Scheikundige berekeningen rond bereidingen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Scheikundige berekeningen rond bereidingen"

Transcriptie

1 Scheikundige berekeningen rond bereidingen 1 Introductie Bereidingsvoorschriften zijn zo opgesteld dat er in het product precies de juiste hoeveelheden stoffen aanwezig zijn. Maar wat te doen als je niet over de juiste grondstoffen beschikt, maar er zijn wel goede vervangende stoffen aanwezig? En wat te doen als je meer of minder moet maken dan waarvoor het bereidingsvoorschrift is opgesteld? In de meeste bereidingsvoorschriften staan ook aanwijzingen voor de manier van verwerken van de stoffen. Vooral bij bereidingen waarin de gewenste producten ontstaan uit een scheikundige reactie tussen de uitgangsstoffen, is het erg belangrijk dat je precies de aangegeven handelingen in de juiste volgorde uitvoert. Afwijken van de bereidingsvolgorde kan problemen geven in de verwerking van de grondstoffen, maar kan ook effect hebben op de kwaliteit en stabiliteit van het preparaat. De ph kan afwijken van de vereiste ph, er kunnen uitgangsstoffen overblijven doordat ze niet juist zijn verwerkt, ongewenste neerslagvorming, enzovoort. Bekende voorbeelden van vervanging van stoffen zien we bij kristalwaterhoudende stoffen zoals Ferrosi sulfas (FeSO 4 7H 2 O) en Glucose monohydricus (C 6 H 12 O 6 H 2 O). De vraag is dan altijd hoeveel van de vervangende stof (bijvoorbeeld de stof zonder kristalwater) je moet gebruiken om toch de juiste hoeveelheid werkzaam bestanddeel volgens het recept te hebben. In al deze situaties zijn scheikundige berekeningen nodig om aan de voorwaarden te voldoen. Begrippen die een rol spelen bij scheikundige berekeningen zijn: een kloppende reactievergelijking; molecuulmassa, molmassa en mol; concentratie van opgeloste stoffen, uitgedrukt in %, g/l, mg/ml, g/ml, mol/l, mmol/l en dergelijke; concentratie van H + en OH ionen en ph ofwel zuurgraad. Na het doorwerken van deze module ben je in staat om vervangende hoeveelheden, gehaltebepalingen en de ph van een mengsel te berekenen. 2 Gehalte en vervanging Het voorschrift voor mixtura ferrosi gluconatis FNA luidt: R/ Ferrosi sulfas 4 g Calcii gluconatis 6,5 g Acidum citricum monohydricum 300 mg Methylis parahydroxybenzoas 50 mg Sirupus simplex 50 ml Aqua purificata ad 100 ml Het FNA vermeldt over de bereiding: Los in ongeveer 40 ml gezuiverd water, dat aan de kook is, eerst het methylparahydroxybenzoaat en dan het calciumgluconaat op. Voeg hieraan het ferrosulfaat toe en blijf enige tijd roeren. Filtreer vervolgens de hete oplossing. Het filtraat vang je op in een vat waarin je vantevoren het citroenzuur monohydraat hebt gedaan. Het neerslag op het filter moet je wassen met ongeveer 10 ml gezuiverd heet water. Dan voeg je de suikerstroop toe. Je laat het mengsel afkoelen en vult aan met gezuiverd water tot 100 ml. Vraag 1: Toon door een berekening aan dat mixtura ferrosi gluconatis 8 mg ijzer per ml bevat. Van belang is te weten dat het FNA onder ferrosi sulfas het waterhoudende FeSO 4 7H 2 O verstaat. Volgens het voorschrift wordt er 4 gram = 4000 mg ferrosisulfas gebruikt voor 100 ml drank, per ml drank is dit dus 40 mg. De gebruikte grondstof ferrosisulfas bevat kristalwater. De formule van dit zout is FeSO 4 7H 2 O. Aan deze formule kun je zien dat er behalve ijzer (Fe) ook nog zwavel (S), zuurstof (O) en waterstof (H) aanwezig zijn. Al deze atomen weeg je wel mee als je voor het recept 4 g ferrosisulfas afweegt. 1 / 15

2 Om erachter te komen welk deel van dit gewicht ijzer is, moet je weten wat elk atoom weegt. Informatie hierover kun je vinden in het periodiek systeem der elementen (de atoommassa van elk element staat in het periodiek systeem vermeld). Met deze gegevens bereken je vervolgens hoeveel een ijzer(ii)sulfaatmolecuul en een watermolecuul wegen. Ten slotte bereken je met deze gegevens welk deel van FeSO 4 7H 2 O zuiver Fe is. In tabel 1 is dit verder uitgewerkt. Tabel 1 Berekening van de hoeveelheid Fe in FeSO4 7H 2O atoom atoommassa molecuul molecuulmassa hele formule weegt Fe 55,8 FeSO 4 55,8 + 32,1 + 4 x 16,0 S 32,1 = 151,9 FeSO 4 7H 2 O 151,9 + 7 x 18,0 O 16,0 = 277,9 H 1,0 H 2 O 2 x 1,0 + 16,0 = 18,0 Je ziet dat FeSO 4 7H 2O een molecuulmassa heeft van 277,9. De atoommassamassa van Fe is 55,8. Het ijzergehalte in de waterhoudende grondstof ferrosisulfas is 55,8 : 277,9 x 100% = 20%. Als dus voor elke ml drank 40 mg waterhoudend ferrosisulfas gebruikt is, dan bevat deze drank 20% van 40 mg = 8 mg ijzer per ml. Vraag 2: In de apotheek is geen ferrosi sulfas FNA (FeSO 4 7H 2O) op voorraad. Wel is gezuiverd ijzer(ii)sulfaat (FeSO 4 ) aanwezig. Hoeveel gezuiverd ijzer(ii)sulfaat weeg je af ter vervanging van de 4 g ferrosi sulfas die het recept voorschrijft? Om deze vraag te beantwoorden, moet je de molecuulmassa s van de betrokken stoffen weten. We maken gebruik van de gegevens in tabel 1. FeSO 4 7H 2O heeft een molecuulmassa van 277,9. FeSO 4 heeft een molecuulmassa van 151,9. Van FeSO 4 hebben we minder nodig dan van FeSO 4 7H 2O, we hoeven nu immers de 7 H 2 O moleculen niet mee te wegen. voorgeschreven stof vervangende stof formule FeSO 7H 4 2O FeSO 4 molecuulmassa 277,9 151,9 af te wegen 4 g? g berekening 4g : 277,9 x 151,9 = 2,19 g FeSO 4 Vraag 3: Hoeveel van de grondstoffen gebruik je om 250 ml mixtura ferrosi gluconatis te maken? Het recept is bedoeld voor 100 ml drank. Om 250 ml te maken, neem je van alle hoeveelheden 2,5x (=250:100) zoveel. De verwerking van grotere hoeveelheden kan betekenen dat je andere technieken moet toepassen dan in het voorschrift is aangegeven. Vragen en opdrachten 1. In het recept is de eerstgenoemde stof voorgeschreven. Bereken telkens hoeveel van de vervangende stof je moet afwegen. a 250 mg Na 2 SO 4 vervangen door Na 2 SO 4 10 H 2O b 3 g FeSO 4 vervangen door FeSO 4 7 H 2O c 7 g KAl(SO 4 ) 2 (aluin) vervangen door KAl(SO 4 ) 2 4 H 2O d 12,5 g MgSO 4 vervangen door MgSO 4 6 H 2O e 750 mg Codeïnefosfaat hemihydraat (= C 18 H 24 NO 7 P ½ H 2O) vervangen door codeïnefosfaat sesquihydraat (= C 18 H 24 NO 7 P 1½ H 2O) 2. Bereken voor de zouten van vraag 1 a t/m d het gehalte van de metaalionen in de totale stof. Doe dit voor elk metaalion apart en zowel voor de eerstgenoemde als voor de vervangende stof. 3. Geef de namen van de voorgeschreven en vervangende zouten in vraag 1 a t/m d. 4. Glucose anhydricum (zonder water) heeft als molecuulformule C 6 H 12 O 6 2 / 15

3 a Bereken de molecuulmassa van glucose anhydricum. b Bereken de molecuulmassa van glucose monohydricum. Geef ook de formule. c Hoeveel gram glucosemonohydricum is 10 g glucose anhydricum. 3 Mol Bij het berekenen van het gehalte of de hoeveelheid vervangende stof spelen de atoommassa en de molecuulmassa van de gebruikte stoffen een belangrijke rol. Bijvoorbeeld: de atoommassa van ijzer is 55,8 of de molecuulmassa van ijzer(ii)sulfaat is 151,9. Achter beide getallen staat geen eenheid. Je zou verwachten dat er gram achter zou staan, dat is de eenheid van massa. Maar 1 atoom Fe weegt echt geen 55,8 g. En 1 molecuul FeSO 4 weegt ook geen 151,9 g. Voor de atoommassa en de molecuulmassa is een aparte eenheid ingevoerd, namelijk de atomaire massa eenheid (a.m.e.) of in het Engels atomic mass unit (a.m.u.), kortweg afgekort tot u. We moeten dus zeggen: de atoommassa van Fe = 55,8 u, de molecuulmassa van FeSO 4 = 151,9 u. Er geldt: 1 u = 1,67 x g = 0, g. Dat is dus heel erg weinig. 1 u weegt bijna niks. Andersom geldt ook: 1 g = 6,02 x u = u. Een heleboel u zijn samen 1 g. Als je 55,8 g Fe afweegt (dus precies de atoommassa, maar dan in gram) en je telt dan het aantal Fe atomen, dan heb je er 6,02 x Als je 151,9 g FeSO 4 afweegt (dus precies de molecuulmassa, maar dan in gram) en je telt dan het aantal moleculen FeSO 4, dan heb je er ook 6,02 x Het getal 6,02 x wordt het getal van Avogadro genoemd. Dit aantal noem je ook wel 1 mol. 1 mol is een aantal, een getal. Net zoiets als 1 dozijn (12) of 1 gros (144). Het is wel een heel erg groot getal. 1 mol = 6,02 x = deeltjes (atomen of moleculen). 1 mol Fe atomen weegt 55,8 g omdat de atoommassa van Fe 55,8 u is. 1 mol FeSO 4 moleculen weegt 151,9 g omdat de molecuulmassa van FeSO 4 151,9 u is. Dit geldt voor alle stoffen, bijvoorbeeld: 1 mol zuurstof moleculen (O 2 ) weegt 32 g, omdat de molecuulmassa van O 2 32 u is. 1 mol suiker moleculen (C 12 H 22 O 11 ) weegt 342 g, omdat de molecuulmassa van C 12 H 22 O u is. 1 mol goud atomen (Au) weegt 197 g, omdat de atoommassa van Au 197 is. De eenheid voor atoommassa en molecuulmassa is u als je het over 1 atoom of 1 molecuul hebt De eenheid voor atoommassa en molecuulmassa is g/mol (spreek uit: gram per mol) als je het over 1 mol van de stof hebt. 1 mol van een element met atoommassa X weegt ook X gram. 1 mol van een verbinding met molecuulmassa Y weegt ook Y gram. Voorbeeld 1 Hoeveel mol atomen bevat 12 g C(s)? De atoommassa van C is 12 g/mol (zie periodiek systeem). Dan weegt 1 mol C (s) 12g. 12 g C (s) is dus 1 mol. Voorbeeld 2 Hoeveel mol moleculen bevat 36 g H 2 O (l)? De molecuulmassa van H 2 O is 18 g/mol. Dit betekent dat 1 mol H 2 O (l) 18 g weegt. 36 g H 2 O (l) bevat dus 36 g : 18 g/mol = 2 mol moleculen. Voorbeeld 3 Hoeveel mol ionen bevat 117 g NaCl (s)? NaCl (s) is een zout. 1 molecuul NaCl is opgebouwd uit 2 ionen: 1 Na + -ion en 1 Cl -ion. De molecuul -massa van NaCl is 58,5 u. Dit betekent dat 1 mol NaCl (s) 58,5 g weegt. 117 g NaCl (s) bevat 117 : 58,5 = 2 mol NaCl (s) moleculen, dus 4 mol ionen. 3 / 15

