UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE



Vergelijkbare documenten
Evaluatie van het project Mantelluisteren academiejaar

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Informatie over de deelnemers

WORKSHOP ONDERZOEKSMETHODEN

Biowalking voor ouderen

Voorwoord van Hester van Herk... iii Voorwoord van Foeke van der Zee... iv Verantwoording... vi

Beschrijving van de gegevens: hoeveel scholen en hoeveel leerlingen deden mee?

Interview kadering : rollen interviewer & respondent. gespreksinleiding

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016

DE INVLOED VAN OMGEVINGSFACTOREN OP HET BEANTWOORDEN VAN EEN VRAGENLIJST

Leerlingtevredenheidsonderzoek

- Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden.

Werkinstructies voor de CQI Huisartsenzorg Overdag

Werkbelevingsonderzoek 2013

Ouders over tevredenheidmetingen.

Voor deze enquête bevragen jullie minstens 25 personen

OCAI. veelgestelde vragen

tudievragen voor het vak TCO-2B

Programma. - Construct-> dimensies -> indicatoren -> items vragenlijst. - Pilot met de vragenlijst. - Plannen van het onderzoek.

Methodologie voor onderzoek in de verpleegkunde. Foeke van der Zee

Zelfstudiefiches M&T: Deel 2 (H6-7)

Begrippenlijst Anders Dit is onderzoek

Meten van Resultaat. Carine van Schie 22 april 2014

Computeraffiniteit belangrijk op kantoor

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen 4.3 ( )

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

Kennisdeling op internet tussen leraren in Kennisnet Vakcommunities. De belangrijkste resultaten. Management samenvatting

Rapportgegevens Kerntyperingtest

3.1 Itemanalyse De resultaten worden eerst op itemniveau bekeken. De volgende drie aspecten dienen bekeken te worden:

KLEURRIJKE EMOTIES psychologie en kleur

Werkinstructies voor de CQI Revalidatiecentra Volwassenen en Ouders van Kinderen

Management Summary. Auteur Tessa Puijk. Organisatie Van Diemen Communicatiemakelaars

Voorwoord... iii Verantwoording... v

A. Business en Management Onderzoek

BEGRIP VAN BEWIJS. vrije Universiteit amsterdam. Instituut voor Didactiek en Onderwijspraktijk. Vragenlijst. Herman Schalk

Klantonderzoek: statistiek!

Opsporen van responsstyles bij respondenten: het ene segment is het andere niet

Inzet van social media in productontwikkeling: Meer en beter gebruik door een systematische aanpak

Het optreden van vermoeidheid in vragenlijsten.

Examen G0N34 Statistiek

Hoofdstuk 14. Gegevens verzamelen in het veld, nonresponsefouten. en screening van vragenlijsten

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Werkinstructie voor de CQI Naasten op de IC

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

1.1 Achtergrond. 1.2 Doelstelling van het onderzoek

Methoden van onderzoek. Werkcollege 5

Methodologische bijsluiter: Discriminatie van beroepskrachten met een migratieachtergrond. Niet alles is wat het soms lijkt

INFORMATIEVOORZIENING URENAFTREK DOOR ZELFSTANDIGEN VANUIT WW

Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen

Samenvatting. Dutch Summary.

Stap 1: Bepalen van het doel

Onderzoeksopzet. Marktonderzoek Klantbeleving

Fort van de Democratie

Floriade Almere 2022 juli 2018

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek.

Folkert Buiter 2 oktober 2015

Samenvatting (Summary in Dutch)

De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid

RESULTATEN KOTENQUÊTE

Auteurs: Marijke Hoftijzer en Piet Korte isbn:

1. Gegeven zijn de itemsores van 8 personen op een test van 3 items

Effectiviteitonderzoek naar de kennisoverdracht van I&E Milieu

Wat wil jij dat er echt verandert? onderzoek naar verandering

Onderzoeksvraag Uitkomst

Klanttevredenheid consultatiebureaus Careyn

Al spelend leren: onderzoek naar de educatieve (meer)waarde van computergames in de klas Project Ben de Bever

Werkinstructies voor de CQI Huisartsenposten

Werkinstructies voor de CQI Jeugdgezondheidszorg

Examen VWO - Compex. wiskunde A1,2

Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's

DATA-ANALYSEPLAN (20/6/2005)

Auteurs: Baarda e.a. isbn:

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid

Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die

SPSS Introductiecursus. Sanne Hoeks Mattie Lenzen

Methodologie voor onderzoek in marketing en management. Foeke van der Zee

Onderzoek TNS NIPO naar thuiswinkelgedrag en de bekendheid van het Thuiswinkel Waarborg in Nederland

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Medisch-Sociale Wetenschappen Optie Beheer & Beleid Academiejaar

minstens 80% van de respondenten akkoord + helemaal akkoord, minstens 80% van de respondenten niet akkoord + helemaal niet akkoord,

MASTERPROEF. Bereidheid van 55-plussers tot deelname aan valpreventie

Op de vraag of men de artikelen zelf in het Engels schrijft, gaf één wetenschapper het volgende aan:

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie

Toelichting op de resultaten van de korte enquête (quick scan) René Alberts juni 2011

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Bowling alone without public trust

Gezondheidsenquête, België Inleiding. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Interfacultaire Lerarenopleidingen, Universiteit van Amsterdam

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek

De VrijBaan Vragenlijst (specifiek voor iemand die geen werk heeft)

Dit onderzoek is tot stand gekomen in samenwerking met Scotch & Soda en het Lectoraat Crossmedia van de HVA.

DE IMPACT VAN (CONSUMENTEN)RACISME OP DE EFFECTIVITEIT VAN BLANKE EN NIET- BLANKE (CELEBRITY) ENDORSERS IN RECLAME

Beoordelingscriteria scriptie CBC: instructie en uitwerking

Transcriptie:

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2010 2011 Het proximiteitseffect: misrespons bij omgekeerde items en het effect van antoniemen vs negaties. Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de bedrijfseconomie Nathalie Ackerman onder leiding van Prof. Dr. Bert Weijters

PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag worden geraadpleegd en/of gereproduceerd, mits bronvermelding. Nathalie Ackerman II

VOORWOORD Naar aanleiding van mijn vooropleiding Master in de Meertalige Communicatie en als afsluiter voor de Master in de Bedrijfseconomie, heb ik opnieuw gekozen voor een onderwerp dat mij nog steeds enorm boeit: taal. De keuze voor een economische richting was niet even evident als de keuze voor een taalkundige opleiding, maar toch zie ik deze opleiding als de perfecte aanvulling van mijn reeds verworven kennis. Graag zou ik in de eerste plaats dank betuigen aan mijn promotor en begeleider, Prof. Dr. Bert Weijters, omdat hij me de kans heeft gegeven dit interessant onderzoek uit te voeren. Bovendien heeft hij me steeds bijgestaan met nuttig advies waardoor ik dit werk tot een goed einde heb kunnen brengen. Zelfs tijdens verlofdagen kon ik altijd op hem rekenen. In de tweede plaats wil ik ook alle respondenten bedanken die hebben deelgenomen aan dit onderzoek en voor mij de vragenlijst hebben ingevuld. Hun medewerking betekende voor mij een enorme hulp. In het bijzonder richt ik mij tot mijn vriendinnen die me hebben geholpen bij het nalezen van mijn thesis. Ten slotte richt ik mij tot mijn ouders en mijn vriend Jeroen. Ik kan hen niet genoeg bedanken voor alle steun die zij mij hebben gegeven gedurende mijn beide opleidingen. Ze hebben me geleerd de moed nooit op te geven. Hun geduld en begrip hebben mij steeds geholpen doorheen deze verrijkende en intensieve studieperiode. Gent, augustus 2011 Nathalie Ackerman III

