VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS FYSICA



Vergelijkbare documenten
Jaarplan. Quark Quark 4.2 Handleiding. TSO-BTW/VT TSO-TeWe. ASO-Wet

Energie, arbeid en vermogen. Het begrip arbeid op een kwalitatieve manier toelichten.

FYSICA TWEEDE GRAAD ASO (ECONOMIE, GRIEKS, GRIEKS-LATIJN, HUMANE WETENSCHAPPEN, LATIJN, SPORTWETENSCHAPPEN) LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. FYSICA Tweede graad ASO. Wetenschappen

Gelijkwaardig verklaarde eindtermen natuurwetenschappen Voor de tweede graad ASO

Ze wordt aangeduid met het woordje uitbreiding in de titelbalk.

EUREK(H)A! 1 Thema 1 Zintuigen A Terugkaatsing en spiegels Nieuw Bijlage 48a

Ze wordt aangeduid met het woordje uitbreiding in de titelbalk. De moeilijkheidsgraad van de opgaven is aangeduid met een kleurgradatie:

Secundair onderwijs - Tweede graad ASO - Natuurwetenschappen - Vakgebonden eindtermen

EINDTERMEN Bosbiotoopstudie

verwijderen P kleurenblindheid 3.6 Optische toestellen: bril verwijderen P 45(3.6) - 47 A Terugkaatsing en spiegels Nieuw Bijlage 48a

verwijderen P kleurenblindheid 3.6 Optische toestellen: bril verwijderen P 45 (3.6) - 47 A Terugkaatsing en spiegels Nieuw Bijlage 48a

LEERWERKBOEK IMPULS 2. L. De Valck J.M. Gantois M. Jespers F. Peeters. Plantyn

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS WISKUNDE. Derde graad BSO Derde leerjaar: 1 of 2 uur/week

Secundair onderwijs - Tweede graad ASO/KSO/TSO - Natuurwetenschappen - Vakgebonden eindtermen

Eerste graad A-stroom

LEERWERKBOEK IMPULS 2. L. De Valck J.M. Gantois M. Jespers F. Peeters. Plantyn

TWEEDE GRAAD ASO WETENSCHAPPEN WETENSCHAPPEN-TOPSPORT

Deel 1 : Mechanica. 2 de jaar 2 de graad (2uur) Inhoudstafel. - a -

Eindtermen Techniek De leerlingen onderzoeken waarneembare eigenschappen van courante materialen en grondstoffen i.f.v. een technisch proces.

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. FYSICA Tweede graad TSO TECHNIEK-WETENSCHAPPEN

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. FYSICA Tweede graad TSO. Elektriciteit-elektronica Elektromechanica

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS FYSICA. Tweede graad TSO

Inhoud. 1 Inleiding energie 19

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. FYSICA Tweede graad TSO

WISKUNDIGE TAALVAARDIGHEDEN

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.

Profilering derde graad

Vakoverschrijdende eindtermen die van toepassing zijn tijdens de klimaatexcursie

Scheikunde inhouden (PO-havo/vwo): Schaal, verhouding en hoeveelheid

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. FYSICA Tweede graad TSO

STUDIEGEBIED CHEMIE (tso)

AV FYSICA ASO. Economie, Grieks, Grieks-Latijn, Humane wetenschappen, Latijn. tweede graad LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. 1/1 lt/w

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS FYSICA

Profilering derde graad

Examenprogramma natuurkunde havo

Latijn-wiskunde Latijn-moderne talen wetenschappen economie-wiskunde economie-moderne talen humane wetenschappen

Onderwijsinspectie Vlaanderen

Profilering derde graad

Profilering derde graad

Examenprogramma scheikunde vwo

Aansluiting op het actuele curriculum (2014)

De zes algemene onderwijsdoelen die voor alle vakken en sectoren in het vmbo gelden, zijn

Realiseren van VOET in Geschiedenis: leren leren I II III Leren leren

Onderzoekend leren/leren onderzoeken DBOC,15/03/2011 1

EINDTERMEN en ONTWIKKELINGSDOELEN Zoektocht in het Maascentrum. A. Eindtermen voor het basisonderwijs vanaf 01/09/2010

Referentieniveaus uitgelegd. 1S - rekenen Vaardigheden referentieniveau 1S rekenen. 1F - rekenen Vaardigheden referentieniveau 1F rekenen

Profilering derde graad

Taalvaardigheid Preventie en remediëring. -betrokkenheid verhogende werkvormen creëren -een maximale -herformuleren de lln het probleem

Examenprogramma scheikunde havo

PULSAR 1 Leerwerkboek 2 uur

Practicum algemeen. 1 Diagrammen maken 2 Lineair verband en evenredig verband 3 Het schrijven van een verslag

LANDSEXAMEN MAVO

Veerkracht. Leerplandoelen. Belangrijke formule: Wet van Hooke:

Profilering derde graad

Studiegebied. (tso) Tweede graad... Techniek-wetenschappen. Derde graad...

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

WETENSCHAPPELIJK TEKENEN

Onderzoekscompetenties (OC) in de 1e graad

Bijlage 11 - Toetsenmateriaal

Mooie samenvatting: Stencil%20V4%20samenvatting.doc.

Examenprogramma natuurkunde vwo

ASO - studierichtingen in VIA-TIENEN

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.

Examenprogramma beeldende vorming

Actualisering leerplan eerste graad - Deel getallenleer: vraagstukken Bijlage p. 1. Bijlagen

Lesvoorbereiding Student leraar secundair onderwijs groep 1

Samenvatting Natuurkunde Syllabus domein C: beweging en energie

Examenprogramma natuur- en scheikunde I

STUDIERICHTINGEN DERDE GRAAD

Aan de slag met de nieuwe leerplannen fysica 2 de graad ASO GO!

Seizoen: Vak: NaSk I (Natuurkunde) Klas: 3 en 4 Afdeling: Mavo. School Examens (SE s) met open/gesloten vragen

Van TSO naar TSO : (g)een probleem

Theorie: Het maken van een verslag (Herhaling klas 2)

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.

BIOTOOPSTUDIE HET BOS

Aan de slag met de nieuwe leerplannen fysica 2 de graad ASO

Peiling natuurwetenschappen eerste graad A-stroom. Voorstelling resultaten Werkseminarie 17 november 2016

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Examenprogramma wiskunde D havo

N A T U U R W E T E N S C H A P P E N V O O R H A N D E L 1 Copyright

Peiling natuurwetenschappen eerste graad A-stroom. dr. Daniël Van Nijlen Colloquium 16 juni 2016

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Voorstel van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming voor nieuwe kerndoelen onderbouw VO

examenprogramma s vo AANVULLING BEROEPSGERICHTE VAKKEN VOORTGEZET ONDERWIJS vmbo

Hoofdstuk 5: Gaswetten

Eindtermen Natuurwetenschappen. Voor de eerste graad van het secundair onderwijs.