4 Je kunt de berekeningen ook omdraaien, zoals je in de volgende voorbeelden ziet. Voorbeeld 4 Hoeveel gram weegt 4 mol C (s)? De atoommassa van C is 12 g/mol. Dit betekent dat 1 mol C (s) 12 g weegt. 4 mol C (s) weegt dan 4 mol x 12 g/mol = 48 g. Voorbeeld 5 Hoeveel gram weegt 0,2 mol FeSO 4 7H 2O (s)? De molecuulmassa van FeSO 4 7H 2O is 277,9 g/mol. Dit betekent dat 1 mol FeSO 4 7H 2O (s) 277,9 g weegt. 0,2 mol FeSO 4 7H 2O (s) weegt dan 0,2 mol x 277,9 g/mol = 55,58 g. Voorbeeld 6 Hoeveel mg ijzer bevat 40 mg FeSO 4 7H 2O (s)? Deze vraag uit paragraaf 2 los je nu als volgt op: 40 mg FeSO 4 7H 2O (s) = 0,04 g FeSO 4 7H 2O (s) = 0,04 g : 277,9 g/mol = 1,44 x 10 4 mol. In 1 mol FeSO 4 7H 2O (s) is 1 mol Fe 2+ aanwezig (en 1 mol SO 4 2 en 7 mol H 2 O). In 1,44 x 10 4 mol FeSO 4 7H 2O is dus ook 1,44 x 10 4 mol Fe 2+ aanwezig. 1,44 x 10 4 mol Fe 2+ weegt 1,44 x 10 4 mol x 55,8 g/mol = 0,008 g = 8 mg. Uit deze voorbeelden kun je de volgende conclusie trekken als het gaat om molberekeningen: Het aantal mol = de massa in gram : de atoom- of molecuulmassa in u. mol = gram : u De massa in gram = het aantal mol x de atoom- of molecuulmassa in u. gram = mol x u Beide berekeningen staan in de driehoek hiernaast samengevat. Hierbij staat de letter u voor de molecuulmassa of de atoommassa. g Naast de eenheid mol kom je ook de eenheid mmol (millimol) tegen. mol x u 1 mol = 1000 mmol ofwel 1 mmol = 0,001 mol. Massa s die in mg gegeven zijn, geven bij delen door de molecuulmassa als uitkomst mmol. Aantallen die in mmol gegeven zijn, geven bij vermenigvuldigen met de molecuulmassa mg als uitkomst. Vragen en opdrachten 1. Zoek in het periodiek systeem de elementen Na, Ca, Al, Pb, Cl en I op. a Geef van deze 6 elementen het atoomnummer. b Geef van deze elementen de atoommassa. 2. Bereken van de volgende stoffen de molecuulmassa. a O 2 (g) e MgO (s) i Zn(NO 3 ) 2 (s) b CO 2 (g) f Ca(OH) 2 (s) j Cl 2 (g) c C 6 H 12 O 6 (s) g C 17 H 35 COONa (s) k C 6 H 6 (l) d H 2 SO 4 (l) h N 2 O 5 (g) l C 2 H 5 OH (l) 3. Bereken voor de stoffen uit de vorige vraag hoeveel gram gelijk is aan: a 2,5 mol. (Je moet dus berekenen 2,5 mol O 2 (g) weegt g, enzovoort voor alle 12 stoffen). b 15 mmol. (Je moet dus berekenen 15 mmol O 2 (g) weegt g, enzovoort voor alle 12 stoffen). Bereken voor de stoffen uit de vorige vraag hoeveel mol gelijk is aan: c 35 mg. (Je moet dus berekenen 35 mg O 2 (g) is mol, enzovoort voor alle 12 stoffen. Rond je antwoorden af). d 20 g. (Je moet dus berekenen 20 g O 2 (g) is mol, enzovoort voor alle 12 stoffen. Rond je antwoorden af). 4 / 15

5 4. Maak de volgende berekeningen. a 1 mol NH 3 (g) weegt... g g 25 mmol NH 3 (g) weegt... mg b 1 mol CaCO 3 (s) weegt... g h 0,4 mol CaCO 3 (s) weegt... g c 1 mol AgNO 3 (s) weegt... g i 75 mmol AgNO 3 (s) weegt... mg d 1 mol H 2 O 2 (l) weegt... g j 119 mg H 2 O 2 (l) bevat... mol e 1 mol C 2 H 6 O (l) weegt... g k 1,15 g C 2 H 6 O (l) bevat... mmol f 1 mol HCl (g) weegt... g l 8,03 g HCl (g) bevat... mol 5. a Hoeveel mg koolstof (C) zit er in 55,8 mg glucose (C 6 H 12 O 6 )? b Hoeveel mg ijzer (Fe) zit er in 12,68 g ijzer(ii)chloride (FeCl 2 )? c Hoeveel procent zuurstof (O) zit er in water (H 2 O)? Bereken de % op het aantal atomen en op de massa. d Hoeveel procent zuurstof (O) zit er in stearinezuur (C 17 H 35 COOH)? Bereken op het aantal atomen en op de massa. 6 Codeïne is een alkaloïd. De alkaloïden vormen een groep sterk werkzame stoffen van plantaardige oorsprong. De formule van codeïne is: C 18 H 21 O 3 N a Bereken de molmassa van codeïne. b Reken uit 300 mg codeïne =... mol. 4 Rekenen aan reacties Kijk nog even terug naar het bereidingsvoorschrift van mixtura ferrosi gluconatis in paragraaf 2. Het ferrosisulfas en het calciumgluconaat reageren met elkaar. Bij deze reactie ontstaat een neerslag (calciumsulfaat, ga met behulp van de oplosbaarheidsregels voor zouten na dat dit inderdaad een slecht oplosbaar zout is) en wordt de stof ferrosi gluconatis gevormd. Door de juiste hoeveelheden ferrosisulfas en calciumgluconaat bij elkaar te doen, kun je er voor zorgen dat er geen restanten calcium of restanten sulfaat in het uiteindelijke product overblijven. In het voorschrift staan de hoeveelheden die je moet afwegen gegeven. Kunnen we nu met een berekening aantonen dat dit ook werkelijk de juiste verhouding is en er in het product dus geen calcium of sulfaat meer aanwezig is? Het antwoord op deze vraag is uiteraard ja. Scheikundige berekeningen voer je uit met de volgende 4 regels: regel 1: geef de juiste formules van uitgangsstoffen en producten en stel de kloppende reactievergelijking op. regel 2: geef de molverhoudingen waarin de stoffen met elkaar reageren, hoeveel moleculen reageren met elkaar. regel 3: bereken de massaverhouding waarin de stoffen met elkaar reageren. regel 4: bereken de onbekende hoeveelheden stoffen. Voorbeeld 1: Bij de bereiding van mixtura ferrosi gluconatis gebruikt een assistent geen ferrosisulfas maar het watervrije zout ijzer(ii)sulfaat. Hoeveel gram ijzer(ii)sulfaat moet je afwegen om met 6,5 g calcii gluconatis te reageren. 6,5 g calcii gluconatis bevat 6,2 g zuivere calciumgluconaat. regel 1: De formules zijn FeSO 4 (aq) en (C 6 H 11 O 7 ) 2 Ca (aq). Voor het gemak schrijven we CaGlu 2 (aq) voor calciumgluconaat De kloppende reactievergelijking: FeSO 4 (aq) + CaGlu 2 (aq) FeGlu 2 (aq) + CaSO 4 (s) regel 2: 1 molecuul FeSO 4 reageert met 1 molecuul CaGlu 2. Dit geeft 1 molecuul FeGlu 2 en 1 molecuul CaSO 4, neerslag. 1 mol FeSO 4 reageert met 1 mol CaGlu 2. Dit geeft 1 mol FeGlu 2 en geeft ook 1 mol CaSO 4, neerslag. De molverhouding FeSO 4 : CaGlu 2 = 1 mol : 1 mol. Deze verhouding ligt vast, het kan nooit zo zijn dat er 2 moleculen FeSO 4 reageren met 1 molecuul CaGlu 2. Er reageren altijd precies evenveel FeSO 4 en CaGlu 2 moleculen met elkaar. regel 3: 1 mol FeSO 4 weegt 151,9 g. 1 mol CaGlu 2 weegt 430,1 g ((6x x1 + 7x16) x ,1). De massaverhouding waarin FeSO 4 met CaGlu 2 reageert is dus FeSO 4 : CaGlu 2 = 151,9 g : 430,1 g. regel 4:? gram FeSO 4 reageert met 6,2 g CaGlu 2. We weten uit regel 3 het volgende: 151,9 g FeSO 4 reageert met 430,1 g CaGlu 2. Door middel van kruislings vermenigvuldigen krijgen we het 5 / 15

6 antwoord:? = 151,9 : 430,1 x 6,2 = 2,19 g Voorbeeld 2: In een voorraadvat is 30 gram CaCO 3 aanwezig, dat erg tegen de wand van het vat is aangekoekt. De assistent moet het vat schoonmaken en besluit om dit te doen door het toevoegen van zoutzuur. Daarin lost het calciumcarbonaat immers op, waarna het vat simpel uitgespoeld kan worden. Hoeveel zoutzuur (HCl (aq) met concentratie 36,5 g/l) heeft ze nodig om de 30 g CaCO 3 precies op te laten lossen. In het spoelrestant mag ook geen overschot zuur meer aanwezig zijn. regel 1: 2 HCl (aq) + CaCO 3 (s) CaCl 2 (aq) + H 2 O (l) + CO 2 (g) regel 2: 2 mol : 1 mol : 1 mol : 1 mol : 1 mol regel 3: 73 g (2 x 36,5) : 100,1 g : 111,1 g : 18 g : 44 g regel 4:? 30 g? = 30 g : 100,1 g x 73 g = 2,19 g HCl is nodig. 2,19 g : 36,5 g/l = 0,06 l = 60 ml zoutzuur is dan nodig. Let op dat in de massaverhouding onder HCl geen 36,5 staat maar 73. De molecuulmassa van HCl is 36,5 g/mol, maar omdat er in de reactievergelijking een 2 voorstaat, krijg je in 2 x 36,5 = 73 g. Er reageren altijd 2 moleculen HCl met 1 molecuul CaCO3, dus de massaverhouding is 73 g : 100,1 g. Voorbeeld 3: Hoeveel gram CO 2 gas ontstaat er bij de reactie in voorbeeld 2? Hoeveel mol is dat? In de uitwerking bij voorbeeld 2 zijn de molverhouding (regel 2) en de massaverhouding (regel 3) ook na de pijl doorgezet. Ook de producten ontstaan in een vaste verhouding. In regel 4 komt nu het? onder een andere stof te staan. Met kruislings vermenigvuldigen rekenen we het antwoord weer uit. regel 3: 73 g (2 x 36,5) : 100,1 g : 111,1 g : 18 g : 44 g regel 4: 30 g?? = 30 g : 100,1 g x 44 g = 1,32 g CO 2 (g) ontstaat. Dit is 1,32 g : 12 g/mol = 0,11 mol. Onder normale omstandigheden (temperatuur 20 C en luchtdruk 1 atmosfeer) geldt dat 1 mol van een gas een ruimte inneemt van 22,4 l. Dit geldt voor elk gas. Met dit gegeven kun je dus ook zeggen dat 0,11 mol CO 2 een ruimte inneemt van 0,11 x 22,4 = 2,464 l = 2464 ml. Vragen en opdrachten 1. Hoeveel gram zuurstof is nodig voor de verbranding van 105 gram propaan (= C 3 H 8 )? regel 1: C 3 H 8 (g) + 5 O 2 (g) 3 CO 2 (g) + 4 H 2 O (g) 2. a Hoeveel gram zuurstof is nodig om 96 gram magnesium te verbranden? b Hoeveel gram magnesiumoxide ontstaat hierbij? regel 1: 2 Mg (s) + O 2 (g) 2 MgO (s) 3. Hoeveel gram zuurstof is nodig om 60 gram koolstof volledig te verbranden? regel 1: C (s) + O 2 (g) CO 2 (g) 4. Hoeveel gram natrium en hoeveel gram chloor zijn nodig om 117 gram natriumchloride te bereiden? regel 1: 2 Na (s) + Cl 2 (g) 2 NaCl (s) 5. Hoeveel gram waterstof en hoeveel gram zuurstof ontstaan er, als we 320 gram water ontleden? regel 1: 2 H 2 O (l) 2 H 2 (g) + O 2 (g) 6. Men laat 10 g calcium reageren met 8 g zuurstof. a Welke stof is in overmaat aanwezig. Hoeveel gram is dat? b Hoeveel gram calciumoxide ontstaat er? regel 1: 2 Ca (s) + O 2 (g) 2 CaO (s) 7....C 2 H 6 (g) +... O 2 (g)...co 2 (g) +...H 2 O (g) 6 / 15