INHOUDSOPGAVE VOORWOORD. II INHOUDSOPGAVE... III GEBRUIKTE AFKORTINGEN... IV LIJST VAN TABELLEN... V INLEIDING... 1 HOOFDSTUK 1 : LITERATUURSTUDIE... 3 1.1 Inleiding... 3 1.2 Items in een vragenlijst: het proximiteitseffect... 5 1.3 Antwoordstijlen... 7 1.4 Misrespons (MR)... 10 1.5 Interne consistentie... 13 HOOFDSTUK 2: EMPIRISCH ONDERZOEK... 14 2.1 Inleiding... 14 2.2 Steekproefkader... 15 2.3 Hypothesen... 17 2.4 Onderzoeksresultaten... 19 HOOFDSTUK 3: CONCLUSIE... 26 LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN... VII BIJLAGE 1.1 VRAGENLIJSTEN...X BIJLAGE 1.2 VERWERKING SPSS...XIV IV

GEBRUIKTE AFKORTINGEN ARS DARS ERS MRS NARS RR NCRS MR SPSS Acquiescence Response Style Disacquiescence Response Style Extreme Response Style Midpoint Response Style Net Acquiescence Response Style Response Range Non-Contingent Response Style MR Statistical Package for the Social Sciences V

LIJST VAN FIGUREN EN TABELLEN Lijst van tabellen Tabel 1 Weergave van frequentietabel m.b.t. het geslacht van de respondenten.xiv Tabel 2 Kort overzicht van het aantal condities per vragenlijst..16 Tabel 3 Classificatietabel m.b.t. het aantal MR bij gewone items.. XIV Tabel 4 Logistische regressiecoëfficiënten m.b.t. het effect van afstand op MR..XV Tabel 5 Kort overzicht van de logistische regressie m.b.t. afstand 20 Tabel 6 Logistische regressiecoëfficiënten m.b.t. het effect van leeftijd en geslacht. XV Tabel 7 Kort overzicht van de logistische regressie m.b.t. leeftijd en geslacht.21 Tabel 8 Logistische regressiecoëfficiënten m.b.t. het effect van afstand*geslacht en afstand*leeftijd XV Tabel 9 Tabel 10 Tabel 11 Tabel 12 Kort overzicht van de logistische regressie m.b.t. afstand*geslacht en afstand*leeftijd.22 Classificatietabel m.b.t. het aantal MR bij omgekeerde items XV Logistische regressiecoëfficiënten m.b.t. het effect van afstand op MR...XVI Logistische regressiecoëfficiënten m.b.t. het effect van polariteit op MR.XVI Tabel 13 Kort overzicht van het aantal MR m.b.t. polariteit van het item...23 Tabel 14 Kruistabel van het aantal MR m.b.t. polariteit van het item.. XVI VI

Tabel 15 Kort overzicht van de logistische regressie m.b.t. polariteit..24 Tabel 16 Logistische regressiecoëfficiënten m.b.t. het effect van afstand in de vragenlijst met antoniem...xvi Tabel 17 Logistische regressiecoëfficiënten m.b.t. het effect van afstand in de vragenlijst met negatie XVI Tabel 18 Classificatietabel van het aantal MR m.b.t. geslacht.xvii Tabel 19 Kort overzicht van het aantal keer MR m.b.t. het geslacht...24 Tabel 20 Logistische regressiecoëfficiënten m.b.t. het effect van geslacht bij omgekeerde items...xvii Tabel 21 Logistische regressiecoëfficiënten m.b.t. het effect van leeftijd bij omgekeerde items..xvii Tabel 22 Kort overzicht van de logistische regressie m.b.t. geslacht en leeftijd..25 Lijst van figuren Figuur 1 Histogram m.b.t. de leeftijd van de respondenten...xiv VII

INLEIDING Om deze masterproef in te leiden, nuanceren we eerst en vooral het onderwerp. Gegevensverzameling is een belangrijk onderdeel van allerhande onderzoek. Vooral bij marketingonderzoek is het belangrijk de voorkeur van consumenten te kennen. Zo kunnen vragenlijsten ons bijvoorbeeld interessante informatie verstrekken over de mening van de respondent. In wetenschappelijk onderzoek wordt vaak gewerkt met items waarbij respondenten op een schaal kunnen aanduiden in welke mate ze al dan niet akkoord gaan met het item. Vaak wordt er gebruik gemaakt van Likert schalen. (Likert, 1932) Het gevaar bestaat er echter in dat respondenten bepaalde antwoordstijlen hanteren waardoor de resultaten in negatieve zin worden beïnvloed. Zo kunnen ze bijvoorbeeld enerzijds kiezen voor extreme antwoorden en anderzijds voor neutrale antwoorden. Het is daarom heel belangrijk om rekening te houden met de betrouwbaarheid en de validiteit van data die verzameld wordt. Bij het opstellen van vragenlijsten denken onderzoekers vaak dat de antwoordstijl van respondenten afhangt van cultuur, persoonlijkheid en omgevingsaspecten. (Knowles en Condon, 1999) Ook taal speelt hier een heel belangrijke rol. De manier waarop vragen worden geformuleerd, heeft een grote impact op het uiteindelijke antwoord van de respondent. Onderzoekers proberen daarom ook soms hun vragen te manipuleren om bepaalde resultaten te bekomen. We denken vaak dat respondenten de antwoordmogelijkheden omcirkelen die het best bij hun visie aansluiten, maar vergeten dat deze soms niet 100% overeenstemmen met hun mening. Deze studie handelt over het effect van taal op het invullen van vragenlijsten. In dit onderzoek zijn we nagegaan of respondenten eenzelfde antwoord geven op uitspraken die verschillen qua vorm. Dit fenomeen wordt in de wetenschappelijke literatuur bestempeld als misrespons (MR). (Swain, Weathers en Niedrich, 2008) Om dit onderzoek te kunnen uitvoeren, hebben we 198 respondenten bevraagd die random werden toegewezen aan één van onze vragenlijsten. In totaal werden er twee vragenlijsten opgesteld die bestonden uit gewone en omgekeerde items (targetitems 1 ). Met de term gewoon item bedoelen we positief geformuleerde items, affirmaties of asserties. (Horn, 1989) Met de term omgekeerd item wijzen we op de omkering van de gewone items, namelijk negaties en antoniemen. We hebben onderzocht of er een verschil is in antwoordgedrag op uitspraken die antoniemen bevatten en op uitspraken die negaties 1 Items waarop het onderzoek zich focust om MR te meten. 1

inhouden. Met andere woorden, heeft het gebruik van negaties en antoniemen een impact op de antwoordstijlen van respondenten? Komt MR meer voor bij items met negaties of bij items met antoniemen? Uit vorig onderzoek blijkt dat ook de afstand tussen items (het aantal items tussen het gewone en het omgekeerde item) van belang is voor MR. (Weijters, Geuens en Schillewaert, 2009) Ten slotte bekijken we ook het effect van de onafhankelijke variabelen leeftijd en geslacht op MR. We zullen proberen onze hypothesen te aanvaarden of te weerleggen. Deze masterproef bestaat uit drie grote delen. Het eerste hoofdstuk omvat de literatuurstudie met enkele belangrijke begrippen en definities die vaak aan bod zullen komen in dit werkstuk. Hoewel we ook de verschillende antwoordstijlen bespreken in deel 1, gaan we daar in het onderzoek niet verder op in. We onderzoeken hoofdzakelijk of er MR optreedt in de resultaten en daarvoor hebben we geen uitgebreide schaal nodig zoals voor het meten van verschillende antwoordstijlen. We hebben om die reden ook bewust gekozen voor een schaal met slechts twee antwoordmogelijkheden, namelijk eens en oneens. De problematiek van MR wordt ook in dit hoofdstuk toegelicht. Het volgende hoofdstuk omvat de analyse van het empirisch onderzoek en de bespreking van de resultaten. Het derde en laatste hoofdstuk overloopt de belangrijkste conclusies en beperkingen van dit onderzoek. Bovendien reikt dit hoofdstuk eventuele mogelijkheden aan voor toekomstig onderzoek. In bijlage hebben we de vragenlijsten toegevoegd, alsook de resultaten van onze analyses in SPSS. 2

