Inhoud. Achterstand van ontwikkeling van pragmatiek bij personen met een 4. Autisme Spectrum Stoornis: over de invloed

Vergelijkbare documenten
Taal in context. Autisme. Autisme. Overzicht Neurobiological insights into language comprehension in autism: Context matters


Late fouten in het taalbegrip van kinderen

Definiëring. Klinische profielen in de RTNA: PLI en ASS. Enkele voorbeelden. Pragmatische taalproblemen in de DSM. Pragmatische competentie:

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Het onderzoek. Taalontwikkeling. Inhoud. Lezing Kannercyclus 10 december Autismespectrumstoornissen. Jarymke Maljaars

Autisme, wat weten we?

Speaking of Reading. The Role of Basic Auditory and Speech Processing in the Manifestation of Dyslexia in Children at Familial Risk B.E.

Oolgaardt lezing 28 November 2006 Ze kunnen het wel, maar ze

Psychologische problemen bij volwassenen met Klinefeltersyndroom. Nathalie Vanderbruggen

Communication abilities of children with ASD and ADHD Kuijper, Sanne

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken)

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Publications. Publications

Diagnostiek en indicatiestelling met het testinstrumentarium ESM. Ludo Verhoeven Expertisecentrum Nederlands Radboud Universiteit Nijmegen

Het stimuleren van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis

SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. HTS Report. Jeroen de Vries ID Datum

Op naar de DSM 5! Autismespectrumstoornis. J. Wolthaus, GZ-psycholoog en C. Schoenmakers, GZ-psycholoog

Comparison: Kinderen zonder deze risicofactor.

Dia 1. Dia 2. Dia 3. Aspecten van cognitief functioneren in Autisme Spectrum Stoornissen. Executieve functies en autisme (Hill, 2004)

De ziekte van Parkinson is een neurologische ziekte waarbij zenuwcellen in een specifiek deel van de

Hoofdstuk 3. Het onderzoek van dyslectische leerlingen

Inzicht in Autisme. Lezing

Observationeel onderzoek Patiënt-controleonderzoek Cohortonderzoek Cross-sectioneel Systematisch review

Logopedie in het cluster 4 onderwijs

Vandaag. Programma (webshop afasienet.com) Even voorstellen Ontvangst

Werkgeheugen bij kinderen met SLI. Indeling presentatie. 1. Inleiding. Brigitte Vugs, 19 maart Inleiding 2. Theoretische achtergrond

1. Inleiding tot The Assessment of Basic Language and Learning Skills: The ABLLS-R. James W. Partington

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu

Leerlingen met autisme effectief ondersteunen bij sociale interactie in de klas (thematisch overzichtsartikel)

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1

The development of ToM and the ToM storybooks: Els Blijd-Hoogewys

Wat is een specifieke taalontwikkelingsstoornis? dr Ellen Gerrits, logopedist Congres TaalStaal 9 november 2012 Koninklijke Auris Groep

Welk neuro-anatomisch netwerk ligt aan de basis van lezen en leesproblemen?

Verschil in Perceptie over Opvoeding tussen Ouders en Adolescenten en Alcoholgebruik van Adolescenten

Consensus ten aanzien van kenmerken, comorbiditeit en verwijzing van kinderen met luisterproblemen Hanzehogeschool Margreet Luinge

Contextblindheid: wetenschappelijk onderzoek

DSM IV interview. Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis.

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur

6 e Nieuwsbrief EPISCA onderzoek maart 2015

Logopedie in het cluster 2 onderwijs

Sociale Interpretatie Test en Lees de Ogen Test bij hoog functionerende volwassenen met ASS

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. HTS Report. Elizabeth Smit ID Datum Zelfrapportageversie

Samenvatting. Samenvatting

Gebruik van Engels door leerlingen tijdens de Engelse les.

Theory of Mind en aspecten van taal bij ASS

Integratie van functionele en moleculaire beeldvorming bij de ziekte van Alzheimer

Prevention of cognitive decline

Wanneer de vlag de lading niet meer dekt: over het gebruik van labels voor stoornissen

Kijk eens in het brein!

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

HTS Report SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. Profielvergelijking. Hogrefe Uitgevers BV, Amsterdam

7 Nederlandstalige Samenvatting

We hopen. ouders. bedankt. nogmaals. Allen. hartelijk. drs. Anke. Scheeren. Autism. Research. Amsterdam. aan dit onderzoek.

Motorisch functioneren in Noonan syndroom: Een interview met Noonan syndroom personen en/of hun ouders

IDS-2. Intelligentie- en ontwikkelingsschalen voor kinderen en jongeren. HTS Report. Jeroen De Vries ID Datum Executieve functies

Zorgpad Autisme Spectrum Stoornissen

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Autisme en de gevolgen Els Ronsse / MDR

EFFECTIVITEIT VAN DE GEEF ME DE 5 BASISCURSUS

Nederlandse samenvatting

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Erik van Zon ID Datum Informantenrapportage over 3-jarigen

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

Het executief en het sociaal cognitief functioneren bij licht verstandelijk. gehandicapte jeugdigen. Samenhang met emotionele- en gedragsproblemen

Charter voor onderzoek en behandeling van spraak-, taal- en communicatieproblemen bij de ziekte van Huntington Versie voor logopedisten

Het (on)meetbare brein

nederlandse samenvatting Dutch summary

Deel VI Verstandelijke beperking en autisme

Taalverwerving bij kinderen met autisme

Nederlandse Samenvatting

Leerlingen met autisme effectief ondersteunen bij sociale interactie in de klas (thematisch overzichtsartikel)

Mindset: Onderwijsmythe of niet? Onderzoek naar de rol van mindset in het basisonderwijs

Nederlandse samenvatting (Dutch Summary)

IST Standaard. Intelligentie Structuur Test. meneer 1

Effectstudie KLINc: Kinderen Leren Initiatieven Nemen in communicatie

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2

Cognitieve flexibiliteitstaken bij autismespectrumstoornissen:

Seksualiteit en ASS. Presentatie symposium pleegzorg 19 juni presentatie symposium pleegzorg

Autisme spectrum conditie

xxxxxxxxxxxxxxx 11/19/2010

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Taal en Connector Ability

Theorie! Cognitive Bias Modification! Resultaten onderzoek!