Hoofdstuk 2: HYDROSTATICA

WISKUNDE D HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Q l = 23ste Vlaamse Fysica Olympiade. R s. ρ water = 1, kg/m 3 ( ϑ = 4 C ) Eerste ronde - 23ste Vlaamse Fysica Olympiade 1

VOET EN WISKUNDE. 1 Inleiding: Wiskundevorming

Eindtermen en ontwikkelingsdoelen voor explorer in de B-stroom. Gemeenschappelijke vakoverschrijdende eindtermen

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Aanbod natuur & avontuur en de eindtermen: informatie voor leerkrachten

kleuteronderwijs lager onderwijs secundair onderwijs 1 ste graad A- stroom en B-stroom eindtermen en en ontwikkelingsdoelen techniek

Invals-en weerkaatsingshoek + Totale terugkaatsing

Eindtermen wiskunde. 1. Getallen. Nr. Eindterm B MB NB Opm. B = behaald MB = meer behaald NB = niet behaald Opm. = opmerking

Citizen science Waterkwaliteit en de aansluiting bij het onderwijs. Reina Kuiper - SME Advies

1. Preambule De zes algemene onderwijsdoelen die voor alle vakken en sectoren in het vmbo gelden, zijn

Transcriptie:

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS FYSICA Tweede graad ASO Alle studierichtingen behalve WETENSCHAPPEN Brussel - Licap: - september 2002

INHOUD 1 BEGINSITUATIE... 5 2 ALGEMENE DOELSTELLINGEN... 5 2.1 Inleiding... 5 2.2 Algemene doelstellingen en vaardigheden... 6 3 ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN... 8 3.1 Taak van de leraar... 9 3.2 Werkvormen... 9 3.3 De jaarplanning... 10 3.4 Toepassingen - vraagstukken... 11 3.5 Contexten... 12 3.6 Informatie en communicatietechnologie (ICT)... 12 3.7 Veiligheid en milieu-aspecten... 13 4 LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN EN PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN... 14 EERSTE LEERJAAR... 14 4.1 Inleiding... 14 4.2 Algemene eigenschappen van de materie en het deeltjesmodel... 16 4.2.1 Algemene eigenschappen... 16 4.2.2 Deeltjesmodel... 17 4.2.3 Illustratie van het deeltjesmodel... 17 4.3 Optica... 18 4.3.1 Voortplanting van het licht... 18 4.3.2 Beeldvorming bij vlakke spiegels... 19 4.3.3 Beeldvorming bij bolle lenzen... 19 4.3.4 (U) Toepassingen... 20 TWEEDE LEERJAAR... 21 4.4 Krachten... 21 4.5 Arbeid, energie, vermogen... 22 4.6 Druk... 24 4.7 Gaswetten... 24 4.8 Warmte en energie... 25 4.9 Faseovergangen: smelten en stollen... 26 5 MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN... 27 5.1 Inrichting van het lokaal... 27 5.2 Proevenmateriaal... 27 EERSTE LEERJAAR... 27 TWEEDE LEERJAAR... 28 6 EVALUATIE... 28 7 BIBLIOGRAFIE... 30 8 EINDTERMEN... 31 AV Fysica 3 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

1 BEGINSITUATIE De leerlingen zijn 14 à 15 jaar en zitten volop in hun puberteit. Uit hun keuze van de studierichting volgt de samenstelling van de leervakken en het daarbij horend lessenpakket. De inhoudelijke keuzen van de leerinhouden en de wijze waarop deze moeten aangebracht en door de leerlingen verwerkt worden zullen grotendeels de kwaliteit van hun basisvorming bepalen. Alle leerlingen volgen per week minimum 4 uur wiskunde, 1 uur biologie, 1 uur chemie en 1 uur fysica tijdens het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad. Voor deze leerlingen begint hier de systematische studie van het vak fysica. Vanzelfsprekend zal men rekening houden met de voorwetenschappelijke kennis die aanwezig is. De school is immers niet de enige plaats waar kennis wordt verworven. Alle leerlingen hebben in de eerste graad het vak technologische opvoeding gevolgd. Hierin hebben ze op een praktische en technische wijze kennis gemaakt met vaardigheden die betrekking hebben op elektriciteit (elektrische kringloop), mechanica (overbrengingen) en digitale techniek (beslissen met poorten) en met een contextgebonden omschrijving van het begrip energie (technologie thuis). Een aantal leerlingen heeft in het tweede leerjaar van de eerste graad wetenschappelijk werk gevolgd. Het recht en omgekeerd evenredig verband, het tekenen en werken met grafieken en enkele elementaire begrippen in verband met elektriciteit, mechanica en chemie zijn dan reeds gezien. De leerlingen hebben in de eerste graad eveneens biologie gestudeerd. 2 ALGEMENE DOELSTELLINGEN 2.1 Inleiding Uitgangspunt van de basisvorming is, het geheel van kennis, inzichten, vaardigheden en attituden dat in principe door elke leerling via de school kan verworven worden. Zij moet hem aansporen zijn persoonlijkheid harmonisch te ontwikkelen en hem de elementen aanreiken om adequaat, en ook persoonlijk zinvol, in de samenleving te functioneren. Bij het fysicaonderwijs gaat het dus niet alleen om het aanbrengen van fysische kennis en vaardigheden, maar ook om de leerlingen bewust te maken van hun gedrag en het bijbrengen van attituden en de gevolgen daarvan. In die zin zijn natuurwetenschappen in het algemeen en fysica in het bijzonder ook buiten hun specifieke domein, cultuurscheppend en -bepalend. In onze tijd is hun wisselwerking met ethiek en levensbeschouwing zeker aanwezig. Voor zover dit mogelijk en relevant is kunnen zinvragen en ethische vragen aansluitend op het christelijk opvoedingsproject van de school aandacht krijgen. AV Fysica 5 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

Een didactisch proces vertrekt vanuit een zekere concrete beginsituatie. Deze beginsituatie is een gegeven dat onze startpositie bepaalt. Datgene wat we willen bereiken vertolken we als algemene doelstellingen en vaardigheden en vakspecifieke doelstellingen. De algemene doelstellingen en vaardigheden hebben eveneens een subjectief en niet scherp gedefinieerd karakter. Het na te streven beheersingsniveau door de leerlingen van deze algemene doelstellingen en vaardigheden moet bereikt worden bij het beëindigen van het secundair onderwijs. Het bereiken van vakspecifieke doelstellingen is wel objectief beoordeelbaar. Het na te streven eindgedrag met betrekking tot deze doelstellingen moet worden bereikt bij het beëindigen van de tweede graad. De vakspecifieke doelstellingen bepalen in grote mate de leerinhouden. De weg die wordt gevolgd naar de doelstellingen, wordt bepaald door de gebruikte didactische werkvormen. Om na te gaan of de doelstellingen en vaardigheden bereikt zijn en in welke mate ze bereikt zijn, moet er aan evaluatie gedaan worden. Het resultaat van dit evaluatieproces kan terugkoppeling geven naar de doelstellingen, zodat bijsturing mogelijk is. Dit gehele didactische proces wordt omkaderd door randvoorwaarden (uitrusting van het vaklokaal, motivatie en niveau van de leerlingen, ondersteunende kennis van andere leervakken...). 2.2 Algemene doelstellingen en vaardigheden Iemand bereikt Algemene doelstellingen en vaardigheden als hij over een hoeveelheid relevante fysische feitenkennis en vaardigheden beschikt, deze kennis en vaardigheden kan toepassen en daarbij een bepaalde motivatie heeft en normen hanteert. (de nummers tussen haakjes na bepaalde doelstellingen verwijzen naar de gemeenschappelijke eindtermen voor wetenschappen; zie ook punt 4). 2.2.1 Algemene doelstellingen De algemene doelstellingen situeren zich op het vlak van het cognitieve, het affectieve en het psychomotorische domein COGNITIEF De leerlingen verwerven belangrijke natuurkundige feitenkennis in verband met de leerinhouden en inzicht in de natuurwetenschappelijke methode. De leerlingen kunnen:! natuurkundige verschijnselen in het dagelijkse leven met deze feitenkennis beschrijven en eventueel verklaren; (9)! natuurkundige verschijnselen en principes herkennen in (technische) toepassingen in het dagelijkse leven; (15)! de natuurkundige feitenkennis gebruiken om eenvoudige theoretische problemen op te lossen;! uit waarnemingen bij demonstratieproeven en bij fysische verschijnselen in het dagelijkse leven geldige conclusies trekken; (10, 11) AV Fysica 6 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

