EEN DAG MET WATER. Samenvatting

Vergelijkbare documenten
Allemaal water Oppervlakte water: Water in sloten, rivieren, meren, zeeën en oceanen.

WATER. station 1. com. N Werkblad

Naam: WATER. pagina 1 van 8

Eilandkrant 1.3 Dorst

Een schoonheidsspecialist houdt zich bezig met het verfraaien en het verzorgen van het uiterlijk.

Water is een heel bekend begrip. De bekende molecuul formule voor water is uiteraard H2O, de stof heeft

inhoud blz. 1. Water is niet gewoon 2. Water, ijs en wolken 3. Een kring 4. Drinken 5. Water in de zee 6. Olie en water 7. Vuil water wordt schoon

Water kan ook veranderen is waterdamp. Het wordt dan een gas. Maar heter als 100 graden kan water niet worden. Dit is het kookpunt van water.

Ook het lichaam van de schaatsenrijder heeft zo n waterafstotend waslaagje.

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk en

Thema 2 Materiaal uit de natuur

Samenvatting NaSk Hoofdstuk 6: Stoffen en Moleculen

Uitwerkingen Basischemie hoofdstuk 1

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 2

De massadichtheid, dichtheid of soortelijke massa van een stof is de massa die aanwezig is in een bepaald

mens & natuur module 5 water je leeft met water handboek vmbo-bk

Water en drinkwater (waterhardheid en ontkalken)

H7 werken met stoffen

Samenvatting Chemie Overal 3 havo

Fasen: de die toestanden waarin je water (en veel andere stoffen) kunt tegenkomen.

Water? Hoezo water? Water! Hoezo water? Donderdag 24 mei 2018 WILDLANDS Adventure Zoo Emmen

Naam:_ KIKKERS. pagina 1 van 6

Samenvatting NaSk Hoofdstuk 3 en 4

Samenvatting Chemie Overal 3 vwo. Hoofdstuk 2: Water. 2.1 Watervoorziening

Van de regen in de drup

Productinformatie: Water. Waar gaat deze kaart over? Waar gebruik je water voor in de keuken? Wat wordt er van jou verwacht? Geen leven zonder water

8.1. Antwoorden door een scholier 1081 woorden 3 maart keer beoordeeld. Scheikunde 2.1 AFVAL

inhoud 1. Inleiding 2. Water is een wonder. 3. De kringloop van het water 4. Zoet, zout of brak 5. Drinkwater 6. Liter na liter

Inleiding. Afvalwater. Afvalwaterzuivering

Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 8 Les 1

Samenvatting Natuurkunde Hoofdstuk 3

inh oud 1. Leven onder water 3 2. Dieren en planten 3. Vissen 4. Kwallen 5. Zoogdieren 6. Schaaldieren 7. Stekelhuidigen 8. Zeewier 9.

Theorievragen. Oplosbaarheid en temperatuur. Drinkwaterzuivering

DE BLAUWE AARDE. College 1 Water als leven brengend molecuul

5.7. Boekverslag door S woorden 26 oktober keer beoordeeld. Scheikunde

H4 weer totaal.notebook. December 13, dec 4 20:10. dec 12 10:50. dec 12 11:03. dec 15 15:01. Luchtdruk. Het Weer (hoofdstuk 4)

In de ecologie bestudeert men de relatie tussen de organismen en het milieu waar ze voorkomen.

Samenvatting NaSk H3 water en lucht + H4 warmte

Aantekeningen Hoofdstuk 2: Planten, dieren, mensen BBL. 2.1 Namen 1 Hoe komen planten en dieren aan hun naam? De naam van een plant of een dier kan: *

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2

Eindexamen vmbo gl/tl nask I

Opgave 1 Een ideaal gas is een gas waarvan de moleculen elkaar niet aantrekken en bovendien als puntmassa s opgevat kunnen worden.

1. Biotische factoren (zijn afkomstig van andere organismen) - voedsel - soortgenoten - ziekteverwekkers - vijanden

basisstof 1 gaswisseling bij dieren om te onthouden

Een glas water uit de ijskast en met ijsklontjes wordt op tafel gezet. De buitenkant wordt nat. Waarom?

Proef door J woorden 29 oktober keer beoordeeld. Scheikunde. Voor afbeeldingen en verdere uitleg zie bijgevoegde bijlage!

Water. -voetafdruk van dit drukwerk is berekend met ClimateCalc en gecompenseerd bij: treesforall.nl. De CO 2

7.1 Het deeltjesmodel

Werkblad slootdiertjes

ONDERZOEK NAAR DE WATERKWALITEIT

in de s sloten & plassen

b Dikke shampoo komt moeilijk uit het flesje en verspreidt zich niet goed in je haar.

ligt. Druppelen: als ergens druppels vanaf vallen. Je haar druppelt bijvoorbeeld als je net uit het zwembad komt. Gieten: heel hard regenen.

