afspraken periodiek tegen het licht te houden, teneinde vast te stellen of de feitelijke situatie nog in overeenstemming is met de reglementaire bepalingen. 16 Bedrijfscommissie Markt II

Bemiddelingsverzoek BC M II 13.005 Sector: dienstverlening Trefwoorden: onderdeelcommissie, communicatie Kern van het geschil Het geschil speelt tussen de OR en een van zijn onderdeelcommissies en betreft in essentie de vraag of de OR al dan niet terecht heeft besloten om het ledental van de door hem ingestelde onderdeelcommissie te verlagen van 7 naar 5. Bemiddelingszitting Voorafgaande aan de bemiddelingszitting heeft de OR laten weten niet aanwezig te zullen zijn bij de geplande bemiddelingszitting. Hoewel door de afwezigheid van een der betrokken partijen van een daadwerkelijke bemiddeling geen sprake kan zijn heeft de BC Markt II toch besloten de zitting doorgang te laten vinden om in een gesprek met de onderdeelcommissie onder meer de mogelijkheden te bezien om de problemen tussen partijen op te lossen. Advies van de commissie Uit het gesprek met de onderdeelcommissie leidt de commissie af dat er binnen de verschillende bedrijfsonderdelen van de organisatie sprake is van grote cultuurverschillen die (het functioneren van) de medezeggenschap er in beginsel niet gemakkelijker op maken. Hierbij kan zich namelijk het gevaar voordoen dat mensen en organisaties gaan hangen in (eigen) structuren. Naar het oordeel van de commissie moet een oplossing vaak niet worden gezocht in structuren, maar in personen en (persoonlijke) contacten. Goede communicatie speelt daarbij een belangrijke rol. Ten aanzien van het aantal zetels en de zetelverdeling binnen de onderdeelcommissie constateert de commissie dat deze een evenredige afspiegeling moeten vormen van de samenstelling van de organisatie. De omvang en wijze van samenstelling van de onderdeelcommissie zoals die tijdens de zitting naar voren is gekomen, voldoet naar de mening van de commissie in redelijkheid aan wat de WOR daarover bepaalt. De commissie merkt op dat het niet aan de bedrijfscommissie is om de organisatie te adviseren wat de meest wenselijke medezeggenschapsstructuur voor de organisatie zou moeten zijn. Dit dient op het niveau van de organisatie bepaald te worden. De commissie benadrukt dat een belangrijk uitgangspunt in de medezeggenschap is dat deze de zeggenschap volgt. Daar waar de directeur van een divisie beslissingsbevoegdheid heeft, moet de betreffende onderdeelcommissie de aangewezen gesprekspartner zijn. Het is dus van belang dat de onderdeelcommissie medezeggenschap en medezeggenschaprechten heeft c.q. krijgt over die zaken waarover de directeur van de betreffende divisie gaat en waarover de onderdeelcommissie met haar directeur dient te overleggen. Jaarverslag 2013 17

Dit betekent dat ook de OR zich bewust moet zijn van dit uitgangspunt: daar waar de beslissingen genomen worden dient ook (liefst op zo decentraal mogelijke wijze) de medezeggenschap een rol te krijgen. Het is van belang dat alle betrokkenen heldere afspraken maken over de afbakening van de werkterreinen van de OR en de onderdeelcommissies. In het verlengde hiervan adviseert de commissie de onderdeelcommissie om zich als onderdeelcommissie alleen bezig te houden met die zaken die het eigen onderdeel aangaan. De commissie vindt het van groot belang dat alle betrokkenen zich realiseren dat er een nieuwe start gemaakt moet worden. Partijen moeten niet in het verleden blijven hangen. Partijen moeten zich richten op elkaar en ook voor elkaar open blijven staan. Daarbij is een heldere communicatie en een goede samenwerking vereist. 18 Bedrijfscommissie Markt II

