Mest- en mineralenkennis voor de praktijk

Vergelijkbare documenten
Ammoniakreductie, een zaak van het gehele bedrijf

3.5a: Verzadigingswaarde en voeropnamecapaciteit

MEI Groningen. De Bodem voor Koegezondheid. 6 juni Gerrit Hegen. Bodem- plant- dier rela>es

Iets minder voordeel BEX in 2014 op Koeien & Kansenbedrijven

1. Waarom hoeven herkauwers niet alle essentiële aminozuren via het voer op te nemen.

Invloed voeding op pensfermentatie in melkvee

wat is de kwaliteit van het weidegras

Kringloopdenken. centraal. op elk melkveebedrijf! ir. Frank Verhoeven

Optimaal inzetten van ruwvoeders op een melkveebedrijf.

Grondgebondenheid = Eiwit van eigen land

Van dit product worden onderstaand allereerst de gehalten van de benodigde componenten weergegeven:

Uitslag Excretiewijzer

Granen in de Melkveehouderij. Henk Woolderink/ Roy Berentsen 30 mei 2013

Resultaten KringloopWijzers 2016

Koeienvoer klas 1. Werkboek: Koeienvoer klas 1

Praktisch aan de slag met duurzaamheid! Koeien voeren! Doel = meer melk uit eigen ruwvoer. Sojaprijzen stijgen. Voerprijzen stijgen

DE KRINGLOOPWIJZER en Grassa!Raffinage

Mineralenmanagement en economie. Jaap Gielen Specialist melkveehouderij

Weidegang & KringloopWijzer. Michel de Haan, et al.

Mineralenmanagement en economie

Actief Melken Actieve koeien door passend voer en het beste advies

Waarom? Vertering bij de koe. Missie 8/03/2012. Belangrijkste economische parameters. Efficiënt en effectief gebruik van MPR. via rantsoenwijzigingen

Vruchtbare Kringloop Overijssel = Kringlooplandbouw. Gerjan Hilhorst WUR De Marke

Weiden met kringloop wijzer? Blij met een koe in de wei?

Quinoa-GPS in het rantsoen voor melkkoeien

Gezond voeren met een optimale melkproductie. Thomas Schonewille Faculteit Diergeneeskunde Afdeling Voeding

Ureumonderzoek in tankmelk voor betere stikstofbenutting

Bedrijfseconomisch belang van grasland in het basisrantsoen van melkkoeien

Energie WAARDERING. Voederwaarde bepaling 26/09/2018

GRASDUINEN IN HET GRAS

Goed voer voor gezonde koeien

Modelberekening ECOFERM

Onze zorgboerderij. Ons melkveebedrijf. Denken in kringlopen (2010): Bodemgezondheid

KUNNEN VOEDERBIETEN PERSPULP VERVANGEN IN HET

Hoe haal ik voordeel uit de KringloopWijzer?

Koeienvoer klas 1 WERKBOEK

Extra bijvoeren in najaar op biologische bedrijven: economie en eiwitbenutting

Luchtkwaliteit: ammoniak en broeikasgassen. VK Loonwerkers Najaar 2018

Voeding schapen algemeen. Voeding en vertering. Vertering schaap schematisch

Laag bodemoverschot deelnemers Vruchtbare Kringloop Overijssel

Deze toelichting is opgesteld door het CBS op verzoek van het Ministerie van LNV.

Afdeling Nutritie & Innovatie. Bewust natuurlijk luxe en goed afkalven Door Toon van der Heijden

Bemesting en uitbating gras(klaver)

Vruchtbare Kringloop Overijssel

Fosfor op maat: wat is te bereiken via de voeding?