7 a Maak bovenstaande reactievergelijking kloppend. b Aanwezig 10 l lucht. Lucht bevat 2 g O 2 / 100 ml. Hoeveel gram C 2 H 6 (ethaan) reageert met die 10 l lucht? c Hoeveel gram CO 2 ontstaat er? 8. 1 mol van een gas neemt bij 20 C en luchtdruk 1 atm. een volume in van 22,4 l. Bereken nu: a 3 mol O 2 (g) = l O 2 (g) c 12 l CO 2 (g) = mol CO 2 (g) b 12 mmol N 2 (g) = ml N 2 (g) d 120 ml HCl (g = mol HCl (g) 5 Mol en concentratie De concentratie van een oplossing wordt behalve in procenten (g/g, g/v of v/v), mg/ml, 1 =..., enzovoort, ook vaak aangegeven met de eenheid mol/l (mol per liter) of mmol/l (millimol per liter). Je hebt het in dit verband ook wel over de molariteit van een oplossing of je zegt dat de concentratie bijvoorbeeld 2 molair is. De molariteit van een oplossing is de concentratie van de opgeloste stof uitgedrukt in de eenheid mol/l. De molariteit geeft dus aan hoeveel mol van een stof er is opgelost in 1 liter oplossing. Voorbeeld 1: De molariteit van een glucose oplossing in water is 2. Dit betekent dat de glucoseconcentratie in de waterige oplossing 2 mol/l bedraagt. Je kunt ook zeggen dat de glucoseconcentratie 2 molair is. Vaak kort je de schrijfwijze nog verder in: een 2 M glucose (aq) oplossing. Je spreekt dit uit als: een 2 molair glucose oplossing in water. De hoofdletter M staat voor molair en dit betekent weer mol/l. De (aq) achter glucose betekent dat je te maken hebt met een oplossing in water. Voorbeeld 2: In voorbeeld 2 van de vorige paragraaf gebruikten we een zoutzuur oplossing met concentratie 36,5 g/l. Dit kunnen we ook uitdrukken in mol/l. 36,5 g HCl is precies 1 mol HCl, want de molecuulmassa van HCl is 36,5 u. In plaats van de concentratie van HCl (aq) = 36,5 g/l kunnen we dus zeggen: de HCl (aq) concentratie is 1 mol/l ofwel een 1 molair HCl (aq) oplossing ofwel een 1 M HCl (aq). Voorbeeld 3: Ionogene stoffen (zouten) splitsen bij oplossen in water in ionen. Het zout zelf is als zodanig niet in de oplossing terug te vinden. Er bestaan immers geen zoutmoleculen, deze zijn gesplitst in ionen. Een 2,5 M NaCl (aq) oplossing (spreek uit: een tweeëneenhalf molair natriumchlorideoplossing in water) bevat na het oplossen geen NaCl- moleculen meer. Het hele zoutkristal is gesplitst in ionen. Wel zijn er Na + (aq) en Cl (aq) ionen aanwezig, en wel van elk 2,5 mol per liter. In een 2,5 M NaCl (aq) oplossing komen dus 2,5 mol Na + ionen en 2,5 mol Cl ionen per liter voor. Om de concentratie van afzonderlijke ionen aan te geven, zet je vierkante haken om het symbool van het ion: [Na + ] betekent de concentratie van de natriumionen, uitgedrukt in mol/l. [Cl ] betekent de concentratie van de chloride-ionen, uitgedrukt in mol/l. Er geldt dus: In een 2,5 M NaCl (aq) oplossing is [Na + ] = 2,5 mol/l en [Cl ] = 2,5 mol/l. De concentratie van ionen druk je altijd uit in mol/l of mmol/l en niet in g/l of mg/l. Bij afzonderlijke ionen gebruik je ook niet het woord molair of de afkorting M of molariteit. De concentratie van een stof druk je uit in g/l, mg/l, molair, met behulp van M of molariteit. Ook mol/l is toegestaan. De concentratie van losse ionen druk je alleen uit in de eenheid mol/l of mmol/l. De formule van het ion staat dan tussen vierkante haken. Voorbeeld 4: De concentratie van natronloog (een oplossing van NaOH in water) is 0,02 mol/l. Hoeveel mol OH -ionen zijn dan opgelost in 600 ml van deze oplossing? Uit 1 NaOH molecuul ontstaat bij oplossen 1 OH -ion. Er geldt dus: [OH ] = 0,02 mol/l, in 1 liter oplossing is 0,02 mol OH aanwezig. In 600 ml is dan 0,02 mol/l x 0,6 liter = 0,012 mol OH = 12 mmol OH aanwezig. 7 / 15

8 Vragen en opdrachten 1. Wat wordt bedoeld met de volgende uitspraken? a De molariteit van de oplossing is 4. c 2 M KOH (aq) b [Na + ] = 0,6 mol/l d 0,04 molair kaliumsulfaatoplossing in water. 2. In een oplossing van NaCl in water geldt dat [Na + ] = 0,5 mol/l. a Wat is dan de concentratie van de Cl ionen in deze oplossing? b Wat is de molariteit van deze NaCl-oplossing? 3. In een oplossing van MgCl 2 in water geldt dat [Mg 2+ ] = 0,5 mol/l. a Wat is de concentratie van de Cl ionen in deze oplossing? b Wat is de molariteit van deze MgCl 2 oplossing? 4. In een oplossing van Na 2 S in water geldt dat [Na + ] = 0,5 mol/l. a Wat is de concentratie van de S 2 ionen in deze oplossing? b Wat is de molariteit van deze Na 2 S-oplossing? 5. Bereken in de volgende situaties telkens hoeveel mol en hoeveel gram van de gegeven stof is opgelost. a 1 liter KOH-oplossing in water met molariteit 0,5. b 500 ml KOH-oplossing in water met molariteit 1. c 4 liter 2 M NaCl (aq). d 800 ml van een 0,25 molair C 6 H 12 O 6 (aq) oplossing. e 100 ml AlCl 3 (aq) oplossing waarvoor geldt [Cl ] = 0,03 mol/l. 6. Je hebt de beschikking over een 0,05 molair Na 2 SO 4 (aq) oplossing. Je gebruikt deze oplossing om de gevraagde hoeveelheden Na +, SO 2 4 of Na 2 SO 4 af te meten. Hoeveel liter of ml oplossing gebruik je in de volgende situaties? 2 a Je hebt 0,25 mol Na 2 SO 4 nodig. c Je hebt 0,1 mol SO 4 nodig. b Je hebt 14,2 gram Na 2 SO 4 nodig. d Je hebt 0,1 mol Na + nodig. 6 ph berekeningen In deze paragraaf gaan we ervan uit dat de ph-schaal, de begrippen zuur, neutraal en basisch, zuur-base reacties en het waterevenwicht bekend zijn. Al deze begrippen spelen bij de bespreking van ph-berekeningen een rol. Het doel van deze paragraaf is te leren hoe je de ph van een oplossing kunt berekenen als je weet hoeveel H + of OH er per liter aanwezig is. Ook het omgekeerde, de berekening van [H + ] en [OH ] als de ph bekend is, komt aan bod. Om de berekeningen uit te kunnen voeren heb je een wetenschappelijke rekenmachine nodig waarop in elk geval de knoppen en log 10 x aanwezig zijn. In water komen H 3 O + ofwel hydroniumionen voor. Deze hydroniumionen ontstaan doordat een H + -ion zich koppelt aan een H 2 O molecuul. In feite bestaan er in water nooit vrije H + -ionen: deze koppelen zich altijd aan een H 2 O-molecuul. Toch schrijf je voor het gemak liever H + dan H 3 O +. Als je het hebt over H +, bedoel je dus eigenlijk H 3 O +. In de weergegeven ph-schaal staat onder elke ph-waarde aangegeven wat de bijbehorende [H + ] en [OH ] in mol/l zijn. Bovendien zijn poh-waarden opgenomen. 8 / 15

9 zuur neutraal basisch ph [H+] (mol/l) poh [OH-] (mol/l) Er valt direct op dat de ph-schaal en de poh-schaal precies elkaars omgekeerde zijn. De ph begint links bij 0 en eindigt rechts bij 14, de poh begint rechts bij 0 en eindigt links bij 14. Precies in het midden zijn de ph en de poh aan elkaar gelijk, namelijk allebei 7. Verder valt op dat de ph en de poh bij elkaar opgeteld altijd 14 als uitkomst heeft. Dit is een algemene regel bij ph-berekeningen: ph + poh = 14 Ook de [H + ] en [OH ] zijn precies tegengesteld. In zure oplossingen is een overmaat H + aanwezig, in basische oplossingen zit een overmaat OH. Als je beide concentraties met elkaar vermenigvuldigt, is de uitkomst altijd [H + ] * [OH ] = Berekenen van de [H+] en [OH ] als de ph bekend is De [H + ] ontstaat uit de ph door het getal negatief te maken en als exponent bij het grondtal 10 te gebruiken. De [OH ] ontstaat op precies dezelfde manier uit de poh. [H + ] = 10 ph [OH ] = 10 poh en Met je rekenmachine kun je dit soort berekeningen heel makkelijk uitvoeren met de knop 10 x. Als die knop niet op je rekenmachine zit, maar je hebt wel een knop log, dan moet je eerst shft of 2nd of inv of F intoetsen en vervolgens log. Meestal staat 10 x boven de knop log, bij 10 x moet je dus meestal shft, 2nd, inv of F gebruiken. In het ph / poh schema staan alleen hele ph- en poh-waarden genoemd. In de praktijk werk je ook vaak met ph-waarden die op 1 decimaal zijn afgerond, zoals 3,5 of 12,4. Vooral bij deze decimale ph-waarden is een rekenmachine nodig. Voorbeeld 1: Bereken de [H + ] (de H + -concentratie in mol/l) als de ph gelijk is aan 2. Je toetst in op de rekenmachine: 2 + / 10 x ; in het afleesvenster staat De rekenmachine bedoelt: 1 x 10 2 = 0,01. Het antwoord is dus: [H + ] = 0,01 mol/l. Voorbeeld 2: Bereken de [H + ] (de H + concentratie in mol/l) als de ph gelijk is aan 3,5. Je toetst in: 3,5 + / 10 x ; in het afleesvenster staat 3,16 04 (afgerond). De rekenmachine bedoelt: 3,16 x 10 4 = 0, Het antwoord is dus: [H + ] = 3,16 x 10 4 mol/l. 9 / 15

10 Als de ph boven de 7 ligt, heb je te maken met een basische oplossing. In een basische oplossing komen meer OH -ionen dan H + -ionen voor. Eigenlijk zou je voor basische oplossingen de poh moeten geven. In de praktijk komt dat bijna niet voor: je krijgt van een oplossing, of die nu zuur of basisch is, vrijwel altijd de ph-waarde gegeven. Voor de berekening is het echter veel simpeler om bij basische oplossingen met de poh te werken. Als je berekeningen moet uitvoeren met oplossingen waarvoor de ph boven de 7 ligt, reken je eerst de poh uit. Voorbeeld 3: Bereken de [OH ] (de OH -concentratie in mol/l) als de ph gelijk is aan 10. Bij een ph van 10 heb je te maken met een basische oplossing. Je rekent eerst de poh uit: poh = 14 ph = = 4. Je toetst in op de rekenmachine: 4 + / 10 x ; in het afleesvenster staat De rekenmachine bedoelt: 1 x 10 4 = 0,0001. Het antwoord is dus: [OH ] = 0,0001 mol/l. Voorbeeld 4: Bereken de [OH ] (de OH -concentratie in mol/l) als de ph gelijk is aan 13,4. Je rekent eerst de poh uit: poh = 14 ph = 14 13,4 = 0,6. Je toetst in: 0,6 + / 10 x ; in het afleesvenster staat 0,251 (afgerond) of 2, De rekenmachine bedoelt met het laatste 2,51 x 10 1 = 0,251. Het antwoord is dus: [OH ] = 0,251 mol/l. 6.2 Berekenen van de ph als de [H + ] of [OH ] bekend is Als je weet hoeveel mol H + of OH per liter oplossing aanwezig is, kun je berekenen wat de ph is. Je maakt daarbij gebruik van de onderstaande formules. Vaak gebruik je wel dezelfde knoppen op je rekenmachine, maar dan in een andere volgorde en nu zonder de knop shft, 2nd, inv of F. ph = log [H + ] poh = log [OH ] Let op: Om deze formules toe te kunnen passen moet je de concentratie H + of OH kennen, uitgedrukt in de eenheid mol/l. Bij een andere eenheid krijg je verkeerde uitkomsten. Voorbeeld 1: Bereken de ph als [H + ] = 0,001 mol/l. Controle: de eenheid van de H + concentratie is inderdaad mol/l. Je toetst in op de rekenmachine: 0,001 log ; in het afleesvenster verschijnt 3. Vervolgens toets je in: + / ; het afleesvenster geeft de uitkomst 3. (Deze laatste bewerking kun je natuurlijk ook uit je hoofd doen, als je er maar voor zorgt dat de uitkomst bij de berekening van de ph een positief getal is. De ph van een zure oplossing ligt bovendien tussen de 0 en de 7.) Het antwoord luidt dus: de ph = 3. Voorbeeld 2: Bereken de ph als [H + ] = 15 mmol/l. Controle: de eenheid van de H + concentratie is mmol/l. Om de formule te kunnen toepassen, moet je de concentratie eerst omrekenen naar mol/l: 15 mmol/l = 0,015 mol/l. Je toetst in: 0,015 log ; het afleesvenster geeft 1,82 (afgerond). Het antwoord luidt dus: de ph = 1,82, inderdaad een getal tussen 0 en 7. Voorbeeld 3: Bereken de ph als de [OH ] = 0,00001 mol/ml. Controle: de eenheid van de OH -concentratie is mol/ml. Dit moet je eerst omrekenen naar mol/l. 0,00001 mol/ml betekent: in elke ml oplossing zit 0,00001 mol OH. 1 liter = 1000 ml. In 1 liter oplossing zit dus 1000 x 0,00001 mol = 0,01 mol/l. Je toetst in: 0,01 log ; het afleesvenster geeft / 15