! hun kennis en inzicht in de natuurwetenschappelijke methode gebruiken om verzamelde gegevens te ordenen volgens gemeenschappelijke eigen kenmerken en analyseren door onderlinge verbanden en mogelijke veralgemeningen op te sporen; (11)! een fysisch model toepassen op nieuwe situaties en via logische redenering komen tot nieuwe kennis; (3)! een gekende hypothese toetsen aan nieuwe waarnemingen of experimenten en eventueel aanvaarden als een nieuw model dat een deel van de werkelijkheid beschrijft. AFFECTIEF Onderwijs in de natuurwetenschappen en in het bijzonder in de fysica richt zich in de eerste plaats op attitudevorming: de leerling maakt zich de wetenschappelijke grondhouding eigen als één van de wezenlijke componenten van het oordelen en handelen van de hedendaagse mens. Het fysicaonderwijs levert een bijdrage tot het objectief en eerlijk leren oordelen en handelen. Daardoor kunnen de leerlingen:! een onpartijdig oordeel vormen;! een eenmaal genomen beslissing herzien als nieuwe gegevens ter beschikking komen die dit noodzakelijk maken; (*27)! kritisch staan ten opzichte van de resultaten die door extrapolatie zijn verkregen; (*27)! met anderen samenwerken, naar andere luisteren en hun mening voor een andere, betere, prijs geven; (*23, *25)! kritisch staan ten opzichte van de resultaten van experimenten in plaats van ze te manipuleren om het verwachte antwoord eruit te krijgen; (*28)! kritisch staan ten opzichte van een geschreven of een gesproken bewering; (*26)! verwondering opbrengen voor de harmonie en de complexiteit die schuilt in fysische verschijnselen. PSYCHOMOTORISCH Het meehelpen bij uitvoeren van demonstratieproeven of het eventueel zelf uitvoeren van eenvoudige experimenten biedt de mogelijkheid tot het ontwikkelen van de motoriek van de leerling. De leerlingen kunnen:! enkele technieken uitvoeren zoals: verwarmen, wegen, meten; (*31)! efficiënt en veilig demonstratie- en practicummateriaal hanteren. (*30) 2.2.2 Vaardigheden Indien we een verschuiving nastreven van fysische kennis als doel naar fysische kennis als gereedschap dan heeft dit zijn consequenties voor de lespraktijk. De leerlingen zullen zich een aantal algemene en vakspecifieke vaardigheden moeten eigen maken waardoor ze in staat zijn om zelfstandiger en efficiënter fysica te leren leren. De ontwikkeling van fysisch inzicht en van vaardigheden rond de natuurwetenschappelijke methode gaan hand in hand. De vaardigheden die hier volgen zijn door de meerderheid van de leerlingen te verwerven tegen het einde van de tweede graad. Ze zullen tijdens de twee leerjaren van de tweede graad geïntegreerd in de leerstof besproken of ingeoefend worden. AV Fysica 7 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

ALGEMENE VAARDIGHEDEN De leerlingen kunnen:! rekenvaardigheden toepassen bij het maken van eenvoudige opdrachten;! schriftelijk en mondeling een wetenschappelijke tekst weergeven in correct Nederlands;! eenvoudige strategieën gebruiken voor het aanleren van nieuwe kennis zoals memoriseren, aantekeningen maken, schematiseren, verbanden leggen...;! op een doordachte wijze een probleem oplossen;! op basis van argumenten tot een eigen standpunt komen;! de maatschappelijke betekenis inschatten van technologische ontwikkelingen, waaronder de moderne informatie- en communicatietechnologie (ICT) als materiële culturele verworvenheid; (20)! eigen werk presenteren;! verschillen in meningen en opvattingen benoemen en hanteren o.a. bij samenwerkend leren of bij een klassengesprek;! door te reflecteren op het eigen functioneren, zicht krijgen op en sturing geven aan het eigen leerproces en het eigen leerproces bewaken. SPECIFIEKE VAARDIGHEDEN De leerlingen kunnen:! fysische informatie in verschillende gegevensbestanden opzoeken, verzamelen en ordenen eventueel met behulp van ICT;! uit informatie, in de vorm van tekst, tekeningen, foto s, tabellen, grafieken en schema s relevante gegevens selecteren;! fysische informatie in de vorm van tabellen omzetten in grafieken en omgekeerd; (11)! een eenvoudig fysisch probleem planmatig onderzoeken;! een bekende relatie tussen fysische grootheden juist gebruiken. Bij de berekening rekening houden met de benaderingsregels. De uitkomst van de berekening van de juiste SI-eenheid voorzien; (*29)! bij de beschrijving van een experiment de benodigdheden en de te verrichten waarnemingen aangeven;! bij het verloop van een demonstratieproef relevante waarnemingen doen. Deze waarnemingen en resultaten vastleggen in woorden, afbeeldingen, tabellen, roosters, diagrammen, grafieken en/of schema s. (11) 3 ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN In aansluiting op de visie van fysica als leervak en door de na te streven algemene en vakspecifieke eindtermen voor de basisvorming door middel van de fysicaleerstof gebeurt er een verschuiving van onderwijzen van fysica naar het meer zelfstandig en actief leren leren. Deze verschuiving heeft natuurlijk gevolgen voor de onderwijspraktijk. AV Fysica 8 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

3.1 Taak van de leraar Leren is de taak van de leerling, de leraar moet er voor zorgen dat dit in optimale omstandigheden gebeurt, dit is zijn verantwoordelijkheid. In het traditionele onderwijs stond de leraar centraal, hij was diegene die onderwees. In een leerlingactief onderwijs is dit een onmogelijke taak, de leraar speelt hier een andere rol. De leraar wordt procesbegeleider binnen een leeromgeving waarvan hij zelf deel uitmaakt. Hij schept een sfeer, een klimaat waarin leerlingen graag en goed werken. De onderwijspraktijk wordt gekenmerkt door een goed evenwicht tussen enerzijds het actief deelnemen aan een onderwijsleergesprek of het zelfstandig werken van leerlingen aan leertaken en het geven van de nodige informatie en instructie door de leraar. De leraar is diegene die voor die werkvormen motiveert en die de motivatie op peil houdt maar er tegelijk over waakt dat sommige leerlingen niet afhaken. Ook binnen het fysicaonderwijs kan dit gerealiseerd worden o.a. bij het uitvoeren van demonstratieproeven (en eventueel leerlingenproeven), het voeren van een actief onderwijsleergesprek en het planmatig leren oplossen van vraagstukken. Een demonstratieproef moet verlopen, langs een reeks vragen, waarop de leerling het antwoord moet vinden door waarnemen en nadenken. Het is een aangewezen middel om leerlingen in denksituaties te plaatsen met behulp van concreet materiaal. Demonstratieproeven krijgen een meerwaarde in zover ze gepaard gaan met het stellen van een reeks vragen. Het is vanzelfsprekend dat er een verticale samenwerking is met de collega s fysica. Er worden horizontale afspraken gemaakt over vaardigheden en leerinhouden die op het snijvlak liggen van twee vakken: met de collega s wiskunde (het tekenen van grafieken, vaardigheden in verband met rekentechnieken,...), met de collega's chemie (beschrijving en toepassen van het deeltjesmodel), met de collega's biologie (beschrijving van het oog), met de collega's technologische opvoeding (begrip energie). 3.2 Werkvormen We pleiten voor een gevarieerde aanbieding van de leerstof zodat we op voorhand geen enkele werkvorm uitsluiten. Er zijn randvoorwaarden zoals de beschikbare lestijd, het vaklokaal, het didactisch materiaal en de hulpmiddelen die mede de gebruikte werkvorm bepalen. Maar leerlingen moeten in de les toch meer doen dan luisteren en noteren. We geven er de voorkeur aan voor die werkvormen te kiezen die het effectief leren in de les bevorderen zoals de directe instructie, het samenwerkend leren, het gesloten of open onderwijsleergesprek, eventueel leerlingenproeven... Een open onderwijsleergesprek is een goed voorbeeld van een interactieve lessituatie onder leiding van de leraar. Door een grotere activiteit van leerlingen is de kans op betrokkenheid groter en worden de denkprocessen gestimuleerd. Bovendien wordt het denkproces zichtbaar gemaakt omdat de leerling zijn denken moet verwoorden. Foute redeneringen, valse voorstellingen, verkeerd woordgebruik kunnen meteen gecorrigeerd en eventueel door een medeleerling aangevuld worden. Daarmee wordt het leren effectiever en kan het ontwikkelen van het denken plaatsvinden. De leerlingen zelf enkele eenvoudige proeven laten uitvoeren verhoogt op verschillende vlakken (ondersteuning theorie, leren gebruiken van materiaal, motiveren van leerlingen, betekenis laten zien van experimentele wetenschap,...) de betrokkenheid van de leerlingen en hun effectief leren. AV Fysica 9 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