Bemiddelingsverzoek BC M II 13.007 Sector: zorg Trefwoorden: ontheffing uit OR-functie Kern van het geschil Door de OR is het vertrouwen opgezegd in de heer X als vice-voorzitter (tevens secretaris) van de OR. Naar de mening van dhr. X staat buiten kijf dat in dezen niet de juiste procedure is gevolgd door de OR. De OR is van mening dat hij dhr. X destijds op inhoudelijke gronden, geheel volgens artikel 7 van de WOR, heeft ontheven uit zijn functie als DB-lid van de OR. Ondanks het meermalen gedane aanbod van de OR om hierover met hem van gedachten te wisselen en zodoende een werkbare sfeer te creëren waarbinnen hij zijn (overige) taken als OR-lid tot tevredenheid kan uitoefenen, heeft dhr. X deze verzoeken telkens afgewezen. Advies van de commissie Voorafgaande aan de bemiddelingszitting heeft de OR laten weten niet aanwezig te zullen zijn bij de geplande bemiddelingszitting, met name omdat hij verdere pogingen tot bemiddeling achterhaald en niet meer aan de orde acht. De commissie heeft partijen daarop geïnformeerd dat, nu bij afwezigheid van een der betrokken partijen van bemiddeling geen sprake kan zijn, zij zich op basis van de stukken zal beraden en partijen schriftelijk zal adviseren omtrent (de oplossing van) het geschil. De commissie ontving een jaar eerder eveneens een verzoek om bemiddeling van dhr. X in dezelfde kwestie: hij meende ten onrechte uit zijn functie als DB-lid te zijn gezet middels een besluit van de overige leden van de OR. De commissie heeft in haar reactie destijds aangegeven dat het kiezen van een (vice)voorzitter / secretaris van een OR een aangelegenheid is van de OR. De commissie tekende daarbij aan dat de benoeming en een wijziging van de benoeming op zorgvuldige wijze dient plaats te vinden. De commissie constateert dat er met betrekking tot de gewenste zorgvuldigheid in de procedure, zij het uiterst moeizaam en de nodige tijd vergend, sinds vorig jaar stappen zijn gezet. Het punt waar de zaak thans nog om draait is of de raadsvrouw van dhr. X al dan niet aanwezig kan zijn tijdens een extra OR-vergadering, waarin over de gerezen kwestie door partijen wordt gesproken. Partijen verschillen kennelijk van oordeel over de ter zake gemaakte afspraken. De commissie kan daarin uiteraard niet treden. Wel wil zij partijen, en met name de OR, meegeven dat bij haar de vraag rijst welk (principieel) argument in de weg kan staan aan honorering van de wens van dhr. X (om zich te laten bijstaan door zijn raadsvrouw), als daarmee het geschil zou kunnen worden beëindigd. In juridische zin heeft de commissie partijen er (nogmaals) op gewezen dat ingevolge artikel 7 WOR de OR zijn voorzitter en zijn plaatsvervangend voorzitter(s) uit zijn midden kiest. Ook een eventuele tussentijdse wijziging van deze functie(s) is een aangelegenheid van de OR. Alleen als een OR-lid niet langer bij de ondernemer werkzaam is of er zelf voor kiest om zijn OR-lidmaatschap op te zeggen, eindigt het lidmaatschap bij de OR. Uitsluiting van (bepaalde) werkzaamheden voor de OR kan alleen op basis van artikel 13 WOR. Deze laatste situatie is naar het oordeel van de commissie thans niet aan de orde. Jaarverslag 2013 19

Bemiddelingsverzoek BC M II 13.008 Sector: zorg Trefwoorden: regeling personeelsopleiding Kern van het geschil Door de OR is ter bemiddeling en advisering voorgelegd de vraag of het opleiden van ambulanceverpleegkundigen, op basis van vrijwilligheid, tot ambulancechauffeur, een instemmingsplichtig besluit is. De bestuurder stelt dat geen sprake is van instemmingsrecht omdat het werken, en de bijbehorende opleiding, als ambulancechauffeur voor ambulanceverpleegkundigen op vrijwillige basis geschiedt en een individueel karakter heeft. Er is volgens de bestuurder geen sprake van een regeling vastgesteld in het opleidingsplan. Advies van de commissie Naar het oordeel van commissie is in casu sprake van een besluit van algemene strekking dat van toepassing is op ten minste een groep van de personeelsleden, te weten de ambulanceverpleegkundigen. Het besluit ziet niet slechts op een individuele werknemer. Ook is van belang dat het gaat om een algemene beleidsregel die herhaald toepasbaar is. Het beleid, waarbij ambulanceverpleegkundigen op vrijwillige basis kunnen opteren voor inzet als ambulancechauffeur en daartoe de