Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 1

Vergelijkbare documenten
Uitwerkingen van de opgaven uit: BASISCHEMIE voor het MLO ISBN , 3 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 18 Oxidimetrie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 3 Acidimetrie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 4 Oxidimetrie bladzijde 1

Opgave 1. Opgave 2. b En bij een verbruik van 10 ml? Dan wordt de procentuele onnauwkeurigheid 2 x zo groot: 0,03 / 20 x 100% = 0,3% Opgave 3

Uitwerkingen van de opgaven uit: BASISCHEMIE voor het MLO ISBN , 3 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 10 Concentratie bladzijde 1

Weet je het nog? Welke bewerking moet in afbeelding 21.1 langs elke pijl staan?

PbSO 4(s) d NH 4Cl + KOH KCl + H 2O + NH 3(g) NH 4. + OH - NH 3(g) + H 2O e 2 NaOH + CuCl 2 Cu(OH) 2(s) + 2 NaCl

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 15 Elektrochemie bladzijde 1

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media

Hoofdstuk 12 Zuren en basen

OEFENOPGAVEN VWO EVENWICHTEN

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media

OEFENOPGAVEN MOLBEREKENINGEN

Uitwerkingen van de opgaven uit: BASISCHEMIE voor het MLO ISBN , 3 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 14 Zouten bladzijde 1

Zuren en basen. Inhoud

OEFENOPGAVEN VWO ZUREN EN BASEN + ph-berekeningen

Oefenvraagstukken 5 VWO Hoofdstuk 11. Opgave 1 [HCO ] [H O ] x x. = 4,5 10 [CO ] 1,00 x 10

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2018

Opgave 1. n = m / M. e 500 mg soda (Na 2CO 3) = 0,00472 mol. Opgave 2. m = n x M

BUFFEROPLOSSINGEN. Inleiding

De waterconstante en de ph

ßCalciumChloride oplossing

Het is echter waarschijnlijker dat rood kwik bestaat uit Hg 2+ ionen en het biantimonaation met de formule Sb2O7 4.

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

CENTRALE COMMISSIE VOORTENTAMEN SCHEIKUNDE TENTAMEN SCHEIKUNDE. datum : donderdag 29 juli 2010

Een reactie blijkt bij verdubbeling van alle concentraties 8 maal zo snel te verlopen. Van welke orde zou deze reactie zijn?

38 e Nationale Scheikundeolympiade

Opgaven zuurgraad (ph) berekenen. ph = -log [H + ] poh = -log [OH - ] [H + ] = 10 -ph [OH - ] = 10 -poh. ph = 14 poh poh = 14 ph ph + poh = 14

OEFENTOETS Zuren en basen 5 VWO

(g) (g) (g) NH 3. (aq) + Cl - (aq)

Wet van Behoud van Massa

Oefenopgaven TITRATIES

Oplossingen oefeningenreeks 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 17 Potentiometrie bladzijde 1

6 VWO SK Extra (reken)opgaven Buffers.

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 9, 10, 11 Zuren/Basen, Evenwichtsconstanten

5 Water, het begrip ph

Wist je dat het aardoppervlak voor driekwart bedekt is met water?

Curie Hoofdstuk 6 HAVO 4

Hoofdstuk 17 Redoxreacties

Chemisch rekenen, zo doe je dat!

S S. Errata Nova scheikunde uitwerkingen leerjaar 4 havo 140,71. Met dank aan Mariëlle Marsman, Mill-Hill College, Goirle. Hoofdstuk 1 Atoombouw

OEFENOPGAVEN VWO6sk1 TENTAMEN H1-11

Oefenopgaven ZUREN en BASEN havo

Module 2 Chemische berekeningen Antwoorden

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media

Oefenopgaven BEREKENINGEN

Conductometrie 1 R. Waarin [R] = Ω en [G]= Ω -1 = S (Siemens)

TF5 Scheikunde 4 VWO H 8 en H 9 16 juni 2011

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Redoxreacties. Gegeven zijn de volgende reactievergelijkingen: Reactie 1: Pd Cl - 2- PdCl 4 Reactie 2: 2 Cu I - -

ALKALINITEIT/ZUURTEGRAAD (BUFFERCAPACITEIT)

Oplossingen Scheikunde van 2001

Rekenen aan reacties (de mol)

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media

Hoofdstuk 3: Zuren en basen

2 Concentratie in oplossingen

Hans Vanhoe Katrien Strubbe Universiteit Gent SLO Chemie

Kaliumaluminiumsulfaat is een dubbelzout met drie ionsoorten, twee positieve monoatomische en één negatief polyatomisch.