Graslandvernieuwing is investeren in hoogwaardig ruwvoer. Edward Ensing

RUWVOER + Inkuilmanagement. Assortiment inkuilmiddelen

Waarde van kruidenrijk gras en inpassing in de bedrijfsvoering

12 Voeding Koolhydraten

Handleiding voor invullen excretiewijzer (BEX, BEA)

Fundamenten rekenregels enterisch methaan

Vruchtbare Kringloop Achterhoek en Grondgebondenheid

Verslag expertbijeenkomst ruwvoer

TARWE INGEKUILD IN DRAF VERGELEKEN MET GEPLETTE TARWE EN

KringloopWijzer. BEC de koolstofkringloop bedrijfsspecifiek in beeld Michel de Haan & Roselinde Goselink

Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer. Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer

Module Rantsoen melkvee

Wat wil de koe? Veterinaire Vee Fokkers Club De Uithof 7 april 2014 Gerrit Hegen.

Voederwaarde-onderzoek Gras ingekuild Kuilkenner Excellent kuil 1

Aandacht voor moeder en kind

De invloed van Bergafat F 100 op melkproductie en samenstelling in tankmelk van melkkoeien in mid-lactatie op een siësta beweidingssysteem

Handreiking bedrijfsspecifieke excretie melkvee Versie 13 april 2006

Kringloopmanagement KRINGLOOPMANAGEMENT. Waarom Kringloopmanagement Ontwikkelingsperspectief melkveehouders

Review excretieforfaits melkvee en jongvee - Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Koeienvoer klas 1. werkboek. Koeienvoer op internet. Werkboek: Koeienvoer klas 1

Handboek snijmaïs. 1 Inleiding 1.1 Herkomst en introductie maïs Arealen Rasontwikkelingen Gebruiksvormen van maïs...

Hierbij ontvangt u het advies van de werkgroep 'mestproductienormen' over de handreiking bedrijfsspecifieke excretie melkvee.

INVLOED VAN PENSVERZURING OP DE VOEROPNAME EN MELKPRODUCTIE EN MAATREGELEN OM PENSVERZURING TE VERHELPEN

CRV Mineraal Bedrijfsspecifieke excretie

Handreiking bedrijfsspecifieke excretie melkvee


2.2 De Weende-analyse bij veevoeding

Inhoud. Jongerencongresdag. Niels Achten. Inhoud. Niels Achten. Melkvee management. Voorstellen Wat is management? Bedrijfsplan Kengetallen Conclusies

Koeienvoer klas 1 WERKBOEK

Wat wil de koe? Veterinaire Praktijk- & Carrierebeurs 2014 te Utrecht Gerrit Hegen.

Forfaitaire waarden met betrekking tot de veestapel in relatie tot de KringloopWijzer

De Weende-analyse bij veevoeding. Scheikunde voor VE41, Auteur: E. Held; bewerkt : door H. Hermans

Uitslag Kringloopwijzer

Voorjaarsbijeenkomsten Bel Leerdammer. Maart 2018 Gerrit Hegen, Reinard Everts, Ben van de Griend, Frank Oort, Karla Westerman

KAN KOOLZAADKOEK INGESCHAKELD WORDEN IN

Nutriëntenbalans (N & P) in BRP. Wetenschappelijke onderbouwing. CLM Onderzoek en Advies BV

KringloopWijzer. Johan Temmink

Machiel C. Blok Veevoederbureau Productschap Diervoeder. Achtergronden van het CVB DVE/OEB 2007 systeem voor melkvee

Effect van het ruw eiwit gehalte in vleesveerantsoen op ammoniakemissie ILVO. Karen Goossens ILVO. ILVO Studiedag Methaan en Ammoniak 11 december 2018

Bodemoverschot 9% lager dan de norm

4.1 Voederwaarderingssystemen voor paarden en pony s


VOEDERCONVERSIE IN DE MELKVEEHOUDERIJ


Heeft de lage melkprijs invloed op het grasbeheer?

Verkenning mogelijkheden betere nutriënten benutting, en lagere kosten met GRASSA!

