VERSLAG SKML, sectie IMCD, KWALITEITSCONTROLE Leukemie/lymfoom typering NAJAAR 2014 Aan de 55e rondzending namen 62 laboratoria deel. Op volgorde van plaatsnaam betrof dit de volgende instituten: Aalst: OLVkliniek, Alg.Stedelijk ZH; Alkmaar: MC Alkmaar; Amersfoort: Meander MC; Amsterdam: AMC, VUMC, OLVG, St. Lucas Andreas ZH, Slotervaart ZH, Ned. Kanker Instituut/AvL, Sanquin Diagnostiek; Antwerpen: ZNA Middelheim; Apeldoorn: Gelre ZH; Arnhem: ZH Rijnstate; Breda: Amphia ZH; Brugge: AZ St. Jan; Brussel: UZ Brussel, CU St. Luc, St. Pieters ZH; Delft: Reinier de Graaf Groep; Den Bosch: Jeroen Bosch ZH; Den Haag: Haga ZH, SKION; ZH Bronovo; Deventer: Deventer ZH; Doetichem: Slingeland ZH; Dordrecht: A. Schweitzer ZH; Ede: ZH Gelderse Vallei; Edegem: UZ Antwerpen; Eindhoven: Catherina ZH; Enschede: Medlon; Gent: UZ Gent; Gouda: Groene Hart Ziekenhuis Bleuland; Groningen: UMCG; Haine-Saint-Paul: Hôpital de Jolimont; Hasselt: VZW Jessa ZH; Heerlen: Atrium MC; Hoofddorp: ATAL Medial; Kortrijk: AZ Groeninge; Leeuwarden: Stichting KCL; Leiden: LUMC; Leuven: UZ Leuven; Maastricht: MUMC; Nieuwegein: St. Antonius ZH; Nijmegen: Canisius Wilhelmina ZH, UMC St. Radboud; Roermond: Laurentius ZH; Roeselare: AZ Delta; Ronse: AZ Zusters van Barmhartigheid; Roosendaal: Franciscus ZH; Rotterdam: Erasmus MC, St. Franciscus GH, Maasstad ZH; Sittard: Orbis MC; Tilburg: St. Elisabeth ZH/Tweesteden ZH; Turnhout: AZ Turnhout; Utrecht: Diaconessenhuis; UMCU; Veldhoven: Maxima MC; Vlissingen: Adm. de Ruyter ZH; Wilrijk: St. AugustinusZH/St. Vincentius ZH; Zwolle: Isala klinieken. WOORD VOORAF: 1. Verzending van de monsters: De verzending van de testmonsters (verse bloedmonsters) wordt verzorgd door door E. Marijt, LUMC. 2. Rapportageformulier in Qbase: De rapportage van de rondzendingen dient via Qbase verzorgd te worden Dit houdt in dat, naast een automatisering van de uitslagverwerking, de terugrapportage binnen de gestelde deadline verricht moet zijn. Indien dit niet het geval is wordt de uitslag niet in de beoordeling meegenomen. Dit houdt ook in dat er geen invoerfouten gemaakt kunnen worden bij het verwerken van de resultaten. 3. Beoordeling van de resultaten: a. Niet alleen de analyse van de afwijkende populatie(s) wordt beoordeeld maar ook de evaluatie van de totale celpopulatie waarin de afwijkende populatie zich bevindt. Er wordt beoordeeld 1. of de samenstelling totaal ±100% is en 2. of de percentages van de subpopulaties juist zijn. Wanneer klonale B-cellen aantoonbaar zijn, dienen deze onder het kopje afwijkende populatie vermeld te worden. Eventueel nog aanwezige polyklonale B-cellen kunnen onder het kopje B-cellen vermeld worden. Zijn er géén polyklonale B-cellen meer aanwezig, dan dient er onder het kopje B-cellen 0% ingevuld te worden. Blastaire cellen en plasmacellen komen normaal gesproken niet voor in perifeer bloed. Wanneer deze cellen wel aanwezig zijn, dan maken zij meestal deel uit van de afwijkende populatie en dienen dan ook te worden vermeld onder dit kopje. De totale immunologische differentiatie moet ±100% zijn. In Qbase wordt aangegeven wanneer deze limiet (±10%) gehaald is. b. De panels van MoAbs die minimaal toegepast dienen te worden voor het aantonen van bepaalde differentiatiestadia (zie www.cytometrie.nl) worden bij de beoordeling als leidraad gehanteerd c. Bij de afwijkende populatie worden alle merkers beoordeeld, maar alleen de verplichte merkers worden in de score betrokken. De overige merkers worden ook in de rapportage weergegeven. d. De fluorescentie intensiteit wordt in toenemende mate belangrijk voor de interpretatie van de flowcytometrische analyse. Daarom heeft de NCcie aanvullende richtlijnen opgesteld voor de panels van MoAbs die minimaal toegepast dienen te worden voor het aantonen van bepaalde differentiatiestadia. Hierin zijn de intensiteiten, die gerapporteerd dienen te worden gemerkt. Deze staan ter inzage op de website (www.cytometrie.nl). De IF-expressie van merkers wordt wel geënquêteerd maar nog niet in de beoordeling betrokken. e. De WHO-klassificering is leidend in de beoordeling van de postanalytische fase. De nomenclatuurcommissie heeft richtlijnen gepubliceerd voor deze beoordeling die gebaseerd zijn op de - 1 -
