Fiscaal zakboekje. Uitgave januari 2009. geldig vanaf januari 2009. Nationale-Nederlanden Postbus 93604, 2509 AV Den Haag www.nn.



Vergelijkbare documenten
geen max. 12% van de winst max. dotatie oudedagsreserve

Kerncijfers Levensverzekering - kapitaalverzekering. 2. Levensverzekering - lijfrente. Kapitaalverzekering Brede Herwaardering

Inhoud. AOW-franchise 34 Levensloopregeling 34 Afkoop kleine pensioenen 35 Gouden handdruk 35

Belastbaar inkomen Maar niet Tarief premie Heffing over totaal meer dan meer dan Belastingtarief volksverzekering Totaal tarief van de schijven

Fiscaal zakboekje geldig vanaf januari 2010

ASR Kerncijfers 2013

Fiscale en sociale cijfers 2012 per 1 januari 2012

Cijfer- en percentageoverzicht LIJFRENTEVERZEKERING

Bijlage WFTNIVO examens Bijlage WFTNIVO examens Inhoud. Belastingtarief box 2 en 3

Overzicht Fiscale Cijfers 2013 en 2014 (per januari 2014)

1. Wet Inkomstenbelasting 2001

Belastingplan Vs

Fiscale cijfers 2008

1. Wet Inkomstenbelasting 2001

belastingtarief tarief premie volksverzekeringen

FISCALE CIJFERS 2014 SCFB adviseert het Fintool.nl abonnement

Belastingcijfers 2015

belastingtarief tarief premie volksverzekeringen

Belastingcijfers 2017

Belastingcijfers 2016

Cijfers Algemeen. Schijventarief box 1 jonger dan AOW-leeftijd Belastbaar inkomen meer dan. maar niet meer dan. belastingtarief tarief premie

Bijlage: Pensioenvoorzieningen

Belastingspecial 2011

Programma. Inleiding wettenbundel fiscaal. FFP opleiding Fiscaal. Inleiding Wettenbundel IB 2001, IWIB, UBIB, URIB. Box 1.

Belastingspecial 2014

Cijfers Algemeen. Schijventarief box 1 jonger dan AOW-leeftijd Belastbaar inkomen meer dan. maar niet meer dan. belastingtarief tarief premie

Cijfers Algemeen. Schijventarief box 1 jonger dan AOW-leeftijd Belastbaar inkomen meer dan. maar niet meer dan. belastingtarief tarief premie

Cijfers Algemeen. Schijventarief box 1 jonger dan AOW-leeftijd Belastbaar inkomen meer dan. maar niet meer dan. belastingtarief tarief premie

Bijlage WFt Opleidingen

Werkstuk Economie Belastingstelsel 2001

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

Aanvullende toelichting Belasting berekenen bij emigratie of immigratie in 2016

tarief belastingschijf 1 37% 36,25%* (5,1% belastingen en 31,15% premies) tarief belastingschijf 2 42% 42%* (10,85% belastingen en 31,15% premies)

Als u premies betaalt voor een lijfrenteverzekering of een andere inkomensvoorziening

Cijfer- en percentageoverzicht Wet inkomstenbelasting Box 2 Box 3. Persoonsgebonden aftrek* 25% Gecombineerde heffingskorting

Inkomstenbelasting - Inleiding -- Deel 2

Heffingskortingen 2016

Als u gaat samenwonen

Aangeven van vermogensbestanddelen. Aanmerkelijk belang. Aanvullende alleenstaande-ouderkorting. Aanvullende combinatiekorting

Memo belastingen en sociale zekerheid 2008

Als u 65 jaar of ouder bent

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

Aanvullende toelichting Belasting berekenen bij emigratie of immigratie in 2015

Inleiding. Inhoud. uw verzekering en de inkomstenbelasting

Bijlage Lindenhaeghe Examens 2013 Wft Hypothecair Krediet Wft Levensverzekeringen

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen


HRo - Inkomstenbelasting - Inleiding -- Deel 2

HRo - Inkomstenbelasting - Inleiding -- Deel 2. Versie aug

Bijlage Lindenhaeghe Examens 2013 Wft Pensioenverzekeringen

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

Fiscaliteiten en Sociale Verzekeringswetten

AEGON Kennis AEGON Fiscaliteiten en Sociale Verzekerings wetten 2012

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

belastingplichtigen tot 65 jaar: ,50 % % % %

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2009

Als u gaat trouwen. Sommige inkomsten en aftrekposten kunt u verdelen. Let op! PA 940-1Z71FD

Als u bedragen betaalde voor inkomensvoorzieningen die in 2008 voor aftrek in aanmerking komen

AEGON Kennis AEGON Fiscaliteiten en Sociale Verzekerings wetten 2009

schijventarief box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning) buitengewone uitgaven drempel reisaftrek per openbaar vervoer belastingtarief box 2 en 3

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

1. Inkomstenbelasting/premie

Je eigen woning en de Belastingdienst in 2012

1. Belastingen Schijf: Loon op jaarbasis: Niet meer dan: Totaal tarief: Heffing over totaal van de schijven:

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

algemeen 1.1 Belastingplichtige/partner/pleegkinderen / 17

Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2007

Fiscale informatie voor het jaar Onderwerpen. Boxenstelsel. uw verzekering en de inkomstenbelasting. Schijventarief 2014

Hoofdstuk 52 Wijzigingen 2018 en later

Fiscale informatie voor het jaar Onderwerpen. Schijventarief 2015

Aanvullende toelichting Belasting berekenen bij emigratie of immigratie in 2016

Regelingen en voorzieningen CODE

Kapitaalverzekeringen en de eigen woning

Als u gaat samenwonen

Fiscale informatie voor het jaar Onderwerpen. uw verzekering en de inkomstenbelasting. Schijventarief 2013

Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2011

Als u premies betaalde voor inkomensvoorzieningen die in 2007 voor aftrek in aanmerking komen

Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen

D e fiscale inflatiecorrectie

Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2006

1. Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv)

Als u premies betaalde voor inkomensvoorzieningen die in 2003 voor aftrek in aanmerking komen

AEGON Kennis AEGON Fiscaliteiten en Sociale Verzekerings wetten 2013

Als u premies betaalde voor inkomensvoorzieningen die in 2006 voor aftrek in aanmerking komen

,15% 27,65% 40,80% ,80% 40,80% % 52% ,15% 9,75% 22,90% 6.

Kapitaalverzekeringen en de eigen woning

De ingangsdatum ligt uiterlijk in het jaar waarin u de verhoogde AOW leeftijd bereikt vermeerderd met vijf jaar.

Aegon Fiscaliteiten en Sociale Verzekeringswetten

7.7. Samenvatting door een scholier 2041 woorden 26 juni keer beoordeeld

Kerncijfers Dit is een uitgave van Fortis ASR Adviesbureau Fiscale en Juridische Zaken.

Wijzigingen in de belastingheffing met ingang van 1 januari 2004

Fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2016

VvAA belastingworkshop. Februari/maart 2014

Quickscan Rapport. In opdracht van Rijksoverheid heeft Klinkende Taal op alle teksten op

Als u gaat scheiden. Let op! PA 960-1Z71FD (1019)

Aegon Fiscaliteiten en Sociale Verzekeringswetten

Informatiewijzer Jaaropgave 2015 Uw hypotheek en de belasting in 2015

Bijlage. ING Direct Ingaande Lijfrente

Transcriptie:

Uitgave januari 2009 Fiscaal zakboekje geldig vanaf januari 2009 Nationale-Nederlanden Postbus 93604, 2509 AV Den Haag www.nn.nl 60-30.0902 NnL

Deze uitgave geeft u een globaal inzicht in de voor de verzekeringspraktijk van belang zijnde fiscale en sociaalrechtelijke wetgeving voor het jaar 2009. Hoewel de inhoud van deze uitgave met de uiterste zorgvuldigheid is samengesteld, kunnen wij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele onjuistheden.