HOOFDSTUK 1 : LITERATUURSTUDIE Het eerste deel van de masterproef maakt de lezer wegwijs in het onderwerp en in belangrijke begrippen zoals Likert items, proximiteitseffect, MR en antwoordstijlen. Bovendien worden in dit hoofdstuk de oorzaken van MR en antwoordstijlen uitgelegd zodat het empirisch onderzoek voor de lezer duidelijker wordt. 1.1 Inleiding Zoals reeds vermeld in de inleiding, zijn vragenlijsten een heel belangrijke bron van data voor onderzoekers. Om die reden is het ook noodzakelijk dat de gegevens die verzameld worden bij respondenten betrouwbaar en representatief zijn. Heel wat respondenten denken hun mening precies weer te geven wanneer zij akkoord of niet akkoord aanduiden in een vragenlijst. Dit is echter niet altijd het geval. Sommige respondenten kiezen het antwoord dat het dichtst aanleunt bij hun gedachten, maar heel vaak geeft dit antwoord niet 100% hun mening weer. Het komt ook vaak voor dat de persoon die een vragenlijst invult, sociaal wenselijke antwoorden geeft. (Paulhus, 1984) Dit brengt met zich mee dat de respondent zich laat beïnvloeden door zijn of haar omgeving voor het beantwoorden van de vragen. Bij het opstellen van vragenlijsten moeten onderzoekers over het algemeen rekening houden met de antwoordstijlen van de steekproef. Het komt vaak voor dat de respondent op een bepaalde systematische manier vragen beantwoordt waardoor er verschillende antwoordstijlen ontstaan. Een respondent kan bijvoorbeeld telkens te extreem positief of negatief antwoorden, maar ook achtereenvolgens het middelste antwoord kiezen. Bovendien moeten onderzoekers rekening houden met de verwoording van hun vragen om te zorgen voor een optimaal resultaat. Een term die hiervoor vaak aan bod komt in wetenschappelijk onderzoek is polariteit (Weijters, Cabooter, Geuens en Vermeir, 2010) van een item. Is een item positief of negatief geformuleerd? In ons onderzoek wordt er gebruik gemaakt van een item met positieve polariteit (antoniem) en een item met negatieve polariteit (negatie). Onderzoekers moeten naast antwoordstijlen ook rekening houden met het fenomeen MR. (Swain et al., 2008) MR wordt veroorzaakt doordat de respondent zowel voor een gewoon als voor een omgekeerd item hetzelfde antwoord selecteert. Er wordt dieper ingegaan op dit fenomeen in 3

paragraaf 4. Zowel antwoordstijlen als MR kunnen meetfouten veroorzaken voor de analyse van de resultaten. Om die reden is het belangrijk een goed overzicht te krijgen van de verschillende fouten die zich kunnen voordoen en die leiden tot experimentele onzekerheid in marktonderzoek. Met behulp van vragenlijsten trachten onderzoekers dus de werkelijke mening van respondenten te achterhalen. Dit is niet altijd even gemakkelijk aangezien er soms vertekeningen optreden in de resultaten. Deze vertekeningen bestaan uit twee soorten meetfouten: toevallige fouten en systematische fouten. (De Pelsmacker en Van Kenhove, 2010) Toevallige fouten zorgen voor onnauwkeurigheden in de meting. We denken hier bijvoorbeeld aan een interviewer die foute antwoorden noteert. Systematische fouten daarentegen worden veroorzaakt door een foute of onvolledige selectie van steekproefelementen. (De Pelsmacker en Van Kenhove, 2010) Volgens Greenleaf (1992b), Fisher (1993) en Weijters (2006) bestaan systematische fouten enerzijds uit inhoudsgerelateerde antwoordsets. Een duidelijk voorbeeld hiervan is sociale wenselijkheid. Respondenten wensen vaak een positief beeld te geven van zichzelf waardoor ze hun oprechte mening niet weergeven in een vragenlijst. De respondent zal een specifiek antwoord geven om te voldoen aan de sociale wenselijkheid. (Paulhus, 1984) Deze foutieve antwoorden leiden vaak tot een onnauwkeurige meting en beïnvloeden voornamelijk de validiteit van het onderzoek. Fisher (1993) heeft onderzoek verricht naar het effect van indirecte vragen op sociale wenselijkheid. Hieruit bleek dat de sociale wenselijkheid daalt bij indirecte vragen omtrent gevoelige onderwerpen. Wanneer het gaat over neutrale onderwerpen daalt de sociale wenselijkheid niet significant. Anderzijds bestaan systematische fouten uit niet-inhoudsgerelateerde antwoordstijlen. (Greenleaf, 1992b) Zulke fouten ontstaan wanneer de respondent de schaalverdeling op persoonlijke wijze interpreteert. Indien de respondent meer positieve antwoordmogelijkheden voorgeschoteld krijgt, zal zijn antwoord ook meer neigen naar de positieve kant van de schaal. Om die reden ook werd er gekozen voor slechts twee antwoordmogelijkheden in onze vragenlijst. Onderzoekers moeten proberen fouten in de antwoorden te vermijden en te reduceren om betrouwbare onderzoeksresultaten te verkrijgen. Uit vorig onderzoek is echter gebleken dat het reduceren van de ene fout leidt tot meer kans op de andere fout. (De Pelsmacker en Van kenhove, 2010) Nog een belangrijk aspect van vragenlijsten is de interne consistentie. (McFarland, Ryan en Ellis, 2002) Om meetfouten te vermijden, moeten onderzoekers nagaan of respondenten op een consistente manier antwoorden. Dit betekent dat de respondent geen tegenstrijdige antwoorden mag geven voor vragen die qua inhoud en vorm volledig identiek zijn. Bovendien mag de 4

