WAARDEVERMINDERING ANONIEM RAPPORT van de GEMEENTELIJKE OMBUDSMAN OLDEBROEK op basis van artikel 9:36 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht 13-0024 15 oktober 2013 Inleiding Op 25 februari 2013 stuurde de Nationale ombudsman de brief van 18 februari van de heer S door. De heer S hierna te noemen: verzoeker gaf daarin namens de heer E (wonende in de gemeente Oldebroek) uiting aan zijn onvrede over de gemeente. Omdat de gemeente Oldebroek een eigen ombudsman heeft mag de Nationale ombudsman geen verzoeken behandelen over de gemeente Oldebroek; dit is voorbehouden aan de Gemeentelijke Ombudsman Oldebroek. Bevoegdheid Gemeentelijke Ombudsman De Gemeentelijke Ombudsman constateerde dat verzoeker meerdere brieven naar de gemeente Oldebroek stuurde over zijn ongenoegen, maar dat de gemeente zijn klacht niet herkende en daarmee niet behandelde volgens de regels van het klachtrecht. Nu de gemeente de gelegenheid kreeg de klacht eerst zelf te behandelen (een eis van de wet), maar zij dat niet deed, was de ombudsman in principe bevoegd een onderzoek aan te vangen. Bij monde van de gemeentesecretaris merkte de gemeente op dat zij alsnog graag in de gelegenheid was de klacht te behandelen. De ombudsman vond het raadzaam daarop in de gaan om twee redenen. Ten eerste vanwege de mogelijkheid dat verzoeker en de gemeente er sámen uitkomen. Ten tweede omdat de ombudsman de informatie van de gemeente nodig heeft om onderzoek te doen. Daarom stuurde de ombudsman de klacht door naar de gemeente, die deze behandelde. Bij brief van 7 juni 2013 (volgens verzoeker ontvangen op 14 juni 2013) bood het college van de gemeente Oldebroek excuses aan verzoeker aan op één van de twee klachtonderdelen. Het college vindt dat verzoeker terecht klaagde over het feit dat het hoofd van de afdeling Financiën hem niet hoorde, nadat verzoeker bij brief van 24 december 2012 zijn grieven neerlegde en expliciet vroeg om een gesprek. Het college tekent daarbij aan dat ook de ambtenaar in kwestie al mondeling zijn excuses aanbood en dat zij deze bestuurlijk onderstreept. Daarnaast nam het college maatregelen om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen. Zij verklaart dit klachtonderdeel gegrond en gaat er vanuit dat het klachtonderdeel daarmee naar tevredenheid is afgehandeld. Verzoeker is echter niet tevreden en nam op 29 mei 20013 contact op met de Gemeentelijke Ombudsman met het verzoek een onderzoek in te stellen. Op 4 juli 2013 ontving de ombudsman het ontbrekende stuk van het dossier (de afhandelingsbrief van de gemeente) en kon de ombudsman het onderzoek aanvangen. Onvrede van verzoeker Verzoeker is op twee punten ontevreden over de gemeente: 1
1. de WOZ-waarde 2010 van pand Z (hierna te noemen: het pand) is onjuist vastgesteld en de gemeente weigert de waarde ambtshalve te verminderen; 2. doordat de gemeente hem niet hoorde ondanks zijn verzoek daartoe - kreeg hij niet de gelegenheid zijn argumenten tijdig mondeling toe te lichten. Daarmee nam de gemeente een besluit zonder de argumenten van verzoeker voldoende te kennen en daarmee is geen faire procedure gevoerd. Nu er een besluit ligt kijkt de gemeente niet meer onbevangen en onbevooroordeeld naar de zaak. Achteraf terugkomen op het reeds ingenomen standpunt zou gezichtsverlies betekenen; slechts het gelijk van een eerdere beslissing wordt verdedigd. Verzoeker voert verder aan dat de gemeente kennelijk contact heeft gehad met de Waarderingskamer, maar dat hij daarbij niet is betrokken en geen kans had zijn visie en vraagstelling neer te leggen en om zijn uitleg van de regelgeving neer te leggen en daarop reactie te vragen. Verzoeker is van mening dat de gemeente naar een bepaald doel redeneert. Hij vraagt de ombudsman onderzoek te doen. Reactie van de gemeente op de onvrede De gemeente vindt dat zij zorgvuldig tewerk ging bij de inhoudelijke afhandeling van de WOZ- wettelijke uitleg op basis van de feiten grondig na bij de Waarderingskamer. Het betrekken van verzoeker in dit contact met de Waarderingskamer had weinig zin, omdat hij een andere uitleg aan het wetsartikel geeft. Overigens