1 Inhoud Inkomstenbelasting Heffing inkomstenbelasting Wet IB 2001 3 Tarieven inkomstenbelasting 8 Persoonsgebonden aftrek 10 Heffingskorting 11 Partnerregeling 15 Inkomen uit werk en woning (box 1) 17 Urencriterium 17 MKB-winstvrijstelling 17 Oudedagsreserve voor ondernemers 17 Ondernemersaftrek 18 Bedrijfsspaarregelingen 20 Eigen woning 21 Bijleenregeling 22 Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld 23 Kapitaalverzekering eigen woning (box 1) 23 Lijfrentevormen 24 Lijfrentepremieaftrek 27 Terugwenteling lijfrentepremieaftrek 30 Alimentatielijfrente 31 Lijfrente ter verrekening van pensioenrechten 31 Lijfrente voor een invalide kind 31 Privé-gebruik auto 32 Inkomen uit sparen en beleggen (box 3) 32 Pensioen AOW-franchise 34 Levensloopregeling 35 Afkoop kleine pensioenen 36 Gouden handdruk 36

2 Successiewet Tarieven successiewet 38 Vrijstellingen van het successierecht 40 Vrijstellingen van het schenkingsrecht 41 Sociale Zekerheid Premiepercentages 42 Hoofdlijnen Anw 42 Anw-uitkeringen 43 AOW-uitkering 44 Wettelijk minimumloon 45 Kinderbijslag 45 De Zorgverzekeringswet (ZVW) 47 Gebruikte afk ortingen: Wet IB 1964 : Wet op de inkomstenbelasting 1964 Wet IB 2001 : Wet inkomstenbelasting 2001 BSR : Bedrijfsspaarregelingen PVV : Premies volksverzekeringen Wet WOZ : Wet waardering onroerende zaken KEW : Kapitaalverzekering eigen woning BEW : Beleggingsrecht eigen woning SEW : Spaarrekening eigen woning

3 BOX 1 Inkomen uit werk en woning Inkomensbestanddelen: BOX 2 Inkomen uit aanmerkelijk belang Inkomensbestanddelen: BOX 3 Inkomen uit sparen en beleggen Inkomensbestanddelen: winst uit onderneming loon resultaat uit overige werkzaamheden periodieke uitkeringen en verstrekkingen inkomsten uit eigen woning negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen negatieve persoonsgebonden aftrek reguliere voordelen vervreemdingsvoordelen Forfaitair rendement (4% van bezittingen minus schulden minus heffingvrij vermogen) Af: uitgaven voor inkomensvoorzieningen persoonsgebonden aftrek aftrekbare kosten Tarief: progressief (max. 52%) Af: aftrekbare kosten persoonsgebonden aftrek Tarief: 25% Af: kosten zijn niet aftrekbaar persoonsgebonden aftrek Tarief: 30% Verliesv errekening: alleen voor box 1- verliezen mogelijk Verliesv errekening: alleen voor box 2- verliezen mogelijk Verliesv errekening: niet mogelijk

4 Schema berekening belastbaar inkomen Wet IB 2001 BOX 1 Winst uit onderneming... Zelfstandigenaftrek... Speur- en ontwikkelingswerkaftrek... Meewerkaftrek... Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid... Stakingsaftrek... + Ondernemersaftrek... +... MKB-winstvrijstelling (10,5%).. -/- Belastbare winst uit onderneming... Loon... Reisaftrek... -/- Belastbaar loon... Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden... Periodieke uitkeringen en verstrekkingen... Aftrekbare kosten... -/- Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen... Voordelen eigen woning... Aftrekbare kosten eigen woning... -/-... Belastbaar voordeel KEW/BEW/SEW... + Inkomsten uit eigen woning... Negatieve uitgaven voor inkomens-voorzieningen... Negatieve persoonsgebonden aftrek... + Totaal inkomensbestanddelen box 1...

5 Totaal inkomensbestanddelen box 1... Uitgaven voor inkomensvoorzieningen... Totaal in aanmerking te nemen uitgaven box 1... -/-... Inkomen uit werk en woning... Te verrekenen verliezen uit werk en woning... Uitgaven voor onderhoudsverplichtingen... Verliezen op beleggingen in durfkapitaal... Uitgaven levensonderhoud kinderen... Buitengewone uitgaven... Weekenduitgaven gehandicapten... Scholingsuitgaven... Uitgaven monumentenpanden... Aftrekbare giften... + Persoonsgebonden aftrek... -/- -/- Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)...

6 BOX 2 Reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang... Aftrekbare kosten... -/- Belastbare reguliere voordelen... Vervreemdingsvoordelen... +... Persoonsgebonden aftrek... -/- Inkomen uit aanmerkelijk belang... Te verrekenen verliezen uit aanmerkelijk belang *... -/- Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2)... * Indien sprake is van een nog niet verrekend aanmerkelijk belangverlies terwijl er in het kalenderjaar en het daaraan voorafgaande kalenderjaar geen aanmerkelijk belang meer wordt gehouden, wordt dit verlies omgezet in een belastingkorting. De belastingkorting bedraagt 25% van het nog niet verrekende verlies.

7 BOX 3 Bezittingen begin van het jaar... Schulden begin van het jaar... -/- Rendementsgrondslag begin van het jaar... Bezittingen einde van het jaar... Schulden einde van het jaar... -/- Rendementsgrondslag einde van het jaar... + Totaal... / 2 Gemiddelde rendementsgrondslag... Heffingvrij vermogen (basisbedrag)... Ouderentoeslag... Kindertoeslag... + Totaal heffingvrij vermogen... -/- Grondslag forfaitair rendement *... x 4% Voordeel uit sparen en beleggen... Persoonsgebonden aftrek... -/- Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3)... * De grondslag voor de berekening van het forfaitaire rendement kan niet negatief zijn.

8 Heffing inkomstenbelasting Wet IB 2001 Box 1 Belastbaar inkomen uit werk en woning IB PVV * 0 17.878 2,35 % 31,15 % 17.878 32.127 10,85 % 31,15 % 32.127 54.776 42,00 % - 54.776 e.v. 52,00 % - Box 2 Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belan IB PVV 25,00 % - Box 3 Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen IB PVV Belastbaar inkomen S&B 30,00 % - Verzamelinkomen Gecombin Inkomen box 1 } IB/PVV-bed Inkomen box 2 Verzamelinkomen IB-bedrag b Inkomen box 3 IB-bedrag b Gecombineerde inkomensheffing -/- heffingskortin * Voor belastingplichtigen van 65 jaar of ouder bedraagt het p

9 g (a.b.) (S&B) Totaal IB/PVV-maximum IB/PVV- 33,50 % 5.989,- bedrag 42,00 % 11.973,- Box 1 42,00 % 21.485,- 52,00 % - Totaal 25,00 % Box 2 Totaal IB-bedrag 30,00 % box 3 eerde inkomensheffing } rag box 1 ox 2 ox 3 Gecombineerde inkomensheffing g = verschuldigde IB en premies VV remiepercentage 13,25%

10 Persoonsgebonden aftrek De persoonsgebonden aftrek is het totaal van de volgende bedragen: a. uitgaven voor onderhoudsverplichtingen, zoals de betaling van alimentatie; b. verliezen op beleggingen in durfkapitaal; c. uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, jonger dan 30 jaar, die ten minste in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden; d. uitgaven voor specifieke zorgkosten * ; e. weekenduitgaven voor gehandicapten; f. scholingsuitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning; g. uitgaven voor monumentenpanden; h. aftrekbare giften. * In 2009 vervalt de aftrek voor buitengewone uitgaven. Hiervoor in de plaats komt de Regeling uitgaven voor specifieke zorgkosten. De in de wet genoemde specifieke zorgkosten, bijvoorbeeld de kosten voor medicijnen, zijn aftrekbaar. Kosten voor bijvoorbeeld een bril of begrafeniskosten zijn niet langer aftrekbaar. De persoonsgebonden aftrek komt allereerst in mindering op het inkomen uit werk en woning. De persoonsgebonden aftrek kan het inkomen uit werk en woning niet verder dan tot nihil verminderen. Als de persoonsgebonden aftrek niet geheel of gedeeltelijk in mindering heeft kunnen komen op het inkomen uit werk en woning, komt het restant allereerst in mindering op het inkomen uit sparen en beleggen (niet verder dan nihil) en vervolgens op het inkomen uit aanmerkelijk belang (niet verder dan nihil). Als de persoonsgebonden aftrek niet volledig in aanmerking kan worden genomen, schuift deze in zoverre door naar het volgende jaar.

