Overdenking zondag 30 oktober 2016 in de Terskflier Gen. 41: 8-28 De dromen van Farao Ds. A.J. Wouda Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus, O, wat hou ik van de prachtige verhalen in het eerste testament. In het eerste deel van de Bijbel, voor de Joden de 5 boeken van Mozes, de wet, het hart van de Tenach. Aan de ene kant zijn de verhalen zo verschrikkelijk menselijkwe zien veel emoties: echte vreugde, blijdschap, geluk, maar ook de negatieve emoties, waar we last van hebben en die veel kwaad doen: jaloersheid, haat, teleurstelling en woede, wraak, gekwetstheid. De verhalen uit het eerste testament houden ons een spiegel voor. Ze laten zien wat er komt van jaloersheid, van haat en al die andere negatieve gevoelens. Ze vertellen dat de mens in staat is zijn broer en zijn zus te doden. Ze laten zien hoe kwetsbaar leven is. Eigenlijk laten ze ook zien, dat God eraan te pas moet komen, voordat wij in staat zijn iets goeds te doen. Van de andere kant laten deze verhalen ons zien hoe God aan de kant van het goede staat. Dat God kiest voor wie in de put zitten, voor wie op de 2 e plaats komen,
voor wie minder kansen heeft. De verhalen uit het eerste testament laten zien hoe God helpt en meegaat; waartoe mensen, met God aan hun zij, in staat zijn. Ze laten zien dat wij niet moeten doen alsof we het goede zelf kunnen bewerkstelligen dat we die eer altijd aan God toe moeten laten komen. Laten we kijken naar het verhaal dat Tineke vandaag met ons heeft gelezen. De Farao van Egypte heeft zo n verschrikkelijke droom gehad dat zijn hoofd ervan tolt. Twee dromen eigenlijk. Farao voor de Egyptenaren is hij de allerhoogste, de man van wie hun leven afhangt, ze zien hem als hun god voelt aan dat het belangrijke dromen zijn, maar hij snapt er niks van. Hij voelt onheil, maar ze leven in een welvaartsstaat Farao hoeft al zijn magiërs, de droomuitleggers uit het hele land maar te ontbieden en ze komen onmiddellijk hun opwachting maken. Wat ze ook zeggen, de magiërs, hoe ze ook hun best doen de dromen van Farao uit te leggen, farao is er niet tevreden mee. Hij weet dat er iets niet klopt. Dat komt de sommelier, de beste wijnkenner aan het koninklijke hof ter ore. Deze schenker herinnert zich opeens dat hij twee jaar geleden in de gevangenis zat
en ook een vreselijke droom droomde. Net als het hoofd van de bakkers, die tegelijk gevangen zat. Hij herinnert zich die vreemde, jonge man uit het Noorden, uit Sichem in Kanaan. Een mooie jongen een jaar of 20 zal hij geweest zijn. Hij had wel eens verteld dat hij onterecht in de gevangenis was gegooid, maar wrokkig leek hij helemaal niet. Hij maakte er gewoon het beste van. Was vriendelijk en behulpzaam. Hij, de schenker, was net als farao nu, bang door die indringende droom. De bakker ook. Niemand wist er raad mee. Jozef, die hun ontbijt kwam brengen, had hun beide dromen uitgelegd en het was precies zo gegaan als Jozef had gezegd. De schenker was kort daarop vrij gekomen en in eer hersteld. Jozef had nog gevraagd een goed woordje voor hem te doen, als hij weer uit de gevangenis zou zijn maar daar had de schenker tot vandaag nooit meer aan gedacht. Zo gaat dat vaker. Als het na een slechte periode weer goed met ons gaat, zijn we geneigd de mensen die ons steunden toen het niet goed ging achter ons te laten.
Wij laten mensen soms aan hun lot over, willen onze ontwikkelingen niet laten belemmeren door mensen die ons herinneren aan slechte tijden. Maar vandaag is het anders farao is radeloos en dat herinnert de schenker aan zijn eigen radeloosheid daar in die duistere kerker. Door Jozef kreeg de schenker verlichting De schenker vertelt farao erover. Onmiddellijk wordt Jozef uit de gevangenis gehaald, geschoren en van nieuwe kleren voorzien. Hij treedt een nieuw leven binnen Farao spreekt hem aan alsof het Jozefs verdienste, zijn persoonlijk kundigheid is, dat hij dromen uit kan leggen. Maar Jozef maakt ruimte voor God. Jozef heeft ervaren, dat hij, door zijn manier van leven steeds weer in de problemen komt. Hij jaagt mensen tegen zich in het harnas. Zijn broers smeten hem in een put ze wensten hem dood zo jaloers waren ze. Ze konden het niet hebben Jozef vaders lieveling was. Zijn baas gooide hem in een donkere kerker. Die vertrouwde zijn liegende vrouw meer dan Jozef of in ieder geval nam hij het voor haar op. Hij wilde natuurlijk ook zijn eigen gezicht niet verliezen.
Jozef delfde het onderspit. Jozef heeft begrepen dat je heil, je geluk niet van mensen afhangt. En ook, dat je jezelf niet kunt redden je kunt niet in je eentje uit een diepe put komen en jezelf ook niet bevrijden uit een duistere kerker. Nu hij voor farao staat die hem grote wijsheid toedicht blijft Jozef zich bewust van de kracht en de wijsheid van God; van Gods nabijheid. Jozef beleeft het zo: God had die karavaan op zijn weg doen komen, de mensen gestuurd die hem uit de put haalden en hem meenamen naar Egypte; God had hem een goede positie gegeven in het huis van zijn Egyptische meester. Omdat God met Jozef is gaat alles goed wat hij doet. Alleen met hulp van God kan Jozef het goede doen. God kan uit onheil, uit ellende iets goeds laten ontstaan. God kan je uit de put halen met hulp van voorbijgangers God kan je in een ellendige kerker, onder zware omstandigheden, aanzetten tot goede dingen doen God kan mensen in het hart geven je uit de kerker te halen God kan je bevrijden Jozef corrigeert Farao: Niet ik, maar misschien geeft God een uitleg
Jozef is een intermediair, iemand door wie God kan spreken. God zet mensen in om zijn woord te laten horen, om zijn daden te laten zien. Wat een prachtig beeld van God wordt hier getekend: God die er is, die naast je staat God die je bevrijd uit een benarde situatie God die je helpt goede dingen te blijven doen God die zich laat horen en zien door mensen. God is niet veranderd, in en door zijn zoon Jezus gebeurde hetzelfde ook Jezus leefde voor, openbaarde, hoe God is. Farao vertelt zijn dromen aan Jozef en Jozef geeft een uitleg waarvan farao herkent dat deze uitleg klopt: na 7 hele goede jaren zullen er 7 jaren van grote schaarste komen. God stuurt de droom en de uitleg zo geeft God, aan wie naar hem luisteren, mogelijkheden om dreigend onheil om te zetten in iets goeds. God redt, uit alle nood. Wij moeten God wél de plaats toekennen die hem toekomt, de eerste plaats. Niet door onszelf zijn we tot goede dingen in staat, maar door Gods aanwezigheid, door zijn wijsheid. Amen