11 Het antwoord is dus: de poh = 2, dus de ph = 14 2 = 12. Je ziet dat je bij een oplossing met OH ionen de poh berekent. Om de ph te krijgen, trek je de poh af van 14. Controle: de berekende ph ligt inderdaad tussen de 7 en 14. Voorbeeld 4: Bereken de ph van een 0,003 M NaOH (aq) oplossing. Controle: je kent de concentratie van NaOH, niet die van OH. Bij het oplossen van NaOH in water ontstaat uit 1 NaOH ook 1 OH, dus [OH ] = 0,003 mol/l. Je toetst in: 0,003 log ; het afleesvenster geeft 2,52. Het antwoord is: de poh = 2,52, dus de ph = 14 2,52 = 11,48. Voor deze basische oplossing ligt de ph inderdaad tussen 7 en Het gebruik van de rekenmachine bij scheikundige berekeningen Tot slot van deze paragraaf nog een opmerking over het intoetsen van getallen zoals 7,25 x 10 5 en 4,615 x 10 9 op je rekenmachine. Voor het eerste getal zou je nog 0, kunnen intoetsen, maar het tweede getal past op deze manier niet eens op je afleesvenster (0, heeft 13 posities nodig, de meeste rekenmachines gaan tot 10 posities, sommige tot 12). Bovendien vergis je je snel als je zoveel nullen moet intoetsen. De rekenmachine heeft uiteraard een aparte toets om dit soort getallen in te voeren, namelijk de toets EXP of als je die niet hebt EE. Het eerste getal toets je in als: 7,25 EXP 5 + /. Het afleesvenster geeft Het tweede getal toets je in als: 4,615 EXP 9 + /. Het afleesvenster geeft Voorbeeld: Bereken de ph van een zwavelzuuroplossing in water met molariteit 4,6 x Bedenk eerst dat zwavelzuur (H 2 SO 4 ) in water 2 H + afgeeft. De [H + ] = 2 x 4,6 x 10 4 mol/l = 9,2 x 10 4 mol/l. De eenheid is inderdaad mol/l. Je toetst nu in: 9,2 EXP 4 + / log ; het afleesvenster geeft 3,04 (afgerond). Het antwoord is dus: de ph van deze zure oplossing is 3,04. Vragen en opdrachten 1. a Bereken de [H + ] in mol/l als de ph = 2; ph = 4,6; ph = 0,8; ph = 1,8; ph = 3,8; ph = 5,8. b Wat valt je op aan de antwoorden bij de laatste vier ph-waarden uit opgave a? 2. a Bereken de [OH ] in mol/l als de ph = 8,4; ph = 12,4; ph = 13,4; ph = 11,6; ph = 10,6.M. b Wat valt je op aan de antwoorden bij de eerste 3 en de laatste 2 ph-waarden? 3. Gegeven is: [H + ] = 0,002 mol/l bij ph = 2,7. Bereken de [H + ] in mol/l als de ph = 3,7; ph = 5,7; ph = 0,7. Probeer je antwoord zonder rekenmachine te geven! 4. Gegeven is: [OH ] = 0,063 mol/l bij ph = 12,8. Bereken de [OH ] in mol/l als de ph = 11,8; ph = 10,8; ph = 8,8; ph = 13,8. Probeer de antwoorden zonder rekenmachine te geven! 5. Bereken de ph in de volgende situaties. Let goed op of je met een zure (ph tussen 0 en 7) of een basische oplossing (ph tussen 7 en 14) te maken hebt! Let ook goed op de eenheden van de gegevens. Rond de ph-waarden af op 1 decimaal. a [H + ] = 0,025 mol/l i [OH ] = 6,5 x 10 3 mol/l b [H + ] = 1,0 mmol/l j [OH ] = 8,2 x 10 9 mol/ml c [H + ] = 3,2 x 10 3 mol/l k [H + ] = 5,2 x 10 4 mol/l d [H + ] = 0,0075 mol/l l [OH-] = 0,0045 mol/l e [H + ] = 4,6 x 10 7 mol/l m [OH ] = 5 x 10 3 mol/l f [OH ] = 0,016 mol/l n [H + ] = 1,0 mmol/ml g [OH ] = 1,0 mol/l o [H + ] = 0,33 mol/l h [OH ] = 0,00054 mol/l p [OH ] = 6,3 x 10 5 mol/ml 11 / 15

12 6. Bereken de ph van de volgende oplossingen. Als de concentratie van H + of OH niet gegeven is, bereken deze dan eerst. Let goed op hoeveel H + of OH eruit een molecuul vrijkomt bij oplossen van deze stof. Let ook op de gegeven eenheden. a In 300 ml azijnzuuroplossing is 5 mmol opgeloste H + aanwezig. b Je hebt een 0,005 M HCl (aq) oplossing. c In 100 ml waterige oplossing is 4,5 x 10 4 mol NaOH opgelost. d Je vult 250 ml 0,2 M KOH (aq) aan met water tot 500 ml. e In 1,5 liter waterige oplossing is 0,006 mol H 2 SO 4 opgelost. f 300 ml HCl (aq) met molariteit 0,04 wordt gemengd met 200 ml 0,06 M NaOH (aq). Het totaal volume van het mengsel wordt 500 ml. Bedenk dat er hier een reactie tussen het H + uit het HCl en het OH uit het NaOH optreedt: H + (aq)+ OH (aq) H 2 O (l). g Je hebt 500 ml 0,5 M HNO 3 (aq) en je vult dit aan met 500 ml 0,2 M Ba(OH) 2 (aq) tot een totaal volume van 1 liter. Ook hier treedt een reactie op tussen H + en OH. ANTWOORDEN 2 Gehalte en vervanging 1 a 250 mg : 142,1 x 322,1 = 566,7 mg b 3 g : 151,9 x 277,9 = 5,49 g c 7 g : 258,2 x 330,2 = 8,95 g d 12,5 g : 120,3 x 228,3 = 23,72 g e 750 mg : 406 x 424 = 783,25 mg 2 a gehalte Na in Na 2 SO 4 = 46 : 142,1 = 32,4 % ; gehalte Na in Na 2 SO 10 H 4 2O = 46 : 322,1 = 14,3 % b gehalte Fe in FeSO 4 = 55,8 : 151,9 = 36,7 % ; gehalte Fe in FeSO 7 H 4 2O = 55,9 : 277,9 = 20,1 % c gehalte K in KAl(SO 4 ) 2 = 39,1 : 258,2 = 15,1 % ; gehalte K in KAl(SO 4 ) 4 H 2 2O = 39,1 : 330,2 = 11,8 % gehalte Al in KAl(SO 4 ) 2 = 27 : 258,2 = 10,5 % ; gehalte Al in KAl(SO 4 ) 4 H 2 2O = 27 : 330,2 = 8,2 % d gehalte Mg in MgSO 4 = 24,3 : 120,3 = 20,2 % ; gehalte Mg in MgSO 6 H 4 2O = 24,3 : 228,3 = 10,6 % 3 a Natrii sulfas (natriumsulfaat) en natrii sulfas deca hydricus (natriumsulfaat deca hydraat). b Ferrosi sulfas (ijzer(ii)sulfaat) en Ferrosi sulfas FNA (ferrosi sulfas hepta hydricus ofwel ijzer(ii)sulfaat hepta hydraat). c Kalii Aluminii sulfas (kaliumaluminiumsulfaat) en Kalii Aluminii sulfas tetra hydricus (kaliumaluminiumsulfaat tetra hydraat). d Magnesii sulfas (magnesiumsulfaat) en Magnesii sulfas hexa hydricus (magnesiumsulfaat hexa hydraat). 4 a 6 x x x 16 = 180 b C 6 H 12 O H 6 2O, molecuulmassa = 198 c 10 g : 180 x 198 = 11 g 3 Mol 1 a Atoomnummer Na = 11, Ca = 20, Al = 13, Pb = 82, Cl = 17, I = 53 b Atoommassa Na = 23,0 u, Ca = 39,1 u, Al = 27,0 u, Pb = 207,2 u, Cl = 35,5 u, I = 126,9 u 2 a 32 g/mol e 40,3 g/mol i 189,4 g/mol b 44 g/mol f 73,1 g/mol j 71 g/mol c 180 g/mol g 306 g/mol k 78 g/mol d 98,1 g/mol h 108 g/mol l 46 g/mol 3 a Je moet telkens 2,5 mol vermenigvuldigen met de molecuulmassa uit vraag 2, dus: a 80 g e 100,75 g i 473,5 g b 110 g f 182,75 g j 177,5 g c 450 g g 765 g k 195 g d 245,25 g h 270 g l 115 g b Nu moet je telkens 15 mmol vermenigvuldigen met de molecuulmassa uit vraag 2. Let op, de uitkomst komt nu in mg uit, want je rekent met mmol in plaats van mol. a 480 mg e 604,5 mg i 2841 mg b 660 mg f 1096,5 mg j 1065 mg c 2700 mg g 4590 mg k 1170 mg 12 / 15

13 d 1471,5 mg h 1620 mg l 690 mg c Nu moet je telkens 35 mg delen door de molecuulmassa uit vraag 2. Antwoord komt nu uit in mmol. a 1,09 mmol e 0,87 mmol i 0,18 mmol b 0,80 mmol f 0,48 mmol j 0,49 mmol c 0,19 mmol g 0,11 mmol k 0,45 mmol d 0,36 mmol h 0,32 mmol l 0,76 mmol d Nu moet je telkens 20 g delen door de molecuulmassa uit vraag 2. Antwoord komt nu uit in mol. a 0,63 mmol e 0,50 mmol i 0,11 mmol b 0,45 mmol f 0,27 mmol j 0,28 mmol c 0,11 mmol g 0,07 mmol k 0,26 mmol d 0,20 mmol h 0,19 mmol l 0,43 mmol 4 a 17 g e 46 g i 12742,5 mg b 100,1 g f 36,5 g j 3,5 mmol = 0,0035 mol c 169,9 g g 425 mg k 0,025 mol = 25 mmol d 34 g h 40,04 g l 0,22 mol 5 a Gehalte C in C 6 H 12 O 6 = 72 : 180 = 40%, dus in 55,8 mg glucose zit 22,32 mg C. b Gehalte Fe in FeCl 2 = 55,8 : 126,8 = 44%, dus in 12,68 g ijzer(ii)chloride zit 5,58 g = 5580 mg Fe. c H 2 O bevat 3 atomen (2 H en 1 O atoom). Dan is zuurstof dus 1 : 3 = 33,3% van het aantal atomen. H 2 O weegt 18 u, 1 O atoom weegt 16 u. Nu is zuurstof 16 : 18 = 88,9% van het gewicht van water. 6 a 18 x x x x 14 = 299 u of 299 g/mol b 300 mg : 299 g/mol = 1,0 mmol 4 Rekenen aan reacties 1 regel 1: C 3 H 8 (g) + 5 O 2 (g) 3 CO 2 (g) + 4 H 2 O (g) regel 2: 1 mol : 5 mol : 3 mol : 4 mol regel 3: 44 g : 160 g (5 x 32) : 132 g (3 x 44) : 72 g (4 x 18) regel 4: 105 g?? = 105 g : 44 g x 160 g = 381,8 g O 2 is nodig. 2 regel 1: 2 Mg (s) + O 2 (g) 2 MgO (s) regel 2: 2 mol : 1 mol : 2 mol regel 3: 48,6 g : 32 g : 80,6 g regel 4: 96 g? (vraag a)? (vraag b) a? = 96 g : 48,6 g x 32 g = 63,21 g O 2 is nodig. b? = 96 g : 48,6 g x 80,6 g = 159,21 g MgO ontstaat. (in dit geval kon ook 96 g + 63,21 g = 159,21 g) 3 regel 1: C (s) + O 2 (g) CO 2 (g) regel 2: 1 mol : 1 mol : 1 mol regel 3: 12 g : 32 g : 44 g regel 4: 60 g?? = 60 g : 12 g x 32 g = 160 g O 2 is nodig. 4 regel 1: 2 Na (s) + Cl 2 (g) 2 NaCl (s) regel 2: 2 mol : 1 mol : 2 mol regel 3: 46 g : 71 g : 117 g regel 4:?? 117 g Er is 46 g Na en 71 g Cl 2 nodig. 5 regel 1: 2 H 2 O (l) 2 H 2 (g) + O 2 (g) regel 2: 2 mol : 2 mol : 1 mol regel 3: 36 g : 4 g : 32 g regel 4: 320 g? (1)? (2)? (1) = 320 g : 36 g x 4 g = 35,56 g H 2 en? (2) = 320 g : 36 g x 32 g = 284,44 g O 2 ontstaan. 6 regel 1: 2 Ca (s) + O 2 (g) 2 CaO (s) regel 2: 2 mol : 1 mol : 2 mol regel 3: 80,2 g : 32 g : 112,2 g regel 4: 10 g 8 g Er is nu van beide stoffen voor de pijl een hoeveelheid aanwezig. Je ziet in regel 3 de berekende massaverhouding. 13 / 15