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

Educatief Startbekwaam (STRT) - B2

Samenvatting (Summary in Dutch)

Cover Page. Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning in childhood Issue Date:

IDS-2. Intelligentie- en ontwikkelingsschalen voor kinderen en jongeren. HTS Report. Jeroen De Vries ID Datum

Mijn kind heeft een LVB

Samenvatting, conclusies en discussie

Rechterhemisfeer & Communicatie

IDS-2. Intelligentie- en ontwikkelingsschalen kinderen en jongeren. HTS Report. Jeroen De Vries ID Datum

Wat betekent autisme voor een persoon met een verstandelijke beperking?

Pesten (op school) bij kinderen met een autismespectrum stoornis 6/12/2017

Communicatiestoornissen:

Transcriptie:

Achterstand van Ontwikkeling van Pragmatiek bij personen met een Autisme Spectrum Stoornis: Over de Invloed van Taalontwikkeling en Sociale Ontwikkeling op Prosodie Marte Smid Bachelorthesis Studentnummer: 5825369 Docent: Marieke de Vries Aantal woorden: 5669 Datum: 07-06-2010

Inhoud Abstract 3 Achterstand van ontwikkeling van pragmatiek bij personen met een 4 Autisme Spectrum Stoornis: over de invloed van taalontwikkeling en sociale ontwikkeling op prosodie De drie functies van prosodie onderzocht 7 De invloed van taal en sociale ontwikkeling op prosodie 11 Integratie van taal en sociale informatie 15 Conclusie 20 Literatuur 22 2

Abstract Een achterstand van pragmatiek ontwikkeling komt veelvuldig voor bij personen met een autisme spectrum stoornis (ASS). De achterstand van pragmatiek ontwikkeling komt onder andere tot uiting in moeite met het begrijpen en produceren van prosodie. Een gebrekkige prosodie maakt de omgang met anderen moeizaam. Om een interventie te ontwikkelen waarbij de sociale omgangsproblematiek bij personen met ASS vermindert is het van belang de achtergrond van de achterstand in het vermogen prosodie te produceren en te begrijpen te doorgronden. Dit literatuuronderzoek laat zien dat de taalontwikkeling, de sociale ontwikkeling, en de integratie van taal en sociale informatie van belang bij het vermogen om prosodie te begrijpen en te produceren. 3

Achterstand van Pragmatiek Ontwikkeling bij personen met een Autisme Spectrum Stoornis Over de Invloed van Taalontwikkeling en Sociale Ontwikkeling op Prosodie In alledaagse gesprekken gebruiken mensen allerlei middelen om de betekenis van het gesproken woord duidelijk te maken. Er wordt gespeeld met snelheid, volume, ritme, mimiek, intonatie, etc. Een zin als dat is interessant, zeg kan door bijvoorbeeld de intonatie verschillende betekenissen hebben. Normaal ontwikkelde personen (NOP) hebben een goed ontwikkeld vermogen om uit deze signalen de juiste betekenis op te maken. Er zijn ook mensen waarbij dit vermogen minder goed ontwikkeld is, bijvoorbeeld mensen met een stoornis in het autistisch spectrum (ASS). Het ASS bestaat uit stoornissen op het gebied van sociale interactie, verbale en nonverbale communicatie en stereotype of repetitief gedrag (American Psychiatric Association,1994 aangehaald in Groen, 2008). Het intelligentieniveau en taalvermogen van de personen varieert sterk binnen het spectrum. Van personen met een ASS is bekend dat zij vaak een minder ontwikkeld vermogen hebben om pragmatiek te begrijpen en te gebruiken (Rapin & Dunn& Allen & Stevens & Fein, 2009). Tevens blijkt dat achterstand in de ontwikkeling van pragmatiek een voorspeller is voor een ASS (Ketelaars & Cuperus & Jansonius & Verhoeven, 2010). Pragmatiek is het onderdeel van taal waarin niet de letterlijke betekenis maar, de bedoelde betekenis duidelijk wordt. De bedoelde betekenis kan bijvoorbeeld worden opgemaakt uit de sociale regels die heersen en of door iemand zijn intenties te begrijpen (Groen, Zwiers, van der Gaag & Buitelaar, 2008). Prosodie, is een vorm waarin pragmatiek tot uiting komt. Het gaat hierbij om het gebruik en begrip van intonatie, frasering, het benadrukken, en ritme. Prosodie heeft in de communicatie verschillende functies. Bij de grammaticale functie van prosodie wordt bijvoorbeeld informatie gegeven over de syntax, over de betekenis van een homoniem (vóórkomen, voorkomen) of over het soort zin wat er gesproken wordt. Zo kan bijvoorbeeld 4

door aan het eind van een zin de stem te verhogen duidelijk worden dat het gaat om een vragende zin. Bij de pragmatische functie van prosodie gaat het om het meegeven van sociale informatie aan een zin. Prosodie maakt duidelijk wat de belangrijkste informatie in een zin is en welke achterliggende bedoelingen de spreker heeft ( híj gaat met de trein, of: hij gaat met de trein! ). De affectieve functie zorgt er voor dat de sociale situatie van een spreker doorklinken. Bijvoorbeeld heel netjes praten als de spreker in de buurt van een meerdere is. Ook informatie over de emotionele staat van een spreker is een vorm van affectieve prosodie (Kent 1992, aangehaald in Shriberg, 2001). In de eerste beschrijvingen van autisme (Kanner, 1943, aangehaald in McCann et al., 2005) werd het onvermogen van productie en begrip van prosodie beschreven als een van de hoofdkenmerken van autisme. Uit huidige onderzoeken blijkt dat 47% van de mensen met de diagnose ASS moeite heeft met productie en perceptie van prosodie. De afwijkende productie van prosodie heeft verschillende uitingen die variëren van monotone tot zangerige spraak (Amoroso 1992, aangehaald in Diehl, 2008). Vooral bij mensen met een ASS waarbij het taalvermogen en de intelligentie normaal ontwikkeld zijn (hoog functionerend autisme (HFA) en Asperger Syndroom (AS) is het onvermogen prosodie te begrijpen en te produceren een obstakel in de sociale omgang met anderen (Paul, Augustyn, Klin & Volkmar, 2005). De achterstand in de ontwikkeling van prosodie productie en perceptie lijkt gedurende het leven niet spontaan te verbeteren (Simons & Baltaxe, aangehaald in Paul, 2005). Daarom is het van belang een geschikte interventie te ontwerpen. Om een interventie te kunnen ontwerpen is het van belang te weten welke factoren van invloed zijn op de verminderde ontwikkeling van prosodie. Ten eerste is het van belang om te weten of alle drie de functies van prosodie minder goed ontwikkeld zijn bij personen met ASS. Shriberg, Paul McSweeny, Klin, Cohen en Vokmar (2001) en Paul, Augustyn, Klin en Volkmar (2005) nemen aan dat de grammaticale 5