6. Luchtvochtigheid. rol bij het A g g r e g a t i e t o e s t a n d e n v a n w a t e r. 6.1 inleiding. 6.2 Aggregatietoestanden

Leren voor de biologietoets. Groep 8 Hoofdstuk 5

Waterkringloop vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media Hoofdstuk 1 Stoffen bladzijde 1

Dieren ademen hv12. banner. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Samenvattingen. Samenvatting Thema 1: Stofwisseling. Basisstof 1. Organische stoffen:

Natuurscheikunde H1 Par1 nieuwe stoffen nieuwe materialen

Ordening. Planten Dieren Bacteriën Schimmels

SPREEKBEURT SLUIERSTAARTGOUDVIS

Loop naar bordje 5 bij de bijenhal

FYSICA DM THEORIE SAMENVATTING

Chemisch wateronderzoek 1. klimaatstad. water leeft 2. Abio. klimaatstad

Herfstwerkboekje van

WATER. Een waterwandeling door Natuurtuin t Loo voor kinderen van groep 6 t/m 8.

Waterkringloop hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Hoofdstuk 1. Scheikunde is overal. J.A.W. Faes (2019)

l a n d e l i j k i n f o r m a t i e c e n t r u m g e z e l s c h a p s d i e r e n SPREEKBEURT AXOLOTL AMFIBIEËN OVER HOUDEN VAN HUISDIEREN

Een persoon raakt opgewonden en begint te hyperventileren. Om de hyperventilatie te stoppen, pakt hij een plastic zak.

1 Warmteleer. 3 Om m kg water T 0 C op te warmen heb je m T 4180 J nodig Het symbool staat voor verandering.

LEERLINGENBLAD VAN:... NAAR DE HAAIEN! DOE-HET-ZELF LES BASISONDERWIJS GROEP 7 & 8 EEN WERELD VOL WATER

Thema 3 Voeding en je lichaam

Cellen aan de basis.

Hoeveel percent water zit in het bloed van de mens? Het lichaam van de mens bevat veel water. Hoeveel percent water is dat?

Samenvatting Thema 5 Planten Brugklas Nectar

Opgave 2 Het volume van een voorwerp geeft aan hoeveel ruimte dit voorwerp inneemt.

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 Scheikunde 3 havo

Antwoorden Biologie Deel 2: 10.1 en 10.2

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1

Het milieu is rechtstreeks verantwoordelijk voor onze gezondheid (zuivere lucht, zuiver water zijn nodig om te overleven.)

1 Wij maken veelvuldig gebruik van water. Geef telkens 3 voorbeelden: Voorbeeld 1 Voorbeeld 2 Voorbeeld 3. zwemmen douchen sauna. wassen poetsen koken

Reflectiekaart. Vooraf: Wat moeten ze kunnen: Wat moeten ze kennen: Omschrijf wat kinderen volgens jou moeten kennen en kunnen

7.9. Werkstuk door een scholier 1925 woorden 8 september keer beoordeeld

1 Stoffen worden omgezet. Stofwisseling is het vormen van nieuwe stoffen en het vrijmaken van energie. Kortom alle processen in organismen.

Het begin van de winter

Naam: Klas: Versie A REPETITIE GASSEN EN DAMPEN 3 VWO

Inhoud inhoud blz. 1. Alles over ijs 2. Het water bevriest 3. IJspegels en ijsbloemen 4. Neerslag 5, Kunstijs 6. De polen 7.

Samenvatting Scheikunde Scheikunde Chemie overal H1 3 vwo

Hoofdstuk 3: Water, zuren en basen

Vragen bij de activiteiten A 1 a Als het zout oplost, verdwijnt de vaste stof en ontstaat een heldere oplossing.

Inhoud 1. De zee is groot 2. Zonder zee geen leven 3. Golven 4. De zee is zout 5. De zee en rivieren 6. De kleur van de zee

AQUAPAS. Mijn gids voor de watervoetafdruk

Biologie ( havo vwo )

Weg met dat vieze water! Alles wat je moet weten over afvalwater

project 107 Educatief programma voor de groepen 7 en 8 van het basisonderwijs 21 september t/m 11 december 2015

Informatie: zoetwaterdiertjes

Multifunctioneel Milieuvriendelijk Zachtvoorhetlichaam Goedvooruwportemonnee Ruimtebesparend NUOOKINNEDERLANDVOORDELIGVERKRIJGBAAR

Afdrukken pagina 2-23 dubbelzijdig formaat A4 naar behoefte kunnen lege A4-pagina s worden tussengevoegd

