Zinsleer : Herhalingsoefeningen

Vergelijkbare documenten
Zin 1: Lijkt + een vriendelijke jongen: kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: lijken is kww.,

Grammatica Zinsontleding. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

Zinnen. Zinsontleding VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote taalboek - oefenboek - Paragraaf 18 Zinsontleding.

Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin.

Loopt vader met moeder in het park?

Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

A) Gebruik de volgende voegwoorden: maar, want, en, of.

- De zin in een andere tijd zetten (tijdproef). - De zin vragend maken. - Van enkelvoud meervoud maken of andersom (getalproef).

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

Spreekoefeningen. Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen. (voor het inburgeringsexamen - spreken)

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

Grammatica Zinsontleding - Uitgebreid. Ondersteunend materiaal - Uitlegkaarten Geschikt voor de groepen 7 en 8

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Raar is leuk Klein Orkest

Verloren grond. Murat Isik. in makkelijke taal

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Grammatica - Woordsoorten herhaling vmbo-kgt34

BEGINNERSCURSUS DAG 8

Bijwoordelijke bepaling HV 2. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

A) Schrijf het verbum in de best passende tijd en vorm, eventueel met een hulpverbum

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD

IMMI Montjoie Montjoielaan, Ukkel

Dinie Ea van Oort Verhaalland Taalleerlijn

Inhoudsopgave. Dit boekje bestaat uit drie delen:

Op de volgende pagina volgen wat foto s

C Relaties. C1 Bij wie hoor ik? 3 C2 Vriendschap 7 C3 Verliefd 12 C4 Verkering 16 C5 Trouwen 22

BEGINNERSCURSUS DAG 2

Grammatica - Woordsoorten herhaling vmbo-kgt34

Juf is Ziek boekje. Groep 8

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters.

Antwoorden Nederlands Ontleding

oefenbundel voor het vierde leerjaar

Iris marrink Klas 3A.

SPELLING VAN WERKWOORDEN

Op de kast stond een hoge vaas. De arts liep naar de verpleegkundige.

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Ria Massy. De taart van Tamid

Dit is een download bij het artikel Omdat je het kunt uit JOP COACH magazine, nr

REGELS. Kies het goede woord. 1 Ik vind de fiets niet mooi. Ik koop... niet. a het b hem

Grammatica - Lijdend voorwerp vmbo-kg12

Grammatica - Bijwoordelijke bepaling vmbo-kg12

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.

Spreekopdrachten thema 1 Nederland

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

werkbladen thema 6 feestdagen en vrije tijd

Een varende stad. Celien maakt overal foto s van. Binnen en buiten. Ze is zo druk aan het fotograferen, dat ze haar verdriet vergeet.

Lieve juf. werkblad 1. 8 Dichter bij de taal Boom uitgevers Amsterdam,

* 1. Lia en haar zus Ruxandra.

van carnaval tot kerst

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN

Grammatica Woordbenoemen 2. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

Grammatica Woordbenoemen 2. Werkboek Geschikt voor de groepen 7 en 8

handelingswijzer redekundig ontleden zinsdelen

De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen.

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement

1

Monique Picavet Twee hondjes in het gras

Tijdens het ontbijt kan mijn mama de klastitularis al een beetje leren kennen nog voor dat ze naar het oudercontact komt.

Nieuwsbrief basisschool Marcoen nr 4 maart 2014

De eekhoorn. œ œ œ œ œ. Ó Œ œ œ. œ œ œ œ. œ j. œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ Œ. œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ œ. œ J. - hoorn, de eek - hoorn eet.

Reality Reeks Verwerkingsopdrachten. Mooi meisje Verliefd op een loverboy

Groetjes Jasper (12 jaar) en Nathalie (11 jaar)

1b nr. 1 Wie of wat?

2 hv. 1

En er komt nog een derde vinger bij: Ik heb nog niets aan mijn boekverslag gedaan.

OUDERE JEUGD. Formulier doelstellingen. Mijn kwaliteiten zijn/ik kan goed: Dit formulier is ingevuld door: Geboortedatum: Adres: Postcode: Tel: Lezen

Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein

BIJLAGEN LESPAKKET 1.2

Mijn boekje GOP Kinderdienst. Dit boek. is van

Voor jongeren in het praktijkonderwijs. Geen Amerikaanse aanval op Syrië

Een gevaarlijke vriend

VRAGEN INTERVIEWS. Onderwijs. Religie Kleding. Seksuele revolutie Voeding. Ontspanning & vrije tijd. Mobiliteit

Dagboekverhaal van Christina Geusens

In elke zin staat een werkwoord. Werkwoorden zijn woorden die aangeven welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat.