chauffeursopleiding gaan volgen, is een algemene beleidsregel, die de positie van de groep van ambulanceverpleegkundige raakt en die herhaald kan worden toegepast. Dat de OR in het verleden de nietigheid niet heeft ingeroepen doet daaraan niet af. Nu is vastgesteld dat sprake is van een regeling als bedoeld in artikel 27, eerste lid, WOR, dient de vraag te worden beantwoord of het in de voorliggende zaak ook gaat om een besluit tot vaststelling of wijziging van een regeling op het gebied van de personeelsopleiding. Ook deze vraag beantwoordt de commissie bevestigend. Uit het onderhavige dossier volgt dat ambulanceverpleegkundigen die als chauffeur gaan werken een passende opleiding dienen te krijgen, dat wil zeggen een opleiding die voldoet aan de vereisten op grond van de huidige wet- en regelgeving. Wat daar precies onder wordt verstaan is onderwerp van overleg tussen de OR en de bestuurder. Een zodanige beleidsregel heeft betrekking op personeelsopleidingen en dient te worden ingepast in de regionale opleidingsplannen en valt daarmee onder de werkingssfeer van artikel 27, eerste lid, onder f, WOR. De commissie adviseert partijen het gesprek te voeren met de ambulanceverpleegkundigen en ambulancechauffeurs in de regio s die nu het beleid toepassen dat de ambulanceverpleegkundige tijdens de rit ook kan optreden als ambulancechauffeur. De uitkomst van dat gesprek wordt in overweging genomen bij het nemen van verdere besluiten. Wordt besloten tot de invoering van het beleid dat ambulanceverpleegkundigen ook kunnen optreden als ambulancechauffeur in de regio s die dat tot nu toe nog niet doen, dan wordt dit beleid en de daarbij behorende vaststelling van opleidings- en trainingseisen ter instemming aan de OR voorgelegd. 20 Bedrijfscommissie Markt II

Bemiddelingsverzoek BC M II 13.009 Sector: culturele sector Trefwoorden: kosten adviseurs en deskundigen Kern van het geschil De OR vraagt in dit geschil de bemiddeling over de betaling van de kosten van een viertal door de OR ingeschakelde adviseurs. De OR is tot op heden nog steeds verwikkeld in juridische procedures tegen de bestuurder. Daartoe zijn kosten gemaakt door verschillende adviseurs en advocaten. De kosten die namens de OR gemaakt zijn door deze adviseurs en advocaten, zijn en worden bij de bestuurder in rekening gebracht overeenkomstig artikel 22 lid 1 en lid 2 WOR. Ten aanzien van verschillende kosten heeft bestuurder bezwaar gemaakt. De bestuurder weigert kosten van het raadplegen van deskundigen en bepaalde kosten in het kader van gerechtelijke procedures te vergoeden. Advies van de commissie Doordat de commissie pas aan het einde van de zitting geïnformeerd werd over het feit dat de huidige advocaten van de OR ten aanzien van de kosten een schikkingsvoorstel hebben gedaan, waarover tussen partijen nog geen overleg heeft plaatsgevonden, heeft de commissie zich onthouden van het doen van uitspraken over de (redelijkheid van de) kosten. De commissie heeft wel geconstateerd dat er sprake is van veel adviseurs die de OR bijstaan en dat adviseurs soms verder gaan dan hun eigenlijke adviesrol. In het kader van advisering aan de OR dienen deskundigen niet de rol van de OR over te nemen. In meer algemene zin merkt de commissie op dat artikel 22 WOR niet meer voorschrijft dan dat aan de ondernemer vooraf de kosten dienen te worden meegedeeld van de in te schakelen juridische bijstand. Van instemming door de bestuurder is geen sprake en verder laat de WOR zich niet uit over specificaties van declaraties. In een geval van een spoedeisend belang, zoals dat zich volgens de OR heeft voorgedaan, dient met inachtneming van het wettelijke uitgangspunt in redelijkheid naar bevind van zaken te worden gehandeld. De commissie wijst er verder op dat het de OR vrij staat om te bepalen wie hij als deskundige wil inschakelen. De commissie kan zich indenken dat met name op financieel gebied behoefte kan zijn aan het inschakelen van een eigen deskundige door