Transcriptie:

basisstof 1 EEN DAG MET WATER Je kunt aangeven dat water, afhankelijk van de situatie, op verschillende manieren kan worden aangeduid. Water zoals het in de natuur voorkomt: zout oppervlaktewater, bijv. zeeën en oceanen (meestal een 3% zoutoplossing); zoet oppervlaktewater, bijv. sloten, rivieren en meren; grondwater; hemelwater, bijv. wolken, regen, hagel en sneeuw. Water zoals mensen het gebruiken: drinkwater; koelwater (bij het opwekken van stroom in elektriciteitscentrales komt veel warmte vrij); afvalwater (is gebruikt in huishoudens en de industrie). Water is voor organismen een voedingsstof. Functies zijn o.a.: bouwstof; transportmiddel; afkoeling (zweet); afvalstoffen verwijderen (urine). Vloeistof: de moleculen bewegen gemakkelijker van hun plaats; de moleculen trekken elkaar iets minder sterk aan en zitten iets verder van elkaar af; is gemakkelijk van vorm te veranderen, maar is moeilijk samen te persen. Gas: de moleculen bewegen alle kanten op; de moleculen trekken elkaar nauwelijks aan en zitten ver van elkaar af; is gemakkelijk van vorm te veranderen, en is samen te persen. Doelstelling 4 Je kunt aangeven wat diffusie is. Diffusie is het gelijkmatig vermengen van stoffen als gevolg van het bewegen van moleculen. Bijvoorbeeld: in thee bewegen de moleculen met als resultaat dat overal in de oplossing de verhouding tussen de thee- en watermoleculen gelijk is. Je kunt aangeven wat wordt bedoeld met het begrip concentratie. Je kunt berekeningen uitvoeren aan de hand van het begrip concentratie. Concentratie: het aantal grammen opgeloste stof per 100 gram oplosmiddel (vaak water). Bijvoorbeeld: zeewater is een 3%-zoutoplossing = 3 gram per 100 gram = 30 gram per kilogram. Je kunt aangeven dat water in drie fasen kan voorkomen. Je kunt enkele kenmerken noemen van de drie fasen. Water kan voorkomen als: vaste stof: ijs; vloeistof: vloeibaar water; gas: waterdamp. Vaste stof: de moleculen trillen rondom een vaste plaats in een kristalstructuur; de moleculen trekken elkaar sterk aan en zitten dicht bij elkaar; is moeilijk van vorm te veranderen.

basisstof 2 WATERKRINGLOOP Je kunt de faseovergangen van water beschrijven. Faseovergangen van water. Smelten: van vast naar vloeibaar. IJs smelt bij een temperatuur van 0 C. Verdampen: van vloeibaar naar gas. Bij alle temperaturen tussen 0 C en 100 C. Bij 100 C kookt water. Stoom bestaat uit kleine druppeltjes vloeibaar water vermengd met lucht. Condenseren: van gasvormig naar vloeibaar. Stollen: van vloeibaar naar vast. Bij water ook wel: bevriezen (bij 0 C). Sublimeren: van vast naar gasvormig, bijv. een sneeuwpop die verdwijnt zonder dat er een plas water rondom ligt. Rijpen: van gasvormig naar vast. NB IJzel ontstaat als zeer koude regen direct bevriest op een voorwerp. Dit is géén rijpen. Energieveranderingen bij de faseovergangen: bij smelten, verdampen en sublimeren is warmte nodig; bij stollen, condenseren en rijpen komt warmte vrij. Tijdens faseovergangen blijft de temperatuur constant: tijdens het bevriezen en smelten van water blijft de temperatuur 0 C; tijdens het koken van water blijft de temperatuur 100 C. Je kunt een omschrijving geven van het begrip dichtheid en dit toepassen op water. Formule: massa dichtheid = volume Eenheid: g/cm 3 of kg/m 3. Dichtheid van vloeibaar water bij 4 C: 1 g/cm 3. Water zet uit als het kouder of warmer wordt dan 4 C. Dichtheid van ijs: 0,92 g/cm3. Bij bevriezing zet ijs uit. IJs blijft op water drijven. Je kunt aangeven wat vriespuntverlaging en kookpuntverhoging is. Door toevoeging van een opgeloste stof aan water veranderen het vriespunt en het kookpunt. Vriespuntverlaging: het vriespunt wordt door de opgeloste stof verlaagd, bijv. in koelvloeistof. Kookpuntverhoging: het kookpunt wordt door de opgeloste stof verhoogd. Doelstelling 4 Je kunt de begrippen waterkringloop en luchtvochtigheid uitleggen. Ook kun je berekeningen uitvoeren met betrekking tot luchtvochtigheid. Waterkringloop: water uit de zeeën en oceanen verdampt; gasvormig hemelwater condenseert tot vloeibaar water in wolken; vloeibaar water komt in de vorm van regen, hagel of sneeuw terug op de aarde; via rivieren stroomt het water terug naar zee. Mogelijke extra lange weg: water komt in de grond; water wordt opgenomen door de wortels van planten; de bladeren geven het water weer af aan de lucht door verdamping. Luchtvochtigheid: de hoeveelheid waterdamp in lucht (g/m 3 ). De maximale hoeveelheid waterdamp is in warme lucht groter dan in koudere lucht. Procentuele luchtvochtigheid: het deel van de maximale hoeveelheid waterdamp dat in de lucht aanwezig is. Bijvoorbeeld: in 1 m 3 lucht van 20 C kan maximaal 17,3 gram waterdamp zitten (procentuele luchtvochtigheid = 100%). Als er in 1 m3 lucht van 20 C 8,65 gram waterdamp zit, is de procentuele luchtvochtigheid 50%. Mist: als de lucht snel afkoelt condenseert het teveel aan waterdamp. Dauw: de waterdamp condenseert aan koude oppervlakten.