functie van prosodie relatief beter ontwikkeld is dan de affectieve en de pragmatische functie van prosodie. Dit omdat de grammatica van personen met ASS goed ontwikkeld is. In de huidige literatuurstudie wordt deze aanname in twijfel getrokken. Ten tweede is het van belang om te weten welke factoren van belang zijn voor de ontwikkeling van prosodie. Om de bedoeling van een zin te begrijpen door middel van prosodie, is zowel kennis van taal als sociale kennis nodig. Bij kennis van taal gaat het om de semantische kennis, die het begrijpen van de letterlijke betekenis faciliteert. Sociale kennis is nodig om de situatie in te kunnen schatten zodat niet alleen de letterlijke betekenis maar ook de bedoelde betekenis van de zin begrepen wordt. De vraag is nu of prosodie meer beïnvloed wordt door het niveau van sociale ontwikkeling of door het niveau van taalontwikkeling. Behalve dat taalontwikkeling en sociale ontwikkeling van invloed zouden kunnen zijn op prosodie, is het een plausibele aanname dat zowel het niveau van taalontwikkeling als het niveau van sociale ontwikkeling van invloed zijn op het vermogen prosodie te produceren en begrijpen. En dat naast deze twee factoren ook de integratie van talige en sociale informatie een rol speelt in dat vermogen. In dit literatuuronderzoek zal eerst gekeken worden of de grammaticale functie van prosodie, inderdaad relatief beter is ontwikkeld is bij mensen met een ASS dan affectieve en pragmatieke functie van prosodie. Vervolgens wordt gekeken of sociale en taalontwikkeling van invloed zijn op prosodie ontwikkeling. Ten slotte zal gekeken worden of de integratie van taal en sociale informatie niet het achterliggende probleem is van achterstand in de prosodie ontwikkeling bij personen met ASS, hier zal gekeken worden op niveau van hersenfuncties. 6

De Drie Functies van Prosodie Onderzocht Zowel Shriberg et al. (2001) als Paul et al. (2005) nemen aan dat afwijkende productie en perceptie van prosodie bij personen met ASS tot uiting komen in de affectieve en pragmatische functies en niet bij de grammaticale functie van prosodie. Dit omdat de personen met ASS relatief beter zijn in grammatica dan in taalgebruik als sociaal communicatiemiddel (Landa, 2000 aangehaald in Shriberg et al., 2001). Deze aanname blijkt echter niet te kloppen, zowel productie (Shriberg et al., 2001) als begrip (Paul et al., 2005) van prosodie met een grammaticale functie blijkt minder goed ontwikkeld te zijn bij personen met ASS dan bij NOP. Het vermogen van personen met ASS om prosodie te produceren werd door Shriberg et al. (2001) onderzocht. De prosodie productie van personen met HFA en personen met het AS (N =30) in de leeftijdscategorie 10-50 jaar werd vergeleken met een controle groep (CG) van NOP (CG) (N = 53) in dezelfde leeftijdscategorie. Aan de hand van de Prosody-Voice-Profile test werd video materiaal, verkregen tijdens een gestandaardiseerd klinisch intake gesprek, geobserveerd. Door middel van een gestructureerde observatie methode werd gelet op drie onderdelen van prosodie namelijk: fraseren, - hierbij werd op herhaling van woord of geluiden gelet - ritme - hierbij werd gelet op de snelheid van de spraak- en benadrukking, - hierbij werd gelet op of de juiste woorden werden benadrukt -. De resultaten van de observaties waren dat HFA en personen met het AS minder vaak gebruik maakten van benadrukking dan mensen in de CG. Vooral bij de pragmatische functie van prosodie werd er minder gebruik gemaakt van correcte benadrukking door personen met HFA en personen met het AS in vergelijking tot CG, er werd in vergelijking tot de andere twee functies het minst aantal fouten gemaakt in de prosodie met een grammaticale functie door personen met HFA en personen met het AS. Er werd ook een verschil gevonden in de hoeveelheid fraseerfouten. Vooral bij lange zinnen waarbij het gebruik van correcte grammatica nodig is, maakten 7