Gezien de beperkte tijd (1u/w) voor het afwerken van de opgelegde leerinhouden behoort het toepassen van deze werkvorm tot de pedagogische vrijheid van de leraar. 3.3 De jaarplanning De basisfilosofie bij dit leerplan is een graduele opbouw van de fysica. De leerstof wordt aangepast aan het denkniveau van de leerlingen. Aanvankelijk wordt fysica vooral kwalitatief, beschrijvend benaderd om langzaam over te gaan naar een meer formele fysica. De behandeling van de eenparige beweging en van de gassen biedt mogelijkheden betreffende het maken en interpreteren van grafieken. Voor de behandeling van de gaswetten voert het experimentele de hoofdtoon en sluit de leerstof op een natuurlijke manier aan bij het structuurmodel van het eerste leerjaar. Vanzelfsprekend blijft een eenvoudige mechanica noodzakelijk maar ze blijft beperkt tot de basisbegrippen kracht, snelheid, arbeid, vermogen, energie en behoud van energie. Het afwerken van het leerplan is een dwingende plicht. De als uitbreiding aangeduide leerstofpunten zijn te beschouwen als niet verplicht. De leraar oordeelt, rekening houdend met allerlei factoren, in welke mate hij nog de uitbreidingsleerstof (naar eigen keuze) kan behandelen. Volgende tijdschema s zijn richtlijnen om leraren te helpen bij het opstellen van hun jaarplan. Eerste leerjaar 1 Inleiding 2 Algemene eigenschappen van de materie en het deeltjesmodel! Algemene eigenschappen! Deeltjesmodel! Illustratie van het deeltjesmodel 3 Optica! Voortplanting van licht: schaduwvorming, brekingswetten! Beeldvorming bij vlakke spiegels: weerkaatsingswetten! Beeldvorming bij bolle lenzen! (U) Toepassingen: optische toestellen Aantal uren geïntegreerd in de andere leerinhouden 13 12 Totaal: 25 AV Fysica 10 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

Tweede leerjaar 4 Inleiding 5 Krachten! als oorzaak van vervorming.! kracht en beweging! krachten in evenwicht 6 Arbeid, energie, vermogen 7 Druk 8 Gaswetten 9 Warmte en energie 10 Faseovergangen: smelten en stollen Aantal uren geïntegreerd in de andere leerinhouden 6 6 4 5 2 2 Totaal: 25 3.4 Toepassingen - vraagstukken Wegens tijdgebrek (1 uur/week) zal het probleemoplossend denken of het uitvoeren van opdrachten zich voornamelijk moeten beperken tot het maken van standaardvraagstukken. De leraar die in de lespraktijk optreedt als procesbegeleider en bovendien zorgt voor een experimentele aanpak moet niet in tijdnood komen bij het afwerken van het leerplan. Bij het oplossen van vraagstukken zal het SI- eenhedenstelsel gebruikt worden. Er zijn uiteraard ook niet SI-eenheden die eveneens toegelaten zijn zoals mbar, C,... Voor het correct gebruik van de namen van grootheden en de symbolen ervan, evenals hun eenheden, verwijzen we naar BIN-normen die hieromtrent worden uitgevaardigd. Men kan zich hiervoor wenden tot: BIN, Brabançonnelaan 31, 1040 Brussel. Het inoefenen van rekenvaardigheden in verband met het metriekstelsel staat niet op het programma vermeld. Er wordt verondersteld dat dit tot de parate kennis van de leerlingen behoort. Leraren die vaststellen dat dit niet zo is zullen voor enige herhaling en inoefening moeten zorgen. Met het algemeen in gebruik nemen van de zakrekenmachine voor het verwerken van meetresultaten of bij het oplossen van vraagstukken is het nodig om aandacht te schenken aan het aantal cijfers in het resultaat. Leerlingen moeten met een elementair besef van nauwkeurigheid de resultaten van berekeningen kunnen weergeven. Het toepassen van foutentheorie voor leerlingen in het secundair onderwijs is te omslachtig en te moeilijk. Het werken met beduidende cijfers en de vuistregels die we aanleren voor het berekenen van resultaten bieden hiervoor een eenvoudige en elegante oplossing. De inoefening van de benaderingsregels gebeurt consequent bij alle berekeningen. AV Fysica 11 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

3.5 Contexten In de lessen fysica bestudeert men de natuurverschijnselen meestal in een laboratoriumsituatie. Kortom aan fysica doen is situaties uit de natuur bevragen en beschrijven door regels, die we fysische wetten noemen. Deze fysische wetten hebben voor de leerlingen meestal geen betekenis zonder situaties uit de leefwereld als contexten. Als we deze wetten aanleren zonder ze nadrukkelijk te betrekken op de werkelijkheid bestaat het gevaar dat de leerlingen fysica als een abstracte wetenschap ervaren. Daarnaast kunnen contexten meehelpen om de betekenis van de aangeleerde verschijnselen te illustreren in het dagelijkse leven. Ze kunnen ook de kenmerkende eigenschappen van een begrip op een concrete wijze voorstellen. Het kenmerk van een goede context is dus dat hij functioneel is en aansluit bij de leefwereld van de leerlingen. Om een context succesvol in de klas te gebruiken moet hij aansluiten op het niveau van de leerlingen, de fysische begrippen moeten voor de leerlingen herkenbaar aanwezig zijn en de opbouw van de les moet zodanig zijn dat de leerlingen actief aan de les kunnen deelnemen en hun leerervaringen kunnen uitwisselen. Probleemoplossend werken kan dus ook kwalitatief gebeuren door het stellen van denkvragen bij een relevante context. Spijtig genoeg zal tijdgebrek hier eveneens het gebruik van contexten in de les tot een minimum herleiden. Wel kan men ter afsluiting van een bepaald leerstofonderdeel, een context met bijgevoegde verwerkingsopdrachten als zelfstandige opdracht (huiswerk) meegeven. 3.6 Informatie en communicatietechnologie (ICT) De computer en de nieuwe media (Internet, cd-rom, dvd,...) zijn niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. Ze bieden nieuwe didactische mogelijkheden en in bepaalde gevallen een meerwaarde voor het fysicaonderwijs. Voorbeelden zijn het verwerven en bewerken van numerieke gegevens, het direct beschikbaar zijn van grafieken, het vlug kunnen veranderen van parameters. Er zijn nu reeds heel wat educatieve computerprogramma s beschikbaar. Het VVKSO biedt een aantal computerprogramma s aan zoals het kader labsoft en de basisexperimenten kinematica, gaswetten en warmte. Leraars die in de fysicaklas een computer met interfacekaart, meetpaneel en sensoren ter beschikking hebben, kunnen vanaf het 2de leerjaar van de 2de graad van dit meetapparaat gebruik maken om demonstratieproeven uit te voeren. Bij het opstellen en het uitvoeren van een demonstratieproef moet de aandacht vooral uitgaan naar de fysische aspecten van de proef en niet naar de registratie en de verwerking. Zo kan men door het sturen van de meting de invloed van de verschillende factoren op de meetresultaten op korte tijd onderzoeken. Het zal wellicht nog enkele jaren duren voor er voldoende computers in de klas voor de leerlingen te beschikking zijn. Didactische vernieuwingen zoals het werken met modellen zouden dan in de klaspraktijk een kans moeten krijgen. Het werken met computermodellen en de resultaten vergelijken met resultaten uit experimenten brengt een verbinding tot stand tussen het fysisch fenomeen en hoe men denkt het te kunnen omschrijven. Pakketten die dit toelaten of andere interactieve programma s, creëren een nieuw type leeromgeving. Er kunnen veel meer open vragen worden gesteld, waar de leerling de computer kan inschakelen om het antwoord te vinden. Bij onderzoekend leren zijn contextrijke leersituaties belangrijk. Nieuwe media zoals de cd-rom, kunnen in dit verband realistische beelden van fysische verschijnselen in de klas brengen. Hetgeen hierboven vermeld werd voor de computer, geldt ook in zekere mate voor andere audiovisuele media zoals dvd en video. Vrijwel alle school-tv-programma s evenals een groot aantal instructieve programma s kunnen zinvol in klassituaties aangewend worden. AV Fysica 12 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