basisstof 2 Doelstelling 5 Je kunt aangeven hoe wolken ontstaan en hoe daaruit neerslag kan ontstaan. Ontstaan van wolken: de zon verwarmt het aardoppervlak op een bepaalde plaats; de lucht op deze plaats wordt warmer; er ontstaat een warme luchtbel met meer waterdamp temidden van koudere lucht met minder waterdamp; deze warme luchtbel stijgt op en koelt af; de waterdamp in de luchtbel condenseert tot vloeibaar water en kan zelfs bevriezen tot ijs; er is een wolk ontstaan. Ontstaan van neerslag: als de wolken snel stijgen, groeien de ijskristallen tot grotere kristallen; ze vallen dan als sneeuwvlokken omlaag; de temperatuur op de grond bepaalt of er regen of sneeuw op de grond valt; hagel bestaat uit extra grote, bevroren waterdruppels. Ontstaan van een front: vochtige koude lucht vanuit zee drijft over het land; front: de plaats waar de warmere lucht boven land en de koudere lucht uit zee elkaar raken; de warmere lucht stijgt op; door de afkoeling vindt er condensatie van waterdamp plaats en ontstaat er neerslag.

basisstof 3 GEEN LEVEN ZONDER WATER Je kunt het belang van water voor het leven van de mens aangeven. Water is een belangrijke bouwstof van het lichaam. Het lichaam bestaat voor ongeveer 60% uit water. Veel water zit opgeslagen in het cytoplasma van de cellen. Water is een belangrijk transportmiddel. Bloed: 1/13 deel van het lichaam (gemiddeld vijf tot zes liter). Bloed: 45% bloedcellen en 55% bloedplasma. Bloedplasma: 91% water, 7% plasma-eiwitten en 2% opgeloste stoffen (bijv. voedingsstoffen, zuurstof, koolstofdioxide en andere afvalstoffen). In de weefsels worden zuurstof en voedingsstoffen aan de cellen afgegeven en worden koolstofdioxide en andere afvalstoffen in het bloed opgenomen. Vruchtwater beschermt een ongeboren kind tegen: stoten; uitdroging; wisseling van de temperatuur. Water verlaat het lichaam: via de longen: samen met koolstofdioxide bij het uitademen; via de nieren: de overige afvalstoffen als urine; ook zit water in zweet, ontlasting, snot en tranen. Om vochtverlies aan te vullen moet je per dag minstens 1½ liter water drinken. Water zorgt voor de stevigheid van een plant: waterdruk is een kracht die wordt uitgeoefend op de celwanden; een stengel heeft waterdruk nodig om de zwaartekracht te kunnen weerstaan; een plantaardige cel heeft meestal een grote vacuole (een blaasje, gevuld met vacuolevocht); de vacuole drukt tegen de stevige celwand aan en houdt deze op spanning. Je kent uitleggen wat de wet van Archimedes inhoudt en enkele gevolgen hiervan uitleggen. Wet van Archimedes: een voorwerp in een vloeistof ondervindt van die vloeistof een opwaartse kracht die gelijk is aan het gewicht van de vloeistof die door het voorwerp verplaatst wordt. Een schip is hol en voor een groot deel gevuld met lucht. De opwaartse kracht is daardoor groter dan het gewicht van het schip. Het schip blijft daardoor drijven. Waterplanten worden overeind gehouden door de opwaartse kracht van het water. Waterplanten zijn daardoor meestal minder stevig dan landplanten. Je kunt het belang van water voor planten aangeven. Water is een transportmiddel. Een plant neemt met zijn wortels water en voedingsstoffen op uit de grond. Een klein deel van het water komt terecht in de eetbare delen van de plant. Water is een bouwstof.