Beter stikstofadvies voor grasland op komst

De KringloopWijzer & bodem

Kuilkenner Grasbalen (afgesloten) balen juli. Uw klantnummer: Eurofins Agro Postbus 170 NL AD Wageningen

Strategisch(er) stikstof bemesten op melkveebedrijven

Ingekuilde mengteelt van witte en rode klaver met gras voor melkvee

d. Bereken nu of er een tekort of een overschot aan ruwvoer is. Vul hiervoor de onderste tabel in.

Voederbieten: bewaring en voederwaarde

Bijvoedering van melkveerantsoenen op basis van gras(klaver)

Meer melk uit uw ruwvoer. Conserveringsmiddelen en broeiremmers

Transcriptie:

Mest- en mineralenkennis voor de praktijk Rantsoenen in de melkveehouderij: dekking van de stikstofbehoefte 1. Achtergrond Met de handreiking voor de melkveehouderij wordt een bedrijfsspecifieke afrekening mogelijk van de N-excretie van een melkkoe. Dit betekent dat de gekozen bedrijfsstrategie en in het bijzonder de voerstrategie tot uiting komt in de hoeveelheid mest die geproduceerd wordt en in de hoeveelheid mest die de melkveehouder moet afvoeren. Om de N-opname, -benutting en -excretie te beïnvloeden is het noodzakelijk om de grenzen te kennen waarbinnen het melkvee optimaal blijft produceren. De eiwitvoeding van melkvee is één van de relevante aspecten om te beoordelen bij het ontwikkelen van een strategie voor de bedrijfsvoering binnen de nieuwe mestwetgeving. 2. Stikstof-behoefte melkvee Voor de meeste productieomstandigheden wordt de melkproductie door melkvee bepaald door de VEM-opname. Hierbij spelen tevens verschillen in de genetische potentie van het melkvee een rol. Naast het VEM-systeem bestaat eveneens het DVE/OEB-systeem om rantsoenen te waarderen op de eiwitvoorziening van de melkkoe. Recent onderzoek toont aan dat ondanks een grote variatie in eiwitvoorziening de melkproductie toch op de eerste plaats bepaald blijft door de VEMopname en veel mindere mate door de DVE- en OEB-opname. De normering van de DVE-behoefte volgens het DVE/OEB-systeem is aan de veilige kant gekozen. Dit betekent dat dit systeem minder goed bruikbaar lijkt om tot een zo minimaal mogelijke eiwitopname (N-opname en N-excretie) en een zo maximaal mogelijke N-benutting te komen. Vooral bij lage eiwitgehaltes (RE%) in het rantsoen (beneden de 14% RE in de DS) is er een risico op tekorten voor de melkkoe en daardoor lagere melkproducties dan verwacht op basis van VEM. Tijdens de vroege lactatieperiode waarin het melkvee eigen lichaamsreserves aanspreekt voor de productie van melk, is er sprake van een hogere DVE-behoefte die mogelijk niet gedekt wordt door de gerealiseerde voeropname. Met name in deze periode verdient de eiwitvoeding van melkvee dan ook aandacht. In een later stadium van de lactatie is de DVE-opname minder kritisch. Op voorhand is geen duidelijke indicator aan te wijzen die duidt op een N- of DVEtekort. Anders dan met P (alle onbenutte P stroomt terug naar het maagdarmkanaal en wordt met de feces uitgescheiden) hangen de vertering en het metabolisme van N en energie nauw samen. Bovendien wordt overtollige N met name met de urine uitgescheiden en is zeer gevoelig voor vervluchtiging. Melkureum is duidelijke gerelateerd aan de N-opname en N-excretie maar deze relatie is zeer ruw en lastig te interpreteren in relatie tot een eventueel DVE-tekort Blad 12 uit de serie Rundveehouderij