11 Heffingskorting De standaardheffingskorting is het gezamenlijke bedrag van de in de Wet IB 2001 genoemde heffingskortingen. De kinderkorting is vanaf 1 januari 2008 vervallen. Hiervoor in de plaats is de kindertoeslag ingevoerd: zie pagina 45. De heffingskortingen zijn: a. de algemene heffingskorting: deze bedraagt 2.007,- en voor 65-plussers 935,-. Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. Partners hebben ieder zelfstandig recht op deze heffingskorting. Zij kunnen de korting niet overdragen aan hun partner. Heeft een van de partners geen of weinig inkomen en kan hij dus zijn eigen heffingskorting niet (geheel) gebruiken, dan kan hij onder bepaalde voorwaarden (een deel van) het bedrag rechtsreeks uitbetaald krijgen door de Belastingdienst. Van weinig inkomen is in dit verband sprake als het totaalbedrag aan salaris, uitkering of pensioen lager is dan 5.991,- en er geen ander inkomen is. Voorwaarde voor uitbetaling is dat de partner van de belastingplichtige voldoende inkomen heeft en voldoende belasting betaalt. De overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting wordt afgebouwd in 15 jaar tijd met 6,67% per jaar. De afbouw start in 2009. Dit betekent dat er in dit jaar 1.873,- van de algemene heffingskorting overgedragen mag worden aan de partner. De beperking van de overdraagbaarheid geldt niet als de belastingplichtige waarnaar de korting wordt overgedragen geboren is voor 01-01-1972 of als er in het huishouden kinderen van 5 jaar of jonger aanwezig zijn. Voor deze groepen blijft de heffingskorting 100% overdraagbaar. b. de arbeidskorting: deze is van toepassing voor de belastingplichtige die met tegenwoordige arbeid winst uit onderneming, loon of resultaat uit werkzaamheden geniet. Het gezamenlijk bedrag vormt de arbeidskortinggrondslag. De arbeidskorting bedraagt de som van:

12 1. 1,738 % van de arbeidskortinggrondslag tot 8.859,- (maximaal 154), en 2. 12,381 % van de arbeidskortinggrondslag, voor zover deze meer bedraagt dan 8.859,-, waarbij de som van de bedragen berekend op de voet van de onderdelen a & b niet meer bedraagt dan 1.504,- en verminderd met 3. 1,25% van de arbeidskortingsgrondslag voor zover die meer bedraagt dan 42.509,-. De vermindering is maximaal 24,-. I II III Leeftijd op Percentage Percentage Maximum Maximum 1 januari arbeidskorting- arbeidskorting- 1 en 11, lage 1 en 11, hoge grondslag tot grondslag boven inkomens (tot inkomens (v.a. 8.859,- 8.859,- 42.509,-) 42.509,-) tot 57 jaar 1,738% 12,381% 1.504,- 1.480,- 57 t/m. 59 1,738% 14,747% 1.762,- 1.738,- 60 t/m. 61 1,738% 17,095% 2.018,- 1.994,- 62 en ouder 1,738% 19,442% 2.274,- 2.250,- Voor 65-plussers met een laag inkomen bedraagt de arbeidskorting maximaal 1.059,-. 65-Plussers met een hoog inkomen hebben recht op een arbeidskorting van maximaal 1.048,-. c. de alleenstaande-ouderkorting: deze is van toepassing voor de belastingplichtige die geen partner heeft en in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden een huishouding voert met een of meer kinderen, bij de aanvang van het kalenderjaar jonger dan 27 jaar, die in belangrijke mate door hem/haar worden onderhouden. De alleenstaande-ouderkorting bedraagt 902,-. Voor 65- plussers: 421,-. d. de aanvullende alleenstaande-ouderkorting: deze korting is van toepassing als op de belastingplichtige de alleenstaande-ouderkorting van toepassing is, de belastingplichtige tegenwoordige arbeid verricht en in het kalenderjaar gedurende meer dan zes

maanden tot het huishouden een kind behoort dat jonger is dan zestien jaar bij de aanvang van het kalenderjaar. De aanvullende alleenstaande-ouderkorting bedraagt 4,3% van het bedrag dat wegens het verrichten van werkzaamheden aan winst uit onderneming, loon of resultaat uit een of meer werkzaamheden is begrepen in het inkomen in box 1. De aanvullende alleenstaande-ouderkorting bedraagt maximaal 1.484,-. Voor 65-plussers: 692,-, e. de ouderenkorting: deze korting is van toepassing op de belastingplichtige die aan het einde van het belastingjaar (of bij het einde van de belastingplicht) ten minste 65 jaar is en bedraagt 476,- bij een verzamelinkomen van niet meer dan 32.782,-, f. de alleenstaande ouderenkorting: voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar recht heeft op een AOW-uitkering voor ongehuwden (of recht zou hebben op een dergelijke uitkering bij voldoende verzekerde jaren). De alleenstaande ouderenkorting bedraagt 535,-, g. inkomensafhankelijke combinatiekorting: de minstverdienende partner en de werkende alleenstaande ouder die de zorg heeft voor kinderen onder de 12 jaar heeft recht op een inkomensafhankelijke combinatiekorting van 1.765,-. Voor 65-plussers 823,-. De combinatiekorting is per 2009 vervallen. h. de jonggehandicaptenkorting: deze geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar recht heeft op een Wajonguitkering tenzij voor hem/haar de ouderenkorting geldt. De jonggehandicaptenkorting bedraagt 678,-, i. korting voor maatschappelijke beleggingen: deze korting bedraagt 1,3% van het bedrag aan maatschappelijke beleggingen dat in box 3 is vrijgesteld, j. korting van beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen: deze korting bedraagt 1,3% van het bedrag aan beleggingen in durfkapitaal dat in box 3 is vrijgesteld, k. levensloopverlofkorting: deze geldt voor deelnemers aan de levensloopregeling. Bij reguliere opname van het tegoed heeft 13