Alhoewel videobeelden nooit de werkelijkheid kunnen vervangen, kunnen enkele minuten van een goed videoprogramma soms beter inzicht bijbrengen dan uren frontaal lesgeven, zonder te spreken van de erbij horende tijdwinst. Het gebruik van de retro-projector met goed leesbare of duidelijke transparanten beschouwen we als een verworvenheid. Ieder ICT-middel bezit zijn sterke en minder sterke punten. Het gebruik van het gepaste audiovisueel middel om een verschijnsel te tonen of een bepaald resultaat te bereiken vereist van de leraar een goede kennis, planning, voorbereiding en vaardigheden die nog onvoldoende gewaardeerd worden. Alles willen aanbrengen met de computer of een ander audiovisueel middel gaat eveneens snel vervelen. Er dient toch gewaarschuwd voor overdrijving. 3.7 Veiligheid en milieu-aspecten We leven in een maatschappij die steeds meer de invloed ondergaat van de technologie of de producten die technologie voortbrengt. Deze producten en apparaten houden gevaren in zodat veiligheidsaspecten belangrijk zijn. Aandacht voor veiligheid zou moeten behoren tot de courante burgerzin van elk lid van onze maatschappij. Voor de exacte wetenschappen is er dus een taak weggelegd op dit domein want fysica, chemie en biologie leveren de basiskennis in dit verband. Het fysisch begrippenkader is aanwezig om de leerlingen verantwoorde informatie in verband met veiligheid in de domeinen mechanica, druk, gassen en warmte te geven. Binnen de fysica hanteert men ook allerlei chemische stoffen. Telkens wanneer dit gebeurt wijst men de leerlingen zonodig op allerlei veiligheidsaspecten in verband met het veilig omgaan met stoffen (R- en S- zinnen, een goede etikettering). Het opbergen van de scheikundige producten gebeurt in daartoe aangepaste en af te sluiten kasten. De lessen natuurwetenschappen in het algemeen en fysica in het bijzonder gaan door in een vaklokaal of in een wetenschapslokaal. Binnen het kader van de veiligheid speelt de goede inrichting van het vaklokaal een cruciale rol. Vooral de elektrische installatie en een eventuele gasinstallatie vragen bijzondere aandacht. De elektrische installatie wordt zeker beveiligd met een automatische verliesstroomschakelaar eventueel met noodstop. Veiligheid vereist orde en netheid binnen het vaklokaal. Om de risico s te verkleinen mogen leerlingen zich nooit zonder toezicht in een vaklokaal bevinden. Het preparatielokaal is verboden terrein voor de leerlingen. Als leraar moeten we de leerlingen regelmatig wijzen op milieuaspecten waardoor een milieubewust gedrag wordt bevorderd. Indien een demonstratieproef zich daartoe leent, mag niet worden nagelaten de milieuaspecten aan de orde te stellen. Voorbeelden hiervan zijn: geen overdadig gebruik van chemische stoffen of materialen, zuinig gebruik van energie, beperking van het lawaai, verantwoorde afvalverzameling (chemicaliën, batterijen, papier, eventueel glas,...) enz... AV Fysica 13 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

4 LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN EN PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN 1 In de tweede graad behoren wetenschappen onder één of andere benaming zoals fysica tot de basisvorming van het ASO. De overheid legt de scholen eindtermen op voor de vakken van de basisvorming. Deze eindtermen opgenomen onder rubriek 8, bestaan uit twee delen nl.: Gemeenschappelijke eindtermen voor wetenschappen en Eindtermen fysica. De gemeenschappelijke eindtermen zijn dezelfde voor biologie, chemie, fysica en natuurwetenschappen en worden daarom in onderlinge afspraak verdeeld over de drie vakken. Ze moeten samen met de eindtermen fysica voor de tweede graad door de meerderheid van de leerlingen worden gerealiseerd op het einde van de tweede graad. De algemene en de fysica eindtermen zijn daarom in de algemene doelstellingen en vaardigheden en in de leerplandoelstellingen van het leerplan opgenomen. Er wordt naar verwezen met de nummers achter de doelstelling bv. (1) voor een gemeenschappelijke eindterm en bv. (F 1) voor een vakspecifieke eindterm. De leerplancommissie heeft naast de eindtermen nog andere leerplandoelstellingen geformuleerd, die eveneens moeten worden bereikt door de meerderheid van de leerlingen. De attitudinale eindtermen aangegeven met bv. (*22) moeten door alle leerlingen worden nagestreefd. Ze worden op dezelfde wijze gemerkt bij de doelstellingen in het leerplan. EERSTE LEERJAAR 4.1 Inleiding LEERPLANDOELSTELLINGEN 1 Het onderscheid aangeven tussen de begrippen grootheid' en eenheid. (F 1) LEERINHOUDEN Grootheden, eenheden, meettoestellen voor lengte, massa, tijd, temperatuur 2 De SI-eenheden samen met de meest gebruikte veelvouden en delen van de aan gebrachte grootheden aangeven, omzetten en gebruiken. (F 1, F 5) 3 De meetapparatuur gebruiken om lengte, massa, tijd en temperatuur te meten. (F 4) 4 Meetresultaten op een correcte wijze noteren en rekening houdend met de nauwkeurigheid van de metingen. (F3,F5,*29) Metingen in verband met lengte massa, tijd, en temperatuur. Meetnauwkeurigheid:! rechtstreekse metingen! werken met beduidende cijfers! berekeningen met meetresultaten 5 De grootteorde van fysische grootheden aangeven. (F 3) 1 Zie ook 8 Eindtermen AV Fysica 14 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