de OR. De OR dient wel duidelijk inzicht te hebben in de daarmee gemoeide kosten. Er is een redelijkheidstoets die uiteindelijk wordt uitgevoerd door de kantonrechter, maar van partijen mag ook verwacht worden dat zij zelf een afweging maken van wat redelijk is en wat niet. De commissie acht het daarom van belang dat het deel van de declaraties waarover geen discussie tussen partijen bestaat, alsnog zo spoedig mogelijk door de bestuurder wordt betaald. Betaling dient zo snel mogelijk plaats te vinden zodat partijen de mogelijkheid hebben uit hun loopgraven te komen en het overleg tussen hen weer op gang kan komen. Jaarverslag 2013 21

Bemiddelingsverzoek BC M II 13.012 Sector: sociale werkvoorziening Trefwoorden: instemmingsrecht, beloningssysteem Kern van het geschil Aan de orde is een besluit van de bestuurder om zonder instemming van de OR een specifieke toelage af te schaffen. Volgens de OR is dit een instemmingsplichtig besluit. De bestuurder is van mening dat de OR geen zeggenschap heeft met betrekking tot dit besluit, met name omdat er sprake is van een primaire arbeidsvoorwaarde. Bovendien is het besluit redelijk en billijk en wordt de toelage niet in één keer afschaft, maar geleidelijk over een periode van drie jaar. Advies van de commissie Omdat het hier gaat om een besluit over de vermindering van inkomsten van een groep medewerkers, had een benadering van het probleem, waarin partijen samenwerken aan besluitvorming, naar de visie van de commissie meer in de rede gelegen. Er had in de onderhavige kwestie wellicht in een eerder stadium tot een oplossing gekomen kunnen worden als de bestuurder voorafgaand aan het bestreden besluit eerst overleg had gezocht met de OR. Vervolgens had de bestuurder ook kunnen besluiten (los van de vraag of het instemmingsrecht van toepassing is) voor het afschaffen van de toelage de instemming of ten minste het oordeel te vragen van de OR. Door direct te besluiten tot de betreffende maatregel is een situatie ontstaan waarin partijen zich min of meer gedwongen voelden tot de thans ingenomen standpunten. De commissie stelt vast dat de regeling voor de toelage niet uitblinkt in duidelijkheid. Volgens de bestuurder was de regeling oorspronkelijk bedoeld als onkostenvergoeding voor werknemers die in eigen tijd een licentie behaalden, waardoor de organisatie kon beschikken over werknemers die als het nodig was bepaalde specifieke werkzaamheden konden verrichten. De toeslag op basis van de regeling heeft in de loop der jaren meer het karakter van een beloningscomponent gekregen die geldt voor alle werknemers die over de licentie beschikken. De regeling heeft daarmee een (meer) collectief karakter gekregen. De toelage is naar het oordeel van de commissie dan ook te kenschetsen als onderdeel van de beloningssystematiek en het afbouwen en/ of stopzetten van deze toelage als een wijziging van een beloningssysteem in de zin van artikel 27, lid 1 sub c WOR. De bestuurder had de OR daarom om instemming moeten vragen en de commissie adviseert de bestuurder dan ook dit alsnog te doen. Daarnaast merkt de commissie op dat, zoals hiervoor al is gesignaleerd, de regeling van karakter is veranderd. Het kenmerkende verschil is dat de betrokken werknemers niet meer in eigen tijd de licentie behalen, maar daarvoor in werktijd worden gefaciliteerd. Tegen die achtergrond acht de commissie het begrijpelijk en alleszins redelijk dat de bestuurder de reden voor de toelage achterhaald acht en deze daarom wenst af te bouwen. De commissie adviseert de OR dit uitdrukkelijk in zijn overwegingen te betrekken. 22 Bedrijfscommissie Markt II