14 men recht op deze korting. Per jaar dat er is deelgenomen bedraagt de levensloopverlofkorting 195,-, l. ouderschapsverlofkorting: deze bedraagt 3,99 per verlofuur. De ouderschapsverlofkorting geldt voor de belastingplichtige die in 2009 gebruikmaakt van zijn wettelijke recht op ouderschapsverlof. Met ingang van 1 januari 2009 is het wettelijke recht op ouderschapsverlof uitgebreid van 13 weken naar 26 weken. De voorwaarde dat de belastingplichtige deelneemt aan de levensloopregeling is vervallen. De korting wordt berekend door het aantal uren ouderschapsverlof in het kalenderjaar te vermenigvuldigen met een bedrag van 50% van het bruto minimumuurloon per opgenomen verlofuur. De korting bedraagt niet meer dan de terugval in het belastbare loon in 2009 ten opzichte van 2008. m.per 1 januari 2009 is de doorwerkbonus geïntroduceerd. De doorwerkbonus zal belastingplichtigen moeten motiveren om na hun 62e door te blijven werken. Mensen die in een jaar 62 worden en blijven werken, ontvangen deze doorwerkbonus die als heffingskorting via de aanslag inkomstenbelasting wordt toegekend. De hoogte van de bonus loopt tot 65 jaar met de leeftijd en met het inkomen uit arbeid op. De hoogte van de doorwerkbonus wordt berekend aan de hand van een leeftijdsafhankelijk percentage welke toegepast wordt op het inkomen uit werk tussen 8.860,- en 54.776,-. De doorwerkbonus heeft geen effect op de arbeidskorting voor ouderen. Doorwerkbonus Leeftijd Percentage Maximum 62 5% 2.296,- 63 7% 3.214,- 64 10% 4.592,- 65 2% 918,- 66 2% 918,- 67 e.v. 1% 459,-

15 Het totaal van de standaardheffingskorting wordt verdeeld over de verschuldigde inkomstenbelasting en de verschuldigde premies volksverzekeringen. Het totaal van de verdeelde heffingskortingen wordt ook wel de gecombineerde heffingskorting genoemd. In beginsel kunnen heffingskortingen alleen maar worden toegepast ten aanzien van de belastingplichtige zelf. Het bedrag van de gecombineerde heffingskorting bedraagt maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing, zodat in beginsel nooit meer aan heffingskortingen kan worden verleend dan er aan inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen tegenover staat. Uitzondering. Verhoging bij partners: In één geval wordt, ondanks het geheel of gedeeltelijk ontbreken bij een belastingplichtige van verschuldigdheid van IB en PVV, zijn gecombineerde heffingskorting verhoogd. Als namelijk het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing lager is dan het totaalbedrag van: 93 1 /3% van de algemene heffingskorting, de voor de belastingplichtige geldende arbeidskorting, de (aanvullende) combinatiekorting, de ouderschapsverlofkorting en de levensloopverlofkorting, wordt de gecombineerde heffingskorting voor de belastingplichtige met een partner verhoogd tot dit totaalbedrag. De verhoging bedraagt nooit meer dan het bedrag van de daadwerkelijk door de partner verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (na aftrek van zijn gecombineerde heffingskorting). Partnerregeling Onder de Wet IB 2001 wordt onder een partner het volgende verstaan:

16 a. de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot, b. de ongehuwde meerderjarige die met de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden onafgebroken een gezamenlijke huishouding voert en gedurende die tijd op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en samen en uitsluitend met de belastingplichtige voor het kalenderjaar kiest voor kwalificatie als partner. Bepaalde samenwoners kunnen niet voor het partnerschap kiezen. Met name moet hierbij worden gedacht aan een belastingplichtige die met een bloedverwant in de eerste graad (kind) samenwoont, tenzij beide samenwoners ouder zijn dan 27 jaar bij de aanvang van het kalenderjaar. Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en bestanddelen van de rendementsgrondslag van de belastingplichtige en zijn partner worden geacht bij hen op te komen, respectievelijk tot hun bezit te behoren, in de onderlinge verhouding die zij daarvoor kiezen. Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn belastbare inkomsten uit eigen woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang (voor vermindering met de persoonsgebonden aftrek) en de persoonsgebonden aftrek.

17 Inkomen uit werk en woning (box 1) Winst uit onderneming Urencriterium Om als ondernemer gebruik te kunnen maken van bepaalde fiscale regelingen, zoals oudedagsreserve, zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling, dient voldaan te zijn aan het urencriterium. Het urencriterium houdt in dat een ondernemer in een jaar ten minste 1225 uur aan werkzaamheden voor de onderneming besteedt. Indien de belastingplichtige daarnaast als werknemer nog loon geniet of vanwege overige werkzaamheden resultaat realiseert, dient hij bovendien de werkzame tijd grotendeels (meer dan 50%) voor de onderneming werkzaam te zijn. Het grotendeelscriterium geldt niet voor startende ondernemers. Een startende ondernemer is een ondernemer die in een of meer van de vijf voorafgaande jaren geen ondernemer was. MKB-winstvrijstelling Voor ondernemers die voldoen aan het urencriterium geldt een vrijstelling van 10,5% van de winst na aftrek van de ondernemersaftrek. Voor stakende ondernemers geldt het urencriterium niet. Oudedagsreserve voor ondernemers De dotatie aan de oudedagsreserve bedraagt 12% van de winst met een maximale dotatie van 11.590,-. Aan de oudedagsreserve mag alleen gedoteerd worden als de ondernemer aan het begin van het kalenderjaar jonger is dan 65 jaar en hij voldoet aan het urencriterium. De oudedagsreserve mag door dotatie niet boven het ondernemingsvermogen uitkomen. De oudedagsreserve komt op de balans van de onderneming te staan. De oudedagsreserve neemt verplicht af tot de eindstand van het ondernemingsvermogen, als: de belastingplichtige in het kalenderjaar zijn onderneming

18 (gedeeltelijk) staakt, of de ondernemer voor het desbetreffende jaar niet voldoet aan de voor toevoegingen aan de oudedagsreserve geldende eisen (urencriterium *, jonger dan 65 jaar). * De vrijval vindt plaats aan het einde van het tweede jaar dat niet aan het urencriterium is voldaan. Ondernemersaftrek De ondernemersaftrek is een fiscale aftrekpost voor ondernemers. Voor medegerechtigden, die weliswaar winst uit onderneming genieten, geldt de ondernemersaftrek niet. De ondernemersaftrek bestaat uit vijf delen: zelfstandigenaftrek aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O-aftrek) meewerkaftrek startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid stakingsaftrek Zelfstandigenaftrek krijgt de ondernemer die voldoet aan het urencriterium en aan het begin van het kalenderjaar jonger is dan 65 jaar. Zelfstandigenaftrek Bij een winst Tot ten Bedraagt de vanaf: hoogste: zelfstandigenaftrek: - 13.695,- 9.251,- 13.695,- 15.890,- 8.600,- 15.890,- 18.080,- 7.953,- 18.080,- 51.765,- 7.087,- 51.765,- 53.955,- 6.470,- 53.955,- 56.150,- 5.785,- 56.150,- 58.340,- 5.106,- 58.340,- e.v. 4.488,-

19 Voor startende ondernemers wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met een bedrag van 2.070,-. Een startende ondernemer is een ondernemer die in een of meer van de vijf voorafgaande jaren geen ondernemer was. Deze verhoogde zelfstandigenaftrek vindt per ondernemer niet meer dan driemaal plaats. De zelfstandig ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, heeft recht op een zelfstandigenaftrek van 50% van de zelfstandigenaftrek van de ondernemer die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. S&O-aftrek Ondernemers die aan het urencriterium voldoen en in het kalenderjaar ten minste 500 uur aan speur- en ontwikkelingswerk besteden, komen in aanmerking voor de S&O-aftrek. Deze bedraagt 11.806,-. Voor startende ondernemers waarbij niet meer dan tweemaal de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk is toegepast, wordt dit bedrag verhoogd met 5.904,-. Meewerkaftrek Ondernemers die aan het urencriterium voldoen en een partner hebben die zonder vergoeding meewerkt in de onderneming, komen in aanmerking voor de meewerkaftrek. Aantal meewerkuren: De meewerkaftrek bedraagt het percentage van de winst: Vanaf: Tot: - 525-525 875 1,25% 875 1225 2,00% 1225 1750 3,00% 1750 e.v. 4,00%

20 Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid De startersafrek geldt voor mensen die hun onderneming beginnen vanuit een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Er geldt een verlaagd urencriterium van 800 uur. De aftrek wordt 3 jaar gegeven: Jaar 1 12.000,- Jaar 2 8.000,- Jaar 3 4.000,- De startersaftrek kan nooit hoger zijn dan de winst. Stakingsaftrek in euro's In geval van staking geldt een stakingsaftrek van 3.630,-. Elke ondernemer kan de vrijstelling slechts eenmaal in zijn leven gebruiken voor alle ondernemingen tezamen. Eerder gebruikte stakingsaftrek komt in mindering op het maximumbedrag. Bedrijfsspaarregelingen Een werknemer kan slechts bij één werkgever deelnemen aan de spaarloonregeling. Het bedrag dat de werknemer in 2009 mag sparen bedraagt maximaal 613,- (gelijk aan 2008). Als een werknemer in 2008 bij een werkgever wil sparen via de spaarloonregeling, dan moet voldaan worden aan de volgende drie voorwaarden: 1. de werknemer is sinds 1 januari 2009 bij die werkgever in dienst; 2. die werkgever past ten aanzien van die werknemer sinds 1 januari 2009 de algemene heffingskorting toe; 3. de werknemer heeft dat jaar nog niet deelgenomen aan de levensloopregeling.