respondent geen gelijke antwoorden geven voor inhoudelijk verschillende vragen. Indien de respondent in onze studie twee verschillende antwoorden geeft op beide gewone items, dan klopt de data niet en brengt dit de onderzoeker in moeilijkheden. Vorig onderzoek heeft uitgewezen dat ook de afstand tussen de items in een vragenlijst van belang is voor het antwoord van de respondent. In deze masterproef en in menig wetenschappelijk onderzoek wordt naar dit fenomeen verwezen met de term proximity effect of proximiteitseffect. (Weijters, Geuens en Schillewaert, 2009) Omgekeerde items die zich dicht bij elkaar bevinden, zullen door de respondent worden beschouwd als tegengesteld. Hier wordt in de volgende paragraaf verder op ingegaan. Bij het opstellen van vragenlijsten moeten de onderzoekers dus rekening houden met de verwoording van de items, de afstand tussen de items, de antwoordstijlen van de steekproef en voornamelijk met het fenomeen MR. Zoals eerder werd vermeld, wordt in deze masterproef nagegaan of de polariteit van uitspraken een invloed heeft op het antwoordgedrag van respondenten. Zo hebben we in onze studie onder meer gebruik gemaakt van antoniemen en negaties om de impact daarvan na te gaan op MR. De afstand tussen de items werd ook gemanipuleerd om te onderzoeken of MR hiervan een gevolg zou kunnen zijn. 1.2 Items in een vragenlijst: het proximiteitseffect Om de voorkeur van de respondent te achterhalen, wordt in marketingonderzoek vaak gebruik gemaakt van items waarop hij of zij een antwoord dient te geven. (infra, p.1) Voor specifieke onderzoeken wordt in een vragenlijst een mix van Likert items gebruikt om onaandachtige respondenten alert te maken voor de inhoud ervan en om het gebruik van Likert schalen te verbeteren. (Weijters et al., 2009; Barnette, 2000) We spreken over gewone en omgekeerde items. Met de term gewoon item verwijzen onderzoekers meestal naar affirmaties of positief geformuleerde uitspraken zoals bijvoorbeeld in ons onderzoek Ik heb een positief beeld van mezelf. Met de term omgekeerd item verwijst men naar negaties of antoniemen zoals Ik heb geen positief beeld van mezelf of Ik heb een negatief beeld van mezelf. Volgens Swain et al. (2008) kunnen items omgekeerd worden door hun polariteit (verwoording van het item) om te draaien, door de ankerpunten van de schaal om te draaien (bv. akkoord/niet akkoord wordt niet akkoord/akkoord) of door antoniemen te gebruiken. Ons onderzoek bestaat uit een aantal ongerelateerde bufferitems, een referentie item (gewoon item) en een targetitem 2 (omgekeerd 2 Omgekeerd item waarover MR wordt gemeten 5

item) dat in de eerste enquête wordt weergegeven als een expliciete negatie en in de tweede enquête als een antoniem. Om vragenlijsten te optimaliseren, raden De Pelsmacker en Van Kenhove (2010) aan om hetzelfde item verderop in de vragenlijst te plaatsen en ze in lichte mate aan te passen. Ook Cronbach (1950) stelt voor om items anders te formuleren opdat antwoordstijlen kunnen onderzocht worden. Op die manier kunnen onderzoekers nagaan of antwoorden intern consistent zijn. Onderzoek heeft uitgewezen dat respondenten systematisch hetzelfde antwoorden op gewone items die zich heel dicht bij elkaar bevinden. Het tweede item wordt als overbodig gezien omdat de respondent denkt dat diezelfde vraag al eerder is voorgekomen. Op die manier zou MR minder voorkomen bij gewone gerelateerde items die dicht bij elkaar liggen. (Weijters et al., 2009) Antwoorden op vragen worden niet enkel beïnvloed door de inhoud van de items, maar ook door de afstand tussen deze items of de volgorde van de items. (infra, p.4) In het onderzoek van Weijters et al. (2009) wordt naar dit fenomeen verwezen met de term proximiteitseffect : in welke mate is de afstand tussen items van belang opdat respondenten bepaalde antwoordstijlen zouden hanteren. Het proximiteitseffect-model geeft een verklaring voor de correlatie tussen twee items. Volgens Weijters et al. (2009), daalt de correlatie tussen een paar gewone items naarmate de afstand tussen de items groter wordt. De correlatie tussen omgekeerde items daarentegen versterkt naarmate de afstand groter wordt. Dit betekent dus dat omgekeerde items die dicht bij elkaar liggen, door de respondent worden waargenomen als tegengesteld waardoor de respondent nieuwe informatie zal opnemen. Hier zal de correlatie tussen beide items dus laag zijn en spreken we van een zwak proximiteitseffect. Uit het onderzoek is echter ook gebleken dat sommige respondenten hetzelfde hebben geantwoord op twee omgekeerde items die eigenlijk een tegenstrijdige betekenis hebben. De oorzaak hiervan zou zijn dat respondenten zich wel de inhoud, maar niet de vorm van het item herinneren. In ons onderzoek gaan we na in welke mate de verwoording, alsook de afstand tussen items de antwoordstijlen van respondenten beïnvloeden en bijgevolg MR veroorzaken. Samenhorende items kunnen in één blok geplaatst worden of willekeurig door elkaar. In dit onderzoek werden de items willekeurig voorgesteld aan de respondent. Volgens Bradlow en Fitzsimons (2001) is het nog niet duidelijk welke de beste methode is. 6

1.3 Antwoordstijlen Een antwoordstijl is de onbewuste neiging van een respondent om op een bepaalde manier te antwoorden op items in een vragenlijst. (Watkins en Cheung, 1995) De respondent baseert zich in dit geval niet op de inhoud van het item, maar bijvoorbeeld op de sociale wenselijkheid van zijn antwoord. De manier waarop respondenten antwoorden hangt voornamelijk af van verschillende zaken (Greenleaf, 1992a; De Jong, Steenkamp en Fox, 2008; Johnson, Kulesa, Cho en Shavitt, 2005; Rorer, 1965; Weijters, 2006): Demografische kenmerken van de respondent zoals leeftijd, geslacht en opleiding. (Greenleaf, 1992a; De Jong et al., 2008) Sommige onderzoekers beweren bijvoorbeeld dat oudere personen meer ARS vertonen (Greenleaf, 1992a; Weijters et al., 2010), terwijl andere onderzoekers beweren dat oudere personen niet meer ARS vertonen (Johnson et al., 2005). Een hogere opleiding zou zorgen voor minder ERS, ARS en MRS. (Greenleaf, 1992a; Weijters et al., 2010) Met betrekking tot het geslacht, zouden vrouwen meer ERS (De Jong et al., 2008) en minder ARS vertonen dan mannen. (Greenleaf, 1992a) Weijters et al. (2010) daarentegen, beweren dat vrouwen niet minder ARS vertonen dan mannen. Hofstede vermeldt bijvoorbeeld dat in de masculiene cultuur de extreme antwoordstijl vaker voorkomt. (Johnson et al., 2005) Ook persoonlijkheidskenmerken van respondenten dragen bij tot antwoordstijlen. (Snyder en Ickes, 1985) De mentale toestand van de respondent. Antwoordstijlen van respondenten kunnen deels verklaard worden door de mening of de overtuiging achter dit antwoord. Baseren respondenten zich bij hun antwoord op de betekenis van het item of op de antwoordmogelijkheden? Indien de onderzoeker de mening van de respondent niet kent, is het heel moeilijk te achterhalen waarom hij of zij een bepaalde antwoordstijl hanteert. (Rorer, 1965) Situationele kenmerken zoals het schaalformaat in een vragenlijst. Onderzoek heeft uitgewezen dat antwoordstijlen niet enkel het gevolg zijn van persoonlijke kenmerken van respondenten, maar ook van de items en de gebruikte schaal in een vragenlijst. 7