Bemiddelingsverzoek BC M II 13.013 Sector: welzijn Trefwoorden: instelling PVT Kern van het geschil Enkele medewerkers van een instelling hebben een verzoek tot het instellen van een PVT ingediend bij de bestuurder. De bestuurder heeft in een daaropvolgende teamvergadering het verzoek tot instelling van een PVT (mondeling) afgewezen. De bestuurder geeft aan dat zij geen verbetering ziet in de communicatie met haar medewerkers door het oprichten van een PVT. Voorts wijst zij erop dat er met ingang van 1 juni 2013 één medewerker uit dienst treedt en per 1 december 2013 nog een medewerker, zodat vanaf die datum de organisatie niet meer aan het criterium voldoet van ten minste 10 medewerkers. Tot slot geeft zij aan dat er naar verwachting verdergaande bezuinigingen zullen komen en dat daarbij niet uitgesloten is dat er ontslagen zullen vallen. Advies van de commissie Voorafgaande aan de bemiddelingszitting heeft de bestuurder laten weten niet aanwezig te zullen zijn bij de geplande bemiddelingszitting. De commissie heeft partijen daarop geïnformeerd dat, nu bij afwezigheid van een der betrokken partijen van bemiddeling geen sprake kan zijn, zij zich op basis van de stukken zal beraden en partijen schriftelijk zal adviseren omtrent (de oplossing van) het geschil. De commissie wijst erop dat ingevolge artikel 35c WOR de bestuurder een PVT kan instellen in ondernemingen met ten minste tien, maar minder dan 50 werknemers. Ingevolge artikel 35c, tweede lid WOR, is de bestuurder verplicht een PVT in te stellen als de meerderheid van de in de onderneming werkzame personen dit verzoekt. Uit de ingediende reacties van verzoeksters en bestuurder leidt de commissie af dat er op het moment dat het verzoek tot het instellen van een PVT gedaan werd ten minste 10 werknemers in dienst waren. Verzoeksters stellen dat zij zich op dat moment gesteund wisten in hun verzoek door het merendeel van hun collega s. Bestuurder heeft deze stelling niet weersproken. Verzoeksters hebben daarnaast gewezen op de cao Welzijn. Deze cao verplicht de werkgever van een instelling waarin gewoonlijk minstens tien maar minder dan 35 werknemers werkzaam zijn en waarvoor geen OR is ingesteld, een PVT in de zin van artikel 35c WOR in te stellen. De cao gaat daarmee in feite verder dan de WOR door de PVT zonder meer verplicht te stellen. In de cao wordt immers niet de voorwaarde gesteld dat de instelling van de PVT op verzoek van een meerderheid van de in de onderneming werkzame personen dient te geschieden. Op grond van het vorenstaande kan de commissie niet anders concluderen dan dat de bestuurder gehouden is een PVT in te stellen en aan de feitelijke totstandkoming daarvan volledige medewerking te verlenen. Voor de instelling van een medezeggenschapsorgaan is in de onderhavige situatie te meer dringend aanleiding, nu de stichting te maken krijgt met een reorganisatie. Jaarverslag 2013 23

Bemiddelingsverzoek BC M II 13.014 Sector: onderwijs Trefwoorden: faciliteiten OR Kern van het geschil Partijen zijn ondanks vele overleggen en bemiddeling door een derde, (nog) niet tot overeenstemming gekomen over de facilitering van de OR. Tot 1 maart 2012 gold een overgangsbepaling in de vorm van een overeenkomst tussen cao-partijen die de omvang van de faciliteiten voor een OR in het MBO regelt. Toen het einde van deze overgangsregeling naderde, en een impasse over de faciliteitenregeling per 1 maart 2012 dreigde, heeft de bestuurder voorgesteld om onder onafhankelijke begeleiding een proces in te zetten dat zou moeten leiden tot een nieuwe faciliteitenregeling per 1 maart 2012. Vervolgens heeft de OR aangegeven het tot dan toe gevoerde gezamenlijke proces af te breken en op eigen koers te varen richting de BC Markt II. Voor de bestuurder is dit aanleiding geweest de toen (uit het compromisvoorstel van de procesbegeleider) voorliggende faciliteitenregeling vast te stellen en per 1 augustus 2012 van toepassing te verklaren. De OR heeft de regeling in de praktijk getoetst en is tot de conclusie gekomen dat deze facilitering onvoldoende is. Advies van de commissie De commissie stelt voorop dat de medezeggenschap in het onderwijs door de overgang naar de WOR anders is dan daarvoor en dat er veel ontwikkelingen gaande zijn in de sector die de aandacht van de OR vragen. De commissie is zich er daarnaast