14 Daaruit blijkt dat er meer dan 2x zoveel Ca (80,2 g) dan O 2 (32 g) nodig is. In regel 4 is gegeven dat er ongeveer evenveel Ca (10 g) en O 2 (8 g) bij elkaar gedaan worden. a Er is dus te veel zuurstof. We rekenen in regel 4 nu uit hoeveel zuurstof er nodig is bij 10 g Ca. regel 4: 10 g?? = 10 g : 80,2 g x 32 g = 4,0 g O 2 reageert met 10 g Ca. Dan was er dus 8 g 4 g = 4 g O 2 te veel. b Er reageert 10 g Ca met 4 g O 2, dus er ontstaat 8 g + 4 g = 12 g CaO. 7 a regel 1: 2 C 2 H 6 (g) + 7 O 2 (g) 4 CO 2 (g) + 6 H 2 O (g) regel 2: 2 mol : 7 mol : 4 mol : 6 mol regel 3: 60 g : 224 g : 176 g : 108 g regel 4:? (b) 10 liter lucht? (c) bevat 200 g O 2 b? = 200 g : 224g x 60 g = 53,57 g ethaan nodig. c? = 200 g : 224 g x 176 g = 157,14 g 8 a 67,2 l b 268,8 ml c 0,54 mol d 0,054 mol 5 Mol en concentratie 1 a Er is 4 mol van de stof opgelost per liter oplossing. b De concentratie Na + ionen in de waterige oplossing bedraagt 0,6 mol per liter. c Een 2 molair kaliumhydroxide oplossing in water ofwel een kaliloog oplossing met concentratie 2 mol/l (kaliloog = oplossing van kaliumhydroxide in water). d Een oplossing van kaliumsulfaat in water met concentratie 0,04 mol per liter. 2 a Ook 0,5 mol/l. In een NaCl oplossing zijn altijd evenveel Na + als Cl - ionen aanwezig, verhouding 1 : 1. b De molariteit van de NaCl oplossing is dan 0,5. 3 a De verhouding Mg 2+ : Cl - = 1 : 2, er zijn 2x zoveel Cl - ionen aanwezig. Dus [Cl-] = 1,0 mol/l. b De molariteit van de MgCl 2 oplossing in water is 0,5 (uit 1 MgCl 2 ontstaat 1 Mg 2+, evenveel als Mg 2+ ). 4 a [S2-] = 0,25 mol/l, want Na + : S 2- = 2 : 1, S 2- is de helft van de hoeveelheid Na +. b De molariteit van de Na2S oplossing is 0,25 (uit 1 Na 2 S ontstaan 2 Na + en 1 S 2-, evenveel als S 2- ). 5 a 1 l x 0,5 mol/l = 0,5 mol KOH is opgelost, dit is 0,5 mol x 57,1 g/mol = 28,55 g KOH. b 500 ml x 1 mol/l = 0,5 l x 1 mol/l = 0,5 mol KOH is opgelost, dit is 28,55 g KOH. c 4 l x 2 mol/l = 8 mol NaCl is opgelost, dit is 8 mol x 58,5 g/mol = 468 g NaCl. d 800 ml x 0,25 mol/l = 0,8 l x 0,25 mol/l = 0,2 mol C 6 H 12 O 6 is opgelost, dit is 0,2 mol x 180 g/mol = 36 g. e Als [Cl - ] = 0,03 mol/l dan is de molariteit van AlCl 3 oplossing 0, ml x 0,01 mol/l = 0,1 l x 0,01 mol/l = 0,001 mol AlCl 3 opgelost, dit is 0,001 mol x 133,5 g/mol = 0,1335 g. 6 a 0,05 mol/l x? l = 0,25 mol, ofwel? = 0,25 mol : 0,05 mol/l = 5 l. b 14,2 g : 142,1 g/mol = 0,1 mol Na 2 SO 4 nodig ; 0,1 mol : 0,05 mol/l = 2 l. c Uit 1 Na 2 SO 4 ontstaan 2 Na + en 1 SO 4 2- ; dus evenveel Na 2 SO 4 als SO 4 2- ; 0,1 mol : 0,05 mol/l = 2 l. d Verhouding Na + : Na 2 SO 4 = 2 : 1, dus voor 0,1 mol Na + heb je de helft = 0,05 mol Na 2 SO 4 nodig. 0,05 mol : 0,05 mol/l = 1 l oplossing nodig. 6 ph berekeningen 1 a 0,01 mol/l ; 0, mol/l ; 0,16 mol/l ; 0,016 mol/l ; 0,00016 mol/l ; 0, mol/l b Dat de komma steeds naar links opschuift, maar dat het getal hetzelfde blijft. Als de ph waarde 1, 2, 3, enzovoort, hoger wordt dan wordt de H + concentratie respectievelijk 10, 100, 1000, enzovoort, keer zo klein. 2 a Bereken eerst de poh: 0, mol/l ; 0,025 mol/l ; 0,25 mol/l ; 0,004 mol/l ; 0,0004 mol/l b Als de ph waarde 1, 2, 3 enzovoort, hoger wordt dan schuift de komma in het antwoord van [OH - ] telkens 1, 2, 3, enzovoort, plaatsen naar rechts. 3 0,0002 mol/l (komma 1 naar links); 0, mol/l (komma 3 naar links); 0,2 mol/l (komma 2 naar rechts). 4 0,0063 mol/l; 0,00063 mol/l; 0, mol/l; 0,63 mol/l 5 a 1,6 i 11,8 (poh = 2,2) b 3 (mmol/l omzetten in mol/l) j 8,9 (mol/ml omzetten in mol,l en poh = 5,1) c 2,5 k 3,3 d 2,3 l 11,7 (poh = 2,3) e 6,3 m 11,7 (poh = 2,3) f 12,2 (poh = 1,8) n 0 (mmol/ml = mol/l) 14 / 15

15 g 14 (poh = 0) o 0,48 h 10,7 (poh = 3,3) p 12,8 (poh = 1,2) 6 a 5 mmol in 300 ml = 5 : 300 mmol/ml = 0,0167 mol/l ; ph = 1,8 b In 0,005 M HCl geldt [H + ] = 0,005 mol/l ; ph = 2,3. c 0,00045 mol NaOH in 100 ml = 0,00045 mol : 0,1 l = 0,0045 mol/l NaOH, ook [OH - ] = 0,0045 mol/l poh = 2,3, dan geldt ph = 11,7. d 250 ml 0,2 M KOH bevat 0,2 mol/l x 0,250 l = 0,05 mol KOH en dus ook 0,05 mol OH -. Het totale volume wordt 500 ml ml = 750 ml. [OH - ] = 0,05 mol : 0,75 l = 0,067 mol/l; poh = 1,2, dus ph = 12,8. e 0,006 mol H 2 SO 4 geeft 2x 0,006 mol = 0,012 mol H +. Dit zit in 1,5 l oplossing, dus [H + ] = 0,012 mol : 1,5 l = 0,008 mol/l. De ph = 2,1. f 0,04 mol/l x 300 ml = 0,04 mol/l x 0,3 l = 0,0012 mol H + aanwezig. 0,06 mol/l x 200 ml = 0,06 mol/l x 0,2 l = 0,0012 mol OH - aanwezig. Er is dus evenveel van beide aanwezig, de ph = 7 (neutraal). g 0, 5 mol/l x 0,5 l = 0,25 mol H + aanwezig. 0,2 mol/l x 0,5 l = 0,1 mol Ba(OH) 2 opgelost, dit is 2x 0,1 mol = 0,2 mol OH - aanwezig. Er blijft dan 0,05 mol H + over in een totaal volume van 1 liter, dus [H + ] = 0,05 mol/l. De ph = 1,3. 15 / 15

Opgaven zuurgraad (ph) berekenen. ph = -log [H + ] poh = -log [OH - ] [H + ] = 10 -ph [OH - ] = 10 -poh. ph = 14 poh poh = 14 ph ph + poh = 14

Opgaven zuurgraad (ph) berekenen. ph = -log [H + ] poh = -log [OH - ] [H + ] = 10 -ph [OH - ] = 10 -poh. ph = 14 poh poh = 14 ph ph + poh = 14 Opgaven zuurgraad (ph) berekenen Met behulp van deze formules dien je berekeningen te kunnen uitvoeren. Deze hoef je niet uit je hoofd te leren, maar je moet ze wel kunnen toepassen. Bij een toets zullen

Nadere informatie

Opgave 1. n = m / M. e 500 mg soda (Na 2CO 3) = 0,00472 mol. Opgave 2. m = n x M

Opgave 1. n = m / M. e 500 mg soda (Na 2CO 3) = 0,00472 mol. Opgave 2. m = n x M Hoofdstuk 8 Rekenen met de mol bladzijde 1 Opgave 1 n = m / M a 64,0 g zuurstofgas (O 2) = 2,00 mol (want n = 64,0 / 32,0) enz b 10,0 g butaan (C 4H 10) = 0,172 mol c 1,00 g suiker (C 12H 22O 11) = 0,00292

Nadere informatie

Curie Hoofdstuk 6 HAVO 4

Curie Hoofdstuk 6 HAVO 4 Rekenen aan reacties Curie Hoofdstuk 6 HAVO 4 6.1 Rekenen met de mol 6.2 Rekenen met massa s 6.3 Concentratie 6.4 SPA en Stappenplan 6.1 Rekenen met de mol Eenheden en grootheden 1d dozijn potloden 12

Nadere informatie

5 Water, het begrip ph

5 Water, het begrip ph 5 Water, het begrip ph 5.1 Water Waterstofchloride is een sterk zuur, het reageert als volgt met water: HCI(g) + H 2 0(I) Cl (aq) + H 3 O + (aq) z b Hierbij reageert water als base. Ammoniak is een zwakke

Nadere informatie

Rekenen aan reacties (de mol)

Rekenen aan reacties (de mol) Rekenen aan reacties (de mol) 1. Reactievergelijkingen oefenen: Scheikunde Deze opgaven zijn bedoeld voor diegenen die moeite hebben met rekenen aan reacties 1. Reactievergelijkingen http://www.nassau-sg.nl/scheikunde/tutorials/deeltjes/deeltjes.html

Nadere informatie

Natuurlijk heb je nu nog géén massa s berekend. Maar dat kan altijd later nog. En dan kun je mooi kiezen, van welke stoffen je de massa wil berekenen.

Natuurlijk heb je nu nog géén massa s berekend. Maar dat kan altijd later nog. En dan kun je mooi kiezen, van welke stoffen je de massa wil berekenen. Hoofdstuk 17: Rekenen in molverhoudingen 17.1 Rekenen aan reacties: een terugblik én een alternatief In hoofdstuk 11 hebben we gerekend aan reacties. Het achterliggende idee was vaak, dat je bij een reactie

Nadere informatie

Wet van Behoud van Massa

Wet van Behoud van Massa Les 3 E42 Wet van Behoud van Massa In 1789 door Antoine Lavoiser ontdekt dat : De totale massa tijdens een reactie altijd gelijk blijft. Bij chemische reacties worden moleculen dus veranderd in andere

Nadere informatie

ßCalciumChloride oplossing

ßCalciumChloride oplossing Samenvatting door R. 1673 woorden 17 februari 2013 8 1 keer beoordeeld Vak Methode Scheikunde Pulsar chemie Additiereactie Bij een reactie tussen hexeen en broom springt de C=C binding open. Aan het molecuul

Nadere informatie

vrijdag 15 juni 2012 15:26:05 Midden-Europese zomertijd H6 Zuren en basen 4havo voorjaar 2012

vrijdag 15 juni 2012 15:26:05 Midden-Europese zomertijd H6 Zuren en basen 4havo voorjaar 2012 H6 Zuren en basen 4havo voorjaar 2012 Toetsing in periode 4! 6 juni! DTM-T zuur/base t/m 6.6! Tabel 6.10,6.13,6.17 en ph-berekeningen (zoals in vragen 14,15,26 en 27)! Toetsweek einde periode! TW441 H1

Nadere informatie

2 Concentratie in oplossingen

2 Concentratie in oplossingen 2 Concentratie in oplossingen 2.1 Concentratiebegrippen gehalte Er zijn veel manieren om de samenstelling van een mengsel op te geven. De samenstelling van voedingsmiddelen staat op de verpakking vermeld.