personen met HFA en personen met het AS meer fouten dan CG. Het eerste resultaat pleit vóór de aanname dat de productie van prosodie met een grammaticale functie minder beperkt is dan de productie van prosodie in pragmatische functie, echter uit het tweede resultaat kan voorzichtig geconcludeerd worden dat personen met een ASS ook moeite hebben met het produceren van prosodie met een grammaticale functie. Het produceren van prosodie met een grammaticale functie lijkt slechter te zijn bij personen met ASS dan bij NOP. De bevinding is gedaan op basis van observaties van één situatie, namelijk een klinische intakegesprek. Het is de vraag of één situatie representatief is. In het voorgaande onderzoek is alleen gekeken naar de productie van prosodie. Om een volledig beeld te krijgen over prosodie met een grammaticale functie bij personen met ASS moet er ook gekeken worden naar het begrip van prosodie met een grammaticale functie. Ook het begrijpen van prosodie met een grammaticale functie is minder goed bij mensen met een ASS dan bij NOP. Dit bleek uit het onderzoek van Paul et al. (2005). Zij onderzochten de productie én de perceptie van de drie functies van prosodie. Zevenentwintig personen met ASS in de leeftijdscategorie 14-21 jaar werden vergeleken met een controle groep (CG) van NOP in dezelfde leeftijdscategorie (N = 13). Er werden zes perceptie en zes productie taken uitgevoerd waarin de drie functies van prosodie aanbod kwamen. Verschillende verschijningsvormen van prosodie, namelijk nadruk leggen, frasering en intonatie werden gemanipuleerd of geobserveerd. Een voorbeeld van een taak waarbij het vermogen om de affectieve functie van prosodie te begrijpen werd gemeten door een manipulatie in de frasering van een uitspraak. De proefpersonen kregen twee plaatjes te zien. Een met daarop een boze vrouw en een met een neutraal ogende vrouw. Tegelijkertijd kregen de proefpersoon de zin You are coming late for school (vert. je komt te laat op school ) te horen. Deze zin werd met een neutrale of op boze toon uitgesproken. De proefpersoon moesten aanwijzen welke toon van uitspraak zij hoorden door het bijpassende plaatje aan te 8

wijzen. Het aantal foute keuzes werd gemeten. Bij een prosodie productie taak met een grammaticale functie waarin benadrukking de vorm van prosodie kregen de proefpersonen zinnen te zien waarin ze het onderstreepte woord moesten uitspreken I can t recall his name of They had a recall on this model car (een voorbeeld in het Nederlands zou kunnen zijn: ik kon het niet voorkomen of hij doet zich voorkomen als ). De uitspraak werd beoordeeld op correctheid door een observator. Bij prosodie productie taken maakten personen met ASS significant meer fouten bij het nadruk leggen bij alle drie de functies, dan de CG. Bij de prosodie perceptie taken maakten personen met ASS significant meer fouten bij het nadruk leggen met een pragmatische en affectieve functie, dan de CG. Er werden ook meer fouten door personen met ASS gemaakt bij het nadruk leggen met een grammaticale functie dan door de CG, dit verschil was echter net niet significant. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de productie en de perceptie van prosodie met een pragmatische, affectieve en grammaticale functie minder goed ontwikkeld zijn bij ASS dan bij NOP. Alleen voor de perceptie van prosodie met een grammaticale functie geldt een niet significant verschil. De onderzoekers schrijven deze niet significante bevinding toe aan het aanwezige plafondeffect. De taken die moesten worden uitgevoerd waren volgens de onderzoekers te makkelijk. Een onderzoek waarin gebruik werd gemaakt van ingewikkeldere taken laat zien dat personen met ASS wel degelijk moeite hebben met de perceptie van prosodie met een grammaticale functie (Diehl, Benetto, Watson, Gunlogson & McDonough, 2008). Dit werd onderzocht door te kijken of personen met ASS meer moeite hebben met het gebruik van prosodie om beslissingen te maken over zinsstructuren (syntax). Dit werd onderzocht bij een groep personen met HFA (N =21) en een groep CG van NOP (N =22) met de leeftijdscategorie 11 tot en met 19 jaar oud. De proefpersonen zaten voor een tafel, met daarop afbeeldingen van een mandje, een ster, een mandje op een ster en een afbeelding van 9

een kruis. De proefpersonen kregen 24 keer de opdracht een speelgoed hond op een van de afbeeldingen te plaatsen. Op welke afbeelding de hond geplaatst moest worden werd bepaald door de syntax van de zin. De syntax werd duidelijk door de gebruikte prosodie. Er waren drie condities. In de prosodie conditie werd een syntactisch ambigue zin uitgesproken en maakte de prosodie duidelijk wat de betekenis van de zin was [put the dog in the basket] [on the star] (plaats de hond in de mand op de ster). In de syntactische conditie werd een syntactisch nietambigue zin uitgesproken, maar was er sprake van een ambigue prosodie [put the dog thats s in the basket on the star] (plaats de hond die in de mand zit op de ster). In de prosodie en syntax conditie waren zowel syntax als prosodie niet ambigu maar juist congruent [put the dog that s in the basket] [on the star] (plaats de hond die in de mand zit, op de ster). Hoe goed personen met HFA zijn in het gebruik van prosodie op de zinsstructuur te interpreteren werd gemeten door het aantal correcte reacties. Gevonden werd dat personen met HFA meer fouten maakten in de prosodie conditie dan de CG. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de perceptie van prosodie met een grammaticale functie minder goed ontwikkeld is bij personen met ASS dan bij NOP. Zowel de productie, als de perceptie van prosodie met de grammaticale, pragmatische en affectieve functie zijn minder goed ontwikkeld bij personen met ASS dan bij NOP. Bij het ontwikkelen van een effectieve interventie is het van belang dat er aandacht besteed wordt aan zowel de productie als de perceptie van prosodie in alle drie de functies. 10