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD. A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? 7. Ga je naar één van onze feestjes?

Weduwnaar Jochem Myjer

Mijn vader is een leugenaar, hij kan fantastisch liegen. Wat los zit liegt hij aan elkaar, hij kan iedereen bedriegen. Mijn vader is een leugenaar.

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

Brieven van Ama welpen

Deel 1: Persoonsvorm tegenwoordige tijd

1c nr. 1: zinnen maken

Help me, Zoey, zeg ik. Zoey kijkt verbaasd. Waarmee?, vraagt ze.

JONGENS VERSUS MEISJES

Werkwoordoefeningen bij les 5

- je kan me wat - module 2. docere delectare movere. tekeningen -

- je kan me wat - module 2. docere delectare movere. tekeningen -

GRAMMATICA WERKWOORDELIJK GEZEGDE NAAMWOORDELIJK GEZEGDE VOLLEDIGE UITLEG UITLEG PER ONDERDEEL UITLEG PER ONDERDEEL VOLLEDIGE UITLEG

3 Jij gaat toch volgende week verhuizen? Je mag het... van mijn vriendin wel gebruiken! a bus b busje

vraag 1 Geef aan of het onderstreepte werkwoord hulpwerkwoord, koppelwerkwoord of zelfstandig werkwoord is.

Tabaco y Chanel. Joachim

Anne Frank, haar leven

opa VERTEL EENS... VERTEL EENS... Opa, wat deed u vroeger in de vakantie? Bent u in militaire dienst geweest? Wanneer gaf u oma haar eerste zoen?

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 4 De familie

Nieuw Nederlands 4 e editie 4 vwo. Cursus Argumenteren. Hoofdstuk 1 Meningen en argumenten. 1 Meningen

Transcriptie:

Zinsleer : Herhalingsoefeningen

Inhoudsopgave 1. Verdelen in zinsdelen... 3 1.1. Duid in de volgende zinnen de zinsdelen aan en geef aan hoeveel zinsdelen er zijn.... 3 1.2. Is het onderstreepte deel een zinsdeel?... 3 2. Enkelvoudige of samengestelde zinnen... 4 2.1. Zijn de volgende zinnen enkelvoudige of samengestelde zinnen? 4 2.2. Zijn de volgende zinnen nevenschikkend of onderschikkend?... 4 3. Het onderwerp... 5 3.1. Duid in de volgende zinnen het onderwerp aan en vervang het door een ander onderwerp.... 5 3.2. Vul de onderstaande zin aan met een passend onderwerp... 5 3.3. Duid in de volgende zinnen het onderwerp aan.... 5 4. Het gezegde... 6 4.1. Gaat het in de volgende zinnen over een WWG of een NWG?... 6 4.2. Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zinnen?... 6 4.3. Duid in de onderstaande zinnen het naamwoordelijk deel aan.... 7 5. Het lijdend voorwerp... 7 5.1. Duid in de volgende zinnen het lijdend voorwerp aan.... 7 5.2. Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?... 7 5.3. Is het onderstreepte stuk het lijdend voorwerp?... 8 6. Het meewerkend voorwerp... 8 6.1. Duid in de volgende zinnen het meewerkend voorwerp aan.... 8 6.2. Vul de volgende zinnen aan met een passend meewerkend voorwerp.... 9 6.3. Is het onderstreepte stuk het meewerkend voorwerp?... 9 7. Het voorzetselvoorwerp... 10 7.1. Duid in de volgende zinnen het voorzetselvoorwerp aan.... 10 7.2. Is het onderstreepte deel een voorzetselvoorwerp?... 10 8. De bijwoordelijke bepalingen... 11 8.1. Welke bijwoordelijke bepalingen worden in deze zinnen gebruikt?... 11 8.2. Schrijf de zin opnieuw, maar met een bijwoordelijke bepaling.... 11 8.3. Is het onderstreepte stuk een bijwoordelijke bepaling?... 12