basisstof 4 AANPASSINGEN AAN HET LEVEN IN WATER Je kunt het begrip aanpassing aan het milieu uitleggen, met name aan het milieu water. Milieu: de leefomgeving van een plant of dier. Planten en dieren bezitten aanpassingen die het mogelijk maken in een bepaald milieu te leven. Aanpassing aan het milieu water: bij planten: vooral de samenstelling van het vacuolevocht; bij dieren: vooral de samenstelling van het bloedplasma en de vloeistof in de weefsels; het gaat om de hoeveelheid water en om de hoeveelheid opgeloste stoffen, bijvoorbeeld zouten. Je kunt aan de hand van enkele voorbeelden aangeven hoe organismen zich beschermen tegen uitdroging en ervoor zorgen dat ze de juiste hoeveelheid zouten in hun lichaam hebben. Planten en dieren op het land beschermen zich tegen uitdrogen, bijvoorbeeld door: een waslaagje aan de buitenkant (landplanten); een hoornlaag op de huid (reptielen, vogels en zoogdieren); een pantser (insecten). Planten en dieren in zoet water lopen geen gevaar uit te drogen. Zeewater bevat veel zouten (3%). Water gaat van een oplossing met een laag zoutgehalte naar een oplossing met een hoog zoutgehalte. Planten en dieren in zout water dreigen veel water te verliezen. Veel planten in een zoute omgeving bevatten meer zouten dan hun omgeving. Zeekraal houdt zout vast in de wortels. De bladeren hebben een dikke waslaag en er zit water in opgeslagen. Aan het eind van de zomer heeft de plant zoveel zout in de wortels opgeslagen, dat hij doodgaat. Lamsoor scheidt actief het teveel opgenomen zout uit via de bladeren. De bladeren zijn viltig en witachtig. Stekelbaarzen en palingen leven deels in zoet water en deels in zout water. Palingen worden geboren in het zoute water van de oceaan. Jonge palingen trekken naar het zoete water van rivieren. Stekelbaarzen worden geboren in zoet water. Zij leven in het voorjaar en de zomer in sloten en in de herfst trekken ze naar zee. In zout water verliest een paling water. Daarom drinkt hij zeewater. Het teveel aan zout dat hij binnenkrijgt, scheidt hij actief uit door de kieuwen en nieren. In zoet water drinkt een paling niet, maar neemt hij actief zouten op door zijn kieuwen en scheidt hij veel verdunde urine uit. Bij stekelbaarzen gebeurt ongeveer hetzelfde. Je kunt uitleggen waardoor ademhalen in water moeilijker is dan op het land. Je kunt enkele manieren beschrijven waarop planten en dieren in het water zuurstof opnemen. In lucht zit ongeveer 25 keer zoveel zuurstof als in water. In één liter lucht zit ongeveer 0,25 gram zuurstof (zuurstofgehalte: 21%). In één liter water kan bij 20 C maximaal 0,045 gram zuurstof zitten. In werkelijkheid zit er ongeveer 0,01 gram zuurstof in. Aanpassingen van waterplanten: waterlelie: de meeste bladeren drijven op het water en de stengels zijn slap en hol; waterpest: een slappe stengel en heel dunne blaadjes onder water; blaaswier (een zeewier): met lucht gevulde blaasjes houden de bladeren drijvende. Aanpassingen van waterdieren: vissen: kieuwen (kieuwplaatjes met een dunne huid en een groot gezamenlijk oppervlak) in een kieuwholte onder de kieuwdeksels; ee n vis hapt water in en perst het water bi het sluiten van de bek langs de kieuwen naar buiten; larven van een libelle: kieuwen, als drie dunne uitsteeksels aan het achterlijf, die op en neer worden bewogen; kikkers en slakken: een dunne huid zonder hoornlaag waardoor ze zuurstof opnemen;