(Baumgartner en Steenkamp, 2001; Paulhus, 1991) Zo zou bijvoorbeeld de Likert schaal de meest gebruikte, maar ook de beste schaal zijn. (Weijters, 2006) Volgens Cabooter (2010) is de 5-punten schaal met enkel gelabelde uitersten de beste schaal aangezien deze leidt tot minder MR en bijgevolg tot kwalitatief betere data voor de onderzoeker. Dit zou ook leiden tot een betere validiteit van de schaal. Andere situationele kenmerken zoals tijdsdruk en dubbelzinnige items (Paulhus, 1991) kunnen het effect van antwoordstijlen nog meer versterken. Zoals in de inleiding reeds kort werd besproken, kan de respondent kiezen om neutrale antwoorden te selecteren, maar hij kan eveneens extreme antwoorden aanduiden. Een individu kan dus op verschillende manieren antwoorden waardoor meetfouten kunnen ontstaan. Zulke meetfouten kunnen de validiteit van een onderzoek in het gedrang brengen waardoor het bijgevolg belangrijk is inzicht te krijgen in de verschillende antwoordstijlen. Volgens Baumgartner en Steenkamp (2001), bestaan er zeven antwoordstijlen die meetfouten kunnen teweegbrengen: 1. Acquiescence Response Style (ARS) De respondent gaat achtereenvolgens akkoord met items, ongeacht de inhoud van het item. (Baumgartner en Steenkamp, 2001) In dit onderzoek gaan we enerzijds na of de respondent akkoord gaat met stellingen die niet hetzelfde zijn qua inhoud, wat uiteraard MR veroorzaakt. Respondenten die deze antwoordstijl hanteren, zullen in ons onderzoek telkens eens aanduiden. 2. Disacquiescence Response Style (DRS) De respondent gaat achtereenvolgens niet akkoord met items, ongeacht de inhoud van het item. Deze antwoordstijl vormt de tegenhanger van Acquiescence Response Style. (Baumgartner en Steenkamp, 2001) In ons onderzoek zullen respondenten die niet akkoord gaan met een stelling, oneens aanduiden. 8

3. Extreme Response Style (ERS) De respondent duidt extreme antwoorden aan, ongeacht de inhoud van het item. Bij deze antwoordstijl merken we op dat er vanzelfsprekend een verband bestaat met de twee vorige stijlen. Indien een respondent extreem akkoord gaat met een uitspraak, draagt dit bij tot Acquiescence. (Baumgartner en Steenkamp, 2001) Voor extreem niet akkoord gaan, geldt de tegenovergestelde antwoordstijl. 4. Midpoint Response Style (MRS) De respondent geeft neutrale antwoorden ongeacht de inhoud van het item. Bij deze antwoordstijl kiest de respondent het middelste antwoord op de schaal. (Baumgartner en Steenkamp, 2001) In ons onderzoek werd gebruik gemaakt van slechts twee antwoordmogelijkheden, namelijk eens en oneens. Hier zal dus geen sprake kunnen zijn van Midpoint Response Style aangezien deze studie niet verder ingaat op specifieke antwoordstijlen van respondenten. 5. Net Acquiescence Response Style (NARS), Response Range (RR) en Non- Contingent Response Style (NCRS) Net Acquiescence Response Style vormt de som van ARS en DRS. Response Range vertegenwoordigt de mate waarin de respondent de antwoordcategorieën rond het middelste label opvat als beperkt of uitgebreid. Non-Contingent Response Style betekent dat de respondent willekeurig en ongeïnteresseerd antwoorden geeft, ongeacht de inhoud van het item. Deze antwoordstijl vergroot vooral de kans op toevalsmatige fouten. (Baumgartner en Steenkamp, 2001) In deze masterproef zal niet verder worden ingegaan op bovenstaande antwoordstijlen aangezien we enkel onderzoek doen naar de afhankelijke variabele MR. 9

1.4 Misrespons (MR) Zoals reeds vermeld in de inleiding, wordt er naast antwoordstijlen ook aandacht geschonken aan een tweede probleem, namelijk MR. De eerste onderzoekers die MR associeerden met omgekeerde items waren Swain et al. (2008). Zij formuleerden MR als volgt: when respondents select responses on the same side of the scale neutral point for both reversed and nonreversed items. (Swain et al., 2008) MR is dus de mate waarin respondenten hetzelfde antwoord selecteren voor zowel het gewone ( non-reversed item ) als het omgekeerde item ( reversed item ). In dit geval, duidt de respondent een antwoord aan dat niet overeenkomt met zijn of haar overtuiging. Zelfs een laag percentage van MR kan problemen veroorzaken voor de analyse van de enquête. Sommige respondenten bijvoorbeeld lezen affirmaties als impliciete negaties en zetten deze dan om in expliciete negaties. Bijgevolg geven ze een antwoord op deze negaties terwijl er eigenlijk een affirmatieve (positief geformuleerde) uitspraak staat. (Swain et al., 2008) Hieruit zouden we kunnen afleiden dat MR meer voorkomt bij negaties dan bij antoniemen. Uit vorig onderzoek van Schmitt en Stults (1985) is gebleken dat MR problematisch wordt indien 10% van de respondenten hetzelfde antwoord geeft voor zowel het gewone als het omgekeerde item. Uit het onderzoek van Swain et al. (2008) kunnen we echter vaststellen dat MR bij omgekeerde items een gemiddelde heeft bereikt van ongeveer 20%. Dit percentage vertegenwoordigt maar liefst het dubbele van het percentage vastgesteld door Schmitt en Stults (1985). Swain et al. (2008) geven in hun onderzoek drie belangrijke verklaringen voor MR die we verder zullen toelichten: 1) Inattention 2) Acquiescence en 3) Item Verification Difficulty. 1. Inattention Volgens Givón (1993), bestaat ongeveer 90 à 95% van de geschreven zinnen en circa 80 à 90% van de mondelinge zinnen uit affirmaties. Bijgevolg verwachten respondenten ook in enquêtes affirmatieve items waardoor ze onaandachtig de vragenlijst zullen beantwoorden en negaties over het hoofd zullen zien. Swain et al. (2008) voegen hieraan toe dat onaandachtige individuen voornamelijk fout antwoorden op vragen met negaties en minder op vragen met affirmaties. De respondent zal dan antoniemen lezen als impliciete negaties, wat kan leiden tot nog meer MR dan bij expliciete negaties. Givón (1993) beweert eveneens dat sommige personen affirmaties als impliciete negaties lezen en deze dan omzetten in expliciete negaties. Bijgevolg geven de 10

respondenten hetzelfde antwoord voor de affirmaties en de negaties. Ook in dit geval spreken we van MR. In ons onderzoek zullen we proberen bevestigen welke verwoording leidt tot de meeste MR. 2. Acquiescence Zoals hierboven werd besproken, komt Acquiescence overeen met de Acquiescence Response Style (ARS). Volgens deze antwoordstijl gaat de respondent akkoord met een stelling ongeacht de inhoud ervan. (Greenleaf, 1992b) Deze antwoordstijl kan uiteraard leiden tot MR indien de respondent voor alle items op dezelfde manier antwoordt. 3. Item Verification Difficulty Item Verification Difficulty gaat uit van een complex, mentaal proces dat instaat voor het herkennen en beoordelen van items. Hoe complexer een item, hoe meer mentale stappen de respondent moet doorlopen om het item te relateren aan zijn of haar overtuigingen, gevoelens en emoties. Dit doet de kans op MR toenemen. Het model waarop deze uitleg is gebaseerd, staat bekend als het Constituent Comparison Model van Carpenter en Just (1975). Via dit model wordt de mentale voorstelling van een item vergeleken met de belief (Wong, Rindfleisch en Burroughs, 2003; Carpenter en Just, 1975) van de respondent. Hoe meer vergelijkingen de respondent moet ondergaan, hoe meer kans op misrepons. Tourangeau, Rips en Rasinski (2000) verklaren dat dit model uit de volgende vier stappen bestaat: het item begrijpen, informatie ophalen, het item beoordelen en een antwoord aanduiden op de schaal. MR kan bijgevolg ontstaan als problemen optreden op één van die vier niveaus. Volgens Swain et al. (2008) antwoorden respondenten op items naargelang van hun polarity en truth value. De polariteit van een item verwijst naar de verwoording van het item. Wordt het item voorgesteld als een negatie (negatieve polariteit) of een affirmatie (positieve polariteit)? We kunnen een onderscheid maken tussen expliciete negaties en impliciete negaties. Expliciete negaties worden gevormd door een affix toe te voegen (bv. onvriendelijk) of door een apart woord toe te voegen (bv. niet vriendelijk). Aangezien we in deze masterproef enkel gebruik 11