6 Meetresultaten grafisch voorstellen en ondanks meetfouten het verloop van de grafiek inschatten. (7, 10, 11) Grafische voorstellingen, rechtevenredigheid. 7 Recht evenredige verbanden herkennen vanuit grafieken en het functievoorschrift aangeven. (11) PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN De inleiding van het programma eerste leerjaar van de tweede graad wordt niet beschouwd als een losstaand geheel. Ze dient geïntegreerd gegeven te worden samen met de grootheden massa, volume en dichtheid (massadichtheid). Men moet er rekening mee houden dat dit voor vele leerlingen een eerste kennismaking is met fysica en met de natuurwetenschappelijke methode. In de aanvangsfase moet dan ook de nadruk gelegd worden op het nauwkeurig aanwenden van het benoemen van begrippen (correcte terminologie), symbolen en meetmethoden. Tijdens het uitvoeren van demonstratieproeven zal men de aandacht vestigen op het zorgvuldig en het nauwkeurig uitvoeren van metingen. Voor de nauwkeurigheid bij het meten is gekozen voor een eenvoudig systeem, namelijk het werken met beduidende cijfers. Een beduidend cijfer' is een cijfer dat betekenis heeft in verband met de nauwkeurigheid. Voor een rechtstreekse meting wordt de nauwkeurigheid van het resultaat bepaald door de schaalverdeling van het gebruikte meettoestel en dit beïnvloedt eveneens het aantal beduidende cijfers in het resultaat. Bij een onrechtstreekse meting of bij berekeningen (som of verschil en product of quotiënt) bestaan er vuistregels. Het is niet de bedoeling in verband met nauwkeurigheid foutentheorie te behandelen. Wij wijzen uitdrukkelijk op het belang van het gebruik van grafieken. De procedure hierbij verloopt als volgt: Uit het experiment volgen meetresultaten die in een tabel geplaatst worden. Met deze meetresultaten (getallenkoppels) wordt een grafiek getekend. We tekenen twee lijnen (assen) loodrecht op elkaar, die benoemd worden (grootheid, eenheid): de onafhankelijke grootheid horizontaal en de afhankelijke grootheid verticaal. Kies een schaal in functie van de grootte van de grootste meetresultaten, geef duidelijk de meetpunten aan door een stip of kruisje (geen ophaallijnen). Men vestigt de aandacht op het tekenen van de eenvoudigste vloeiende lijn (Kijk vooraf scherend over het blad). Er kunnen meetpunten liggen boven en onder de lijn wat voor leerlingen soms onbegrijpelijk is en totaal verschillend van wat ze in de wiskunde doen. In het eerste leerjaar van de tweede graad blijft het functievoorschrift van een fysische relatie beperkt tot recht evenredig verband (grafisch: de rechte door de oorsprong). Omgekeerd volgt uit de voorstelling van de rechte door de oorsprong dat er twee constante quotiënten zijn: y x = cste = cste. x y De constanten zijn elkaars omgekeerde. Eens één constante gekend, kent men ook de andere. Nadien volgt het vaststellen van de fysische betekenis van de constanten en het aangeven van de eenheden. AV Fysica 15 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

Wij vestigen extra aandacht op het feit dat men in de wiskunde met getallen werkt terwijl men in de fysica omgaat met grootheden. Grootheden zijn bepaald door een (maat)getal en een eenheid. Dat is trouwens één van de belangrijkste redenen waarom de leerling dikwijls niet in staat is de gekende wiskundige kennis in het leervak fysica toe te passen. 4.2 Algemene eigenschappen van de materie en het deeltjesmodel 4.2.1 Algemene eigenschappen LEERPLANDOELSTELLINGEN 8 Beschrijven hoe de relatie tussen massa, volume en dichtheid experimenteel bepaald wordt en de formulevorm die deze relatie weergeeft voor het oplossen van standaardproblemen gebruiken. (F 1, F 3, F 4, F 5, F 6, F 26) 9 De aggregatietoestanden waarin een stof kan voorkomen benoemen en toelichten aan de hand van uitwendig waarneembare kenmerken (vorm, volume) (F 1) LEERINHOUDEN Massa, volume, dichtheid (massadichtheid) Aggregatietoestanden Faseovergangen 10 De verschillende faseovergangen benoemen en de faseovergangen onder invloed van toevoer of afvoer van warmte toelichten. (F 25) PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Het begrip dichtheid zal men niet alleen behandelen bij vaste stoffen en vloeistoffen maar ook bij gassen. Hier kan een inspanning worden geleverd om de leerlingen de dichtheid van een vaste stof zelf te laten bepalen. Dit is trouwens een goede gelegenheid om geïntegreerd bepaalde meettoestellen te leren gebruiken. In de ogen van leerlingen is lucht niets. Het is dus belangrijk dat men via een demonstratieproef de leerlingen laat vaststellen of aantoont dat lucht (een gasmengsel) een massa heeft en dus ook een massadichtheid. Bij de faseovergangen zal het nodig zijn het begrip temperatuur in te voeren. Het is de bedoeling bij de faseovergangen de grafieken van de temperatuur in functie van de tijd te tekenen. Bij het verdampen beperkt men zich tot het verdampen binnen in de vloeistof (het koken). Het verdampen aan het vrije vloeistofoppervlak komt best aan bod bij de toetsing van het deeltjesmodel. AV Fysica 16 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

4.2.2 Deeltjesmodel LEERPLANDOELSTELLINGEN 11 Een fysisch model van de structuur van de materie omschrijven en met behulp van dit model de verschillende fasen en faseovergangen verklaren. (F 25) LEERINHOUDEN Deeltjesmodel van de materie PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Het deeltjesmodel wordt gegeven en met behulp van het deeltjesmodel worden de verschillende fasen of aggregatietoestanden en de faseovergangen bij het toevoeren van warmte verklaard. Men moet er zich van bewust zijn dat het deeltjesmodel ook aan bod komt in de lessen chemie (vakoverschrijdende samenwerking). Men moet de leerlingen er op wijzen dat het gaat om een model m.a.w. een vereenvoudigde voorstelling van de werkelijkheid die indien nodig later kan bijgestuurd of verruimd worden. 4.2.3 Illustratie van het deeltjesmodel LEERPLANDOELSTELLINGEN 12 Met behulp van het deeltjesmodel een aantal fysische fenomenen zoals deelbaarheid, vervormbaarheid, cohesie en adhesie, diffusie, Brownse beweging. voorspellen of verklaren. (3, 10) LEERINHOUDEN Deelbaarheid (oplosbaarheid) Diffusie (met invloed van de temperatuur) Cohesie en adhesie (aggregatietoestanden), Brownse beweging Ruimtelijk aspect van de materie (poreusheid, ondoordringbaarheid) PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Het gebruik van het deeltjesmodel wordt (naast de verklaring voor de faseovergangen) geïllustreerd door een aantal verschijnselen te demonstreren en te verklaren onder andere cohesie en adhesie, deelbaarheid, vervormbaarheid, diffusie, de Brownse beweging... Bij cohesie en adhesie maakt men gebruik van het intuïtief krachtbegrip. Bij deelbaarheid van de stof kan oplosbaarheid aan bod komen. Hierbij kan ook uitzetting, capillariteit, en de verdamping aan het vrije vloeistofoppervlak behandeld worden. Het ruimtelijk aspect is een macroscopisch verschijnsel in tegenstelling tot bijvoorbeeld adhesie- en cohesiekrachten. AV Fysica 17 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

4.3 Optica Het gedeelte optica is toegespitst op de beeldvorming. Na wat inleidende begrippen volgt het brekingsverschijnsel. Het is niet de bedoeling in dit verband de brekingsindex te behandelen. 4.3.1 Voortplanting van het licht LEERPLANDOELSTELLINGEN 12 De begrippen lichtbron en donker lichaam omschrijven. LEERINHOUDEN Inleidende begrippen 13 Het onderscheid maken tussen ondoorschijnende, doorschijnende en doorzichtige voorwerpen. 14 De drie soorten lichtbundels herkennen, benoemen en tekenen. 15 Aantonen en illustreren dat licht zich rechtlijnig in een homogeen midden voortplant. 16 De schaduwvorming verklaren als gevolg van de rechtlijnige voortplanting van het licht in een homogeen midden. 17 De brekingswetten en enkele eenvoudige toepassingen omschrijven. Rechtlijnige voortplanting van het licht in een homogeen midden. Toepassing: schaduwvorming zoals maanfasen, zons(aards)- en maansverduistering. Breking van het licht bij overgang tussen twee verschillende homogene middens. PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Leerlingen moeten ervaren dat ze een voorwerp zien wanneer er licht van dat voorwerp in hun oog komt. Het voorwerp zal daarvoor zelf licht moeten geven of het zal het licht van een lichtbron weerkaatsen. Leerlingen moeten daarvoor weten dat licht zich vanuit een lichtbron rechtlijnig in stralenbundels door de ruimte uitbreidt. De rechtlijnige voortplanting van het licht in een homogeen midden geeft de mogelijkheid de basisbegrippen die hierbij een rol spelen te behandelen: lichtbron, donkere lichamen, lichtbundel, lichtstraal, schaduwvorming. De brekingswetten worden kwalitatief en niet kwantitatief behandeld. AV Fysica 18 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