1. Verdelen in zinsdelen 1.1. Duid in de volgende zinnen de zinsdelen aan en geef aan hoeveel zinsdelen er zijn. a) Hij gaat elke avond naar het voetbalveld. ( ) b) De leerlingen hebben vanavond veel huiswerk. ( ) c) Die jongen maakt rare geluiden in de klas. ( ) d) Gisteren aten we een lekkere pizza. ( ) e) Zijn gsm rinkelde tijdens de les wiskunde. ( ) f) Tom wil morgen een nieuwe laptop kopen. ( ) g) Gelakte nagels zijn tegenwoordig helemaal in. ( ) h) Marlies verveelde zich dood tijdens de studie. ( ) i) Ze is het mooiste meisje van de klas. ( ) j) Hij heeft altijd zijn pet op. ( ) 1.2. Is het onderstreepte deel een zinsdeel? a) Die jongen met zijn saaie boekentas wil later architect worden. b) Mijn zus kijkt de hele avond televisie. c) De dikke man zit s avonds altijd voor het raam. d) De jongen rijdt met een stoere brommer. e) Shana gaat elke avond naar de dansles. f) De brandweerkazerne ligt er sinds enkele jaren verlaten bij. g) Jordi heeft gisteren zijn verjaardag gevierd in Leuven. h) Het meisje was erg droevig toen de jongen haar uitlachte. 3

2. Enkelvoudige of samengestelde zinnen 2.1. Zijn de volgende zinnen enkelvoudige of samengestelde zinnen? a) In de bioscoopzaal zaten meer jongens dan meisjes. b) De jongen keek verbaasd op, maar schreef daarna rustig verder. c) De hele avond dansten de meiden en flirtten ze met de jongens. d) Gisteren klom die stoere jongen in de hoogste boom van het bos. e) Het meisje was doodop na het winkelen. 2.2. Zijn de volgende zinnen nevenschikkend of onderschikkend? a) Mijn vader leest de krant en ik maak mijn huiswerk. b) Ik eet vaak fruit, omdat ik gezond moet eten. c) De pizza die ik bestelde, was al koud toen ik hem kreeg. d) Als ik naar de dansles moet, kan ik geen huiswerk maken. e) Max was gebuisd omdat hij niet oplette tijdens de les. 4

3. Het onderwerp 3.1. Duid in de volgende zinnen het onderwerp aan en vervang het door een ander onderwerp. a) De jongen gelooft nog in sinterklaas. b) Het meisje ging verkleed als Barbie naar het carnavalsfeest. c) Gisteren werd het kleine jongetje gepest door zijn grote broer. d) Op weg naar school kwam hij zijn beste vriend tegen. e) De leerkracht gaf de jongen een fikse uitbrander. 3.2. Vul de onderstaande zin aan met een passend onderwerp a) plast nog steeds in zijn bed. b) Gisteren haastten zich naar huis. c) Wanneer bak nog een zo n lekkere koekjes? d) lopen zo snel mogelijk naar de uitgang. e) Na de voetbalmatch feestten de ganse avond. 3.3. Duid in de volgende zinnen het onderwerp aan. a) De man met de dure auto rijdt elke dag door mijn straat. b) Op een stormachtige nacht was het meisje erg bang. c) De jongens rijden elke dag met de fiets naar school. d) De opgetutte meiden gingen een hele avond feesten. e) Vorige week ging de hele familie een weekendje naar de zee. 5

4. Het gezegde 4.1. Gaat het in de volgende zinnen over een WWG of een NWG? a) Ze scheen er geen probleem mee te hebben dat de man haar niet mocht. b) De zon schijnt al de ganse ochtend. c) Ik hou van dansen, zingen en feest vieren. d) De terrorist blies zichzelf op in een volle metro. e) Hij is de man van mijn dromen. 4.2. Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zinnen? a) Hij bleef naar de dame kijken. 1. bleef 2. kijken 3. bleef kijken 4. geen b) Ze dacht dat hij een viespeuk was. 1. dacht 2. was 3. geen c) Eigenlijk was hij al jaren verliefd op haar. 1. was 2. was verliefd 3. geen d) Zij vond hem wel aantrekkelijk. 1. vond 2. vond aantrekkelijk 3. geen e) Toch leek hij haar erg vreemd. 1. leek 2. leek vreemd 3. geen 6