21 Als een werknemer na de eerste dag van het kalenderjaar bij een werkgever in dienst treedt, kan hij dus niet van de spaarloonregeling van die werkgever gebruik maken. Het tarief voor de eindheffing over spaarloon bedraagt 25%. In de inkomstenbelasting geldt voor het jaar 2009 een vrijstelling in box 3 van maximaal 17.025,- voor geblokkeerde spaarloontegoeden (gelijk aan 2008). Deblokkeringsmogelijkheden Deblokkeringsgrond Verwerving eigen woning Start eigen onderneming Aankoop effecten Verlof Financiering eigen scholingsuitgaven Aflossing hypotheek eigen woning Premiebetaling levensverzekering gekoppeld aan hypotheek eigen woning Vrijwillige pensioenpremiebetaling Lijfrenteverzekeringen (Bepaalde) kapitaalverzekeringen Financiëring kinderopvang Beeïndiging dienstbetrekking Scholingsuitgaven Spaarloonregeling Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Eigen woning Onder eigen woning wordt verstaan een (deel van een) gebouw, woonwagen of woonboot, voor zover dat anders dan tijdelijk als hoofdverblijf, niet voor een onderneming, aan belastingplichtige of diens huisgenoten ter beschikking staat. Er kan slechts sprake zijn van één hoofdverblijf. De voordelen uit eigen woning worden forfaitair vastgesteld.

22 De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van: rente van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan voor de aankoop, de verbetering en/of het onderhoud van de eigen woning * en periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de eigen woning Rentekosten in verband met de eigen woning zijn maximaal 30 jaar aftrekbaar. Per 1 januari 2009 is de bovengrens ( 9.300,- in 2008) van het eigenwoningforfait vervallen. Eigenwoningforfait op jaarbasis WOZ-waarde Maar niet meer Eigenwoningforfait woning meer dan: dan: (percentage WOZ-waarde) - 12.500,- - 12.500,- 25.000,- 0,20% 25.000,- 50.000,- 0,30% 50.000,- 75.000,- 0,40% 75.000,- e.v. 0,55% * Renten van schulden die zijn aangegaan ter betaling van genoemde rente zijn niet aftrekbaar. Bijleenregeling Met ingang van 2004 is de renteaftrekbeperking in de wet opgenomen die bekend staat onder de naam bijleenregeling. De gedachte achter deze regeling is dat de eigenwoningschuld (waarover de rente aftrekbaar is) bij verhuizing mag worden verhoogd voor zover de hogere prijs van de aanschaf van de nieuwe woning niet kan worden betaald uit de opbrengst van de oude woning (het zogeheten vervreemdingssaldo ).

23 Onder vervreemdingssaldo eigen woning wordt in beginsel verstaan de prijs waarvoor de woning is verkocht, verminderd met de op dat moment nog resterende eigenwoningschuld en verminderd met de kosten ter zake van de verkoop (bijv. makelaarscourtage). De regeling gaat er vanuit dat het vervreemdingssaldo eigen woning wordt geherinvesteerd in een eigen woning. Het vervreemdingssaldo eigen woning wordt opgenomen in een eigenwoningreserve. De stand van die reserve geeft het bedrag aan dat bij de verwerving van een eigen woning met eigen vermogen dient te worden gefinancierd. Als de financiering toch met vreemd vermogen plaatsvindt dan valt in zoverre de schuld niet in box 1 maar in box 3. Het maximale bedrag aan schulden ter zake waarvan de rente als aftrekbare eigenwoningkosten in aanmerking kan worden genomen, wordt gevonden door op de aankoopprijs van de nieuwe woning (vermeerderd met de aankoopkosten) de reserve in mindering te brengen. Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld Sinds 2005 wordt er een aftrek verleend als het saldo van het eigenwoningforfait minus de aftrekbare kosten (hypotheekrente) positief is. De hoogte van de aftrek is gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten. Kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen woning (box 1) Vanaf 1 januari 2008 is het ook mogelijk om bij een bank of beleggingsinstelling fiscaal gefaciliteerd te sparen voor de aflossing van de eigenwoningschuld. De regels zijn vergelijkbaar met de regels voor een kapitaalverzekering eigen woning. Waar in de tekst wordt gesproken over een kapitaalverzekering eigen woning, wordt ook een spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning bedoeld.

24 Tot het voordeel uit een kapitaalverzekering eigen woning behoort niet de rente begrepen in de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning voorzover de uitkering niet meer bedraagt dan 33.500,- als: a. de uitkering heeft gediend tot aflossing van schulden die zijn aangegaan voor de aankoop, de verbetering en/of het onderhoud van de eigen woning, en b. voor de verzekering ten minste 15 jaar of, als de verzekering tot uitkering komt door eerder overlijden, tot het overlijden, jaarlijks premies zijn voldaan en c. de hoogste premie niet meer heeft bedragen dan het tienvoud van de laagste. Als er ten minste 20 jaar premie wordt betaald, wordt de maximale vrijstelling verhoogd tot 147.500,-. Op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekeringen worden op het moment dat deze worden aangepast aan de voorwaarden voor een kapitaalverzekering eigen woning als zodanig aangemerkt. Het bedrag van de vrijstelling kan per belastingplichtige slechts één keer worden genoten. Lijfrentevormen Met ingang van 2008 is het mogelijk om fiscaal gefaciliteerd te sparen voor een oudedagsvoorziening bij een bank of een beleggingsinstelling. Voorheen waren lijfrentepremies alleen aftrekbaar als zij waren verschuldigd aan een toegelaten verzekeraar. Hier is nu dus verandering in gekomen. De voorwaarden voor lijfrentepremieaftrek bij een bank of beleggingsinstelling zijn nagenoeg gelijk aan de voorwaarden voor lijfrentepremieaftrek bij een verzekeraar. Er zijn wel een paar verschillen.