4.3.2 Beeldvorming bij vlakke spiegels LEERPLANDOELSTELLINGEN 18 Beschrijven hoe een lichtstraal door een vlakke spiegel wordt weerkaatst en weerkaatsingswetten afleiden. 19 Aantonen en illustreren hoe bij vlakke spiegels de stralengang (constructies) toelaat om de beeldvorming te voorspellen. 20 De weerkaatsingswetten toepassen bij het bepalen van het gezichtsveld van een vlakke spiegel. LEERINHOUDEN Vlakke spiegels Beeldvorming bij vlakke spiegels. Gezichtsveld PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Bij de vlakke spiegel stelt men de weerkaatsingswetten op. De vlakke spiegel wordt eveneens gebruikt om de begrippen voorwerp en beeld toe te lichten. Men beperkt zich tot reële voorwerpen en concrete situaties. Bij een vlakke spiegel ligt het beeld niet op maar achter de spiegel. Sommige leerlingen denken dat alleen spiegels licht weerkaatsen, andere voorwerpen doen dat echter ook. Verstrooiing van het licht of diffuse weerkaatsing kan gedemonstreerd worden met proeven waarbij rook of krijtstof in een lichtbundel wordt geblazen. De reflector is hiervan een mooie toepassing. 4.3.3 Beeldvorming bij bolle lenzen LEERPLANDOELSTELLINGEN 21 Uitgaande van een reëel voorwerp bij een bolle lens het beeld construeren door gebruik te maken van de karakteristieke stralen. LEERINHOUDEN Bolle lenzen en beeldvorming bij bolle lenzen. PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Bij de beeldconstructies bij bolle lenzen maakt men gebruik van de zogenaamde constructiestralen. Dit heeft dikwijls tot gevolg dat leerlingen denken dat er alleen karakteristieke stralen bestaan. Bij constructies zal men ook willekeurige stralen laten tekenen. Ook zal men bij de beeldvorming bij lenzen benadrukken dat alle stralen die van één voorwerpspunt vertrekken na breking door de lens reëel of virtueel samenkomen in één beeldpunt. De lenzenformules worden buiten beschouwing gelaten. AV Fysica 19 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

4.3.4 (U) Toepassingen LEERPLANDOELSTELLINGEN 22 Beeldvorming toepassen bij het oog: bijziend, verziend, accommodatie. 23 Beschrijven op welke wijze beeldvorming plaatsvindt met een optisch toestel zoals: loep, dia- en overheadprojector, fototoestel... LEERINHOUDEN Werking van het oog Studie van een optisch toestel naar keuze PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN De overheadprojector is door zijn formaat en zijn sterke lamp een uiterst geschikt optisch toestel voor het uitvoeren van een demonstratieproef. Gebruik een doorzichtige lat als voorwerp om af te beelden, de vergroting is dan door iedereen te zien. AV Fysica 20 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

TWEEDE LEERJAAR In het tweede leerjaar van de tweede graad wordt op het vlak van de nauwkeurigheid het werken met beduidende cijfers in een meetresultaat en het toepassen in bewerkingen verder geïntegreerd en ingeoefend. Het gebruik van grafieken wordt uitgebreid tot het omgekeerd evenredig verband (hyperbool) en de rechte niet door de oorsprong. 4.4 Krachten LEERPLANDOELSTELLINGEN 24 Een kracht als oorzaak van vervorming van een voorwerp herkennen. (F 9) 25 Het belang van het vectorieel karakter van een kracht toelichten. (F 1, F 10) 26 Een kracht als oorzaak van vervorming in een concrete situatie herkennen. (F 8) LEERINHOUDEN Kracht als oorzaak van vervorming Vectoriële voorstelling van een kracht Eenheid van kracht Veerkracht: wet van Hooke, grafische voorstelling Meten van krachten: dynamometer 27 De vervorming van een volkomen elastisch systeem uitdrukken in termen van de uitgeoefende kracht, dit verband grafisch voorstellen en met een voorbeeld illustreren. (F 1, F 2, F 12, 11) 28 Een kracht als oorzaak van een verandering van de bewegingstoestand van een voorwerp herkennen. (F 9) 29 De zwaartekracht op een massa beschrijven en de zwaarteveldsterkte formuleren. (11) 30 Voorbeelden van verschillende soorten krachten en toepassingen ervan noemen. (F 13) 31 Krachten volgens dezelfde richting en werklijn samenstellen. (F 11) 32 Voor een eenparige rechtlijnige beweging de snelheid berekenen en deze beweging grafisch voorstellen. (F 1, F 4, F 15, 11) Kracht als oorzaak van de verandering van de bewegingstoestand Zwaartekracht, zwaarteveldsterkte Voorbeelden van krachten Krachten in evenwicht (F res = 0) inwerkend op een voorwerp Gevolgen: rust of eenparig rechtlijnige beweging Begrip snelheid, grafische voorstellingen: x(t)- en v(t)-diagram Standaardopgaven AV Fysica 21 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

33 Voor een rechtlijnige beweging de verandering van snelheid omschrijven. (F 16) Verandering van snelheid PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Het gedeelte krachten is voor sommigen een eerste confrontatie met dit moeilijk begrip. We brengen het begrip kracht aan via zijn statische en dynamische omschrijving nl. als oorzaak voor de vervorming van een star lichaam en als oorzaak voor de snelheidsverandering van een voorwerp. Indien de kracht of de resultante van de krachten op een lichaam nul is zal het in rust zijn of geen snelheidsverandering of richtingsverandering ondergaan met andere woorden een eenparige rechtlijnige beweging (ERB) uitvoeren. Bij het behandelen van de ERB definiëren we het begrip snelheid, de gemiddelde snelheid en de ogenblikkelijke snelheid zijn bij deze beweging aan elkaar gelijk. Voor het meten van een kracht gebruiken we de dynamometer als black box. De eenheid newton (N) wordt dus zonder meer gegeven. De zwaartekracht is een veldkracht omdat er krachtwerking is op afstand (zonder materieel contact). Deze veldkracht is er de oorzaak van dat de voorwerpen die niet meer ondersteund worden vallen (veranderen van de bewegingstoestand, veranderen van de snelheid). Met de dynamometer kan men aantonen dat de zwaartekracht op een voorwerp recht evenredig is met de massa van het voorwerp. De waarde van het constant quotiënt karakteriseert de sterkte m van het krachtveld. Deze constante (evenredigheidsfactor) wordt voorgesteld door g (F z = m.g). De eenheid van g is newton per kilogram. g wordt veldsterkte of zwaarteveldsterkte genoemd. Men spreekt hier niet van valversnelling omdat versnelling nog niet bekend is, men zal dan ook de eenheid m/s² niet vermelden. F z 4.5 Arbeid, energie, vermogen LEERPLANDOELSTELLINGEN 34 De begrippen arbeid, energie en vermogen omschrijven, hun onderlinge relatie aan geven en in concrete situaties correct gebruiken. (F 1, F 17) LEERINHOUDEN Arbeid geleverd door een constante kracht Vermogen Standaardopgaven 35 De arbeid berekenen bij een constante kracht die evenwijdig is met de verplaatsing. (F 1, F 18) 36 Mechanische energie en andere energievormen herkennen en aangeven in concrete situaties. (F 20) Energie, energievormen AV Fysica 22 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