van bewust dat, met name door de cao en het Professioneel Statuut, er veel extra taken en bevoegdheden op de OR afkomen. De (omvang van de) medezeggenschap in het onderwijs is door de stelselwijziging van WMO naar WOR derhalve veranderd, maar lijkt niet minder geworden. De commissie heeft geconstateerd dat partijen het inhoudelijk niet eens zijn over wat er van de OR verwacht wordt en hoeveel tijd voor de OR beschikbaar zou moeten zijn. Beide partijen hebben de redelijk benodigde omvang hiervan aan elkaar en ook aan de commissie niet voldoende inzichtelijk kunnen maken. De commissie merkt overigens op dat het niet de taak van de bedrijfscommissie is om gemaakte afspraken inhoudelijk te toetsen of om feitelijke invulling te geven aan de urenfacilitering van een medezeggenschapsorgaan. De commissie heeft tijdens de zitting aangegeven dat er een verschil is tussen de meest gewenste ideale situatie en de dagelijkse praktijk. Een daadwerkelijke bemiddeling (in de vorm van een gezamenlijk gedragen urennorm) bleek tijdens de zitting niet mogelijk te zijn. Naar het oordeel van de commissie hebben partijen meer tijd nodig om de urenfalicitering voor zichzelf en voor elkaar inzichtelijk te kunnen maken. De commissie adviseert partijen daarom pragmatisch te werk te gaan door tot 1 augustus 2014 (de datum waarop de zittingsperiode van de huidige OR eindigt) ervaring te blijven opdoen volgens de huidige werkwijze en met de thans geldende facilitering. Dit impliceert derhalve dat de bestuurder zijn voorgestelde wens om voor het schooljaar 2013-2014 de facilitering met 10% te minderen, opschort c.q. uitstelt. De commissie adviseert partijen om tegen het einde van de huidige zittingsperiode met elkaar te bezien wat de afgelopen zittingsperiode de ervaringen zijn geweest, waar zij tegenaan zijn gelopen 24 Bedrijfscommissie Markt II

en wat zij denken op structurele basis nodig te hebben resp. te kunnen bieden. Hiermee wordt via de praktijk een (nadere) invulling gegeven aan de voor de uitvoering van de werkzaamheden benodigde faciliteiten. De commissie verwacht dat op een dergelijke gedocumenteerde wijze meer objectief beargumenteerd en aangetoond kan worden wat op structurele basis vereist is. Jaarverslag 2013 25

Bemiddelingsverzoek BC M II 13.016 Sector: welzijn Trefwoorden: instelling (gemeenschappelijke) OR Kern van het geschil Binnen de (landelijke) vereniging X opereren diverse (locale) stichtingen, waaronder stichting Y Den Haag. Verzoekers (werkzaam bij stichting Y Den Haag) menen dat het instellen van een (gemeenschappelijke) OR op verenigingsniveau verplicht is. De stichtingen zijn namelijk als verenigingslid verbonden aan de vereniging X. De werkgever meent dat een PVT genoeg medezeggenschap biedt voor stichting Y Den Haag. Advies van de commissie Uitgangspunt voor medezeggenschap is, dat deze de zeggenschap volgt. Het is de commissie niet geheel duidelijk of en in hoeverre de individuele stichtingen daadwerkelijk de vrijheid hebben om af te wijken van besluiten die zijn genomen in de Algemene Ledenvergadering (ALV), omdat afwijking kennelijk (nog) niet heeft plaatsgevonden. Het lijkt er evenwel op dat door de ALV medezeggenschapsgerelateerde besluiten worden genomen die directe werking hebben voor de afzonderlijke stichtingen, terwijl noch op het niveau van vereniging X, noch op het niveau van de afzonderlijke stichtingen voor de totstandkoming van dergelijke besluiten (op adequate wijze) is voorzien in medezeggenschap. Daarvan uitgaand zou de instelling van een (gemeenschappelijke) OR als bedoeld in artikel 3 WOR bevorderlijk zijn voor een goede toepassing van de wet in de betrokken stichtingen. Van de zijde van vereniging X is tijdens de zitting aangegeven dat zij binnenkort staat voor een keuze omtrent haar toekomstige structuur, waarbij als kernvraag aan de orde is of sprake zal zijn van centrale of decentrale besluitvorming binnen de organisatie. De commissie acht het wenselijk dat voor