De Invloed van Taal en Sociale Ontwikkeling op Prosodie Uit de voorgaande paragraaf is gebleken dat zowel de productie als de perceptie van alle drie de functies van prosodie slechter zijn ontwikkeld bij personen met ASS dan bij NOP. In deze paragraaf zal gekeken worden hoe taal en sociale ontwikkeling van invloed zijn op het prosodie vermogen. Het niveau van taalontwikkeling van ASS hangt samen met het met het vermogen om prosodie te produceren en te begrijpen (Peppé, McCann, Gibbon, O Hare & Rutherford, 2007). Deze bevinding werd gedaan bij een onderzoek naar een groep kinderen met HFA (N = 31) met een leeftijd van 6-13 jaar, die werd vergeleken met een controle groep (N = 72). De mate van taalontwikkeling werd gemeten door middel van de British Picture Vocabulary Scales 2 (BPVS-2). Deze test meet het receptieve taalvermogen (het begrijpend taalvermogen). De proefpersonen moesten doormiddel van een multiple-choice test aangeven welk woord er uitgesproken werd door een proefleider. De mate van prosodie productie en - perceptie werd gemeten aan de hand van de Profiling Elements Prosodic System for Children (PEPS-C). In een prosodie perceptie taak moesten de proefpersonen een onderscheidt maken tussen een vragende en declaratieve toon van de stem. De proefpersoon luisterden naar woorden die met een vragende toon: carrots? (vert. wortelen?), of op een declaratieve toon: tea (vert. thee) werden uitgesproken. De proefpersonen gaven door de keuze tussen een plaatje met daarop iemand die voorleest of een plaatje met daarop iemand die een vraag stelt aan welk van de twee tonen zij hadden gehoord. Het aantal correcte keuzes werd gemeten. Personen met HFA scoorde op alle taken van de PEP-C slechter dan de NOP. De score op de BPVS-2 was lager voor personen met HFA dan voor NOP. De score op de BPVS-2 correleerde voor zowel personen met HFA als de NOP met de PEP-C score. Hoe lager de score op de BPVS-2 hoe lager de score op de PEP-C. 11

De conclusies die uit het onderzoek getrokken werden zijn dat personen met ASS slechter in de prosodie productie en perceptie zijn dan NOP. De taalontwikkeling van personen met ASS is ook slechter dan NOP. Voor zowel personen met ASS als NOP heeft het niveau van taalontwikkeling invloed op hoe goed de prosodie productie en perceptie is. Hoe lager het niveau van taalontwikkeling, hoe slechter de prosodie productie en perceptie is. In het voorgaande onderzoek werd het niveau van taalontwikkeling gemeten door een meetinstrument dat de receptieve taalvermogen meet. Er werd gekeken naar hoe goed de proefpersonen woorden die voorgelezen werden herkenden. Dit is een vrij beperkte manier om het niveau van taalontwikkeling te meten. Ook het vermogen op taal te uiten: expressief taalvermogen, zou van invloed kunnen zijn op het vermogen prosodie te produceren en te begrijpen. McCann et al. (2005) onderzochten de invloed van zowel het receptieve- als het expressieve taalvermogen op prosodie. Een groep kinderen met HFA van 6-13 jaar (N = 31) en een controle groep van normaal ontwikkelende kinderen van 6-13 jaar (CG) (N = 72) werden met elkaar vergeleken. Prosodievermogen werd gemeten door middel van de PEPS-C. Het receptieve taalvermogen werd gemeten door de BPVS-2 (zie uitleg van deze meetinstrumenten het onderzoek van Peppé, 2007). Het expressief taalvermogen werd gemeten door middel van drie subtesten uit de Clinical Evaluation of Language Fundamentals-3UK (CELF-3UK). Een subtest van de CELF-3UK bestond uit het hardop herhalen van aangeboden zinnen. Deze zinnen namen toe in complexiteit en lengte. Het aantal fouten dat gemaakt werd bij het herhalen van de zinnen werd gemeten. De resultaten laten zient dat de kinderen met HFA significant slechter scoorden op alle PEPS-C subtesten, de CELF-3UK en de BPVS-2 dan de CG. De scores van HFA op BPVS-2 waren significant hoger dan hun de scores op de CELF-3UK. Ook uit deze resultaten kan geconcludeerd worden dat kinderen met HFA een slechter ontwikkelde vermogen hebben om prosodie te produceren en begrijpen dan NOP. Het receptieve en expressieve taalvermogen van HFA is 12

minder goed ontwikkeld dan van NOP. Wel is het receptieve taalvermogen beter bij personen met ASS ontwikkeld dan hun expressieve taalvermogen. Uit de voorgaande onderzoeken is gebleken dat personen met ASS een minder goed ontwikkeld receptief en expressief taalvermogen hebben in vergelijking tot NOP en dat dit een plausibele verklaring is voor de achterstand van het vermogen prosodie te begrijpen en te produceren. Naast taalontwikkeling lijkt ook sociale ontwikkeling van belang om het vermogen prosodie te begrijpen en te produceren. Uit het onderzoek van Volden, Coolican, Garon, White en Bryson (2008) blijkt dat het vermogen tot pragmatisch taalgebruik, waar prosodie een onderdeel van is, van invloed is op de sociale ontwikkeling van personen met ASS. De samenhang tussen het pragmatische taalvermogen, en sociale ontwikkeling werd onderzocht bij een groep kinderen met HFA (N = 27) in de leeftijdscategorie 6-14 jaar. Het pragmatische taalvermogen werd gemeten door middel van de Test of Pragmatic Language (TOPL). In deze test kreeg de proefpersoon een afbeelding van een veel voorkomende sociale situatie te zien en moest hij een reactie geven alsof hij zelf in die situatie zat. De sociale ontwikkeling werd gemeten met de Autism Diagnostic Observation Schedule (ADOS). De resultaten waren dat score op de TOLP een significante deel (26%) van de variantie op de ADOS verklaarde. Een betere score op de TOPL correleert met een lagere score op de ADOS. Dit wil zeggen hoe beter de pragmatische taalgebruik ontwikkeld is, des te beter de sociale ontwikkeling. Over de oorzakelijkheid van dit verband valt niets te zeggen. Wel is het waarschijnlijk dat het wederkerig is aangezien pragmatiek niet te begrijpen valt zonder kennis te hebben van sociale situaties en sociale situaties moeilijk te begrijpen zijn zonder begrip van pragmatiek. Dit onderzoek laat zien dat sociale ontwikkeling van invloed is op het vermogen pragmatiek te begrijpen te gebruiken echter er is niet specifiek gekeken naar prosodie. 13

Deze paragraaf laat zien dat taalontwikkeling, zowel het expressieve als receptieve taalvermogen, van belang is prosodie te produceren en te begrijpen. Daarnaast bestaat er een correlatie tussen pragmatisch taalgebruik en sociale ontwikkeling. Omdat prosodie een onderdeel van pragmatisch taalgebruik is, is het waarschijnlijk dat deze correlatie ook bestaat voor prosodie en sociale ontwikkeling. Dit is echter nog niet onderzocht. 14