25 Tegenover het recht van premieaftrek staat dat de uitkeringen uit een lijfrenteverzekering zijn belast met inkomstenbelasting, ook als de premies niet daadwerkelijk zijn afgetrokken. Voor dit gedeelte van de verzekering geldt de saldomethode. Tot een bedrag aan niet-afgetrokken premies van 2.269,- per belastingplichtige per jaar, is de uitkering onbelast. Over het meerdere is wel inkomstenbelasting verschuldigd. Voor de volgende lijfrentevormen is lijfrentepremieaftrek toegestaan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen lijfrentevoorzieningen bij een verzekeraar en bij een bank/beleggingsinstelling. 1. Oudedagslijfrente : Lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige en uiterlijk ingaan in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 70 * jaar bereikt. Verzekeraar: De uitkeringen eindigen uitsluitend bij het overlijden van de belastingplichtige. Bank/beleggingsinstelling: De uitkeringen hebben een looptijd van minimaal twintig jaar plus het aantal jaren dat de belastingplichtige jonger is dan 65 jaar. Komt de belastingplichtige voor het einde van de looptijd te overlijden, dan komen de resterende lijfrentetermijnen toe aan zijn erfgenamen. * De staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat ondernemers die ten tijde van de staking al ouder zijn dan 70 jaar toch stakingswinst (en een oudedagsreserve) kunnen omzetten in een lijfrente mits de lijfrentetermijnen direct ingaan. 2. Nabestaandenlijfrente : lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan een natuurlijk persoon en ingaan bij het

26 overlijden van de belastingplichtige of zijn (gewezen) partner. Verzekeraar: De uitkeringen mogen toekomen aan elke natuurlijke persoon. In bepaalde gevallen mag de lijfrente slechts eindigen op uiterlijk de 30-jarige leeftijd dan wel bij het overlijden van de gerechtigde. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij ouders, (over)grootouders, (klein)kinderen, zussen, broers en kinderen van zussen of broers. In de andere gevallen moet worden voldaan aan de 1%-sterftekans. Dit houdt in dat de kans dat de gerechtigde gedurende de looptijd van de lijfrentetermijnen komt te overlijden minimaal 1% moet zijn. Bank/beleggingsinstelling: Bij overlijden van de (gewezen) partner mogen de uitkeringen uitsluitend toekomen aan de rekeninghouder. Bij overlijden van de rekeninghouder komen de uitkeringen toe aan zijn erfgenamen. De looptijd van de uitkeringen bedraagt minimaal vijf jaar. 3. Overbruggingslijfrente g : Deze lijfrente is met ingang van 2006 vervallen. Er is overgangsrecht van toepassing (zie hierna). Een overbruggingslijfrente is alleen mogelijk bij een verzekeraar. 4. Tijdelijke j oudedagslijfrente : lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige. De jaarlijkse uitkeringen mogen niet meer bedragen dan 20.097,-. Dit wordt getoetst op het moment dat de verzekering wordt omgezet in een tijdelijke oudedagslijfrente. De minimale looptijd van de uitkeringen is vijf jaar. Verzekeraar: De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin de belastingplichtige 65 jaar wordt en uiterlijk in het jaar waarin hij de leeftijd van 70* jaar bereikt. De uitkeringen eindigen in ieder geval bij het overlijden van de belastingplichtige.

27 Bank/beleggingsinstelling: De eerste termijn mag niet eerder worden uitgekeerd dan in het kalenderjaar ná het kalenderjaar waarin de belastingplichtige 64 jaar is geworden en niet later dan in het jaar waarin hij 70 wordt. Komt de belastingplichtige te overlijden, dan komen de resterende termijnen toe aan zijn erfgenamen. * De staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat ondernemers die ten tijde van de staking al ouder zijn dan 70 jaar toch stakingswinst (en een oudedagsreserve) kunnen omzetten in een lijfrente mits de lijfrentetermijnen direct ingaan. Overgangsrecht g overbruggingslijfrente: g de lijfrentevorm van de overbruggingslijfrente is per 1 januari 2006 vervallen. Tot die datum opgebouwde lijfrenteaanspraken kunnen nadien alsnog voor een overbruggingslijfrente worden gebruikt. De overbruggingslijfrente is een lijfrente waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige en eindigen (naar keuze) in het jaar waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt of in het jaar waarin hij pensioen gaat genieten. Het totale bedrag mag niet meer belopen dan 63.288,- per jaar (gelijk aan 2005, 2006, 2007 en 2008). Lijfrentepremieaftrek Bij de berekening van de (inhaal)jaarruimte is het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar van toepassing. Ondernemers kunnen er voor kiezen in het jaar waarin zij (een deel van) hun onderneming staken bij de berekening van de (inhaal)jaarruimte uit te gaan van de gegevens van het kalenderjaar zelf.

28 Lijfrentepremieaftrek Jaarruimte Per belastingplichtige die bij de aanvang van het kalenderjaar nog geen 65 jaar is Reserveringsruimte (ook wel inhaaljaarruimte genoemd) Omzetting oudedagsreserve Omzetting stakingswinst Per belastingplichtige die bij de aanvang van het kalenderjaar nog geen 72 jaar is Per belastingplichtige die de oudedagsreserve omzet in een lijfrente Per belastingplichtige die een onderneming geheel of gedeeltelijk staakt en de stakingswinst omzet in een lijfrente. Onder ondernemer dient in dit verband ook te worden verstaan de medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming, als de medegerechtigdheid de rechtstreekse voortzetting vormt van zijn (mede)gerechtigdheid als ondernemer.

29 (17% x premiegrondslag) 7,5A F BSR A is de jaarlijkse pensioenopbouw door toeneming van de diensttijd F is de dotatie verminderd met de verplichte afneming van de oudedagsreserve (minimaal nihil) BSR zijn de gedeblokkeerde BSR-gelden die zijn aangewend voor vrijwillige pensioenverbetering De premiegrondslag is het totaal van de volgende bedragen: winst (vóór mutatie oudedagsreserve, ondernemersaftrek en MKB-winstvrijstelling) belastbaar loon (incl. bijtelling privé-gebruik auto) belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen; verminderd met een franchise van 11.345,-. De premiegrondslag is maximaal 155.827,- De maximale jaarruimte bedraagt 26.491,-. Inhaal van de in de vorige zeven jaren niet benutte jaarruimte. De inhaal bedraagt maximaal 17% van de premiegrondslag, met een maximum van 6.703,-. Voor 55-plussers bedraagt het maximum 13.238,-. Maximaal het bedrag van de afname van de oudedagsreserve Maximaal het bedrag van de stakingswinst, maar niet meer dan: 424.978,-, als de ondernemer: 60 jaar of ouder is of 45% arbeidsongeschikt is (en de lijfrentetermijnen binnen zes maanden na staking ingaan) of is overleden 212.495,-, als: de ondernemer 50 jaar of ouder is of de lijfrente direct ingaat 106.253,-: in alle overige gevallen Op genoemde bedragen komt het volgende in mindering: bedrijfsbeëindigingvergoedingen waarde van aanspraken op IOAZ waarde van ondernemerspensioenaanspraken stand oudedagsreserve begin van het stakingsjaar in voorgaande kalenderjaren afgetrokken premies voor lijfrenten (ook premies voor lijfrenten uit hoofde van de 2e tot en met de 5e tranche (Wet IB 1964) (Niet: 1e tranche lijfrentepremies en oud regime-lijfrentepremies)

30 Terugwenteling lijfrentepremieaftrek In principe zijn de verschuldigde lijfrentepremies aftrekbaar in het jaar van betaling. Lijfrentepremies uit hoofde van de jaarruimte en de inhaaljaarruimte kunnen teruggewenteld worden naar het voorgaande jaar wanneer de premies verschuldigd én betaald zijn binnen drie maanden na afloop van dat jaar. Voor het belastingjaar 2008 geldt dat deze premies dus vóór 1 april 2009 moeten zijn voldaan. Ondernemers die (een gedeelte van) hun onderneming staken, kunnen voor de berekening van de (inhaal)jaarruimte op verzoek gebruik maken van gegevens van het kalenderjaar zelf. Maakt een stakende ondernemer gebruik van dit keuzerecht, dan wordt de terugwentelingsperiode verlengd van drie naar zes maanden. Lijfrentepremies uit hoofde van de omzetting van de oudedagsreserve en de omzetting van de stakingswinst kunnen teruggewenteld worden naar het voorgaande jaar wanneer de premies verschuldigd én betaald zijn binnen zes maanden na afloop van dat jaar. Belastingjaar 2008 Jaarruimte 31-03-2009 Inhaaljaarruimte 31-03-2009 Omzetting oudedagsreserve 30-06-2009 Omzetting stakingswinst 30-06-2009 (Inhaal) jaarruimte bij gebruikmaking van de keuze door stakende ondernemer 30-06-2009 Afkoop kleine lijfrenten Wordt een lijfrenteverzekering afgekocht, dan is er inkomstenbelasting verschuldigd over het totaal van de afgetrokken premies. Daarnaast is 20% revisierente verschuldigd. Met ingang van 2009 mogen kleine lijfrenten worden afgekocht zonder fiscale sanctie. Er is alleen inkomstenbelasting verschuldigd over