3. Achtergrond informatie - N-gehalten voedermiddelen Er is een grote variatie aan N-gehalte in voedermiddelen. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste ruwvoeders, bijproducten en krachtvoergrondstoffen : Vers gras 33 g N/kg DS (Bestendig) soyaschroot 70 g N/kg product Graskuil 29 " Soyahullen 20 " Snijmaïs 12 " Maïsglutenvoer 35 " Bietenperspulp 15 g N/kg product (Bestendig) raapzaadschroot 55 " Aardappelpersvezel 12 " Bierbostel 38 " Maïs 14 " Palmpitschilfers 23 " Granen 17 " Rietmelasse 7 " - Eiwitkwaliteit Een lage eiwitkwaliteit bij lage RE-gehaltes kan tot een tekort aan DVE leiden met als gevolg een daling van de productie. Bij hoge RE-gehaltes heeft de eiwitkwaliteit geringe gevolgen voor de productie en daarmee de N-benutting. Een hoge REfractie geeft zelfs een verdunning van de VEM benutting van het rantsoen. Zolang het VEM-aanbod bepalend is voor de gerealiseerde productie heeft bij een gelijke N-opname de eiwitkwaliteit alleen invloed op de verdeling van de N-excretie over urine en feces. - Interactie tussen glucose en VEM & DVE in de vroege lactatie Tijdens de vroege lactatie is het glucoseaanbod aan de melkkoe mogelijk nog eerder beperkend dan het DVE-aanbod. Dit betekent dat aandacht nodig is voor het glucoseleverend vermogen van het rantsoen. De analyse van het glucoseleverend vermogen is echter complex. Enerzijds omdat de glucoselevering per eenheid opgenomen suiker en zetmeel afneemt met het voeropnameniveau vanwege een verschuiving in het fermentatiepatroon in de pens. Bovendien varieert de glucoselevering uit bestendig zetmeel met de aard van het rantsoen en het voeropnameniveau. Anderzijds kan een grote hoeveelheid suikers en zetmeel in het rantsoen de afbraak van ruwvoerdeeltjes remmen met als gevolg een lagere gerealiseerde VEMwaarde voor het ruwvoer dan de analysewaarde op papier, en daarmee een lager VEM-aanbod. In de huidige praktijk neemt op de eerste plaats de mengvoerindustrie de analyse van het glucoseleverend vermogen van een rantsoen voor haar rekening. De systemen die voor deze analyse gebruikt worden verschillen per voerfabrikant en zijn lastig te doorgronden. 4. Sturing N-gehalte rantsoen - N-gehalte in grasproducten Na invoering van MINAS zijn de N-gehaltes in vers gras en graskuil reeds gedaald van resp. 37 en 31 in 2000 tot 33 en 29 g N/kg DS op dit moment, vanwege een verlaagde N-bemesting. Een verdere verlaging van het N-gehalte is te verwachten vanwege de noodzaak tot afvoer van dierlijke mest met het nieuwe mestbeleid en beperking en aan het gebruik van kunstmest. Het oogsten van gras in een later groeistadium geeft eveneens een sterke verlaging van het N-gehalte. Beide maatregelen hebben niet alleen gevolgen voor de N-opname maar eveneens voor de droge stofopbrengst, de verteringseigenschappen en de VEM-waarde van het rantsoen.