besluiten op centraal niveau, die ook gelden voor het decentrale niveau, ook de medezeggenschap op centraal niveau wordt geregeld. In dat kader adviseert de commissie de vereniging X vóór 1 januari 2014 een duidelijke keuze te maken over het centraal dan wel decentraal regelen van medezeggenschapsgerelateerde besluitvorming. Wordt gekozen voor een centrale besluitvormingsstructuur, dan adviseert de commissie een gemeenschappelijke OR in te stellen met onderdeelcommissies bij de aangesloten stichtingen. Wordt gekozen voor volledig decentrale besluitvorming, dan adviseert de commissie op individueel stichtingsniveau OR en of PVT en in te stellen. Om ervoor te zorgen dat de medezeggenschap op adequate wijze functioneert, adviseert de commissie de bestuurder tevens te investeren in deskundigheidsbevordering op het gebied van medezeggenschap voor zowel de bestuurder als de leden van de medezeggenschap. 26 Bedrijfscommissie Markt II

Bemiddelingsverzoek BC M II 13.018 Sector: onderzoek en onderwijs Trefwoorden: instemmingsrecht, regeling personeelsbeoordeling Kern van het geschil Het geschil gaat over een (al dan niet tot stand gekomen) regeling in het kader van het in de onderneming gevoerde beleid gericht op inzetbaarheid. De OR meent dat hem ter zake instemmingsrecht toekomt omdat sprake is van een regeling op het terrein van de personeelsbeoordeling en bevorderings- en ontslagbeleid. De bestuurder is van oordeel dat er in het geheel geen sprake is van vaststelling, wijziging of intrekking van enige regeling. De betreffende door de bestuurder op het intranet geplaatste flyer (door de OR gekwalificeerd als de nieuwe regeling) doet zijns inziens niets anders dan een al jaren bestaande praktijk beschrijven. Advies van de commissie De commissie heeft allereerst aan de bestuurder haar respect en waardering uitgesproken voor de wijze waarop hij de onderneming door de afgelopen (moeilijke) periode heeft geleid. Ten aanzien van de medezeggenschap heeft de commissie evenwel een gebrek aan vertrouwen geconstateerd tussen partijen. Hoewel van beide zijden de intenties zeker goed zijn, is niet uit te sluiten dat dit wantrouwen wordt gevoed door de manier van werken van bestuurder. Hoewel het an sich te prijzen is dat wordt geïnvesteerd in informele contacten en een laagdrempelig overlegklimaat, dient (meer) aandacht te bestaan voor het feit dat de WOR vereist dat bepaalde zaken via formele kaders worden ingestoken en afgekaart. De commissie benadrukt dat de WOR bepaalde doelen en wettelijke spelregels kent waar werknemers vertrouwen en (rechts) zekerheid aan moeten kunnen ontlenen. Ten aanzien van het voorliggende geschil is de commissie van mening dat de mobiliteitsgesprekken die met medewerkers naast de reguliere R&O-gesprekken zijn en worden gevoerd en waarin van-werk-naar-werktrajecten aan de orde komen, zeker gelet op de omvang, moeten worden aangemerkt als te zijn gebaseerd op een (personele) regeling als bedoeld in artikel 27, lid 1, sub g en sub e, van de WOR. De gesprekken vinden in zodanige aantallen plaats dat er sprake is van een (systematisch en categorisch toegepast) beleid. Naar de commissie heeft begrepen was de inhoud/systematiek van deze gesprekken niet van te voren kenbaar bij betrokkenen. Over de kaders van deze gesprekken en de daaraan te ontlenen bescherming van de medewerkers had de OR op formele basis de gesprekspartner van de bestuurder moeten zijn. Dat betekent dat er naar het oordeel van de commissie alsnog een (formeel) instemmingsverzoek dient te komen. De commissie adviseert bestuurder dit instemmingsverzoek zo spoedig mogelijk aan de OR voor te leggen. Met de getoonde bereidheid van de OR om bij het hierover te voeren overleg als constructieve partner op te treden, moet volgens de commissie de afronding van dit traject spoedig zijn beslag kunnen krijgen. De OR heeft aangegeven dat hij op pragmatische wijze met zijn instemmingsbevoegdheid wil omgaan en positief wil Jaarverslag 2013 27