Integratie van Taal en Sociale Informatie Zowel de verminderde taalontwikkeling als de verminderde sociale ontwikkeling bij personen met ASS zijn van invloed op hun verminderde vermogen om prosodie te produceren en te begrijpen. Naast deze factoren die invloed hebben op het begrijpen en produceren van prosodie, is het denkbaar dat ook de integratie van sociale en talige informatie van invloed is op het begrijpen en produceren van prosodie. Men kan zich voorstellen dat wanneer de letterlijke betekenis van een gesproken zin en de uitspraak daarvan niet geïntegreerd worden verwerkt de bedoelde betekenis van de gesproken zin niet begrepen wordt. Integratie van informatie van letterlijke betekenis en van uitspraak - kan plaats vinden als er voldoende connectiviteit is tussen de hersengebieden die betrokken zijn bij het verwerken van sociale informatie en talige informatie. Bij personen met ASS blijkt dat tijdens het verwerken van syntactische informatie sprake is van verminderde connectiviteit in vergelijking met de connectiviteit bij NOP (Just, Cherkassky, Keller & Minshew, 2004). Dat wil zeggen: er is minder synchrone activiteit tussen de gebieden die van belang zijn voor het verwerken van syntactische informatie. Deze bevinding suggereert dat er bij personen met ASS sprake is van minder integratie van talige informatie. Mogelijk geldt dit ook voor de integratie van talige en sociale informatie. Voor integratie is connectiviteit tussen de verschillende taal en sociale informatie verwerkende hersengebieden van belang en dus ook voor het prosodievermogen. Bovendien zijn er ook specifieke hersengebieden van belang voor de integratie, de inferieur frontale gyri (IFG). Bij personen met ASS blijkt in deze hersengebieden sprake te zijn van afwijkende activiteit tijdens het integreren van sociale en talige informatie in vergelijking tot NOP. De linker inferiore frontale gyrus (LIFG) - beter bekend als het gebied van Broca is van belang bij het integreren van syntactische informatie en blijkt ook van belang bij het integreren van sociale en talige informatie. Bij personen met ASS is in vergelijking tot NOP sprake van 15

verminderde activiteit in de LIFG, tijdens de het integreren van syntactische informatie (Just et al., 2004) maar ook bij het integreren taal en sociale informatie (Groen et al., 2009). Dat er sprake is van verminderde connectiviteit en verminderde activiteit in de LIFG bij personen met ASS werd onderzocht door middel van een fmri studie. Bij een groep personen met HFA (N =17), en een controle groep van NOP (CG) (N =18) werd de activiteit gemeten tijdens een luistertaak waarbij syntactische en semantische informatie geïntegreerd moest worden. De proefpersonen kregen via een koptelefoon 35 zinnen te horen. Voorbeeld: the cook thanked the father (vert. de kok bedankte de vader ). Door middel van een druk op een knop moest aangegeven worden wie, de vader (linker knop) of de kok (rechter knop), bedankt werd. Bij personen met HFA werd minder activiteit in de LIFG gemeten dan bij CG. De synchrone activiteit tussen alle gebieden die actief zijn tijdens het verwerken van de zinnen bleken structureel lager bij personen met HFA dan bij de CG. De taak werd door personen met HFA sneller en slechter uitgevoerd dan door de CG, echter de laatste bevinding was net niet significant. Hier uit werd geconcludeerd dat personen met HFA minder behendig zijn in het integreren van syntactische met semantische informatie dan NOP en dat dit komt door de verminderde functioneel connectiviteit tussen de gebieden en de lage activiteit in de LIFG.Deze gevolgtrekking is opmerkelijk aangezien het verschil dat gevonden werd in het aantal fouten dat gemaakt werd niet significant was. Er is dus wel sprake van minder activiteit in de LIFG en minder connectiviteit bij personen met ASS dan bij NOP, maar of dit ook tot een slechtere prestatie leidt is niet met zekerheid te stellen. Behalve dat er sprake is van verminderde activiteit in de LIFG tijdens integratie van syntactische informatie blijkt er ook minder activiteit in de LIFG te zijn tijdens het integreren van sociale en talige informatie, bij personen met ASS in vergelijking tot de NOP (Groen, Tesink, Petersson, Berkum, Gaag, Hagoort & Buitelaar, 2009). Dit werd onderzocht bij 16 adolescente met HFA met een gemiddelde leeftijd van 15.3 (SD:1.6) jaar en een verbaal 16

intelligentie van 101.9 (SD:18.9). Zij werden vergelijken met een controle groep (CG) van NOP (N = 16) die voor leeftijd en verbale intelligentie gematcht was. Terwijl de activiteit in de hersenen door middel van een fmri scan gemeten werd, luisterden de proefpersonen naar 80 zinnen waarvan aan de stem van de spreker af te leiden was welke sociale klasse, sekse of leeftijd de spreker had. De inhoud van de gesproken zin kwam of wel (congruent) of niet (incongruent) overeen met de verwachting die de stem wekte. Een voorbeeld van een incongruente zin is if only i looked like Britney Spears in her latest video (vert. ik wou dat ik er uit zag als Britney Spears in die video clip ) uitgesproken door een man. Uit de resultaten bleek dat er bij CG meer activiteit in de LIFG gemeten werd dan bij personen met HFA. Hieruit werd geconcludeerd dat de LIFG van belang is bij het integreren van sociale en talige informatie. Dat personen met ASS minder goed zijn in het integreren van sociale en talige informatie dan NOP wordt toegeschreven aan de verminderde activiteit in LIFG. Om de conclusies uit het onderzoek van Groen et al. (2009) te kunnen generaliseren voor een grotere populatie repliceerde Tesink, Buitelaar, Petersson, Gaag, Kan, Tendolkar en Hagoort (2009) het onderzoek van Groen et al. (2009). Hierbij maakten zij gebruik van 24 personen met HFA met een gemiddelde leeftijd van 26.3 (SD: 6.3) jaar en een verbale intelligentie van 113.2 (SD: 15.2) en een controle groep van NOP met een gemiddelde leeftijd van 26.2 (SD: 6) jaar en een gemiddelde verbale intelligentie van 113.5 (SD: 12.1). De methoden van onderzoek waren identiek. Er werd verschil in activiteit werd gevonden in de LIFG. Bij beide groepen was de activiteit hoger bij incongruente zinnen dan bij congruente zinnen. Bij personen met HFA werd behalve verhoogde activiteit in de LIFG bij het verwerken van incongruente zinnen meer activiteit in de rechter IFG (RIFG) gevonden, in vergelijking tot CG. De conclusie die hieruit getrokken werd is dat incongruente zinnen moeilijker te integreren zijn voor zowel CG als personen met HFA èn dat de LIFG van belang is bij deze integratie. Kennelijk kost het personen met HFA meer moeite met het integreren 17