Nadere informatie

5 Formules en reactievergelijkingen

5 Formules en reactievergelijkingen 5 Formules en reactievergelijkingen Stoffen bestaan uit moleculen en moleculen uit atomen (5.1) Stoffen bestaan uit moleculen. Een zuivere stof bestaat uit één soort moleculen. Een molecuul is een groepje

Nadere informatie

De waterconstante en de ph

De waterconstante en de ph EVENWICHTEN BIJ PROTOLYSEREACTIES De waterconstante en de ph Water is een amfotere stof, dat wil zeggen dat het zowel zure als basische eigenschappen heeft. In zuiver water treedt daarom een reactie van

Nadere informatie

Module 2 Chemische berekeningen Antwoorden

Module 2 Chemische berekeningen Antwoorden 2 Meten is weten 1 Nee, want bijvoorbeeld 0,0010 kg is net zo nauwkeurig als 1,0 gram. 2 De minst betrouwbare meting is de volumemeting. Deze variabele bepaald het aantal significante cijfers. 3 IJs: 1,5

Nadere informatie

Hoofdstuk 6: Zure en base oplossingen / ph

Hoofdstuk 6: Zure en base oplossingen / ph Hoofdstuk 6: Zure en base oplossingen / ph 6.1 Herhaling: zure en basische oplossingen Arrhenius definieerde zuren als volgt: zuren zijn polaire covalente verbindingen die bij het oplossen in water H +

Nadere informatie

Hoofdstuk 3-5. Reacties. Klas

Hoofdstuk 3-5. Reacties. Klas Hoofdstuk 3-5 Reacties Klas 3 MOLECUULFORMULES OPDRACHT 1: MOLECUULFORMULES LEVEL 1 A H 2O C 2H 6 C C 2H 6O D CO 2 E F C 4H 8O CHN OPDRACHT 2: MOLECUULFORMULES LEVEL 1 A HNO C 3H 6O C C 2H 2 D C 6H 5NO

Nadere informatie

Chemisch rekenen, zo doe je dat!

Chemisch rekenen, zo doe je dat! 1 Chemisch rekenen, zo doe je dat! GOE Opmerkingen vooraf: 1. Belangrijke schrijfwijzen: 100 = 10 2 ; 1000 = 10 3, enz. 0,1 = 1/10 = 10-1 ; 0,001 = 1/1000 = 10-3 ; 0,000.000.1 = 10-7, enz. gram/kg = gram

Nadere informatie

Cursus Chemie 5-1. Hoofdstuk 5: KWANTITATIEVE ASPECTEN VAN CHEMISCHE REACTIES 1. BELANGRIJKE BEGRIPPEN. 1.1. Relatieve Atoommassa (A r)

Cursus Chemie 5-1. Hoofdstuk 5: KWANTITATIEVE ASPECTEN VAN CHEMISCHE REACTIES 1. BELANGRIJKE BEGRIPPEN. 1.1. Relatieve Atoommassa (A r) Cursus Chemie 5-1 Hoofdstuk 5: KWANTITATIEVE ASPECTEN VAN CHEMISCHE REACTIES 1. BELANGRIJKE BEGRIPPEN 1.1. Relatieve Atoommassa (A r) A r = een onbenoemd getal dat de verhouding weergeeft van de atoommassa

Nadere informatie

woensdag 14 december 2011 16:06:43 Midden-Europese standaardtijd

woensdag 14 december 2011 16:06:43 Midden-Europese standaardtijd INLEIDING Geef de reactievergelijking van de ontleding van aluminiumoxide. 2 Al 2 O 3 4 Al + 3 O 2 Massaverhouding tussen Al en O 2 1,00 : 0,889 Hoeveel ton Al 2 O 3 is er nodig om 1,50 ton O 2 te produceren?

Nadere informatie

SCHEIKUNDE KLAS 3 REACTIES SKILL TREE

SCHEIKUNDE KLAS 3 REACTIES SKILL TREE SKILL TREE MOLECUULFORMULES OPDRACHT 1: MOLECUULFORMULES LEVEL 1 A H 2 O C 2 H 6 C C 2 H 6 O D CO 2 E F C 4 H 8 O CHN OPDRACHT 2: MOLECUULFORMULES LEVEL 1 A HNO C 3 H 6 O C C 2 H 2 D C 6 H 5 NO E C 5 H

Nadere informatie

OEFENTOETS Zuren en basen 5 VWO

OEFENTOETS Zuren en basen 5 VWO OEFENTOETS Zuren en basen 5 VWO Gesloten vragen 1. Carolien wil de zuurgraad van een oplossing onderzoeken met twee verschillende zuur-baseindicatoren en neemt hierbij het volgende waar: I de oplossing

Nadere informatie

3.7 Rekenen in de chemie extra oefening 4HAVO

3.7 Rekenen in de chemie extra oefening 4HAVO 3.7 Rekenen in de chemie extra oefening 4HAVO 3.7.1 Tellen met grote getallen In het dagelijks leven tellen we regelmatig het aantal van bepaalde voorwerpen. Vaak bepalen we dan hoeveel voorwerpen er precies

Nadere informatie

Uitwerkingen van de opgaven uit: BASISCHEMIE voor het MLO ISBN 9789077423875, 3 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 10 Concentratie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: BASISCHEMIE voor het MLO ISBN 9789077423875, 3 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 10 Concentratie bladzijde 1 Hoofdstuk 10 Concentratie bladzijde 1 Opgave 1 rekenformule: c(b) = ------- toepassen: n B V opl. Bereken de analytische concentratie (mol/l) in elk van de volgende oplossingen: a 5,00 mol NaCl in 5,00

Nadere informatie

Rekenen aan reacties 2. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week 18-4-2016

Rekenen aan reacties 2. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week 18-4-2016 Rekenen aan reacties 2 Scheikunde Niveau 4 Jaar 1 Periode 3 Week 4 Deze les Rekenen aan reactievergelijkingen Samenvatting Vragen Huiswerk voor volgende week Bestuderen Lezen voor deze week Bestuderen

Nadere informatie

Uitwerkingen Uitwerkingen 4.3.4

Uitwerkingen Uitwerkingen 4.3.4 Uitwerkingen 4.3.1 1 1,5 12 = 18 eieren 2 3,25 144 = 468 figuurzaagjes 3 25 24 = 600 bierflesjes 4 3,75 20.000 = 75.000 korrels hagelslag 5 2,25 10.000.000 = 22.500.000 zoutkorrels 6 1,5 6 10 23 = 9 10

Nadere informatie

Aluminium reageert met zuurstof tot aluminiumoxide. Geeft het reactieschema van deze reactie.

Aluminium reageert met zuurstof tot aluminiumoxide. Geeft het reactieschema van deze reactie. RECTIESCHEM S EINDS LEVEL 2 RECTIESCHEM S EINDS C LEVEL 2 luminium reageert met zuurstof tot aluminiumoxide. Geeft het reactieschema van deze reactie. IJzer reageert met zuurstof tot IJzer(III)oxide. Geef

Nadere informatie

5.4 ph van oplossingen van zwakke zuren of zwakke basen

5.4 ph van oplossingen van zwakke zuren of zwakke basen Opmerking: We gaan ervan uit, dat bij het mengen van oplossingen geen volumecontractie optreedt. Bij verdunde oplossingen is die veronderstelling gerechtvaardigd. 5.4 ph van oplossingen van zwakke zuren

Nadere informatie

Hoofdstuk 3: Zuren en basen

Hoofdstuk 3: Zuren en basen Hoofdstuk 3: Zuren en basen Scheikunde VWO 2011/2012 www.lyceo.nl Onderwerpen Scheikunde 2011 2012 Stoffen, structuur en binding Kenmerken van Reacties Zuren en base Redox Chemische technieken Koolstofchemie

Nadere informatie

SEPTEMBERCURSUS CHEMIE HOOFDSTUK 3: STOICHIOMETRIE

SEPTEMBERCURSUS CHEMIE HOOFDSTUK 3: STOICHIOMETRIE SEPTEMBERCURSUS CHEMIE HOOFDSTUK 3: STOICHIOMETRIE 1 OVERZICHT 1. Basisgrootheden en eenheden 2. Berekening van het aantal mol 3. Berekening in niet-normale omstandigheden 4. Oplossingen 5. Berekeningen

Nadere informatie

Oplossingen oefeningenreeks 1

Oplossingen oefeningenreeks 1 Oplossingen oefeningenreeks 1 4. Door diffractie van X-stralen in natriumchloride-kristallen stelt men vast dat de eenheidscel van dit zout een kubus is waarvan de ribbe een lengte heeft van 5.64 10-10

Nadere informatie

BUFFEROPLOSSINGEN. Inleiding

BUFFEROPLOSSINGEN. Inleiding BUFFEROPLOSSINGEN Inleiding Zowel in de analytische chemie als in de biochemie is het van belang de ph van een oplossing te regelen. Denk bijvoorbeeld aan een complexometrische titratie met behulp van

Nadere informatie

Definitie. In deze workshop kijken we naar 3 begrippen. Massa, Volume en Mol. Laten we eerst eens kijken wat deze begrippen nu precies inhouden.

Definitie. In deze workshop kijken we naar 3 begrippen. Massa, Volume en Mol. Laten we eerst eens kijken wat deze begrippen nu precies inhouden. Definitie In deze workshop kijken we naar 3 begrippen. Massa, Volume en Mol. Laten we eerst eens kijken wat deze begrippen nu precies inhouden. Massa In je tabellenboek vindt je dat de SI eenheid van massa

Nadere informatie

Hoofdstuk 4 Kwantitatieve aspecten

Hoofdstuk 4 Kwantitatieve aspecten Hoofdstuk 4 Kwantitatieve aspecten 4.1 Deeltjesmassa 4.1.1 Atoommassa De SI-eenheid van massa is het kilogram (kg). De massa van een H-atoom is gelijk aan 1,66 10 27 kg. m(h) = 0,000 000 000 000 000 000

Nadere informatie

PbSO 4(s) d NH 4Cl + KOH KCl + H 2O + NH 3(g) NH 4. + OH - NH 3(g) + H 2O e 2 NaOH + CuCl 2 Cu(OH) 2(s) + 2 NaCl

PbSO 4(s) d NH 4Cl + KOH KCl + H 2O + NH 3(g) NH 4. + OH - NH 3(g) + H 2O e 2 NaOH + CuCl 2 Cu(OH) 2(s) + 2 NaCl Hoofdstuk 11 Chemische reacties bladzijde 1 Opgave 1 De ionen die in water ontstaan: a NaCl Na Cl - b AgNO 3 Ag - NO 3 c (NH 4) 2SO 4 2 NH 4 SO 4 d KOH K OH - e NiSO 4 Ni 2 SO 4 Opgave 2 Schrijf de volgende

Nadere informatie

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN MAVO-4 II EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1974 MAVO-4 Dinsdag 11 juni, 9.00 11.00 NATUUR-EN SCHEIKUNDE II (Scheikunde) OPEN VRAGEN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

Nadere informatie

3. Welke van onderstaande formules geeft een zout aan? A. Al 2O 3 B. P 2O 3 C. C 2H 6 D. NH 3

3. Welke van onderstaande formules geeft een zout aan? A. Al 2O 3 B. P 2O 3 C. C 2H 6 D. NH 3 Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs VOORBLAD EXAMENOPGAVEN Toetsdatum: n.v.t. Vak: Scheikunde voorbeeldexamen 2015 Tijdsduur: 2 uur en 30 minuten De volgende hulpmiddelen zijn toegestaan bij het

Nadere informatie

Weet je het nog? Welke bewerking moet in afbeelding 21.1 langs elke pijl staan?

Weet je het nog? Welke bewerking moet in afbeelding 21.1 langs elke pijl staan? Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 1 Opgave 1 Weet je het nog? Welke bewerking moet in afbeelding 21.1 langs elke pijl staan? Opgave 2 We lossen op: 25,0 g NaCl in een maatkolf tot 100 ml. De

Nadere informatie

Fosfor kan met waterstof reageren. d Geef de vergelijking van de reactie van fosfor met waterstof.