WHO-klassificering 2008. Op de website staat een overzicht van de WHO-naamgeving. De postanalytische fase is opgedeeld in twee conclusies: een eerste algemene conclusie en een tweede meer uitdagende conclusie waarbij een entiteit aangegeven kan worden waar het gevonden fenotype bij gezien kan worden. In het overzicht van de WHO-naamgeving is aangegeven welke entiteiten mogen worden gegeven in beide conclusievelden. f. De NCcie behoudt zich het recht voor om in specifieke gevallen van deze regels af te wijken, met duidelijke vermelding van de daarvoor gebruikte argumenten. 4. het Scoringssysteem: In 2013 is begonnen het SIHON scoringssysteem (zie www.cytometrie.nl) te vervangen door het MUSE systeem. De verschillende fases uit het SIHON scoringssysteem (preanalytische, analytische en postanalytische fase) zijn af te leiden uit de waarden % gerapporteerd en de score ten opzichte van de MAP. In de kwaliteitsrondes van 2014 zal de conclusie apart beoordeeld en gerapporteerd worden. Wanneer alle markers ingezet zijn volgens het van toepassing zijnde minimale panel dan geeft dit een percentage gerapporteerd van 100%. Bij de beoordeling van de analytische fase wordt voor de merkers uit de minimale panels gebruik gemaakt van expertwaardes, in MUSE aangegeven als superscript E. Deze expertwaarde wordt vastgesteld op basis van de consensus waarde van de referentielaboratoria (labs die deel uitmaken van de NCcie). Indien er binnen deze groep geen consensus is, dan wordt het gemiddelde bepaald van de totale groep deelnemers en gebruikt als expertwaarde. Resultaten die binnen 5% van deze expertwaarde liggen krijgen 2 punten; resultaten die binnen 11,25% van de expertwaarde liggen krijgen 1 punt, overige waarden 0 punten. Bijvoorbeeld expertwaarde 40%, 2 punt bij resultaat tussen 35 en 45%, 1 punt bij resultaat tussen 28.75 en 51.25%. Ook resultaten waarvan minder dan 75% van de deelnemers een zelfde resultaat rapporteert (de heterogene resultaten) worden op deze strenge wijze beoordeeld. Er kan voor worden gekozen om de merker in MUSE niet te beoordelen maar dan kan ook niet worden beoordeeld of de verplichte merker ingezet is. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om in plaats van een exacte waarde een range aan te geven waarbinnen een resultaat mag vallen. In dat geval worden meer resultaten goedgekeurd, maar is ook niet duidelijk dat de resultaten sterk verschillen. Gerapporteerde merkers die geen onderdeel uitmaken van de minimale panels worden niet beoordeeld. Wel wordt in het MUSE rapport een groepsgemiddelde aangegeven. Deze waarden krijgen een superscript M. Een score die overeenkomt met de MAP is vergelijkbaar met de A score uit het SIHON scoringssysteem. Een vergelijking met een B- of C-score is moeilijker te trekken omdat in MUSE andere criteria worden aangehouden. In de beoordeling van de postanalytische fase moet de conclusie gefundeerd zijn. In die gevallen waarin de deelnemer duidelijk op onjuiste gronden een conclusie gegeven heeft wordt dit fout gerekend en worden 0 punten toegekend. Wanneer wel materiaal ontvangen is maar geen resultaten worden gerapporteerd, wordt een rapport gegenereerd met alleen de expertwaarden. 5. Nabespreking van de resultaten van de rondzendingen: De SKML sectie IMCD hanteert sinds juni 2007 een vorm van nabesprekingen van de leukemie/lymfoom typeringen waarin de deelnemers aan de hand van een aantal tevoren gestelde vragen de rondzendingen kunnen bediscussiëren. Voor een optimale en interactieve participatie van de deelnemers worden een aantal specifieke probleemstellingen, die geformuleerd zijn aan de hand van de beoordelingen van de rondzendingen of die van algemene aard (± 6 vragen) zijn, in een negental groepen ter discussie gesteld voorafgaande aan de uitreiking van de resultaten van de rondzendingen. - 2 -