van onduidelijke sociale en talige informatie waardoor alleen activiteit in de LIFG niet genoeg is. De verhoogde activiteit in de RIFG kan begrepen worden als zijnde compensatie. Indien de linker hemisfeer - die gespecialiseerd is in het verwerken van taal - te veel belast wordt, neemt de rechter hemisfeer taken over. Dit is een opmerkelijke verklaring aangezien deze net als de verklaring van Groen et al. (2009) er vanuit gaat dat de integratie meer moeite kost en dat er daarom een verschil in activiteit in de IFG gevonden wordt tussen personen met ASS en NOP. Echter bij Groen et al. uit dit zich in minder activiteit in de LIFG. Bij Tesink et al. (2009) uit dit zich juist als een verhoogde activiteit in de LIFG net als bij de NOP. Zij vonden ook meer activiteit in de RIFG in vergelijking tot NOP. Dat er alleen bij Tesink et al. wel verhoogde activiteit in de RIFG gevonden wordt en niet in Groen et al. zou ook verklaard kunnen worden uit het gegeven dat de proefpersonen bij Tesink et al. ouder en verbaal intelligenter zijn. Verbale intelligente is bij integratie van informatie een voorspeller voor hoge activiteit in de RIFG (Just et al., 2005). Dat bij Groen et al. een lage activiteit in de LIFG werd gevonden en bij Tesink et al. niet, is hierdoor echter nog niet voldoende verklaard. Verwacht kan worden dat als de verhoogde activiteit van de RIFG bij personen met ASS ter compensatie dient bij het integreren van relatief simpele sociale informatie en talige informatie, deze ook actief is bij het integreren van meer ingewikkelde sociale- en talige informatie, zoals bij het begrijpen van ironie. Dit blijkt zo te zijn. Wang, Lee, Sigman en Dapretto (2006) onderzochten de rol van prosodie en context bij het interpreteren van ironie. De hersenactiviteit van adolescenten met ASS in de leeftijdscategorie 7-17 jaar werd via een fmri vergeleken met normaal ontwikkelende adolescenten in de zelfde leeftijdscategorie. De proefpersonen moesten beoordelen of een scenario dat zij hoorden ironisch of serieus bedoeld was. Hierin maakte alleen de context duidelijk hoe de uitspraak bedoeld werd (context conditie), of gaf alleen de prosodie (prosodie conditie) of zowel context als prosodie (context 18

en prosodie conditie). Een voorbeeld van een scenario waarin én de context én de prosodie bepalend waren: Steven went to the barbershop. When Jen sees his bad (context) haircut, she says, You look great! (prosodie) (vert. Steve komt net terug van de kapper, Jen ziet zijn lelijke coupe en zegt mooi kapsel zeg ). De proefpersonen moesten door middel van een druk op een knop of deze uitspraak ironisch of serieus bedoeld is. De resultaten waren dat in de prosodie conditie geen verschil werd gevonden in activiteit, echter in de context en prosodie conditie werd bij ASS meer activiteit in de RIFG gevonden dan bij de CG. Bij de context en prosodie conditie werd meer activiteit in RIFG gemeten bij adolescenten met ASS dan bij de CG. Dat er geen verschil werd gevonden in de prosodie conditie kan verklaard worden doordat de CG ook heel slecht presteerde op deze taak (ironie is ingewikkeld te begrijpen zonder context). Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat evenals bij het integreren van simpele sociale informatie er ook meer activiteit is in de RIFG is bij de integratie van meer ingewikkelde sociale informatie bij personen met ASS. Het verwerken van ingewikkelde sociale informatie zoals ironie kost meer moeite bij personen met ASS dan bij NOP. Conclusie uit deze paragraaf is dat er waarschijnlijk sprake is van verminderde connectiviteit tussen de gebieden die van belang zijn voor het verwerken van taal en sociale informatie en dat dit leidt tot slechter begrip en productie van prosodie. Tevens is er afwijkende activiteit in de IFG bij personen met ASS in vergelijking tot NOP. Bij adolescente personen met ASS blijkt minder activiteit in de LIFG te zijn tijdens het integreren van sociale en talige informatie dan bij NOP. Bij volwassenen personen met ASS blijkt er geen verschil in activiteit in de LIFG te zijn, maar wel meer activiteit in de RIFG, dit geldt niet alleen voor de integratie van simpele sociale informatie maar ook voor de integratie van meer ingewikkelde sociale informatie. 19