Fosfor kan met waterstof reageren. d Geef de vergelijking van de reactie van fosfor met waterstof. 1 Een oplossing van zwavelzuur en een oplossing van bariumhydroxide geladen beide elektriciteit. Wordt bij de zwavelzuuroplossing een oplossing van bariumhydroxide gedruppeld, dan neemt het elektrisch

Nadere informatie

OEFENOPGAVEN MOLBEREKENINGEN

OEFENOPGAVEN MOLBEREKENINGEN OEFENOPGAVEN MOLBEREKENINGEN * = voor VWO Salmiak, NH 4 Cl(s), kan gemaakt worden door waterstofchloride, HCl(g), te laten reageren met ammoniak, NH 3 (g) 01 Wat is de chemische naam voor salmiak? 02 Geef

Nadere informatie

Uitwerkingen van de opgaven uit: BASISCHEMIE voor het MLO ISBN , 3 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 18 Oxidimetrie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: BASISCHEMIE voor het MLO ISBN , 3 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 18 Oxidimetrie bladzijde 1 Hoofdstuk 18 Oxidimetrie bladzijde 1 Opgave 1 Bepaal met behulp van tabel II de reactie tussen kaliumpermanganaat in zuur milieu met: a Sn 2+ ionen MnO 4 + 8 H 3O + + 5 e Mn 2+ + 12 H 2O x 2 Sn 2+ Sn 4+

Nadere informatie

ZUUR-BASE BUFFERS Samenvatting voor het VWO

ZUUR-BASE BUFFERS Samenvatting voor het VWO ZUUR-BASE BUFFERS Samenvatting voor het VWO versie december 2014 INHOUDSOPGAVE 1. Vooraf 2. Wat is een buffer? 3. Hoe werkt een buffer? 4. Geconjugeerd zuur/base-paar 5. De ph van een buffer De volgende

Nadere informatie

OEFENOPGAVEN VWO ZUREN EN BASEN + ph-berekeningen

OEFENOPGAVEN VWO ZUREN EN BASEN + ph-berekeningen OEFENOPGAVEN VWO ZUREN EN BASEN + ph-berekeningen OPGAVE 1 01 Bereken hoeveel mmol HCOOH is opgelost in 40 ml HCOOH oplossing met ph = 3,60. 02 Bereken ph van 0,300 M NaF oplossing. 03 Bereken hoeveel

Nadere informatie

ZUREN EN BASEN. Samenvatting voor het HAVO. versie mei 2013

ZUREN EN BASEN. Samenvatting voor het HAVO. versie mei 2013 ZUREN EN BASEN Samenvatting voor het HAVO versie mei 2013 INHOUDSOPGAVE 1. Vooraf 2. Algemeen 3. Zuren 4. Basen 5. Het waterevenwicht 6. Definities ph en poh 7. ph BEREKENINGEN 7.1. Algemeen 7.2. Water

Nadere informatie

Uitwerkingen 3.7.1. Uitwerkingen 3.7.4

Uitwerkingen 3.7.1. Uitwerkingen 3.7.4 Uitwerkingen 3.7.1 1 1,5 12 = 18 eieren 2 3,25 144 = 468 figuurzaagjes 3 25 24 = 600 bierflesjes 4 3,75 20.000 = 75.000 korrels hagelslag 5 2,25 10.000.000 = 22.500.000 zoutkorrels 6 1,5 6 10 23 = 9 10

Nadere informatie

Extra oefenopgaven. Inleiding Scheikunde voor anesthesiemedewerkers en operatie-assistenten assistenten i.o. voorjaar 2008

Extra oefenopgaven. Inleiding Scheikunde voor anesthesiemedewerkers en operatie-assistenten assistenten i.o. voorjaar 2008 Extra oefenopgaven Inleiding Scheikunde voor anesthesiemedewerkers en operatie-assistenten assistenten i.o. voorjaar 2008 1. Geef van de volgende stoffen de chemische formule; geef ook aan tot welke categorie

Nadere informatie

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN MAVO-4 I EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1974 MAVO-4 Woensdag 8 mei, 9.00 11.00 NATUUR-EN SCHEIKUNDE II (Scheikunde) OPEN VRAGEN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

Nadere informatie

Oefenvraagstukken 5 VWO Hoofdstuk 11. Opgave 1 [HCO ] [H O ] x x. = 4,5 10 [CO ] 1,00 x 10

Oefenvraagstukken 5 VWO Hoofdstuk 11. Opgave 1 [HCO ] [H O ] x x. = 4,5 10 [CO ] 1,00 x 10 Oefenvraagstukken 5 VWO Hoofdstuk 11 Zuren en basen Opgave 1 1 Ga na of de volgende zuren en basen met elkaar kunnen reageren. Zo ja, geef de reactievergelijking. Zo nee, leg duidelijk uit waarom niet.

Nadere informatie

5 VWO. H8 zuren en basen

5 VWO. H8 zuren en basen 5 VWO H8 zuren en basen Inleiding Opdracht 1, 20 min in tweetallen Nakijken; eventueel vragen stellen 8.2 Zure, neutrale en basische oplossingen 8.2 Zure, neutrale en Indicator (tabel 52A) Zuurgraad 0-14?

Nadere informatie

Hoofdstuk 12 Zuren en basen

Hoofdstuk 12 Zuren en basen Hoofdstuk 12 Zuren en basen bladzijde 1 Opgave 1 Reactie van de volgende zuren met water: HNO 3 HNO 3 H 2O H 3O NO 3 C 2H 5NH 3 C 2H 5NH 3 H 2O H 3O C 2H 5NH 2 HCN HCN H 2O H 3O CN HClO 4 HClO 4 H 2O H

Nadere informatie

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 9, 10, 11 Zuren/Basen, Evenwichtsconstanten

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 9, 10, 11 Zuren/Basen, Evenwichtsconstanten Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 9, 10, 11 Zuren/Basen, Evenwichtsconstanten Samenvatting door een scholier 1087 woorden 22 januari 2009 6 42 keer beoordeeld Vak Methode Scheikunde Pulsar chemie Scheikunde

Nadere informatie

Rekenen aan reacties 4. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Hulp: kennisclips. Zelfstudieopdrachten voor volgende week

Rekenen aan reacties 4. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Hulp: kennisclips. Zelfstudieopdrachten voor volgende week 4 Scheikunde Niveau 4 Jaar 1 Periode 3 Week 6 Deze les Rekenen aan reactievergelijkingen (Volume) Afronding voor volgende week (Rekenen met volumes) Hulp: kennisclips www.patricklogister.nl of www.youtube.com/pgjlogister

Nadere informatie

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 8 OPGAVEN

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 8 OPGAVEN MAVO-4 I EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1973 MAVO-4 Woensdag 9 mei, 9.00 11.00 NATUUR-EN SCHEIKUNDE II (Scheikunde) OPEN VRAGEN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 8 OPGAVEN

Nadere informatie

Antwoorden. 3 Leg uit dat er in het zout twee soorten ijzerionen aanwezig moeten zijn.

Antwoorden. 3 Leg uit dat er in het zout twee soorten ijzerionen aanwezig moeten zijn. Antwoorden 1 Hoeveel protonen, elektronen en neutronen heeft een ion Fe 3+? 26 protonen, 23 elektronen, 30 neutronen 2 Geef de scheikundige namen van Fe 2 S 3 en FeCO 3. ijzer(iii)sulfide en ijzer(ii)carbonaat

Nadere informatie

OEFENOPGAVEN VWO EVENWICHTEN

OEFENOPGAVEN VWO EVENWICHTEN OPGAVE 1 OEFENOPGAVEN VWO EVENWICHTEN In een ruimte van 5,00 liter brengt men 9,50 mol HCl(g) en 2,60 mol O 2 (g). Na evenwichtsinstelling is 40,0% van de beginstoffen omgezet en is er Cl 2 (g) en H 2

Nadere informatie

Opgave 1. Opgave 2. b En bij een verbruik van 10 ml? Dan wordt de procentuele onnauwkeurigheid 2 x zo groot: 0,03 / 20 x 100% = 0,3% Opgave 3

Opgave 1. Opgave 2. b En bij een verbruik van 10 ml? Dan wordt de procentuele onnauwkeurigheid 2 x zo groot: 0,03 / 20 x 100% = 0,3% Opgave 3 Hoofdstuk 13 Titratieberekeningen bladzijde 1 Opgave 1 Wat is het theoretisch eindpunt? Het theoretisch eindpunt is het titratievolume waarbij de bedoelde reactie precies is afgelopen. En wat is dan het

Nadere informatie

S S. Errata Nova scheikunde uitwerkingen leerjaar 4 havo 140,71. Met dank aan Mariëlle Marsman, Mill-Hill College, Goirle. Hoofdstuk 1 Atoombouw

S S. Errata Nova scheikunde uitwerkingen leerjaar 4 havo 140,71. Met dank aan Mariëlle Marsman, Mill-Hill College, Goirle. Hoofdstuk 1 Atoombouw Errata Nova scheikunde uitwerkingen leerjaar 4 havo Met dank aan Mariëlle Marsman, Mill-Hill College, Goirle Hoofdstuk 1 Atoombouw Theorie 19 b 78,99 23,98504 10,00 24,98584 11,01 25,98259 24, 31 100 20

Nadere informatie

ZUREN EN BASEN. Samenvatting voor het VWO. versie mei 2013

ZUREN EN BASEN. Samenvatting voor het VWO. versie mei 2013 ZUREN EN BASEN Samenvatting voor het VWO versie mei 2013 INHOUDSOPGAVE 1. Vooraf 2. Algemeen 3. Zuren 4. Basen 5. Het waterevenwicht 6. Definities ph en poh 7. ph BEREKENINGEN 7.1. Algemeen 7.2. Water

Nadere informatie

Oefenopgaven REDOXREACTIES vwo Reactievergelijkingen en halfreacties

Oefenopgaven REDOXREACTIES vwo Reactievergelijkingen en halfreacties Oefenopgaven REDOXREACTIES vwo Reactievergelijkingen en halfreacties OPGAVE 1 Geef de halfreactie waarbij 01 P 2 O 5 wordt omgezet in PH 3. 02 Jodaat, IO 3 - in neutraal milieu wordt omgezet in H 5 IO

Nadere informatie

OEFENOPGAVEN VWO6sk1 TENTAMEN H1-11

OEFENOPGAVEN VWO6sk1 TENTAMEN H1-11 OEFENOPGAVEN VWO6sk1 TENTAMEN H1-11 06-07, HU, oktober 2006 1. POLARITEIT, WATERSTOFBRUGGEN Zie het apart uitgedeelde stencil voor extra theorie (is tentamenstof!) en een oefenopgave. 2. CHEMISCH REKENEN

Nadere informatie

Rekenen aan reacties 3. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week

Rekenen aan reacties 3. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week Rekenen aan reacties 3 Scheikunde Niveau 4 Jaar 1 Periode 3 Week 5 Deze les Rekenen aan reactievergelijkingen (Massaverhouding) Afronding voor volgende week Bestuderen (Rekenen met de massa verhouding)

Nadere informatie

Oefenopgaven REDOX vwo

Oefenopgaven REDOX vwo Oefenopgaven REDOX vwo OPGAVE 1 Geef de halfreactie waarbij 01 P 2 O 5 wordt omgezet in PH 3. 02 Jodaat, IO 3 - in neutraal milieu wordt omgezet in H 5 IO 6. 03 Methanol in zuur milieu wordt omgezet in

Nadere informatie

SCHEIKUNDE KLAS 3 REACTIES SKILL TREE

SCHEIKUNDE KLAS 3 REACTIES SKILL TREE SKILL TREE MOLEUULFORMULES Een molecuulformule geeft precies aan welke atoomsoorten en hoe vaak deze atoomsoorten in een molecuul voorkomen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van indexen. Deze indexen staan

Nadere informatie

Eén mol vrachtauto s wegen ook meer dan één mol zandkorrels en nemen ook veel meer ruimte in. Maar het aantal vrachtauto s in een mol is exact evengro

Eén mol vrachtauto s wegen ook meer dan één mol zandkorrels en nemen ook veel meer ruimte in. Maar het aantal vrachtauto s in een mol is exact evengro Hoofstuk 13: rekenen met mol 13.1 De eenheid mol en de molaire massa Er zijn allerlei manieren om aan te geven hoeveel je van een stof hebt. Je kunt de massa van een stof geven (in g of kg of...). Je kunt

Nadere informatie

Eindexamen scheikunde havo 2002-II

Eindexamen scheikunde havo 2002-II 4 Antwoordmodel Zuurstofvoorziening 1 aantal protonen: 16 aantal elektronen: 17 aantal protonen: 16 1 aantal elektronen: aantal protonen vermeerderd met 1 1 2 4 KO 2 2 K 2 O + 3 O 2 alleen KO 2 voor de

Nadere informatie

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 3 Acidimetrie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 3 Acidimetrie bladzijde 1 Hoofdstuk 3 Acidimetrie bladzijde 1 Opgave 1 a We titreren HCl met NaOH. Welke van de boven gegeven indicatoren kunnen we gebruiken? Elke genoemde indicator, de phverandering gaat ongeveer van ph = 3 tot

Nadere informatie

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2018

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2018 SCHEIKUNDEOLYMPIADE 018 CORRECTIEMODEL VOORRONDE 1 af te nemen in de periode van 15 tot en met 7 januari 018 Deze voorronde bestaat uit 0 meerkeuzevragen verdeeld over 8 onderwerpen en opgaven met in totaal