stond de gemeente er ook niet bij stil. Een compromis over deze kwestie kan de gemeente niet sluiten, omdat verzoeker een verkeerde uitleg aan het wetartikel geeft en er daarmee geen grond is voor een compromis. Dit zou de deur open zetten voor andere gevallen. terug willen komen op een r naar de opmerking van de Waarderingskamer dat de waarden van de drie gedeelten van het perceel niet bij elkaar mogen worden opgeteld om tot een reële verkoopwaarde van het oorspronkelijke perceel te komen. BEVINDINGEN VAN DE OMBUDSMAN Feiten De ombudsman stelt de volgende feiten vast. Op 31 augustus 2011 besluit de gemeente aan pand Z een waarde toe te kennen van -. De waarde heeft betrekking op het tijdvak 01-01-2010 tot 01-01-2011. De waardepeildatum is 1 januari 2009. Op 7 oktober 2012 vraagt verzoeker de gemeente om een ambtshalve vermindering van de WOZ-waarde van het pand, dat rond die periode is verkocht en geleverd. Bij brief van 19 december 2012 wijst de gemeente de ambtshalve vermindering af. -) -) verkeerd is vastgesteld. De gemeente wijt de verkoopprijs ook aan de aanzienlijke daling van de huizenprijzen in de de waardepeildatum 1 januari 2009, bijna 4 jaar, denk ik niet dat het reëel is om de verkoopprijs in het najaar van 2012 gelijk te stellen met de WOZ- Bij brief van 24 december 2012 tekent verzoeker bezwaar aan tegen de beslissing om de WOZ-waarde niet aan te passen. Als argument voert hij onder andere aan dat 2
artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken aan de gemeente de verplichting oplegt de waarde ambtshalve aan te passen als binnen vijf jaren na het nemen van de beschikking blijkt dat een aannemelijk gemaakte waardering niet juist blijkt te zijn. Verzoeker voert aan dat niet de waardepeildatum relevant is, maar de datum waarop de WOZ-waarde werd vastgesteld. Verzoeker vraagt om te worden gehoord als de gemeente weigert aan zijn bezwaar tegemoet te komen. Bij brief van 11 januari 2013 laat de gemeente weten dat er bij een ambtshalve verzoek tot vermindering geen bezwaar en beroep openstaat en dat zij antwoord gaf in haar brief van 19 december. Zij gaat niet meer in op de brief van verzoeker van 24 december 2012. Op 28 maart 2012 verklaart de Rechtbank Zutphen het beroep van verzoeker ongegrond. De rechtbank merkt op: door hem overlegde tabel aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer op de ziet de rechtbank in hetgeen door eiser is aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de economische waarde op Verzoeker stelde geen beroep in bij het Gerechtshof te Arnhem, zodat de WOZwaarde van het pand in rechte vaststaat. Overwegingen 1. De ombudsman overweegt over punt 1 (de waarde van het pand is onjuist vastgesteld en de gemeente weigert de waarde ambtshalve te verminderen) het volgende: De rechtbank Zutphen stelt in 2012 vast dat de gemeente aannemelijk maakte dat de bedroeg. Nu verzoeker geen beroep van dit vonnis instelde, staat de waarde van de woning vast. De Waarderingskamer 1 geeft letterlijk als antwoord op de vraag of de gemeente de waarde van een woning waarvan de WOZ-beschikking onherroepelijk vaststaat, maar uit de feiten blijkt dat de waarde te hoog is vastgesteld (vraag 336) - ambtshalve moet verminderen: Ja, mits is voldaan aan de vereisten van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken. Die eisen houden in dat als binnen vijf jaar blijkt dat de werkelijke waarde op de waardepeildatum ten minste ambtshalve verminderd moet worden. De gemeente neemt op verzoek of uit eigen beweging de beschikking tot ambtshalve vermindering. Als de belanghebbende om ambtshalve vermindering verzoekt, houdt het feit dat moet "blijken" dat de waarde te hoog is vastgesteld, in dat de belanghebbende overtuigend moet aantonen dat de waarde te hoog is vastgesteld. De Waarderingskamer stelt dus dat moet blijken dat de waarde op de waardepeildatum lager is dan de in de WOZ-beschikking vastgestelde waarde. De rechtbank stelde echter vast dat aannemelijk is dat de waarde van de woning op de waardepeildatum van 1 januari 2009 Een van de kernwaarden voor de overheid is dat deze zich betrokken en oplossingsgericht opstelt. De behoorlijkheidsnorm die nader invulling aan deze 1 Uit vraagbaak waardevaststelling Waarderingskamer versie 14 januari 2013-08-15 http://www.waarderingskamer.nl/documents/vraagbaak%20waardevaststelling%20versie%202013%2001%2014.pdf 3