Voor de discussie op 19 november2014 heeft de NCcie de volgende vragen opgesteld. Cursief worden de resultaten van de groepsdiscussie weergegeven. Algemeen Sinds december 2013 staan op de website van zowel de SKML als van de NVC richtlijnen voor de beoordeling van positiviteit. - Bent U bekend met deze richtlijnen? Ja, de meeste mensen zijn bekend met deze richtlijnen - Maakt U gebruik van deze richtlijnen? Het gebruik is beperkt. - Zo ja: alleen voor QC monsters of ook in de dagelijkse praktijk? De richtlijnen worden vooral als handig gezien bij de QC monsters. In de dagelijkse praktijk wordt meer op de ervaring terug gevallen of loop je soms vast - Zo nee: waarom niet? In de praktijk worden meestal dotplots gebruikt en geen histogrammen. Vaak is het resultaat zeer duidelijk en zijn de richtlijnen niet nodig. Daarbij is de hematoloog meestal alleen maar gïnteresseerd in de conclusie en niet zo zeer of een merker (zwak) positief of negatief is. In de rondzending worden de percentages van de diverse leukocyten subpopulaties getoetst. Heeft u in de dagelijkse praktijk criteria voor deze flowcytometrische diff? Er wordt hier zeer verschillend mee om gegaan. Sommige labs geven de percentages wel door met of zonder referentiewaardes, andere labs geven de morfologische diff door als onderdeel van multidisciplinaire diagnostiek. Soms is het een interne controle en soms onderdeel van een screeningspanel.over het algemeen wordt aangehouden dat 95% van de events getypeerd moet kunnen worden. Casus 2014-4: In dit monster worden naast een hoog percentage CD34 positieve cellen ook afwijkende monocyten gezien. Wat zijn uw criteria om iets wel of niet mee te nemen in de afwijkende populatie? Alleen de blasten of de gehele myeloide populatie? De gehele zwakcd45, lage SSC populatie wordt gerapporteerd, waarbij beschreven wordt dat er sprake is van subpopulaties. In hoeverre zijn expressies onder de 20% relevant? Bijvoorbeeld CD19, CD36 en CD56 Voor de kwaliteitsrondzending zijn ze wel van belang, klinisch meestal niet en worden derhalve niet gerapporteerd maar meestal wel genoteerd. Deze aberranties kunnen mogelijk relevant zijn recidieven. Binnen de QC kan heterogeniteit iets zeggen over instelling van de FACS (bijvoorbeeld compensaties) en meer of minder geschikte kloons. Is uiteindelijk de interpretatie niet het belangrijkste? En zou er niet alleen op pos/neg gescoord moeten worden? Verschillende merkers worden heterogeen gerapporteerd. Hoe zou u de expressies in de bijgevoegde figuren beoordelen? Wat is de reden van deze heterogeniteit? - 3 -
- 4 -
Laboratorium 1: - Gedeeltelijk positief - 100% positief, heterogeen - Gedeeltelijk positief <20% - Gedeeltelijk zwak positief Rood = afwijkende populatie Groen = lymfocyten - 5 -
Laboratorium 2: - Duidelijker positief dan laboratorium 1:-conjugaat? Kloon? Verdunning? Toch gedeeltelijk negatief? Blauw = afwijkende populatie Groen = lymfocyten - 6 -
Laboratorium 3: - 7 -
Paars = afwijkende populatie Rood = lymfocyten Laboratorium 4: - 8 -
Casus 2014-6: Welke criteria worden aangehouden voor het verder typeren van een mogelijk afwijkende populatie: - percentages ten opzichte van normaal: ja - absolute aantallen: ja - CD4/CD8 ratio: ja - mate van expressie - FSC/SSC scatter karakteristieken - vraagstelling - morfologische beoordeling - klinische informatie *Opmerking: Er wordt gevraagd wat de gevolgen van de strenge beoordeling is op diverse accreditaties. De NCcie benadrukt dat de nieuwe manier van rapporteren en beoordelen erg strikt is, met het doel om goed te kunnen evalueren waar verschillen tussen laboratoria bestaan. Deze strenge beoordeling resulteert in een lagere score bij een groter deel van de laboratoria, maar het dient benadrukt te worden dat dit niet per definitie betekent dat er een slechte analyse heeft plaatsgevonden. In veel gevallen zal een kleine afwijking in een of meerdere markers geen gevolgen hebben voor de interpretatie van de data. Binnen de NCcie zal dit scoresysteem in 2015 nader worden geevalueerd en indien nodig worden aangepast. - 9 -