- N-gehalte in krachtvoer en bijproducten Krachtvoeders en bijproducten worden doorgaans aangeleverd op basis van een dekking van de VEM- en DVE-behoefte met een positieve OEB-waarde als uitgangspunt. Er zijn voldoende mogelijkheden om door middel van een aangepaste grondstofkeuze op zowel VEM, als DVE en OEB te kunnen sturen en de N-excretie door melkvee te verlagen. - N verlaging in rantsoen Zoals in het voorgaande reeds vermeld, zijn er indicaties dat de DVE-behoeftenormering aan de ruime kant is en bovendien blijkt de praktijk gemiddeld ook nog eens boven deze norm te voeren. Er zijn daarentegen ook bedrijven die meer dan 10% onder de DVE-normen voeren en alsnog goede productieresultaten realiseren. Ook het advies om op OEB=0 te voeren wordt niet gevolgd in de praktijk, met als gevolg dat onnodig grote hoeveelheden snel afbreekbare N gevoerd wordt aan melkvee. Uitgaande van de beperkingen die het nieuwe mestbeleid oplegt en de noodzaak tot afvoer van dierlijke mest, is het lonend om het advies van een volledige DVE-dekking en een positieve OEB of OEB=0 te verlaten. In de praktijk blijkt een daling van het RE% van 16% naar 14% mogelijk. In theorie zijn wellicht zelfs nog lagere RE% mogelijk (12%), maar dan wordt de eiwitkwaliteit, het gerealiseerde DVE-aanbod, zeer kritisch voor de behaalde productieresultaten. Een nadeel van het hanteren van RE% als kenmerk is dat bij een sterke daling dit kenmerk in toenemende mate een onbetrouwbare indicatie geeft van de eiwitvoorziening en de dekking van de DVE-behoefte. Onder deze omstandigheden is nauwgezette analyse van de eiwitvoeding nodig en kunnen beter geen vuistregels voor het RE% en DVE-dekkingspercentage gebruikt worden bij het zoeken naar een bedrijfsstrategie met maximale N-benutting en minimale N-excretie. Deze analyse zal zich toe moeten spitsen op voedingsinhoudelijke zaken, zoals kwaliteit RE, bestendigheid RE, en hetzelfde voor de koolhydraten fractie. Tevens is hier nader onderzoek nodig t.a.v. de interactie genetische aanleg koe, hormoonhuishouding van de koe (vooral gericht op beginfase in de lactatie) en het totaal management van de veehouder. Met name op intensieve bedrijven met een laag RE% in het ruwvoer (veel snijmaïs en bijproducten) en een groot aandeel krachtvoer in het rantsoen zijn er goede mogelijkheden om d.m.v. aanpassing van de krachtvoersamenstelling en bijproducten de N-benutting sterk te verhogen (35%) en de N-excretie sterk te verlagen (<100 kg bruto N-excretie per melkkoe met jaarproductie van 8000 kg melk). In onderstaande tabel wordt voor een aantal veel voorkomende rantsoenen voor melkvee dat 30 kg melk per dag produceert de invloed op N-opname en N-benutting aangegeven. Bij het laatste rantsoen is er duidelijk sprake van een situatie met een sterk N-tekort. Hoewel dit soort rantsoenen in de praktijk voorkomt wordt dit zeker afgeraden omdat ofwel de potentiële melkproductie bij lange na niet gehaald wordt, ofwel omdat melkproductie ten koste gaat van de N-behoefte van de onderhoudsprocessen van de melkkoe (gezondheid) en de melkkoe N uit lichaamsreserves moet aanspreken.