4.3. Duid in de onderstaande zinnen het naamwoordelijk deel aan. a) Puppy s zijn schattig. b) Later wil hij een mooie auto. c) Hij blijkt slimmer dan verwacht. d) Zij blijft toch het mooiste meisje van de klas. e) Ze lijkt me een slim meisje. 5. Het lijdend voorwerp 5.1. Duid in de volgende zinnen het lijdend voorwerp aan. a) Hij geeft de agenda aan zijn klasgenoot. b) Gisteren parkeerde hij zijn auto in de garage toen hij thuis kwam van het werk. c) Hij legde het vlees op de barbecue. d) Mijn broer wil later chirurg worden. e) Voor mijn verjaardag krijg ik een nieuwe fiets. 5.2. Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zinnen? a) Grootmoeder bestelt een taart voor haar verjaardag. (geen lv) A B C D A B C D b) Mijn moeder leende me 100 euro om een nieuwe gsm te kopen. A B C D A B C D c) Via het internet bestelde hij tickets voor die voetbalmatch. A B C D A B C D d) Krijgen de studenten een goed loon voor hun vakantiewerk? A B C D A B C D e) Er zat iets in de doos! (geen lv) A B C D A B C D 7

5.3. Is het onderstreepte stuk het lijdend voorwerp? a) Het meisje gaf de leerkracht haar huiswerk. b) Hij deelde haar het resultaat mee. c) Ze droeg een zomerse jurk met bloemetjesmotief. d) In de winkel kocht ze een nieuwe fiets. e) Ze luisterde niet naar de leerkracht. f) Ze gaf haar moeder een boeket bloemen. g) Na een maand werken, kreeg hij zijn loon. h) In de bioscoop gaf hij haar een dikke zoen. i) De jongen leende haar een boek dat hij leuk vond. j) De hond begraaft zijn kluif in de tuin. 6. Het meewerkend voorwerp 6.1. Duid in de volgende zinnen het meewerkend voorwerp aan. a) De leerkracht gaf de babbelende leerling een uitbrander. b) Hij kocht zijn vrouw een prachtige halsketting. c) Die trui is mij veel te groot. d) Dit jaar geeft de sint mijn zus geen cadeautjes meer. e) Omdat de hond braaf was, gaf de man hem een snoepje. 8

6.2. Vul de volgende zinnen aan met een passend meewerkend voorwerp. a) De moeder gaf een beloning. b) De troon was te smal. c) Ik kocht een nieuwe playstation. d) Mijn moeder gaf een uitbrander. e) De president verleende gratie. 6.3. Is het onderstreepte stuk het meewerkend voorwerp? a) Hij gaf het kind een tik op zijn billen. b) Ze gaf niet om de gevoelens van de jongen. c) De man beloonde de hond met een vette kluif. d) Kocht hij haar die dure handtas? e) Ze kocht concerttickets voor haar vriend. f) Ze wachtte op hem voor het gemeentehuis. g) De dief werd aangegeven bij de politie. h) Ze gaf hem een dikke zoen op zijn wang. i) Hij dacht de hele tijd aan haar. j) Voor haar ga ik door het vuur. 9

7. Het voorzetselvoorwerp 7.1. Duid in de volgende zinnen het voorzetselvoorwerp aan. a) Hij luisterde naar de muziek die op de radio speelde. b) Ze was dol op spaghetti bolognaise. c) Twijfel je misschien aan mijn verhaal? d) Ik ben tevreden met mijn resultaten. e) De brandweer waarschuwde voor wateroverlast. f) Ze keek naar haar kinderen. 7.2. Is het onderstreepte deel een voorzetselvoorwerp? a) Hij greep haar bij de keel. b) Het meisje is bezeten van make-up. c) Ze spraken af bij het voetbalveld. d)hij interesseert zich alleen voor zijn brommer. e) Hij stond op en dacht na. f) Hij reageerde geschokt op het slechte nieuws. 10

8. De bijwoordelijke bepalingen 8.1. Welke bijwoordelijke bepalingen worden in deze zinnen gebruikt? a) Hij wachtte haar op aan de schoolpoort. b) Gisteren was ze nog smoorverliefd. c) Hij loopt veel te snel. d) Omdat hij te laat was opgestaan, miste hij de bus. e) Zijn broek was te klein. 8.2. Schrijf de zin opnieuw, maar met een bijwoordelijke bepaling. a) Ze dansten. b) Luidop babbelen mag niet. c) Ze rijdt met de fiets. d) De muziek deed het hele huis trillen. e) De eekhoorn at een kastanje. 11

8.3. Is het onderstreepte stuk een bijwoordelijke bepaling? a) Hij reed veel te snel met zijn brommer. b) Hij ging voor haar een broodje halen. c) Ze dacht de hele tijd aan haar mooie auto. d) Vroeger speelde ze altijd in het bos. e) Door de hoge snelheid verloor hij de controle over het stuur. f) Langzaamaan begon hij zich te ergeren aan het geluid. g) Hij had nog veel huiswerk toen hij s avonds thuis kwam. 12