maken van expliciete negaties, gaan we niet verder in op de impliciete negatie. De truth value van een item verwijst naar wat voor de respondent juist of fout is. De mentale voorstelling van een item wordt gevormd door de termen Affirmed en Negated. Affirmed is dan bijvoorbeeld Ik ben blij, terwijl Negated zal zijn Ik ben niet blij. Volgens Fiedler, Walther, Armbruster en Naumann (1996), wordt de overtuiging van een persoon bijna altijd voorgesteld als een affirmatie. Deze affirmatie wordt dan vergeleken met de polariteit van het item in de vragenlijst en de mate waarin de inhoud van het item waar of vals is voor de respondent ( True or False ). (Swain et al., 2008) De vergelijking gebeurt echter in verschillende stappen. True Affirmation heeft twee stappen nodig, False Affirmation drie, True Negation heeft vijf stappen nodig en False Negation heeft er vier nodig. Bijgevolg, gaat men ervan uit dat True Negation de kans op MR doet stijgen. In ons onderzoek wordt het targetitem voorgesteld op twee manieren waarvan de inhoud tegenstrijdig is met de inhoud van het bijhorende item. Voor de respondent is het targetitem dus False. In de eerste enquête bevat het targetitem een negatie waardoor we het kunnen voorstellen als False Negation. In de tweede versie wordt het targetitem voorgesteld als antoniem en dus False Affirmation. Vermoedelijk zal in ons onderzoek het targetitem met negatie meer stappen nodig hebben, waardoor er bijgevolg meer kans is op MR. Vorig onderzoek heeft uitgewezen dat omgekeerde items moeilijker te herkennen en te beoordelen zijn dan gewone items waardoor MR vaker voorkomt. (Netemeyer, Bearden en Sharma, 2003) Swain et al. (2008) bevestigen deze stelling aan de hand van een experiment waaruit blijkt dat MR meer voorkomt bij het gebruik van negaties. MR zou dus eerder te wijten zijn aan de vorm van het item dan aan de inhoud ervan. Hieruit zouden we een mogelijke hypothese kunnen opstellen: MR komt vaker voor bij het gebruik van negaties dan bij het gebruik van antoniemen. Uit de studie van Swain et al. (2008) is gebleken dat Inattention en Acquiescence geen goede verklaringen zijn voor MR. Deze conclusie moeten we echter met een korreltje zout nemen, aangezien het onderzoek enkele beperkingen met zich meebrengt. Volgens Knowles en Condon (1999) wordt Acquiescence veroorzaakt door verscheidene psychologische, sociale en culturele factoren zoals o.a. lagere scholingsgraad, lagere sociale status en impulsiviteit. Bovendien is de schaalverdeling van een enquête ook belangrijk voor de mate van Acquiescence. In het 12

onderzoek van Swain et al. (2008) werden enkele van deze factoren niet in acht genomen. Enerzijds werden alleen studenten met een hogere sociale status bevraagd, waardoor er geen rekening werd gehouden met alle niet-studenten. Anderzijds werd er gebruik gemaakt van een Likert schaal met minder omgekeerde items dan gewone items. Ten slotte werd er ook een beloning voorzien voor de studenten waardoor de aandachtigheid van de studenten waarschijnlijk werd beïnvloed. De onderzoekers gaan ervan uit dat Item Verification Difficulty wel een goede verklaring biedt voor MR. 1.5 Interne consistentie Volgens McFarland, et al. (2002), leidt het groeperen van items tot een betere controle van de interne consistentie. Ze beweren dat de respondent zich een beeld vormt van de informatie door te letten op de positionering van de items in een vragenlijst. Indien de gegroepeerde items handelen over één bepaald onderwerp, beïnvloeden ze elkaar naargelang van de afstand tussen de items. In ons onderzoek werden de items niet gegroepeerd, maar willekeurig na elkaar geplaatst. We kunnen dus besluiten dat niet enkel de inhoud of de vorm van het item belangrijk is, maar ook de volgorde van de items. Vragen die bedreigend kunnen overkomen voor de respondent worden het best aan het einde van de enquête geplaatst. Op die manier zijn de te verzamelen gegevens al beantwoord als de respondent plots niet meer wenst deel te nemen aan het onderzoek. (De Pelsmacker en Van Kenhove, 2010) In deze studie zullen we twee belangrijke zaken proberen aantonen. Eerst en vooral zullen we onderzoeken in welke mate de afstand tussen items belangrijk is voor MR. M.a.w. is het proximiteitseffect van belang voor het meten van MR? Nadien zullen we nagaan in welke mate het gebruik van negaties of antoniemen het antwoordgedrag van respondenten beïnvloedt. Komt MR vaker voor bij het gebruik van False Negation (negatie) of False Affirmation (antoniem)? 13

HOOFDSTUK 2: EMPIRISCH ONDERZOEK Het tweede deel van de masterproef behandelt het eigenlijke onderzoek en haar resultaten. In dit deel bespreken we de gegevens en de belangrijkste resultaten die daaruit af te leiden zijn. Voorts zijn we nagegaan of onze respondenten een bepaalde antwoordstijl hebben gehanteerd bij het invullen van de vragenlijst. Bovendien hebben we onderzocht of MR vaak voorkomt en of dit in relatie staat met de afstand (aantal bufferitems) tussen het gewone en het omgekeerde item. We hebben ook bestudeerd of de polariteit van het targetitem bepalend is voor MR. Ten slotte hebben we extra analyses uitgevoerd met behulp van de onafhankelijke variabelen leeftijd en geslacht. 2.1 Inleiding Zoals we reeds hebben uitgelegd in de literatuurstudie, zijn de resultaten die we kunnen afleiden uit vragenlijsten heel belangrijk voor wetenschappelijk onderzoek. Om die reden is het ook van belang dat ze valide en betrouwbaar zijn. Als respondenten een uitspraak voorgeschoteld krijgen waarop ze een antwoord dienen te geven aan de hand van een Likert schaal (Swain et al., 2008), hanteren ze vaak een bepaald antwoordgedrag. Hierdoor komt het voor dat de antwoorden niet altijd intern consistent zijn waardoor de resultaten van het onderzoek vaak leiden tot slechte informatie voor de onderzoeker. Respondenten kunnen extreem antwoorden, neutraal antwoorden of willekeurig antwoorden omdat de enquête hen niet echt interesseert. Fouten die ontstaan door zulke antwoordstijlen moeten vermeden worden. Deze antwoordstijlen kunnen eveneens leiden tot MR waarbij de respondent hetzelfde antwoord geeft voor twee inhoudelijk verschillende items. Op die manier is de respondent het bijvoorbeeld eens met zowel het gewone item als het omgekeerde item. (Swain et al., 2008) Indien de onderzoeker enkel het antwoord van de respondent heeft en niet zijn of haar werkelijke mening kent, is het heel moeilijk om te achterhalen waarom de respondent net die bepaalde antwoordstijl hanteert. Het is dus heel belangrijk om een beter inzicht te krijgen in de antwoordstijlen van respondenten, alsook in MR en de inhoud van de items. Deze studie gaat hier dieper op in. Onze onderzoeksopzet bestaat erin het effect van taal na te gaan op het invullen van vragenlijsten en met name MR en antwoordstijlen. In welke mate beïnvloedt het gebruik van antoniemen en negaties in items het antwoordgedrag van respondenten? Bovendien peilt deze studie naar de afstand tussen het gewone item en het omgekeerde item. Hoeveel bufferitems bevinden zich 14