Nadere informatie

HOOFDSTUK 11. Kwantitatieve aspecten van reacties

HOOFDSTUK 11. Kwantitatieve aspecten van reacties HOOFDSTUK 11. Kwantitatieve aspecten van reacties Nadat je dit hoofdstuk verwerkt heb, kun je de volgende vragen beantwoorden: - Wat is de massa van een molecule H 2 SO 4? Van een Fe 2+ -ion? - Hoeveel

Nadere informatie

Eindexamen scheikunde havo 2001-I

Eindexamen scheikunde havo 2001-I Eindexamen scheikunde havo -I 4 Antwoordmodel Nieuw element (in de tekst staat:) deze atomen zijn eerst ontdaan van een aantal elektronen dus de nikkeldeeltjes zijn positief geladen Indien in een overigens

Nadere informatie

1. Elementaire chemie en chemisch rekenen

1. Elementaire chemie en chemisch rekenen In onderstaande zelftest zijn de vragen gebundeld die als voorbeeldvragen zijn opgenomen in het bijhorend overzicht van de verwachte voorkennis chemie 1. Elementaire chemie en chemisch rekenen 1.1 Grootheden

Nadere informatie

Samenvatting Chemie Overal 3 havo

Samenvatting Chemie Overal 3 havo Samenvatting Chemie Overal 3 havo Hoofdstuk 3: Reacties 3.1 Energie Energievoorziening Fossiele brandstoffen zijn nog steeds belangrijk voor onze energievoorziening. We zijn druk op zoek naar duurzame

Nadere informatie

Oefenopgaven BEREKENINGEN

Oefenopgaven BEREKENINGEN Oefenopgaven BEREKENINGEN havo Inleiding De oefenopgaven over berekeningen zijn onderverdeeld in groepen. Vet gedrukt staat aangegeven om wat voor soort berekeningen het gaat. Kies uit wat het beste past

Nadere informatie

6 VWO SK Extra (reken)opgaven Buffers.

6 VWO SK Extra (reken)opgaven Buffers. 6 VWO SK Extra (reken)opgaven Buffers. Opgave I. 1 Je wilt een buffermengsel maken met ph = 4,20. Welke stoffen kun je het beste als uitgangsstoffen nemen? Opgave II. 2 In 1,00 liter water is opgelost

Nadere informatie

Oefen opgaven rekenen 4 HAVO bladzijde 1

Oefen opgaven rekenen 4 HAVO bladzijde 1 Oefen opgaven rekenen 4 HAVO bladzijde 1 Opgave 1 uitrekenen en afronden Bij +/- rond je af op het kleinste aantal DECIMALEN, bij x/ rond je af op het kleinste aantal SIGNIFICANTE CIJFERS. Bij gecombineerde

Nadere informatie

SCHEIKUNDE VWO 4 MOLBEREKENINGEN ANTW.

SCHEIKUNDE VWO 4 MOLBEREKENINGEN ANTW. OPGAVE 1 LEVEL 1 Uit de opgave haal je dat koper en zuurstof links van de pijl moeten staan en koper(ii)oxide rechts van de pijl. Daarna maak je de reactievergelijking kloppend. 2 Cu + O 2 à 2 CuO Filmpje

Nadere informatie

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 1 Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 1 Opgave 1 Bereken met behulp van het oplosbaarheidsproduct de oplosbaarheid (g/l) in zuiver water bij kamertemperatuur, van: a CuBr K s = 5,2 x 10-9 CuBr Cu + + Br

Nadere informatie

Mens erger je niet: chemistry edition

Mens erger je niet: chemistry edition Mens erger je niet: chemistry edition Behandelde leerstof: Het spel gaat over het thema: gedrag van stoffen in water. Inhoud: Het spel Mens erger je niet: chemistry edition bevat: - 1 spelbord - 1 dobbelsteen

Nadere informatie

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE CORRECTIEMODEL VOORRONDE af te nemen in de periode van januari tot en met 5 februari 04 Deze voorronde bestaat uit 0 meerkeuzevragen verdeeld over 8 onderwerpen en open opgaven

Nadere informatie

Chemisch rekenen versie 22-03-2016

Chemisch rekenen versie 22-03-2016 Chemisch rekenen versie 22-03-2016 Je kunt bij een onderwerp komen door op de gewenste rubriek in de inhoud te klikken. Wil je vanuit een rubriek terug naar de inhoud, klik dan op de tekst van de rubriek

Nadere informatie

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 3

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 3 Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 3 Samenvatting door K. 1467 woorden 5 maart 2016 5,5 2 keer beoordeeld Vak Scheikunde Scheikunde Samenvatting H3 3V 3.1 Energie Fossiele brandstoffen -> nu nog er afhankelijk

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Kenmerken van reacties

Hoofdstuk 2: Kenmerken van reacties Hoofdstuk 2: Kenmerken van reacties Scheikunde VWO 2011/2012 www.lyceo.nl Onderwerpen Scheikunde 2011 20122012 Stoffen, structuur en binding Kenmerken van Reacties Zuren en base Redox Chemische technieken

Nadere informatie

Hoofdstuk 4. Chemische reacties. J.A.W. Faes (2019)

Hoofdstuk 4. Chemische reacties. J.A.W. Faes (2019) Hoofdstuk 4 Chemische reacties J.A.W. Faes (2019) Hoofdstuk 4 Chemische reacties Paragrafen 4.1 Kenmerken van een reactie 4.2 Reactievergelijkingen 4.3 Rekenen aan reacties Practica Exp. 1 Waarnemen Exp.

Nadere informatie

Het is echter waarschijnlijker dat rood kwik bestaat uit Hg 2+ ionen en het biantimonaation met de formule Sb2O7 4.

Het is echter waarschijnlijker dat rood kwik bestaat uit Hg 2+ ionen en het biantimonaation met de formule Sb2O7 4. Lyceum Oudehoven Hoefslag 4 4205 NK Gorinchem Schoolexamen Leerjaar: 4 Vak: Scheikunde Datum: 26-06-2013 Tijd: 13.00 14.30 uur Uitdelen: opgavenvellen + proefwerkpapier Toegestaan: rekenmachine, potlood,

Nadere informatie

scheikunde bezem vwo 2016-I

scheikunde bezem vwo 2016-I WC-reinigers 5 maximumscore 3 Cl 2 + 4 OH 2 ClO + 2 H 2 O + 2 e Cl 2 voor de pijl en ClO na de pijl 1 OH voor de pijl en H 2 O na de pijl 1 elektronen na de pijl en juiste coëfficiënten 1 6 maximumscore

Nadere informatie

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2 Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2 Samenvatting door K. 1077 woorden 22 maart 2016 6,1 9 keer beoordeeld Vak Scheikunde Impact 3 vwo Scheikunde hoofdstuk 1 + 2 Paragraaf 1: Stoffen bijv. Glas en hout,

Nadere informatie

Eindexamen scheikunde havo 2008-I

Eindexamen scheikunde havo 2008-I Beoordelingsmodel Uraan 1 maximumscore 2 aantal protonen: 92 aantal neutronen: 146 aantal protonen: 92 1 aantal neutronen: 238 verminderen met het aantal protonen 1 2 maximumscore 2 UO 2 + 4 HF UF 4 +

Nadere informatie

Oefenopgaven ZUREN en BASEN havo

Oefenopgaven ZUREN en BASEN havo Oefenopgaven ZUREN en BASEN havo OPGAVE 1 Men lost de volgende zouten op in water: (i) ammoniumnitraat (ii) kaliumsulfide (iii) natriumwaterstofsulfaat 01 Geef voor elk van deze zouten de oplosvergelijking.

Nadere informatie

Eindexamen scheikunde havo 2001-II

Eindexamen scheikunde havo 2001-II Eindexamen scheikunde havo 00-II 4 Antwoordmodel Energievoorziening in de ruimte et (uiteenvallen van de Pu-38 atomen) levert energie dus het is een exotherm proces. er komt energie vrij aantal protonen:

Nadere informatie

Eindexamen scheikunde havo 2007-II

Eindexamen scheikunde havo 2007-II Beoordelingsmodel Kwik 1 maximumscore 2 aantal protonen: 160 aantal elektronen: 158 aantal protonen: 160 1 aantal elektronen: het gegeven aantal protonen verminderd met 2 1 2 maximumscore 2 g 2 Cl 2 Indien

Nadere informatie

1. Elementaire chemie en chemisch rekenen

1. Elementaire chemie en chemisch rekenen In onderstaande zelftest zijn de vragen gebundeld die als voorbeeldvragen zijn opgenomen in het bijhorend overzicht van de verwachte voorkennis chemie. 1. Elementaire chemie en chemisch rekenen 1.1 Grootheden

Nadere informatie

T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen 2008 Voorbeeld toets dinsdag 29 februari 60 minuten NASK 2, 2(3) VMBO-TGK, DEEL B. H5: VERBRANDEN EN ONTLEDEN 3(4) VMBO-TGK,

Nadere informatie

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 4 Oxidimetrie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 4 Oxidimetrie bladzijde 1 Hoofdstuk 4 Oxidimetrie bladzijde 1 Opgave 1 Hoe groot is het oxidatiegetal van elk atoom in de onderstaande deeltjes? Uitgangspunten: H = +1 O = 2 metaalion (K + ) krijgt ionlading. som van de ladingen

Nadere informatie

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen MAVO-4 II EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1982 MAVO-4 Woensdag 15 juni, 9.00 11.00 NATUUR-EN SCHEIKUNDE II (Scheikunde) MEERKEUZETOETS Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20

Nadere informatie

Hulpmiddelen: Binas T99, T40A. Hulpmiddelen: Binas T99, T40A

Hulpmiddelen: Binas T99, T40A. Hulpmiddelen: Binas T99, T40A NAAMGEVING IONEN EINDBAAS A LEVEL 2 NAAMGEVING IONEN EINDBAAS C LEVEL 2 A Hoe heet het ion van broom met een lading van 1-? B Wat zijn de namen van de verschillende ijzer-ionen? C Hoe heet het ion van

Nadere informatie

5-1 Moleculen en atomen

5-1 Moleculen en atomen 5-1 Moleculen en atomen Vraag 1. Uit hoeveel soorten moleculen bestaat een zuivere stof? Vraag 2. Wat is een molecuul? Vraag 3. Wat is een atoom? Vraag 4. Van welke heb je er het meeste: moleculen of atomen?

Nadere informatie

Een reactie blijkt bij verdubbeling van alle concentraties 8 maal zo snel te verlopen. Van welke orde zou deze reactie zijn?

Een reactie blijkt bij verdubbeling van alle concentraties 8 maal zo snel te verlopen. Van welke orde zou deze reactie zijn? Hoofdstuk 19 Reactiesnelheid en evenwicht bladzijde 1 Opgave 1 Voor de volgende reactie: 4 NH 3(g) + 5 O 2(g) 4 NO(g) + 6 H 2O(g) blijkt onder bepaalde omstandigheden: S = 2,5 mol/l s. Hoe groot zijn:

Nadere informatie

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE CORRECTIEMODEL VOORRONDE 1 af te nemen in de periode van woensdag 30 januari 2013 tot en met woensdag 6 februari 2013 Deze voorronde bestaat uit 22 meerkeuzevragen verdeeld

Nadere informatie

Chemische reacties. Henk Jonker en Tom Sniekers

Chemische reacties. Henk Jonker en Tom Sniekers Chemische reacties Henk Jonker en Tom Sniekers 23 oktober 29 Inleiding Op 3 september hebben wij met u gesproken U heeft aan ons gevraagd om twee problemen op te lossen Het eerste probleem ging over het

Nadere informatie

Uitwerkingen. T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

Uitwerkingen. T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen Uitwerkingen T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen 2008 Voorbeeld toets dinsdag 29 februari 60 minuten NASK 2, 2(3) VMBO-TGK, DEEL B. H5: VERBRANDEN EN ONTLEDEN

Nadere informatie

Eindexamen havo scheikunde II

Eindexamen havo scheikunde II Radon 1 maximumscore 1 edelgassen 2 maximumscore 1 2+ Indien het antwoord positieve lading is gegeven 0 3 maximumscore 3 aantal protonen: 84 aantal neutronen: 134 naam element X: polonium aantal protonen:

Nadere informatie

Uitwerkingen Basischemie hoofdstuk 2

Uitwerkingen Basischemie hoofdstuk 2 Uitwerkingen Basischemie hoofdstuk 2 Opgave 2.1 Opgave 2.2 Elementen leren Maak met de afbeeldingen 2.1A en 2.1B kaartjes met aan de ene kant de naam van het element en aan de andere kant het symbool en

Nadere informatie

Correctievoorschrift VMBO-GL en TL 2005

Correctievoorschrift VMBO-GL en TL 2005 Correctievoorschrift VMBO-GL en TL 2005 tijdvak 2 NATUUR- EN SCHEIKUNDE 2 CSE GL EN TL Het correctievoorschrift bestaat uit: 1 Regels voor de beoordeling 2 Algemene regels 3 Vakspecifieke regels 4 Beoordelingsmodel

Nadere informatie