Kaliumaluminiumsulfaat is een dubbelzout met drie ionsoorten, twee positieve monoatomische en één negatief polyatomisch.

In de natuur komen voor Cu en Cl respectievelijk de isotopen 63 Cu, 65 Cu en 35 Cl, 37 Cl voor.

Oefenopgaven ZUREN en BASEN vwo

5 VWO. H8 zuren en basen

Zelfs zuiver water geleidt in zeer kleine mate elektrische stroom en dus wijst dit op de aanwezigheid van geladen deeltjes.

Bollen, kolommen, platen en achtvlakken

T8: Zoutoplossingen en Zuren en Basen

H4SK-H4. Willem de Zwijgerteam. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Gegeven is volgende niet-uitgebalanceerde reactievergelijking waarin X de formule van een verbinding voorstelt:

Oefenopgaven ENERGIE, REACTIESNELHEID en EVENWICHT

36 e Nationale Scheikundeolympiade

UITWERKING CCVS-TENTAMEN 16 april 2018

EVENWICHTEN VOOR ZUREN EN BASEN

Scheikundige berekeningen rond bereidingen

Waterkwaliteit 2: Natuur/chemie

Wennen aan het idee dat je de eenheden eerst aanpast aan de nieuwe grootheid. Hier: eerst omrekenen naar gram en liter.

vrijdag 15 juni :26:05 Midden-Europese zomertijd H6 Zuren en basen 4havo voorjaar 2012

Fosfor kan met waterstof reageren. d Geef de vergelijking van de reactie van fosfor met waterstof.

Hans Vanhoe Katrien Strubbe Universiteit Gent SLO Chemie

ANTWOORDEN Herhaling zuren, basen en buffers

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

5.4 ph van oplossingen van zwakke zuren of zwakke basen

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2019

6 VWO EXTRA OPGAVEN + OEFENTENTAMENOPGAVEN SCHEIKUNDE 1 H4, H5, H7, H13 en H14

Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (CZV)

Eindexamen havo scheikunde pilot 2013-I

Bepaling van de buffercapaciteit

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2017

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Cursus Chemie 5-1. Hoofdstuk 5: KWANTITATIEVE ASPECTEN VAN CHEMISCHE REACTIES 1. BELANGRIJKE BEGRIPPEN Relatieve Atoommassa (A r)

10.2. Kwantitatieve aspecten van zuurbase-reacties

Scheikunde SE2. Hoofdstuk 8

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

ZUREN EN BASEN. Samenvatting voor het HAVO. versie mei 2013

Hoofdstuk 8. Opgave 2. Opgave 1. Oefenvragen scheikunde, hoofdstuk 8 en 10, 5 VWO,

Wat is de formule van het metaalchloride waarin M het symbool van het metaal voorstelt?

Wat is de formule van het metaalchloride waarin M het symbool van het metaal voorstelt?

1 XIII. Oplosbaarheid

Hoofdstuk 6: Zure en base oplossingen / ph

Je kunt de ph van een oplossing meten met een ph-meter, met universeelindicatorpapier of met behulp van zuur-base-indicatoren.