tussen het gewone en het omgekeerde item? Geeft dit verschil in afstand ook een verschillend resultaat voor MR? Deze vragen vormen de kern van ons onderzoek. Verder gaan we ook na of de afstand tussen twee gerelateerde gewone items van belang is voor MR. Andere onafhankelijke variabelen die hier ook worden bij betrokken, zijn leeftijd en geslacht. 2.2 Steekproefkader Respondenten Voor ons onderzoek werd er geen gebruik gemaakt van een specifiek steekproefkader. De respondenten werden willekeurig gekozen via diverse bronnen en gevraagd om deel te nemen aan ons online onderzoek. Bovendien hoefden ze niet te voldoen aan bepaalde voorwaarden om te mogen deelnemen. Zoals in de inleiding al werd vermeld, hebben we gekozen voor een heterogene steekproef (studenten en niet-studenten) om zoveel mogelijk mensen te bereiken en om de resultaten later te kunnen veralgemenen. 228 respondenten werden random toegewezen aan 1 van beide vragenlijsten. Elke respondent heeft dus 1 vragenlijst ingevuld. De vragenlijsten waren inhoudelijk homogeen, maar qua vorm was het targetitem heterogeen. 101 respondenten kregen de vragenlijst voorgeschoteld waarin het targetitem een negatie ( Ik heb geen positief beeld van mezelf ) bevatte. 97 respondenten hebben de vragenlijst ingevuld waarin het targetitem bestond uit een antoniem ( ik heb een negatief beeld van mezelf ). Voor de verwerking van de gegevens werd uiteraard geen rekening gehouden met de onvolledige vragenlijsten Bijgevolg, werden 30 respondenten verwijderd uit de steekproef. Het onderzoek telde dus uiteindelijk 198 respondenten (N=198) waarvan 53,5% mannen (N=106) waren en 46,5% vrouwen (N=92). Alle respondenten hadden een leeftijd tussen 16 en 67jaar. De gemiddelde leeftijd was hierbij 33,02 jaar. Figuur 1 en tabel 1 in de bijlage geven hiervan een overzicht. Vragenlijst De vragenlijsten, voorgesteld in bijlage 1.1, begonnen met een introductietekst waarin we kort hebben uitgelegd hoe de respondent te werk moest gaan. Nadien werd de respondent willekeurig 15

toegewezen aan één van de twee vragenlijsten. Elke respondent kreeg dus maar één vragenlijst te zien. Elke vragenlijst bevatte veertig heterogene uitspraken waarop de respondent diende te antwoorden met eens of oneens. Om de vragenlijst af te sluiten, werd er gevraagd naar het geslacht en de leeftijd van de respondent. Ten slotte werden de respondenten bedankt voor hun deelname en werden ze uitgenodigd voor toekomstig onderzoek. Om zoveel mogelijk deelnemers te bereiken, werd anonimiteit gegarandeerd. Zoals vermeld, hebben we enkel gevraagd naar de leeftijd en het geslacht van de respondent. Andere contactgegevens of persoonlijke gegevens waren niet van toepassing. Op die manier hoopten we meer respondenten te bereiken voor ons onderzoek, alsook oprechte meningen te achterhalen. Een beknopt overzicht van de condities per vragenlijst wordt hieronder gegeven: Vragenlijst Antwoordmogelijkheden Polariteit van het targetitem Vragenlijst 1 Oneens en Eens Antoniem Vragenlijst 2 Oneens en Eens Negatie Tabel 2: kort overzicht van het aantal condities per vragenlijst Elke vragenlijst bevat 38 bufferitems die handelen over allerlei onderwerpen en die willekeurig door elkaar zijn geplaatst. Deze items werden gerandomiseerd om er zeker van te zijn dat ze de respondent bij zijn of haar keuze niet zouden beïnvloeden. Uit het onderzoek van Weijters et al. (2009) kunnen we afleiden dat gegevens uit vragenlijsten waarbij de items willekeurig door elkaar werden geplaatst, betrouwbaarder zijn dan gegevens uit vragenlijsten waarbij de items gegroepeerd werden volgens inhoud. Bovendien bestonden beide enquêtes uit één referentie item (gewoon item) en één targetitem (omgekeerd item). Beide items peilen naar de respondent zijn zelfbeeld. In de vragenlijst werden alle items gerandomiseerd waardoor de afstand tussen het gewone item en het omgekeerde item verschillend was naargelang van de respondent. Zo zaten er in de ene versie van de vragenlijst bijvoorbeeld 2 items tussen het gewone en het omgekeerde item. In een andere versie van de enquête bevonden zich dan 10 items tussen het gewone en het omgekeerde item. Op die manier konden we het effect van de afstand nagaan op MR. Op elke pagina werden slechts 4 items geplaatst zodat de respondent niet kon beïnvloed worden door de volgende of de vorige items. Op die manier konden we er ook voor zorgen dat het referentie item 16

en het targetitem zich niet op dezelfde pagina bevonden. In onze vragenlijst hebben we gekozen voor heel eenvoudige items omdat onze steekproef bestaat uit een heterogene groep en we streven naar zo weinig mogelijk kans op interpretatiefouten. Op die manier hebben we getracht de bevraging zo eenvoudig mogelijk te houden voor elke respondent en eveneens de verwerking van de gegevens te vergemakkelijken. Bovendien gaan we ervan uit dat er nog meer kans is op antwoordstijlen en MR als de enquête opgebouwd is uit ingewikkelde en lange uitspraken. 2.3 Hypothesen Op basis van de inleiding hierboven kunnen we dus stellen dat deze masterproef drie zaken heeft bestudeerd: 1) de afstand tussen twee gewone items en het effect daarvan op MR, 2) de afstand tussen het gewone item en het omgekeerde item en het effect daarvan op MR, 3) het gebruik van een antoniem of een negatie in het omgekeerde item en het effect daarvan op MR. Volgens Knowles (1988) en Weijters et al. (2009), worden antwoorden op een item beïnvloed door de positie van andere items ten opzichte van dit item. Hoe meer bufferitems er zich bevinden tussen het gewone item en het omgekeerde item, hoe minder effect de aanwezigheid van het gewone item zal hebben op het omgekeerde item. Hoe minder bufferitems zich bevinden tussen beide items, hoe meer overlappingen er zullen zijn in de respondent zijn overtuigingen en hoe consistenter zijn of haar antwoorden bijgevolg zullen zijn. We spreken in dit geval over een positief proximiteitseffect. (Weijters et al., 2009; Feldman en Lynch, 1988; Tourangeau et al., 1989) In het onderzoek van Weijters et al. (2009) werd het positieve proximiteitseffect tussen gewone items reeds verklaard. We kunnen met behulp van dit onderzoek stellen dat hoe dichter twee gewone items bij elkaar liggen, hoe beter ze herkend zullen worden door de respondent. Bijgevolg zal er minder kans zijn op MR. Respondenten zullen dus beide items aan elkaar relateren en het tweede item als overbodig zien. Een hoge correlatie tussen de items is hiervan het gevolg. Merk op dat we hier kunnen spreken van een versterkt proximiteitseffect. Antwoorden van respondenten op gerelateerde gewone items zullen intern consistenter zijn indien de afstand tussen de items minder groot is. Onderzoek heeft ook uitgewezen dat de correlatie tussen twee willekeurige, niet gerelateerde items daalt, naarmate de items verder van elkaar worden geplaatst. Naarmate er meer dan zes bufferitems tussen beide items aanwezig zijn, 17