31 de hoogte van de uitkering. Onder kleine lijfrente wordt verstaan een lijfrente met een kapitaal van maximaal 4.000,-. Lijfrenten bij één en dezelfde verzekeringsmaatschappij worden bij elkaar opgeteld. Alimentatielijfrente De verplichting tot het betalen van alimentatie aan een gewezen echtgenoot kan worden afgekocht. Wanneer dit wordt gedaan als een premiebetaling voor een lijfrente aan een verzekeringmaatschappij is deze afkoopsom aftrekbaar. De afkoopsom wordt gezien als een persoonsgebonden aftrek. De termijnen van de lijfrente moeten: toekomen aan de gewezen echtgenoot, onmiddellijk na het betalen van de premie ingaan, uiterlijk bij het overlijden van de gewezen echtgenoot eindigen. Lijfrente ter verrekening van pensioenrechten De premie betaald ter verrekening van pensioenrechten aan een verzekeringmaatschappij is aftrekbaar als persoonsgebonden aftrek. Voorwaarden: verrekening vindt plaats bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed; alleen de voorgeschreven lijfrentevormen kwalificeren (oudedagslijfrente, nabestaandenlijfrente en tijdelijke oudedagslijfrente). NB: De lijfrente hoeft niet direct in te gaan. Lijfrente voor een invalide kind De premies betaald voor een lijfrente bedoeld voor een invalide kind zijn aftrekbaar. Zij worden aangemerkt als uitgave voor een inkomensvoorziening. Voorwaarden: de termijnen moeten toekomen aan een meerderjarig invalide kind of kleinkind, de lijfrente moet levenslang zijn.

32 Privé-gebruik auto Sinds 2006 behoort de bijtelling voor het privé-gebruik van de auto van de zaak tot het loon in plaats van een bijtelling in de inkomstenbelasting. Als aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het inkomensvoordeel forfaitair vastgesteld. Vanaf 1 januari 2009 zijn er drie tarieven voor de bijtelling auto van de zaak. Als het privé-gebruik meer bedraagt dan 500 kilometer per jaar, bedraagt de bijtelling: 1) 14% voor zeer zuinige auto's met een CO 2 -uitstoot van maximaal: 95 gram per kilometer bij een auto die op diesel rijdt 110 gram per kilometer bij een auto die niet op diesel rijdt 2) 20% voor zuinige auto's met een CO 2 -uitstoot van meer dan: 95 en maximaal 116 gram per kilometer bij een auto die op diesel rijdt 110 en maximaal 140 gram per kilometer bij een auto die niet op diesel rijdt 3) 25% voor alle andere auto's. Bij excessief privé-gebruik kan het zijn dat van een hogere werkelijke waarde moet worden uitgegaan. Bij een privé-gebruik van 500 kilometer of minder hoeft er geen bijtelling plaats te vinden. De bijtellingsregeling geldt ook voor bestelauto's, tenzij de bestelauto niet buiten werktijd kan worden gebruikt. Sinds 2004 worden alle woon-werkkilometers als zakelijke kilometers aangemerkt. Inkomen uit sparen en beleggen (box 3) Het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op 4 procent van het gemiddelde van de rendementsgrondslag aan het begin van het jaar en het einde van het jaar, voor zover het gemiddelde meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen. Onder rende-

33 mentsgrondslag dient te worden verstaan het totaal van de bezittingen minus het totaal van de schulden, voor zover deze bezittingen en schulden niet reeds in box 1 en box 2 in aanmerking zijn genomen. Alle schulden en vorderingen die voortvloeien uit heffingen (inclusief premies) en belastingen die door de rijksoverheid, lagere overheden en waterschappen zijn opgelegd worden niet in aanmerking genomen. Voor (overige) schulden geldt dat slechts het meerdere aan schulden boven 2.900,- in aanmerking wordt genomen. Voor partners geldt het dubbele bedrag: 5.800,-. Voorbeelden van in aanmerking te nemen bezittingen zijn de tweede woning, een effectenportefeuille en het tegoed op een spaarrekening. In aanmerking te nemen schulden voor zover zij de drempel overstijgen zijn onder meer de geldlening aangegaan voor de verwerving van de tweede woning en een consumptief krediet. Bepaalde bezittingen zijn vrijgesteld, onder andere: BSR-gelden (tot maximaal 17.025,-) begrafenisverzekeringen (tot maximaal 6.703,-) voorwerpen van kunst en wetenschap huisraad maatschappelijke beleggingen (groenbeleggingen en sociaalethische beleggingen tot een gezamenlijk maximum van 55.145,-) durfkapitaal (o.a. tante-agaathleningen en culturele beleggingen tot een maximum van 55.145,-). Het heffingvrije vermogen bedraagt voor iedere belastingplichtige 20.661,-. Voor de belastingplichtige (bij partners eenmaal per kind) komt hier per minderjarig kind nog 2.762,- bij. 65-Plussers komen in aanmerking voor een toeslag op het heffingvrije vermogen, de ouderentoeslag, als de rendementsgrondslag na aftrek van het heffingvrij vermogen (= de saldogrondslag) niet meer dan 273.391,- bedraagt.

34 Ouderentoeslag Bij een inkomen uit werk en woning (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek) van meer dan: - 13.978,- 19.445,- Maar niet meer dan: 13.978,- 19.445,- e.v. Bedraagt de ouderentoeslag 27.350,- 13.675,- Nihil Het heffingvrije vermogen is alleen in zijn geheel over te dragen aan de partner. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt belast tegen 30 procent. De rendementsgrondslag kan nooit negatief zijn. Verliesverrekening komt zodoende niet aan de orde. Het werkelijke rendement en de werkelijk met deze inkomsten samenhangende kosten, zijn voor de heffing in box 3 niet relevant. Pensioen AOW-franchises onder Witteveen Deze franchises gelden voor geheel 2009 Afgerond verzekerd pensioen 12.465,- geheel of gedeeltelijk eigen beheer 18.145,-

35 Levensloopregeling Per 1 januari 2006 is de levensloopregeling geïntroduceerd waarmee werknemers kunnen sparen voor periodes van onbetaald verlof of om (gedeeltelijk) eerder te stoppen met werken. De bestaande verlofspaarregeling en andere verlofregelingen gaan op in de levensloopregeling. Werknemers kunnen met de levensloopregeling maximaal 210 procent van hun loon bijeen sparen. Dit staat gelijk aan 2,1 jaar verlof tegen het volledige inkomen of 3 jaar tegen 70 procent van het laatste inkomen. Werknemers die op 1 januari 2005 tussen de 50 jaar en 55 jaar oud waren kunnen extra snel sparen. Na opname van het verlof, mag het tegoed weer volledig worden aangevuld. Over de inleg in de levensloopregeling hoeft geen belasting te worden betaald. Dit gebeurt pas als het tegoed wordt opgenomen. Er zijn wel premies voor de werknemersverzekeringen verschuldigd. Hierdoor heeft sparen via de levensloopregeling geen gevolgen voor de hoogte en duur van een eventuele WW- of WAO-uitkering. Werknemers krijgen een extra belastingkorting van maximaal 195,- euro per gespaard jaar (geïndexeerd) bij opname van het tegoed. Werkgevers kunnen meebetalen aan de levensloopregeling van hun werknemers. De Belastingdienst keurt dit alleen goed als de werkgever geen voorwaarden stelt aan het moment van opname van verlof en de werkgeversbijdrage ook wordt betaald aan werknemers die niet meedoen aan een levensloopregeling. Werkgevers en werknemers kunnen afspraken maken over een collectief contract voor een levensloopproduct met een bank, verzekeraar of dochteronderneming van een pensioenfonds. Deelname aan dit collectieve contract is niet verplicht. Werknemers kunnen jaarlijks kiezen of ze gebruikmaken van de levensloopregeling of de spaarloonregeling.