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Transcriptie:

Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 1 Opgave 1 Bereken met behulp van het oplosbaarheidsproduct de oplosbaarheid (g/l) in zuiver water bij kamertemperatuur, van: a CuBr K s = 5,2 x 10-9 CuBr Cu + + Br - Er lost op: X mol CuBr per liter. Dus: [Cu + ] = X mol/l en [Br - ] = X mol/l K s = [Cu + ] x [Br - ] 5,2 x 10-9 = X 2 X = 5,2 x 10-9 = 7,2 x 10-5 mol/l m = 7,2 x 10-5 mol/l x 143,4 g/mol = 0,0103 g/l b PbSO 4 K s = 1,10 x 10-8 PbSO 4 Pb 2+ + SO 4 Er lost op: X mol PbSO 4 per liter. Dus: [Pb 2+ ] = X mol/l en [SO 4 ] = X mol/l K s = [Pb 2+ ] x [SO 4 ] X 2 = 1,10 x 10-8 X = 1,10 x 10-8 = 7,2 x 10-5 mol/l m = 7,2 x 10-5 mol/l x 303,3 g/mol = 0,032 g/l c PbI 2 K s = 2,40 x 10-8 PbI 2 Pb 2+ + 2 I - Er lost op: X PbI 2 mol per liter. Dus: [Pb 2+ ] = X mol/l en [I - ] = 2X mol/l K s = [Pb 2+ ] x [I - ] 2 X x (2X) 2 = 4 X 3 = 2,40 x 10-8 X = (6,0 x 10-9 ) 1/3 = 1,82 x 10-3 mol/l m = 1,82 x 10-3 mol/l x 461,0 g/mol = 0,84 g/l d CaF 2 K s = 4,0 x 10-11 CaF 2 Ca 2+ + 2 F - Er lost op: X CaF 2 mol per liter. Dus: [Ca 2+ ] = X mol/l en [F - ] = 2X mol/l K s = [Ca 2+ ] x [F - ] 2 X x (2X) 2 = 4 X 3 = 4,0 x 10-11 X = (1,0 x 10-11 ) 1/3 = 2,2 x 10-4 mol/l m = 2,2 x 10-4 mol/l x 78,1 g/mol = 0,017 g/l

Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 2 e Al(OH) 3 K s = 1 x 10-32 Al(OH) 3 Al 3+ + 3 OH - Er lost op: X Al(OH) 3 mol per liter. Dus: [Al 3+ ] = X mol/l en [OH - ] = 3X mol/l K s = [Al 3+ ] x [OH - ] 3 X x (3X) 3 = 27X 4 = 1 x 10-32 X = (3,7 x 10-34 ) 1/4 = 4,39 x 10-9 mol/l m = 4,39 x 10-9 mol/l x 78,0 g/mol = 3,4 x 10-7 g/l f Ca 3(PO 4) 2 K s = 1 x 10-29 Ca 3(PO 4) 2 3 Ca 2+ + 2 PO 4 3- Er lost op: X mol Ca 3(PO 4) 2 per liter. Dus: [Ca 2+ ] = 3X mol/l en [PO 4 3- ] = 2X mol/l K s = [Ca 2+ ] 3 x [PO 4 3- ] 2 (3X) 3 x (2X) 2 = 108X 5 = 1 x 10-29 X = (9,3 x 10-32 ) 1/5 = 6,2 x 10-7 mol/l m = 6,2 x 10-7 mol/l x 310,2 g/mol = 1,9 x 10-4 g/l Opgave 2 Bereken het oplosbaarheidproduct van de volgende stoffen als de oplosbaarheid in zuiver water bedraagt: a NiCO 3 93 mg/l n B = m B M B [Ni 2+ ] = 7,83 x 10-4 mol/l 0,093 g / 118,7 g/mol = 7,83 x 10-4 mol/l [CO 3 ] = 7,83 x 10-4 mol/l K s = [Ni 2+ ] x [CO 3 ] 7,83 x 10-4 x 7,83 x 10-4 = 6,1 10-7 b MnF 2 6,00 g/l n B = m B M B [Mn 2+ ] = 6,46 x 10-2 mol/l 6,00 g / 92,9 g/mol = 6,46 x 10-2 mol/l [F - ] = 2 x 6,46 x 10-2 mol/l = 1,29 x 10-1 mol/l K s = [Mn 2+ ] x [F - ] 2 6,46 x 10-2 x (1,29 x 10-1 ) 2 = 1,08 10-3 c MgCO 3 106 mg/l 0,106 g / 84,3 g/mol = 1,26 x 10-3 mol/l [Mg 2+ ] = 1,26 x 10-3 mol/l [CO 3 ] = 1,26 x 10-3 mol/l K s = [Mg 2+ ] x [CO 3 ] 1,26 x 10-3 x 1,26 x 10-3 = 1,6 10-6

Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 3 d Co(IO 3) 2 4,5 g/l 4,5 g / 408,7 g/mol = 1,10 x 10-2 mol/l [Co 2+ ] = 1,10 x 10-2 mol/l [IO 3- ] = 2 x 1,10 x 10-2 mol/l = 2,20 x 10-2 mol/l K s = [Co 2+ ] x [IO 3- ] 2 1,10 x 10-2 x (2,20 x 10-2 ) 2 = 5,3 10-6 Opgave 3 a Hoe groot kan [Ca 2+ ] maximaal zijn als [CO 3 ] = 1,0 10-2 mol/l? K s = [Ca 2+ ] x [CO 3 ] = 4,79 x 10-9 en [CO 3 ] = 1,0 10-2 mol/l [Ca 2+ ] x 1,0 10-2 = 4,79 x 10-9 [Ca 2+ ] 4,79 x 10-7 mol/l b Hoe groot kan [Ag + ] maximaal zijn als [Cl - ] = 0,0050 mol/l? K s = [Ag + ] x [Cl - ] = 1,78 x 10-10 en [Cl - ] = 0,0050 mol/l [Ag + ] x 0,0050 = 1,78 x 10-10 [Ag + ] 3,6 10-8 mol/l c Hoe groot kan [Pb 2+ ] maximaal zijn in een natriumsulfaat oplossing met c(na 2SO 4) = 0,010 mol/l? K s = [Pb 2+ ] x [SO 4 ] [Pb 2+ ] x 0,010 = 1,10 x 10-8 = 1,10 x 10-8 en [SO 4 ] = 0,010 mol/l [Ca 2+ ] 1,1 x 10-6 mol/l Opgave 4 Hoe groot kan [Ca 2+ ] (mol/l) maximaal zijn in een NaOH-oplossing waarvan de ph = 13,0? Ca(OH) 2 slaat neer als het oplosbaarheidproduct overschreden wordt. Dus: als het ionenproduct groter is dan het oplosbaarheidproduct. Oplosbaarheidproduct: K s = [Ca 2+ ] x [OH - ] 2 = 5,5 x 10-6 [OH - ] = 10 -poh = 10-1 = 0,10 mol/l 5,5 x 10-6 = [Ca 2+ ] x 0,10 2 [Ca 2+ ] 5,5 x 10-4 mol/l Opgave 5 Stel je lost 1 mmol in zuiver water op, eindvolume: 1,00 L.

Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 4 Zal er een neerslag ontstaan van Fe(OH) 3? Oplossen: Fe(Cl) 3 Fe 3+ + 3 Cl - [Fe 3+ ] = 0,0010 mol/l In zuiver water is hydroxideconcentratie: [OH - ] = 1,0 x 10-7 mol/l Het ionenproduct voor Fe(OH) 3 zou dan worden: 0,0010 x (1,0 x 10-7 ) 3 = 1,0 x 10-24 K s = 2,5 x 10-39 ionenproduct = 1,0 x 10-24 ionenproduct > K s Dus: ja, er ontstaat een neerslag van Fe(OH) 3 Opgave 6 Tot welke waarde moet men de ph in een koper (II)sulfaatoplossing (c(cuso 4) = 0,10 mol/l) verlagen om te voorkomen dat er Cu(OH) 2 gevormd wordt? Oplossen: CuSO 4 Cu 2+ + SO 4 [Cu 2+ ] = 0,10 mol/l Mogelijk neerslag: Cu 2+ + 2 OH - Cu(OH) 2 K s = 2,0 x 10-20 Neerslag ontstaat als het ionenproduct groter is dan het oplosbaarheidproduct: K s = 2,0 x 10-20 = [Cu 2+ ] x [OH - ] 2 0,10 x [OH - ] 2 = 2,0 x 10-20 [OH - ] = 4,4 x 10-10 poh = -log 4,4 x 10-10 = 9,35 ph =14,00 = 9,35 = 4,65 Zodra [OH - ] groter wordt dan 4,4 x 10-10 mol/l dan ontstaat het neerslag, ph moet lager zijn dan 4,6 Opgave 7 Hoeveel mg AgCl lost per liter maximaal op in drinkwater dat al 50 mg Cl - per liter bevat? [Cl - ] = 0,050 g / 35,45 g/mol = 0,0014 mol/l K s = [Ag + ] x [Cl - ] = 1,78 x 10-10 en [Cl - ] = 0,0014 mol/l [Ag + ] x 0,0014 = 1,78 x 10-10 [Ag + ] 1,26 10-7 mol/l Maximaal 1,26 x 10-7 mol Ag + per liter, dus ook AgCl:

Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 5 1,26 x 10-4 mmol x 143,4 mg/mmol = 0,018 mg AgCl Opgave 8 Hoe hoog moet de ph ten minste worden in een oplossing waarin [Mg 2+ ] = 0,010 mol/l om 99,9% van de Mg 2+ -ionen neer te slaan als Mg(OH) 2? Als 99,9% van 0,010 mol/l neerslaat dan blijft 0,1% van 0,010 mol/l opgelost dus: [Mg 2+ ] = 0,001 x 0,010 mol/l = 1,0 x 10-5 mol/l Bijbehorende [OH - ] 1,12 x 10-11 = 1,0 x 10-5 x [OH - ] 2 [OH - ] = 1,06 x 10-3 mol/l poh = -log 1,06 x 10-3 = 2,98 ph = 14,00 2,98 = 11,02 De ph moet dus ten minste tot 11,0 stijgen, iets hoger. Opgave 9 MgCO 3 is bij lage ph beter oplosbaar dan bij hoge ph. Beredeneer hoe dat komt. Oplosbaarheid-evenwicht: MgCO 3 Mg 2+ + CO 3 ph-verlaging wil zeggen: meer H 3O +. Dan verschuift het volgende evenwicht naar rechts: H 3O + + CO 3 H 2O + HCO 3 - dus [CO 3 ] wordt kleiner, het oplos-evenwicht van MgCO 3 verschuift dan ook naar rechts: er lost meer op. Opgave 10 Men lost 1,00 mol Mohr s zout (ammoniumijzer(ii)sulfaat-hexahydraat, (NH 4) 2Fe(SO 4) 2.6H 2O) op tot een volume van één liter. a Als het NH 4+ -ion als enig zuur de [H 3O + ] zou bepalen, hoe groot wordt de H 3O + - concentratie (mol/l) dan? Oplossen: (NH 4) 2Fe(SO 4) 2 2 NH 4 + + Fe 2+ + 2 SO 4 Er komt 2,00 mol NH 4 + in de oplossing. [H 3 O + ] = c z K z

Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 6 [H 3O + ] = 2,00 x 5,8 x 10-10 = 3,4 x 10-5 mol/l b Zal er in dat geval een neerslag ontstaan van Fe(OH) 2? Bij [H 3O + ] = 3,4 x 10-5 mol/l wordt [OH - ]: 1,0 x 10-14,0 / 3,4 x 10-5 = 2,9 x 10-10 mol/l Het ionenproduct voor Fe(OH) 2 is dan: 1,00 x (2,9 x 10-10 ) 2 = 8,6 x 10-20 K s voor Fe(OH) 2 is: 2,2 x 10-15 Het ionenproduct is kleiner dan het oplosbaarheidproduct, er ontstaat dan geen neerslag. Opgave 11 Bij de titratie volgens Mohr waarbij men AgNO 3 uit de buret toevoegt aan het titreervat met chloride als monster, voegt men aan 100 ml oplossing in het titratievat 4 ml (1 ml = 1 g) van een kaliumchromaatoplossing (5 %(m/m) K 2CrO 4) toe. AgCl K s = 1,78 x 10-10 Ag 2CrO 4 K s = 1,91 x 10-12 a Hoe groot wordt dan [CrO 4 ] (mol/l)? n(k 2CrO 4) 0,05 x 4 g / 194,2 g/mol = 1,03 x 10-3 mol in 0,10 L [CrO 4 ] = 1,03 x 10-3 mol / 0,10 L = 0,0103 mol/l b Hoe groot kan [Ag + ] (mol/l) dan maximaal zijn? K s = 1,78 x 10-10 = [Ag + ] 2 x 0,0103 [Ag + ] = 1,3 x 10-4 mol/l c Hoe groot is [Cl - ] (mol/l) dan in het titratie-eindpunt? K s = 1,78 x 10-10 = 1,3 x 10-4 x [Cl - ] [Cl - ] = 1,4 x 10-6 mol/l Opgave 12 De chloridebepaling in drinkwater gebeurt volgens Mohr. Men neemt een vast monstervolume van 200 ml. Stel dat men de analytische concentratie van het zilvernitraat in de buret precies zo groot wil maken dat 1 ml op de buret juist overeenkomt met 1 mg Cl - /L in het monster, hoe groot moet de analytische concentratie van het AgNO 3 dan zijn?

Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 7 1 ml uit de buret moet overeenkomen met 1 mg Cl - in 1,000 L monster 1 ml uit de buret moet dan overeenkomen met 0,2 mg Cl - in 200 ml monster Dat is: 0,2 mg / 35,45 mg/mmol = 0,00564 mmol Cl -. De reactie is 1 : 1 dus in 1 ml titreervloeistof zit dan 0,00564 mmol AgNO 3 Dit is om een goede meting te krijgen wel een erg lage concentratie. Het eindpunt zal wel slepend zijn. Dat wil zeggen: niet scherp. Opgave 13 Voor de bepaling van het NaCl-gehalte in een broodmonster wegen we 3,25 g gedroogd brood in. De inweeg wordt enige tijd met water gekookt en na toevoeging van salpeterzuur potentiometrisch met AgNO 3 getitreerd. Verbruik: 11,77 ml, c(agno 3) = 0,1092 mol/l. Bereken het massapercentage NaCl in het gedroogde brood. Gehaltebepaling: de berekening starten met de titratie-uitkomst. n B = V c B 11,77 ml x 0,1092 mmol/ml = 1,2853 mmol Ag + De reactie is 1 : 1 dus in 3,25 g brood zit 1,2853 mmol Cl - of NaCl m% = m B m m 100% 1,2853 mmol x 58,44 mg/mmol / 3250 mg x 100% = 2,31 %(m/m) Opgave 14 Ter bepaling van het natriumchloridegehalte in soeparoma wordt 2,105 g soeparoma afgewogen en verdund tot 250,0 ml. Uit de verkregen verdunning wordt 25,00 ml gepipetteerd in een conische kolf. Na toevoeging van 5 ml verdund salpeterzuur en 25,00 ml zilvernitraatoplossing met c(agno 3) = 0,1033 mol/l. De overmaat zilverionen wordt teruggetitreerd met 19,54 ml kaliumthiocyanaatoplossing c(kcns) = 0,0964 mol/l. Bereken het massapercentage NaCl in het monster. Reacties: na toevoegen AgNO 3: Ag + + Cl - AgCl(s) Terugtitratie: Ag + + SCN - AgSCN(s) Toegevoegd aan het monster: 25,00 ml x 0,1033 mmol/ml = 2,5825 mmol Ag + Teruggetitreerd 19,54 ml x 0,0964 mmol/ml = 1,884 mmol KCNS dat is ook 1,884 mmol Ag +

Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 8 Verbruikt door monster: 2,5825 mmol Ag + - 1,884 mmol Ag + = 0,6988 mmol Ag + 0,6988 mmol Ag + heeft gereageerd met 0,6988 mmol Cl - De 25 ml in behandeling genomen monster bevat dus 0,6988 mmol Cl -, de 250 ml oplossing en dan ook de inweeg bevat: 250 / 25 x 0,6988 mmol = 6,988 mmol Cl - Vrijwel alle chloride is afkomstig van het NaCl (M = 58,44 mg/mmol): m(nacl) = 6,988 mmol x 58,44 mg/mmol = 408,4 mg NaCl m% = m B m m 100% 408,4 mg / 2105 mg x 100% = 19,40 %(m/m)