daalt de correlatie minder sterk. (Weijters et al., 2009; McFarland et al., 2002) Aan de hand van de bovenstaande literatuur, kunnen we een eerste hypothese opstellen: H1: Hoe kleiner de afstand tussen gerelateerde gewone items, hoe minder kans op MR. Of anders gezegd: H1: Hoe groter de afstand tussen gerelateerde gewone items, hoe meer kans op MR. Het is echter wel onduidelijk gebleven in welke mate het proximiteitseffect kan worden veralgemeend voor omgekeerde items. Uit onderzoek van Weijters et al. (2009) blijkt wel dat hoe kleiner de afstand tussen het referentie item en het targetitem is, hoe minder de respondent het targetitem zal zien als overbodig. In het geheugen van de respondent zullen er overlappingen zijn tussen beide items waardoor de tegenstelling niet volledig duidelijk is. Bijgevolg gaf de respondent hetzelfde antwoord voor beide items wat heeft geleid tot meer MR. (Schwarz, Strack en Mai, 1991) Op basis van deze studie kunnen we een tweede hypothese formuleren: H2: Hoe kleiner de afstand tussen gerelateerde omgekeerde items, hoe meer kans op MR. Of anders gezegd: H2: Hoe groter de afstand tussen gerelateerde omgekeerde items, hoe minder kans op MR. Naast de afstand tussen de items is ook de polariteit van de items belangrijk voor het meten van MR. Items kunnen omgekeerd worden door een affirmatie te gebruiken die een tegengestelde betekenis met zich meebrengt. Zoals in het vorige hoofdstuk reeds werd vermeld, duiden we deze omgekeerde items aan met de term antoniemen of False Affirmation. (Fiedler et al., 1996) Volgens het Constituent Comparison Model dat in het eerste deel van de masterproef reeds werd besproken, treedt MR vaker op bij items met negaties dan bij items die antoniemen bevatten. (Swain et al., 2008) Uit één van de vier experimenten van Swain et al. (2008) kunnen we afleiden dat meer personen verkeerd hebben geantwoord op de omgekeerde items dan op de gewone items. De MR bij items met negaties was significant groter dan de MR bij dezelfde items met affirmaties. De P-waarde in hun onderzoek bedroeg minder dan 0,001 waardoor we met 18

99% zekerheid konden vaststellen dat er een significant verband was tussen de onafhankelijke variabele polariteit en de afhankelijke variabele MR. Op basis van deze theorie kunnen we veronderstellen dat respondenten vaker fout antwoorden op vragen die negaties bevatten. Bijgevolg, kunnen we hieruit een derde hypothese afleiden (infra, p.12): H3: MR komt vaker voor bij items die bestaan uit negaties dan bij items die bestaan uit antoniemen. OF H3: MR komt vaker voor bij False Negation dan bij False Affirmation. Bovenstaande hypothese veronderstelt dat MR groter is voor negaties dan voor affirmaties. Bijgevolg kunnen we afleiden dat onderzoekers beter negaties vermijden en in de plaats antoniemen gebruiken. (Swain et al., 2008) 2.4 Onderzoeksresultaten Onze hypothesen werden getest aan de hand van binaire logistische regressies in SPSS. Deze regressies verklaren de categorische afhankelijke variabele MR aan de hand van de onafhankelijke variabelen afstand 3, polariteit, leeftijd en geslacht. Onze afhankelijke variabele bepaalt de mate waarin respondenten hetzelfde antwoord hebben gegeven voor zowel het referentie item als het targetitem. Bij de gewone items treedt er pas MR op als de respondenten voor beide items een tegengesteld antwoord hebben gegeven. Voor onze afhankelijke variabele MR hebben we een gemiddelde berekend op basis van de MR in beide vragenlijsten. In de ene vragenlijst kwam MR 8 keer voor, terwijl in de andere vragenlijst MR 12 keer voorkwam. Voor ons onderzoek hebben wij dus alle gevallen van MR samengenomen door een nieuwe variabele aan te maken. De formule die we hiervoor hebben gebruikt is: Mean(MR_1; MR_2). 3 Aantal ongerelateerde bufferitems die zich bevinden tussen het referentie item en het targetitem. 19

De eerste hypothese die we hebben getest is de volgende: H1(a): Hoe kleiner de afstand tussen gerelateerde gewone items, hoe minder kans op MR. Om de bovenstaande hypothese te testen, hebben we willekeurig twee items uit de vragenlijst gekozen die met elkaar gerelateerd zijn: ik voel me boordevol energie en ik ben te vermoeid om iets te doen. Beide items zijn positief geformuleerd en polsen bij de respondent naar hun gemoedstoestand. Aan de hand van een binaire logistische regressie zijn we nagegaan of de onafhankelijke variabele afstand een significant effect heeft op de afhankelijke variabele MR. De afstand tussen beide gewone items hebben we berekend op basis van het aantal ongerelateerde bufferitems die zich daartussen bevinden. De dichotome afhankelijke variabele MR neemt een waarde 0 aan als de antwoorden voor beide items hetzelfde zijn en er dus geen MR voorkomt. De variabele neemt een waarde 1 aan wanneer de antwoorden van een respondent op beide items verschillend zijn en er dus sprake is van MR. Als maatstaf voor de betrouwbaarheid werd de Cronbach s Alfa ingesteld op 5%. Dit betekent dat we met 95% zekerheid onze hypothesen kunnen weerleggen of aanvaarden. Indien de P-waarde kleiner is dan 0,05, kunnen we spreken van een significant effect. Indien de P-waarde kleiner is dan 0,1 kunnen we spreken van een marginaal significant verband. Tabel 3 toont aan dat 62 van de 198 respondenten MR hebben veroorzaakt door een tegengesteld antwoord te geven op beide gerelateerde gewone items. Bij 136 respondenten is geen MR vastgesteld. Indien we onderzoek doen naar een mogelijke oorzaak van deze MR, maken we gebruik van een binaire logistische regressie. Tabel 4 in de bijlage geeft de resultaten van onze analyse weer. Daaruit kunnen we afleiden dat er geen significant verband bestaat tussen de onafhankelijke variabele afstand en de afhankelijke variabele MR (β= -0,22; p = 0,21> 0,05). Bijgevolg kan de eerste hypothese niet bevestigd worden. Onafhankelijke variabele β Df P-waarde Afstand -0,22 1 0,215 Tabel 5: Kort overzicht van de logistische regressie m.b.t. afstand 20

In ons onderzoek is MR bij respondenten die hebben geantwoord op gewone gerelateerde items dus niet te wijten aan de variabele afstand. Waarschijnlijk is de oorzaak van MR hier elders te zoeken. Denken we bijvoorbeeld aan de mate van onaandachtigheid, tijdsdruk, ongeïnteresseerdheid, Acquiescence, enzovoort. Als we de onafhankelijke variabelen leeftijd en geslacht opnemen in ons onderzoek om te kijken of ze een effect hebben op MR bekomen we twee extra hypothesen: H1(b): De mate van MR bij gewone items verschilt naargelang van de leeftijd van de respondent. H1(c): de mate van MR bij gewone items verschilt naargelang van het geslacht van de respondent. Tabel 6 geeft de resultaten van onze analyse weer. Indien we de invloed van de onafhankelijke variabelen geslacht (β= 0,219; p = 0,52 > 0,05) en leeftijd (β= 0,009; p = 0,46 > 0,05) in onze analyse betrekken, merken we op dat ook deze variabelen geen significante invloed uitoefenen op onze afhankelijke variabele MR. Onafhankelijke variabele β Df P-waarde Geslacht 0,219 1 0,52 Leeftijd 0,009 1 0,46 Tabel 7: Kort overzicht van de logistische regressie m.b.t. geslacht en leeftijd Een interactie van de variabele geslacht met de variabele afstand en van afstand met leeftijd levert ons de volgende resultaten op: 21