Conclusie Dit literatuuronderzoek laat zien dat zowel de productie, als de perceptie van prosodie met de grammaticale, pragmatische en affectieve functie minder goed ontwikkeld zijn bij personen met ASS dan bij NOP. Hoe minder goed taal en sociale vaardigheden zijn ontwikkeld, hoe slechter de prosodie productie en -perceptie is. Behalve dat deze factoren los van elkaar invloed hebben op de het vermogen van personen met ASS om prosodie te produceren en te begrijpen, is ook de integratie talige en sociale informatie van belang. Er is sprake van minder connectiviteit in de gebieden die van belang zijn voor het verwerken van taal en sociale informatie. Er blijkt bij personen met ASS sprake te zijn van afwijkende activiteit in de IFG in vergelijking tot NOP. Bij het integreren van sociale en talige informatie is er bij adolescente personen met ASS minder activiteit in de LIFG in vergelijking tot NOP, bij volwassen personen met ASS is er meer activiteit in de RIFG in vergelijking tot NOP. Hierbij kan de verhoogde activiteit in de RIFG verklaard worden als een compensatie strategie. Indien het integreren van de informatie heel veel inspanning kost, kan de activiteit van de linker hemisfeer overgenomen worden door de rechterhemisfeer. Dat de bevindingen niet eenduidig zijn wat betreft de activiteit in de LIFG, is moeilijk te verklaren. Wellicht was de heterogeniteit binnen de populatie personen met ASS te groot om tot een eenduidige bevinding te komen. De aanname dat sociale ontwikkeling van invloed is op prosodieontwikkeling wordt niet heel sterk onderbouwd. Wel blijkt dat hoe beter de pragmatische taalontwikkeling is, hoe beter personen met ASS sociaal ontwikkeld zijn. Dit wil echter nog niet zeggen dat sociale ontwikkeling ook invloed heeft op de ontwikkeling van pragmatisch taalgebruik. Bovendien wordt er gebruik gemaakt van een meetinstrument dat pragmatisch taalgebruik meet en in niet ingaat op de prosodie productie en perceptie. In vervolgonderzoek zou dit verband onderzocht moeten worden. 20

Een ander kritiekpunt dat genoemd moet worden betreft de onderzoeken van Tesink et al. (2009) en Groen et al. (2009). Daarin is er nauwelijks gekeken naar het gedrag dat de proefpersonen vertoonden, er werd enkel gevraag of het de proefpersonen was opgevallen dat er sprake was van incongruente zinnen. Hier uit bleek dat zowel personen met ASS als NOP dit wel was opgevallen. Er werd niet gecontroleerd hoe vaak en hoe snel de proefpersonen deze incongruentie ontdekte. Om zeker te weten dat het verschil in activiteit ook leidt tot ander gedrag zou hier voor gecontroleerd moeten worden. In dit literatuuroverzicht is voornamelijk ingegaan op de achterliggende factoren die invloed hebben op de ontwikkeling van prosodie. Hieruit wordt geconcludeerd dat zowel sociale als taalontwikkeling en de integratie van de informatie van invloed zijn. Om een gepaste interventie te kunnen ontwerpen, zijn behalve de achterliggende factoren ook de ervaringen van personen met ASS met de pragmatiek problematiek en hoe zij de problematiek hanteren (gedrag) relevant. Dit is vooral van belang bij een interventie zoals psycho-educatie. Een meer op ervaring en gedrag gericht vervolgonderzoek zou dus wenselijk zijn. Hoe meer onderzoek er gedaan wordt naar de achtergrond en de uitingen van prosodie problematiek hoe beter de te ontwerpen interventies kunnen worden. Hopelijk kunnen hier mee een aantal problemen die ervaren worden door personen met ASS verminderd worden waardoor de communicatieve en sociale problemen zich doen verminderen en het leven van personen met ASS iets gemakkelijker wordt. 21

Literatuur Diehl, J., & Bennetto, L., & Watson, D., & Gunlogson, C., & McDonough, J. (2008). Resolving ambiguity: A psycholinguistic approach to understanding prosody processing in high-functioning autism. Brain & Language, 106. Groen, W.B,, & Tesink, C.,& Petersson, K. M., & van Berkum, J.,& van der Gaag, R.J., & Hagoort, P.,& Buitelaar, J.K.(2009). Semantic, Factual, and Social Language Comprehension in Adolescents with Autism: An FMRI Study. Cerebral Cortex, opgehaald 1 april 2010 van http://cercor.oxfordjournals.org/cgi/content/abstract/bhp264 Groen, W.B.,& Zwiers, P.M., & van der Gaag, R., & Buitelaar, J.K. (2008). The phenotype and neural correlates of language in autism: An integrative review. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 32. Ketelaars, M. P., & Cuperus, J., & Jansonius, K., & Verhoeven, L. (2010). Research Report Pragmatic language impairment and associated behavioural problems. International Journal of Language & Communication Disorders 45, 2. McCann, J., & Peppé, S., & Gibbon, F.E., & O'Hare, A., & Rutherford, M. (2007). Prosody and its relationship to language in school-aged children with high-functioning autism. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 50, 1015-1028. Paul, R., & Augustyn, A., & Klin. A., & Volkmar, F.R. (2005). Perception and production of prosody by speakers with autism spectrum disorders. Journal of Autism and Development Disorder, 35, 2. Peppé, S., & McCann, J., & Gibbon, F.E., & O'Hare, A., & Rutherford, M. (2007). Receptive and expressive prosodic ability in children with high-functioning autism. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 44, 1097-1115. 22

Rapin, I., & Dunn, M.A., & Allen, D.A., & Stevens, M.C., & Fein, D. (2009). Subtypes of language disorders in school-age children with autism. Developmental Neuropsychology, 34, 66-84. Shriberg, L.D., & Paul, R., & McSweeny, J.L., & Klin, A., & Cohen, D.J., & Volkmar, F.R. (2001). Speech and prosody characteristics of adolescents and adults with highfunctioning autism and Asperger syndrome. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 44, 1097-1115. Tesink, C. M. J. Y.,& Buitelaar, J. K., & Petersson, K. M.,& van der Gaag, R. J., & Kan, C. C., & Tendolkar, I., & Hagoort, P. (2009). Neural correlates of pragmatic language comprehension in autism spectrum disorders. Brain, 132, 1941-1952. Volden, J., & Coolican, J., & Garon, N., & White, J., & Bryson, N. (2009). Brief: report pragmatic language in autism spectrum disorder: realtionschips to measure of ability and disability. Journal of Autism and Development Disorder, 39, 388-393. Wang, T., & Lee, S., & Sigman, M., & Dapretto, M. (2006). Neural basis of irony comprehension in children with autism: the role of prosody and context. Brain, 129, 932-943. 23