37 Van enkele milieu-effecten die het gevolg zijn van energieproductie de daaraan verbonden ethische en maatschappelijke problemen aangeven. (21) 38 De gravitatie-potentiële energie bij het aardoppervlak, elastische potentiële energie en de kinetische energie van een voorwerp berekenen. (F 1, F 19) 39 In concrete gevallen omzettingen van energie beschrijven en het rendement berekenen. (F 1, F 21) Standaardopgaven in verband met mechanische energie Omzettingen van energie Rendement Beginsel van behoud van energie 40 Het beginsel van behoud van energie algemeen formuleren en illustreren met concrete voorbeelden. (F 22) PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN De bedoeling van het leerstofgeheel arbeid, energie en vermogen is te beschikken over een elementaire kennis van mechanica. Arbeid verrichten heeft in het dagelijks taalgebruik te maken met een nuttige activiteit waarvoor je een inspanning moet doen. Aan de leerlingen moet worden bijgebracht dat het begrip arbeid in de fysica iets anders betekent dan in het dagelijks leven. In fysica is beweging en een krachtcomponent in de richting van de beweging nodig om arbeid te hebben. De relatie tussen arbeid, kracht en verplaatsing, wordt hier gegeven in zijn eenvoudigste vorm. Bij het begrip vermogen zal men de leerlingen attent maken op het feit dat deze grootheid werd ingevoerd om arbeidsprestaties te vergelijken. Dan wordt duidelijk waarom vermogen gedefinieerd is als arbeid per tijd. Bij een eerste kennismaking met het begrip energie moet het de leerling duidelijk worden gemaakt welke belangrijke rol het begrip energie speelt in allerlei fysische verschijnselen. Iemand of iets dat arbeid kan verrichten bezit energie en omgekeerd. Verschillende verschijningsvormen van energie, zoals bewegingsenergie, gravitatie-potentiële energie, chemische energie, warmtehoeveelheid, elektrische energie... moeten bondig worden besproken en met voorbeelden geïllustreerd. Het is niet de bedoeling de formules voor de mechanische energie af te leiden, ze mogen gewoon worden geponeerd. Hoewel het afleiden voor potentiële gravitatieenergie en potentiële elastische energie op een eenvoudige manier kan gebeuren. Voor de kinetische energie kan men de leerlingen intuïtief bijbrengen dat de snelheid en de massa van het lichaam een rol spelen. Men zal de leerlingen bijbrengen dat bij het verrichten van arbeid een bepaalde energiesoort wordt omgezet in een andere. Het beginsel van behoud van energie wordt als een beginsel (axioma) aangebracht. Men zal benadrukken dat men niet bewijst maar illustreert, zoals bv. een heen en weer slingerende en/of trillende massa die nooit hoger komt dan de hoogte waarop ze werd losgelaten. AV Fysica 23 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

4.6 Druk LEERPLANDOELSTELLINGEN 41 Het begrip druk afleiden uit kracht en oppervlakte en de grootte ervan berekenen. (F 1, F 6, F 14) 42 Het beginsel van Pascal formuleren en praktische toepassingen verklaren. (15) 43 Druk in een vloeistof verklaren en de grootte ervan berekenen. (F 1, F 2, F 27) 44 Met behulp van het deeltjesmodel de druk van een gas verklaren (F 4, F 25, 9) LEERINHOUDEN Begrip druk: p = F/A Standaardopgaven Druk op vloeistoffen: beginsel van Pascal en praktische toepassingen Druk in vloeistoffen (U) verbonden vaten, wet van Archimedes Standaardopgaven Druk in gassen, luchtdruk, meten van drukken PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Dikwijls gebruikt men in de spreektaal de woorden kracht en druk door elkaar. Druk hier eens op zeggen we als we willen dat iemand iets met kracht op zijn plaats houdt. Daarom is het goed deze leerinhoud te beginnen met enkele concrete voorbeelden die het onderscheid tussen de begrippen kracht en druk duidelijk maken. Na de afleiding van de SI-eenheden, kan men tevens het verband leggen met bar en mbar die nog als meeteenheden op heel wat manometers voorkomen. We kunnen onder andere een afgesloten meetspuit gebruiken om het bestaan van de luchtdruk aan te tonen en eventueel te berekenen. De verbonden vaten en de wet van Archimedes staan in uitbreiding en kunnen dus bij gebrek aan tijd weggelaten worden. 4.7 Gaswetten LEERPLANDOELSTELLINGEN 45 Het verband tussen de toestandsfactoren druk, volume en temperatuur van een hoeveelheid gas aangeven en grafisch het verband tussen twee toestandsfactoren weergeven. (F 2, F 29, 7, 9) LEERINHOUDEN Wet van Boyle-Mariotte Volumewet en drukwet van Gay-Lussac Absoluut nulpunt Kelvintemperatuur Algemene ideale gaswet 46 Voor een gas de kinetische opvatting van het begrip temperatuur beschrijven en in verband brengen met het absolute nulpunt. (F 28) AV Fysica 24 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN De gaswetten worden met behulp van demonstratieproeven experimenteel afgeleid. (Eventueel kan er één afgeleid worden als leerlingenproef). Bij de volumewet en de drukwet van Gay-Lussac kan één van de twee naar analogie behandeld worden. Bij de gaswetten mag men niet vergeten de geldigheidsvoorwaarden te vermelden bijvoorbeeld bij de wet van Boyle moet de temperatuur constant blijven en mag geen gas weglekken (m en T constant). De meetresultaten worden grafisch weergegeven en zo komt men tot een kwalitatief verband tussen de grootheden (wet). Het leren omgaan met grafieken krijgt hier volop kansen. Men krijgt de gelegenheid twee nieuwe grafische voorstellingen te behandelen, namelijk de hyperbool bij de wet van Boyle- Mariotte en de rechte niet door de oorsprong, bij de wet van Gay-Lussac. Bij de wet van Boyle-Mariotte zal men nagaan waarvan de waarde van de constante kan afhangen. De wet van Gay-Lussac geeft hier een lineair verband weer van de vorm p= a.t +b. Men gaat na wat de betekenis van de constanten a en b is. De wet van Gay-Lussac is bijzonder interessant om aan te tonen hoe men met een eenvoudig experiment tot een belangrijk inzicht kan komen in verband met het absolute nulpunt. Men zal het ideaal gasmodel invoeren (zie ook het eerste leerjaar van de tweede graad!) dat hier als voorwaarde dient om de extrapolatie te mogen uitvoeren. Men kan de ligging van het absoluut nulpunt uit de meetresultaten afleiden, hierbij rekening houdend met de nauwkeurigheid. Door het invoeren van de kelvinschaal krijgen de wetten van Gay-Lussac een meer eenvoudige vorm. De grafiek wordt een rechte door de oorsprong en het wiskundig verband is dus het recht evenredig verband. Bij de drie gaswetten benadrukt men het feit dat het gaat om isotherme, isobare en isochore processen. Een proces is een overgang van de ene toestand naar de andere. In een grafische voorstelling wordt een toestand voorgesteld door een punt, en een proces door een lijn. De leerlingen moeten inzien dat de drie bovengenoemde processen bijzondere gevallen zijn. De drie gaswetten worden dan samengevoegd tot de algemene ideale gasvergelijking. 4.8 Warmte en energie LEERPLANDOELSTELLINGEN 47 De begrippen warmtecapaciteit en soortelijke warmtecapaciteit kwalitatief gebruiken. (F 1, F 24) 48 Met het deeltjesmodel van de materie het begrip inwendige energie uitleggen en de gevolgen beschrijven als er warmte-uitwisseling optreedt. (F 23) LEERINHOUDEN Warmtehoeveelheid Standaardopgaven Inwendige energie en warmte AV Fysica 25 Alle studierichtingen (behalve Wetenschappen)