ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 3 VERVOER Opdracht 1 de fietser oversteken de bushalte de file Opdracht 8 Hoi Özkan, Gisteren was ik naar een feestje in Amsterdam. Ik had geen vervoer / fiets toen ik naar huis wilde. Ik kon niet met het openbaar vervoer reizen, want het was al laat. s Nachts rijden de bussen / metro s / trams / treinen niet. Daarom ben ik met een taxi naar huis gegaan. De chauffeur was erg aardig! Ik moest 3 euro betalen. Goedkoop, hè? Groetjes, Bastiaan Antwoorden Thema 3 Vervoer 1
Opdracht 17 Wegen in Nederland Als je in een stad of dorp bent, mag je 50 kilometer per uur rijden. Op een autoweg mag je 100 kilometer per uur rijden. En op een snelweg mag je 130 kilometer per uur rijden. Fietsers moeten op het fietspad rijden. Daar is het verboden voor auto s. Opdracht 23 a. Ik eet om tien over acht het ontbijt. b. Ik eet om 8.10 uur het ontbijt. a. De middag begint om twaalf uur. b. De middag begint om 12.00 uur. a. De les is om kwart voor één klaar. b. De les is om 12.45 uur klaar. a. Nuwa gaat om kwart over zeven slapen. b. Nuwa gaat om 19.15 uur slapen. Antwoorden Thema 3 Vervoer 2
a. De metro vertrekt om tien over half zes. b. De metro vertrekt om 5.40 uur / 17.40 uur. Opdracht 34 1. Het is 17.16 uur. Je mist de trein naar Amersfoort. Of: Je hebt de trein naar Amsterdam Centraal gemist. 2. De trein naar Amersfoort vertrekt van spoor 3. 3. De trein naar Amsterdam Centraal stopt in Hilversum, Naarden-B en in Weesp. 4. De trein naar Utrecht Centraal vertrekt om 17.51 uur. 5. Het is 17.21 uur. Ik neem de trein naar Utrecht. 6. Ik ga naar spoor 3. Ik reis naar Amersfoort. Of: Ik moet naar Amersfoort reizen. Opdracht 42 1. Waar reist u heen? a. Ik reis om 12.00 uur. b. Ik reis naar Groningen. 2. Hoe lang is hij? a. Hij is bijna twee meter. b. Hij is dertig jaar. 3. Hoeveel taxi s staan daar? a. Ik neem de eerste taxi. b. Daar staan zes taxi s. 4. Wat ligt er in die kast? a. De kast staat naast de deur. b. In die kast liggen borden. 5. Hoe ga je naar je werk? a. Ik ga met de metro naar mijn werk. b. Ik ga vanmiddag naar mijn werk. 6. Welke trein neem je? a. Ik neem de trein van spoor 5. b. Omdat dat sneller is dan met de auto. Opdracht 46 1. Waar is het station? 2. Wat is dat? 3. Wie bent u? / Hoe heet u? 4. Hoe ga je naar de stad? 5. Ik wil naar Maastricht. Welk spoor moet ik hebben? Of: Van welk spoor vertrekt de trein naar Maastricht? 6. Hoe oud bent u? Antwoorden Thema 3 Vervoer 3
Opdracht 51 1. Ik ga met de fiets 2. Wij komen morgen niet. 3. Hij gaat naar de ingang 4. Kom je naast me zitten? 5. Joep en Martijn gaan werken. 6. Zij komt altijd om 15.00 uur binnen. 7. Ga jij vaak met het openbaar vervoer? 8. Komen jullie tegenwoordig vaak op het station? Opdracht 58 1. Ik ga met de auto. 2. Ferdi gaat met de trap. 3. Elif komt nooit op het station. 4. Joy gaat naar de bushalte. 5. Krystyna komt vandaag niet. 6. Naima komt om 18.00 uur. 7. Dilara komt tegenwoordig op tijd. 8. Gökhan gaat met het openbaar vervoer. Opdracht 66 Nieuw bericht Aan: Onderwerp: v.berent@mail.com file Beste Victor, Er staat tien kilometer file. Ik kom dus later op het werk, denk ik. Tot straks! Groetjes, Jacqueline Opdracht 73 1. Den Haag ligt in het westen van Nederland. Rotterdam ligt ook in het westen van Nederland. 2. In het zuiden van Nederland liggen Tilburg en Eindhoven. 3. Ik woon zelf in Groningen. Dat ligt in het noorden van Nederland. 4. Nederland heeft twaalf provincies en een paar eilanden, zoals Texel. 5. Tilburg en Eindhoven liggen in het zuiden van Nederland. 6. Utrecht ligt in het midden van Nederland. Antwoorden Thema 3 Vervoer 4
Opdracht 81 Hoi Adib! Je moet eerst rechtdoor lopen, naar de Van Weedestraat. Daar moet je linksaf. Daarna moet je linksaf de Prins Bernhardlaan in. Ten slotte moet je de vierde straat rechtsaf, dat is de Margrietlaan! Tot straks! Opdracht 86 1. metro me tro 2. vervoer ver - voer 3. snelweg snel weg 4. bushalte bus hal - te 5. file fi - le 6. bereiken be reik en 7. openbaar o pen baar 8. instappen in stap pen 9. conducteur con duc - teur 10. ongeluk on ge luk Antwoorden Thema 3 Vervoer 5
Opdracht 94 1. 2. b u s h a l t e 3. f i v i 4. n e e 5. v e r k e e r t e s t s r r p v 6. r e i s 7. a u t o w e g k d e t r Antwoorden Thema 3 Vervoer 6