basisstof 4 poelslakken: nemen van het wateroppervlak lucht mee in hun huisje; waterkevers: nemen van het wateroppervlak een luchtbel mee onder hun dekschilden; zeehonden en walvissen: halen voor elke duik een paar keer diep adem met hun longen. Doelstelling 4 Je kunt uitleggen waardoor voortbewegen in water moeilijker is dan op het land. Je kunt enkele manieren beschrijven waarop dieren in het water zicht voortbewegen. De weerstand van water is veel groter dan de weerstand van lucht. De weerstand wordt verkleind door een gestroomlijnd lichaam: de kop, de romp en de staart gaan geleidelijk in elkaar over; uitstekende delen, zoals vinnen en poten, zijn relatief klein. Oppervlaktespanning: waterdeeltjes trekken elkaar aan en vormen een soort vliesje aan de oppervlakte. Waterslakken: schuiven ondersteboven met hun onderkant langs het wateroppervlak. Schaatsenrijders: lopen op het wateroppervlak. Doelstelling 5 Je kunt enkele manieren beschrijven waarop dieren in het water zicht voortbewegen. In water kunnen dieren leven zonder een skelet, bijv. kwallen. Door de opwaartse kracht van het water zijn ze lichter. Door de druk van het water in hun lichaam zijn ze stevig. Grote zoogdieren sterven op het land, bijv. walvissen. Door het ontbreken van de opwaartse kracht van het water, wordt het gewicht van het lichaam te groot. Doelstelling 6 Je kunt het verschil aangeven tussen voorplanting in het water en voortplanting op het land. Waterdieren planten zich voort met uitwendige bevruchting. Ze laten hun zaadcellen en eicellen in grote aantallen los in het water. De nakomelingen ontwikkelen zich in het water. Bij landdieren vindt de bevruchting inwendig plaats, in het lichaam van de moeder. Om de eieren van reptielen en vogels ontstaat een schaal. Binnen de schaal is voldoende water. De nakomelingen van zoogdieren ontwikkelen zich binnen het lichaam van de moeder. Doelstelling 7 Je kunt de levenscyclus van een kikker beschrijven. Amfibieën: een larve leeft in het water, een volwassen kikker leeft op het land en in het water. Kikkerdril: een verzameling van wel 3000 eieren. De eitjes zitten in een geleiachtig omhulsel. De larve heet kikkervisje. Een jong kikkervisje haalt adem met uitwendige kieuwen en door de huid van de staart. Een iets ouder kikkervisje haalt adem met inwendige kieuwen en door de huid van de staart. Eerst ontstaan de achterpoten, daarna de voorpoten. De staart verdwijnt. Een volwassen kikker haalt adem door longen en door de huid.

basisstof 5 DRIJVEN, ZINKEN EN ZWEVEN Je kunt uitleggen waardoor voorwerpen drijven, zinken of zweven. Dichtheid: de verhouding tussen de massa van een stof en het volume van die stof. De formule in woorden: massa dichtheid = volume De formule in symbolen: m = V þ is een Griekse letter, spreek uit: rho. De eenheid voor dichtheid kan bijvoorbeeld zijn: g/cm 3, kg/m 3 of g/l. 1 liter = 1000 cm 3. 1 milliliter = 1 ml = 1 cm 3. De formule voor het uitrekenen van de massa in symbolen: m = V De formule voor het uitrekenen van het volume in symbolen: V = m De dichtheid van zuiver water bij 4 C is precies gelijk aan 1 g/cm3. De dichtheid van zout water is groter dan die van zuiver water. De gemiddelde dichtheid van een voorwerp bepaalt of het voorwerp in water drijft, zinkt of zweeft: een voorwerp drijft op water: de dichtheid van het voorwerp is kleiner dan die van water; een voorwerp zinkt in water: de dichtheid van het voorwerp is groter dan die van water; een voorwerp zweeft in water: de dichtheid van het voorwerp is gelijk aan die van water. Je kunt beschrijven welke krachten een rol spelen bij het zwemmen. Je kunt voorbeelden geven van hoe mensen en dieren zwemmen. Krachten bij roeien: met spierkracht trek je de roeispannen naar je toe; met de roeispanen duw je het water naar achteren; door hun vorm ondervinden de roeispanen veel weerstand: de voortstuwende kracht; door zijn bouw ondervindt de boot weinig weerstand; de voortstuwende kracht is groter dan de weerstand die de boot ondervindt: de boot beweegt naar voren. Vissen wekken een voortstuwende kracht op door met de grote staartvin heen en weer te wrikken. Door hun stroomlijn ondervinden zij weinig weerstand van het water. Veel watervogels hebben zwemvliezen tussen de tenen in. Mensen gebruiken armen en benen om een voortstuwende kracht op te wekken. Een effectiever zwembeweging ontstaat door flippers aan de voeten. Zeeschildpadden hebben grote voorpoten. Inktvissen gebruiken een soort straalaandrijving. Door een ruime opening (de mantelspleet) stroomt water de mantelholte binnen. Door een nauwe opening (de trechter) wordt het water de mantelholte uitgeperst. Bij gevaar: trechter. Het resultaat is een zwarte wolk met inkt een eventuele vijand in verwarring brengt.