beleid of voorschriften als dat nodig is om ongewenste of onbedoelde gevolgen te voorkomen. De tweede geeft onder andere aan dat de gemeente zich coulant op moet stellen als zij fouten maakte en dan claims moet honoreren. De rechtbank vindt dat de gemeente de waarde van de woning correct vaststelde. De ombudsman dient zich te conformeren aan uitspraken van de rechter (artikel 9:27, lid 2 Algemene wet bestuursrecht). Verzoeker geeft in een van zijn brieven aan dat de waarde van de woning voor hem alleen van belang is voor de erfbelasting: het betreft een woning die door vererving in het bezit van verzoeker kwam en door de waardebepaling is erfbelasting verschuldigd over een veel hoger bedrag dan de woning feitelijk in 2012 opbracht. 2. De ombudsman overweegt over punt 2 (de gemeente hoorde verzoeker niet, zodat hij geen gelegenheid kreeg zijn argumenten aan te voeren) het volgende: Een van de kernwaarden voor de overheid is dat deze open en duidelijk is. Een van de behoorlijkheidsnorm de gemeente actief moet luisteren, zodat de burger zich gehoord en gezien voelt. Deze norm zorgt ervoor dat de gemeente informatie krijgt, die zij kan meewegen in haar besluit. Ook kan zij in haar besluit reageren op de argumenten die de burger aandroeg. Daarmee zorgt zij dat een burger de redenering van de gemeente kan volgen. Verzoeker vroeg expliciet in zijn brief om hem te horen als de gemeente zijn bezwaar niet honoreert. De gemeente doet dat niet en geeft op dat moment evenmin aan dat zij hem niet gaat horen en wat de reden daarvan is. In de afhandelingsbrief over de klacht geeft het college aan dat verzoeker hierover terecht klaagde en onderstreept hij nog eens de eerder door het hoofd Financiën aangeboden excuses over het niet horen. Conclusies Op basis van de gegevens die de ombudsman ter beschikking staan concludeert deze Ten aanzien van 1: De tekst van de Waarderingskamer laat er geen twijfel over bestaan dat de gemeente alleen verplicht is tot ambtshalve vermindering van de waardebepaling als blijkt dat de woning op de waardepeildatum lager is dan de vastgestelde waarde. Nu de waarde op de waardepeildatum volgens de rechtbank correct is vastgesteld (dat wil zeggen dat de gemeente aannemelijk maakte dat de wa bedroeg) is er geen andere conclusie mogelijk dan dat de gemeente niet verplicht is om de waarde ambtshalve te verminderen. In dat kader staat vast dat de gemeente geen fout maakte. Daarom is er ook geen reden om van de gemeente een coulante opstelling te vragen, zoals verzoeker graag zou zien. Het feit dat het verzoeker alleen gaat om de erfbelasting kan ook geen reden zijn om tot een lagere waardebepaling te komen. De gemeente dient immers ook eerlijk en betrouwbaar te handelen (eveneens een kernwaarde) en dat doet zij niet als zij - om verzoeker tegemoet te komen een loopje neemt met de feitelijke waarde van het pand op 1 januari 2009. De ombudsman ziet daarom geen reden de gemeente een verwijt te maken. 4
Het voorgaande neemt niet weg dat het voor verzoeker erg vervelend is dat hij te maken kreeg met factoren op de huizenmarkt, die maakten dat zijn pand tussen 2009 en 2012 minder waard werd. Ten aanzien van 2: De gemeente liet verzoeker al tweemaal weten dat zij een fout maakte door hem niet te horen. Daarvoor maakte zij zowel ambtelijk als bestuurlijk excuses. Als iemand een fout maakt is het gebruikelijk dat deze daarvoor excuses aanbiedt en maatregelen neemt om dergelijk gedrag in de toekomst te voorkomen. De gemeente deed zowel het een als het ander. Nu de gemeente deed wat in de gegeven omstandigheden van haar verwacht werd (namelijk op basis van onderzoek concluderen dat zij een fout maakte, excuses aanbood en maatregelen nam) past het de ombudsman niet meer om hier een oordeel over te vellen. De Gemeentelijke Ombudsman van Oldebroek, mevrouw mr. M.E.T. Schellekens. 5