36 Afkoop kleine pensioenen Per 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. Onder de werking van deze wet is het mogelijk kleine pensioenen af te kopen vanaf twee jaar nadat iemand ex-deelnemer van een pensioenregeling wordt. Onder een klein pensioen wordt bij ingangsdatum een jaarlijkse uitkering van minder dan 417,74 (geïndexeerd) verstaan. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt of de pensioengerechtigde in Nederland of in het buitenland woont. Zowel de pensioenverzekeraar als de pensioengerechtigde kan het pensioen afkopen. De pensioenverzekeraar heeft slechts een half jaar de tijd om het pensioen eenzijdig af te kopen nadat er twee jaar lang geen deelname (= premiebetaling) is geweest aan het pensioen. Na een periode van 2,5 jaar na beëindiging van de deelname kan alleen nog worden afgekocht met toestemming van de gerechtigde. Gouden handdruk De eindheffing (ook wel strafheffing genoemd) die bij Regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) aan de orde kan komen, kan eveneens van toepassing zijn op ontslagvergoedingen. Om dit te kunnen beoordelen is een tweetal toetsen relevant, te weten de kwalitatieve toets en de kwantitatieve toets. Als de ontslagvergoeding ziet op een niet leeftijdgerelateerd ontslag (bijvoorbeeld bij een reorganisatie), dan is in beginsel geen sprake van de strafheffing (kwalitatieve toets). Als deze toets nog geen uitsluitsel geeft, kan men terugvallen op een kwantitatieve toets. Ook dan kan een eindheffing achterwege blijven indien de omvang van de ontslagvergoeding bepaalde normen niet overschrijdt. Als een ontslagvergoeding reeds in 2005 is toegekend en de dienstbetrekking in 2005 is opgezegd tegen de wettelijke opzegtermijn is er nooit sprake van strafheffing.

37

38 Successiewet Tarieven successierecht en schenkingsrecht Verkrijging I. echtgenoot, kinderen en afstammelingen in tweede of verdere graad 1) of een verkrijger als hierna onder 2) vermeld (1) (2) a b 0,- 22.763,- 0,- 5% 22.763,- 45.519,- 1.138,- 8% 45.519,- 91.026,- 2.958,- 12% 91.026,- 182.042,- 8.418,- 15% 182.042,- 364.073,- 22.070,- 19% 364.073,- 910.163,- 56.655,- 23% 910.163,- en hoger 182.255,- 27% a) Belasting over het in kolom (1) genoemde bedrag. b) Heffingspercentage over het gedeelte van de (belaste) verkrijging, dat ligt tussen de bedragen van kolom (1) en kolom (2). I) Voor afstammelingen in de tweede of verdere graad bedraagt de belasting het ingevolge deze kolom verschuldigde, vermeerderd met 60% daarvan. II) Onder verkrijger in tariefgroep I wordt verstaan een verkrijger - niet zijnde een echtgenoot - die: a. tot het tijdstip van het overlijden of de schenking samen met de erflater of de schenker een als duurzaam bedoelde gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd, welke huishouding in geval van overlijden reeds zes maanden heeft geduurd en in geval van schenking reeds twee jaar heeft geduurd, waarbij slechts in aanmerking wordt genomen een periode na het bereiken van de 18-jarige leeftijd. Het voeren van een gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in dit letteronderdeel wordt slechts aangenomen indien de verkrijger en de erflater of de schenker volgens de basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland op hetzelfde woonadres staan ingeschreven en een wederzijdse zorgverplichting zijn aangegaan, vastgelegd in een notarieel samenlevingscontract. Dit letteronderdeel is niet van

39 II. broers, zusters en bloedverwanten in de rechte opgaande lijn III. andere verkrijging a b a b 0,- 26% 0,- 41% 5.918,- 30% 9.332,- 45% 12.744,- 35% 19.572,- 50% 28.671,- 39% 42.325,- 54% 64.167,- 44% 91.473,- 59% 144.260,- 48% 198.871,- 63% 406.383,- 53% 542.907,- 68% toepassing op bloedverwanten in de rechte lijn van de erflater of schenker en op verkrijgers die gedurende de laatste vijf kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar van overlijden onderscheidenlijk van schenking, voor de heffing van de inkomstenbelasting hadden kunnen kwalificeren als partner van de erflater of schenker, doch zulks hebben nagelaten. De in dit letteronderdeel bedoelde verkrijger dient als enige persoon te voldoen aan de in dit onderdeel gestelde eisen; b. tot het tijdstip van het overlijden of de schenking samen met de erflater of de schenker na hun 22e jaar gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren en met geen ander dan met één of meer kinderen jonger dan 27 jaar van één van hen of van hen beiden een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. Met een kind wordt gelijkgesteld een pleegkind, waaronder voor de toepassing van dit lid wordt verstaan een kind dat door de verkrijger en de erflater of de schenker als een eigen kind is onderhouden en opgevoed; c. tot het tijdstip van het overlijden of de schenking samen met de erflater of de schenker na hun 22e jaar anders dan bedoeld onder letter a gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd.

40 Vrijstellingen van het successierecht Voor de echtgenoot is vrijgesteld 532.570,-. Na vermindering met de helft van de waarde van pensioen, lijfrente ( nieuw regime en regime Wet IB 2001) en nabestaandenuitkeringen uit een gouden handdruk-stamrecht, blijft minimaal vrijgesteld 152.166,- (zgn. imputatieregeling). Voor het kind tot 23 jaar is vrijgesteld de verkrijging tot een bedrag van 4.556,- vermenigvuldigd met het aantal jaren dat het kind jonger is dan 23 jaar (een gedeelte van een jaar wordt voor een vol jaar gerekend). Op dit bedrag komt in mindering de waarde van pensioen, lijfrente ( nieuw regime en regime Wet IB 2001) en nabestaandenuitkeringen uit een gouden handdruk-stamrecht, dat het kind verkrijgt. De algemene vrijstelling bedraagt echter steeds minimaal 10.323,-. Voor het kind boven 23 jaar is vrijgesteld de verkrijging tot een bedrag van 10.323,-. Deze vrijstelling vervalt echter indien de verkrijging het bedrag van 27.309,- te boven gaat. Voor de ouders is vrijgesteld de verkrijging tot een bedrag van 45.513,-. Hierop komt in mindering de waarde van pensioen, lijfrente ( nieuw regime en regime Wet IB 2001) en nabestaandenuitkeringen uit een gouden handdruk-stamrecht, dat de ouder verkrijgt. De algemene vrijstelling wordt nooit volledig gekort daar er altijd een minimumvrijstelling is van 9.105,-. Ongehuwd samenwonenden: Voor de ongehuwd samenwonende die na zijn 18e jaar ten minste zes maanden met de erflater tot diens overlijden een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd en voldoet aan de verdere eisen genoemd in noot 2, onderdeel a, bij de hiervoor opgenomen tabel Tarief van het Successierecht, geldt een vrijstelling van 532.570,-.