basisstof 5 Je kunt uitleggen wat er bij duiken gebeurt. De dichtheid van water neemt toe met de diepte. Uittrimmen: de dichtheid van een voorwerp wordt actief aangepast aan de dichtheid van het water. Duikboot: de ballasttanks kunnen water en/of lucht bevatten. Ballasttanks geheel gevuld met lucht: de duikboot drijft op het water. Ballasttanks gedeeltelijk gevuld met water en met lucht: de duikboot zweeft, als de gemiddelde dichtheid van de duikboot gelijk is aan die van het water op die diepte. Ballasttanks geheel gevuld met water: de duikboot zinkt tot op de bodem. Mensen: een trimvest kan water en/of lucht bevatten. In een duikfles zit perslucht om te ademen en om te trimmen. Het trimvest werkt op dezelfde manier als de ballasttanks van een duikboot. Vissen: kunnen zichzelf uittrimmen met behulp van een zwemblaas. Door de spieren van de wand samen te knijpen wordt het volume kleiner. Er stroomt lucht uit de zwemblaas. De gemiddelde dichtheid van de vis wordt groter dan de dichtheid van het water: de vis zinkt. Door de spieren van de wand samen te ontspannen wordt het volume groter. Er stroomt lucht in de zwemblaas. De gemiddelde dichtheid van de vis wordt kleiner dan de dichtheid van het water: de vis stijgt.

basisstof 6 SCHOON WATER Je kunt uitleggen hoe drinkwater gemaakt wordt. Bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater. Water uit de rivieren wordt vaak opgeslagen in spaarbekkens. Vanuit de grote rivieren of vanuit het spaarbekken komt het water bij een waterleidingbedrijf. Het water wordt gefiltreerd: het filtraat (de vloeistof) wordt gescheiden van het residu (wat achterblijft op de filter). Hulpstoffen kunnen verontreinigingen samen laten klonteren tot vlokken, die gemakkelijk op de filters achterblijven. Via chemische processen worden opgeloste verontreinigingen er uitgehaald. De meeste bacteriën worden gedood door ultraviolette straling. Vieze geurtjes en smaken worden verwijderd door adsorptie aan actieve koolstoffilters. Het schone drinkwater wordt opgeslagen in reinwaterkelders. Bereiding van drinkwater uit grondwater. Grondwater (vooral duinwater) is vrij schoon door bacteriën die er leven en doordat de verschillende zandlagen als een soort zeef de vaste deeltjes tegenhouden. Het wordt eerst gefilterd. Er wordt lucht in het water gebracht om stoffen die uit de bodem zijn opgenomen, bijv. ijzerhoudende stoffen en bepaalde gassen, te verwijderen. Het water wordt minder zuur gemaakt om te voorkomen dat schadelijke metalen uit de waterleidingen in het water oplossen. Het schone drinkwater wordt opgeslagen in reinwaterkelders. Door het oppompen van te veel grondwater kunnen gebieden verdrogen. De kwaliteit van het ingenomen water wordt gecontroleerd met behulp van vissen. Je kunt uitleggen hoe een rioolwaterzuiveringsinstallatie werkt. Processen in een rioolwaterzuiveringsinstallatie: het water wordt gezeefd; in de voorbezinkbak zakken grove deeltjes naar de bodem; in de beluchtingsbak wordt het water door bacteriën gereinigd (vooral stoffen uit uitwerpselen); in de nabezinkbak zakken de fijnste vuildeeltjes naar de bodem (rioolslib); het rioolslib wordt gedroogd en verbrand. Zelfreinigend vermogen van het water: vervuild water kan weer schoon worden door de werking van bacteriën. Het zeewater wordt aan de kook gebracht. De waterdamp wordt gekoeld en condenseert tot water destillaat. Residu: het zout dat achterblijft. Destillatie kost veel energie. Een nieuwe techniek maakt gebruik van speciale membranen. Dit kost veel minder energie.