Voedermiddel Aandeel in N gehalte N aandeel in N-opname Melk-N & Benutting rantsoen DS (g N/kg DS, rantsoen totaal % of g N/kg) (g N/dag) (g N/dag & g N/kg DS) (g N/dag) % Graskuil 75 29 435 570 165 29 Krachtvoer 25 27 135 29 Graskuil 40 29 235 496 165 33 Snijmaïs 35 12 86 25 Krachtvoer 25 35 175 Snijmaïs 75 12 180 455 165 36 Krachtvoer 25 55 275 23 Snijmaïs 75 12 180 305 165 Bijproducten 25 25 125 15 (tekort!) 5. Conclusie en advies Het combineren van maatregelen die de algehele benutting van het rantsoen verbeteren (VEM) met maatregelen die het N-gehalte van het rantsoen verlagen geven de sterkste reductie in N-excretie. Technisch is een verlaging van het N-gehalte en de N-excretie goed mogelijk. Praktisch worden deze mogelijkheden gedicteerd door de bedrijfsomstandigheden (melkquotum per areaal, productieniveau melkveestapel, mogelijkheden tot afzet van mest op eigen bedrijf, keuze voor wel/geen derogatie). In dit verband wordt het volgende geadviseerd: Eiwitvoeding De bedrijfsvoering beperkt laten leiden door de huidige DVE-normering en randvoorwaarden die gesteld worden aan OEB. Streven naar beduidend lagere waarden dan algemeen (richtlijn RE% van 16% naar 14% en OEB van 300 naar 0 g /kg DS). Als vuistregel kan gesteld woden dat bij een N-benutting van meer dan 35% de eiwitwaardering wel kritisch wordt. Voer gemengd en gespreid over de dag. Besteed vooral aandacht aan effecten op de vertering en de VEM-waarde van een rantsoen; eventuele effecten van wel/niet gesynchroniseerd zijn van de vertering van N en energie zijn marginaal. Koolhydraatvoeding Laat de verteringseigenschappen van de koolhydraatfracties sterk leidend zijn (ruwvoerkwaliteit, snel-fermenteerbare koolhydraten) en stem deze af op de gewenste verschillen voor productiegroepen. Geef glucoseleverend vermogen van een rantsoen aandacht bij schaarste van voedermidellen die rijk zijn aan suikers (bron van glucose bij hoge voeropname-niveaus) en zetmeel (altijd bron van glucose).

Lactatieperiode Geef, vanuit productie geredeneerd, vooral aandacht aan de voeding in de vroege lactatieperiode (dekking van glucose en eiwitbehoefte naast die van VEM). In algemene termen betekent dit o.a. veel bestendig zetmeel per kg DS (streven 60 gram / kg DS). Het totaal zetmeel mag oplopen tot 200-220 gram / kg DS. In de midden en late lactatie mag het best. zetmeel geleidelijk zakken naar 20-25 gram / kg DS, en het totale zetmeel naar 120-150 gram / kg DS. Let, vanuit oogpunt van hoge N-benutting en lage N-excretie, op alle fasen van de lactatiecyclus om het N-gehalte van het rantsoen en de N-excretie te minimaliseren tijdens zowel vroege, midden als late lactatie. Het RE mag geleidelijk aflopen van 14-15 % naar 13,5-14 %. Gras Benut met grasrijke rantsoenen de mogelijkheden die aanpassing van het graslandmanagement (bemestingsniveau en oogsstadium) biedt om de N-opname en de N-excretie te verlagen; voorkom zo veel mogelijk dat dit effect niet weer teniet wordt gedaan door aanpassing in de eiwitbronnen in krachtvoer en bijvoeding. Maak maximaal gebruik van de ruimte die graslandmanagement biedt om het N-gehalte van gras te verlagen zonder al te grote consequenties voor de voederwaarde van gras. Krachtvoer/bijproducten Aanpassing van de samenstelling van krachtvoer of bijproducten biedt altijd veel goede mogelijkheden om N-opname en N-excretie te verlagen. Verteringssnelheden Een hoge verteringssnelheid van het rantsoen levert op papier veel microbieel eiwit. In de praktijk zijn er vaak beperkende factoren, waardoor dit niet gerealiseerd wordt. In de vroege lactatie streven naar een minder snel rantsoen, met veel glucogene energie zorgt voor een lagere piekproduktie, met daarbij een totaliteit hogere N-produktie via de melk, en dus een hogere N-benutting. In de midden en late lactatie moet de verteringssnelheid hoog blijven. Dit kan zonder gezondheidsrisico's. Bijkomend voordeel is dan dat de "melkdrang" uit de energie richting komt i.p.v. uit de extra eiwitvoeding. Wel moet hier opgelet worden voor de totale energievoorzienig, om vervetting van de dieren te voorkomen. Alle bladen in deze serie vindt u via www.hetlnvloket.nl, (vervolgens via Mestbeleid 2006, en Vaktechnische kennis Mestbeleid 2006 ).