basisstof 7 DE REINIGENDE KRACHT VAN WATER Je kunt uitleggen waarom lichaamshygiëne hygiëne belangrijk is voor je gezondheid en wat de rol van zeep hierbij is. Je huid wordt vuil door zweet, talg en dode huidcellen. Talg is vettig, houdt je huid soepel en geeft je haar glans. Talg remt de bacteriegroei op je huid. Het lost niet op in water. Vieze handen kunnen ziektekiemen overbrengen naar je eten. Zeep bestaat uit: olie of vet, loog, zout, geurstoffen, kleurstoffen, waterontharders en conserveermiddelen. Loog kan gewonnen worden uit de as van verbrand hout. Zeep verandert de zuurgraad van je huid (het tast het laagje talg op je huid aan). Een neutrale zeep (met een zuurgraad die gelijk is aan die van je huid) is het beste; daarmee was je de talglaag niet weg. Je haar wordt vies van stof, uitlaatgassen en dampen; het wordt ook vettig door de talg die je hoofdhuid soepel houdt. Je verzorgt je haren goed door ze een of twee keer per week met shampoo te wassen. In alle shampoos zitten bepaalde zouten die onder invloed van (warm) water een ontvettende werking hebben. Glazuur (het beschermende laagje om de kroon) kan worden afgebroken door de zuren die door bacteriën zijn gevormd uit suiker. Je houdt je tanden en je mond schoon door te poetsen met tandpasta en koud water. Fluoride zorgt ervoor dat het glazuur beter bestand is tegen zuren. Fosfaten houden je tanden gezond en sterk. Je kunt uitleggen waarom het schoonhouden van een huis belangrijk is en hoe je hierbij verschillende schoonmaakproducten kunt gebruiken. Het schoonhouden van de woning is belangrijk voor een goede hygiëne. Het ruikt in woon- en slaapvertrekken frisser en er is minder stof en ongedierte. In de keuken, wc en badkamer wordt de kans kleiner dat ziekteverwekkers die zorgen voor besmettelijke infectieziekten, worden doorgegeven aan huisgenoten. Verschillende schoonmaakartikelen: afwasmiddelen voor het wassen van de vaat; schuurmiddelen voor het schoonmaken van het gasfornuis en het aanrecht; vloeibare zeep voor het ontvetten en reinigen van vloeren; bleekmiddelen voor het ontsmetten van de wc; combinaties van middelen die in de badkamer kalk- en zeepresten verwijderen; allesreinigers die eigenlijk voor alle bovenstaande doeleinden geschikt zijn. Een schoonmaakmiddel is een geconcentreerde zeepoplossing. Voor gebruik moet je het verdunnen met water. De dosering staat op de fles: een aantal dopjes in een aantal liters water. Voor iets dat heel erg vuil is, gebruik je een hogere dosering. Voor erg hardnekkig vuil giet je een paar druppels direct op het schoon te maken oppervlak. De zeepconcentratie is gelijk aan die in de fles. Je kunt uitleggen waarom het goed is je kleren te wassen en waarop je kunt letten bij het wassen. Redenen om je kleren te wassen: voor een goede lichaamshygiëne; je ziet er verzorgder uit. Twee etiketten: samenstellingsetiket: geeft aan van welke vezelsoort een kledingstuk is gemaakt; niet alle kledingstukken van wol en zijde kun je in de wasmachine stoppen; onderhoudsetiket: met behandelingssymbolen staat aangegeven hoe je een kledingstuk moet behandelen; maximale wastemperatuur: bij een hogere temperatuur kan het kledingstuk krimpen.

basisstof 7 Op de waskaart staat de uitleg van de behandelingssymbolen. wassen droogtrommel chemisch reinigen strijken bleken Sorteren: witte was scheiden van gekleurde was; dezelfde maximale wastemperatuur. Voorwasprogramma: als de was erg vuil is. Een juiste dosering van het wasmiddel is belangrijk. Te weinig wasmiddel: je kleren worden niet schoon. Te veel wasmiddel: dat is slecht voor het milieu. De dosering staat op de verpakking. De dosering van een wasmiddel is afhankelijk van de waterhardheid. Waterhardheid heeft vooral te maken met de hoeveelheid kalkzouten en met de hoeveelheid magnesiumzouten in het water. Kalk en magnesium zijn belangrijk voor de opbouw van je botten. Een veel gebruikte maat: de Duitse hardheidsgraad (D ). Gemiddelde hardheid van water: tussen de 8 D en 12 D. Zacht water: kleinere hardheid dan 8 D. Hard water: grotere hardheid dan 12 D. Kalkzeep: kalkaanslag, bijvoorbeeld in een wasmachine (kalk en zeep). Ketelsteen: kalkaanslag, bijvoorbeeld in een fluitketel (alleen kalk en geen zeep). Waterontharders binden de kalkzouten in het water. Sommige waterontharders zijn schadelijk voor het milieu. Daarom: alleen gebruiken als het nodig is. Bij de waterleidingmaatschappij kun je navragen wat de hardheid van het water in jouw woonplaats is. Doelstelling 4 Je kunt de werking van een wasmiddel beschrijven. Soorten wasmiddelen: voor het wassen bij een bepaalde temperatuur (temperatuurafhankelijk); poedervormig, vloeibaar of samengeperst in een wastablet. Vijf stappen van het wasproces: de wasactieve stoffen dringen tot in de textielvezels van een kledingsstuk door; de wasactieve stoffen vormen een laagje om de vuildeeltjes heen; de vuildeeltjes worden losgemaakt doordat in de wasmachine de kleren langs elkaar en langs de wastrommel worden gewreven; de wasactieve stof ervoor zorgt dat het vuil opgelost blijft in het water; de wasactieve stof en het vuil worden bij het uitspoelen door de afvoer weggevoerd. Doelstelling 5 Je kunt aangeven op welke manieren een katoenen T-shirt bijdraagt aan de vervuiling van het water. Bij de teelt van katoen worden bestrijdingsmiddelen gebruikt die in het water terecht kunnen komen. Katoenen stoffen worden vaak gebleekt en geverfd. De bleekmiddelen en verfstoffen kunnen in het water komen. Door het wassen van een T-shirt kunnen wasmiddelen en verfstoffen in het water komen. Als je een T-shirt weggooit kunnen verfresten in het water komen.