CASUSBESPREKING: Scoresysteem en resultaatoverzichten: Tijdens de nabespreking worden 3 cases besproken. Van de 6 deelnemers hebben respectievelijk 59, 56 en 55 deelnemers de rondzendingen teruggerapporteerd. De resultaten van de zes leden van de nomenclatuurcommissie (E. Marijt, A. Mulder, E. Moreau, A. Bloem, V. van der Velden en C. Homburg) zijn gebruikt om referentiewaarden te bepalen. Wanneer binnen deze laboratoria geen consensus kan worden bereikt dan wordt het gemiddelde bepaald van de totale groep deelnemers. Resultaten die binnen 5% van deze expertwaarde liggen krijgen 2 punten, resultaten die binnen 11,25% van de expertwaarde liggen krijgen 1 punt, overige waarden 0 punten. Bijvoorbeeld expertwaarde 40%, 2 punt bij resultaat tussen 35 en 45%, 1 punt bij resultaat tussen 28.75 en 51.25%. Ook resultaten waarvan minder dan 75% van de deelnemers een zelfde resultaat rapporteert (de heterogene resultaten) worden op deze strenge wijze beoordeeld, zodat een eenvoudige evaluatie van de frequentie en type van heterogene resultaten mogelijk is. Sample 2014.4 (59 deelnemers) Klinische gegevens: Patiënt meldde zich bij de huisarts in verband met toenemende moeheid sinds een aantal weken. De laatste dagen heeft hij ook pijn in de linkerflank en heeft hij pijn aan het tandvlees.bij lichamelijk onderzoek werd een bleke man gezien. Er is geen tandvleeshyperplasie. De milt is 3 cm onder de ribbenboog palpabel Labgegevens: WBC 18*10 9 /l Thrombo s 32*10 9 /l Hb 5.1 mmol/l neutro s 3% lymfo s 16% mono s 1% overige cellen 80% Vraagstelling: Zijn er aanwijzingen voor een hematologische maligniteit? Samenstelling populatie: T B NK Myelo Mono Afwijkende populatie Totaal 10 4 3 10 3 70 ±100 Tabel 1: Immunologische differentiatie per cellijn weergegeven als consensus van de referentielabs in %. Toelichting bij scorebeoordeling sample 2014-4. preanalytische fase: Te gebruiken minimale panel: AML 28 deelnemers scoren maximaal (100% gerapporteerd, A), terwijl 18 deelnemers 1 of 2 merkers missen (90-95% gerapporteerd, B) en 13 deelnemers meer dan 2 merkers (24-86% gerapporteerd, C). CD11b/c werd het meeste achterwege gelaten; 17x. Dit jaar staat dit resultaat als combinatie in Qbase. Deze parameter dient door de deelnemer zelf gedefiniëerd te worden. Het blijft echter lastig te beoordelen en de nomenclatuurcommissie zal moeten beslissen welke merker het meest informatief is. Daarnaast worden CD64 (14x), de merker is relatief nieuw in het minimale panel, en cycd3 (9x) vaak niet meegenomen. - 10 -
Analytische fase: Een maximale score in de analytische fase wordt door 3 deelnemers behaald. Opvallend is dat juist deze deelnemers alleen een flowcytometrische diff rapporteren waarbij slechts een gering aantal merkers wordt gerapporteerd. De afwijkende populatie is positief voor CD33, CD34, CD45, HLA-Dr en MPO. Een subpopulatie is positief voor CD56. De CD11b/c, CD14, CD36, CD64 en cycd3 aankleuring is negatief. CD13, CD15, CD19 en CD117 worden zeer divers gerapporteerd, ook binnen de nomenclatuurcommissie. Alleen de gemiddelde waarde van CD15 is beduidend hoger bij de NcCie. Voor de score wordt derhalve gebruik gemaakt van het groepsgemiddelde. Voor de andere heterogene merkers komt de gemiddelde waarden van de NcCie overeen met het groepsgemiddelde. De gemiddelde waarden van de NcCie worden gebruikt om deze merkers te beoordelen. postanalytische fase: De conclusie AML is de juiste conclusie volgens de WHO-naamgeving. Deze conclusie wordt door alle deelnemers ingevuld. Als specificatie worden voornamelijk met en zonder maturatie genoemd. Dit kan verklaard worden door de aankleuring voor CD15. Dit kan als merker voor maturatie gezien worden, maar ook als aberrante expressie bij zonder maturatie.bij CD15 negativiteit zou minimale differentiatie kunnen passen. Toelichting bij deze casus vanuit de kliniek: Er is een t(8;21) aantoonbaar en de patiént is refractair. Sample: 2014-5 (56 deelnemers) Klinische gegevens: Patiënte is bekend met een multiple myeloom waarvoor ze uitgebreid behandeld is, met uiteindelijk in mei 2014 een allogene stamceltransplantatie. Recent heeft ze geklaagd over lage rugpijn en in augustus j.l. is er een diepe veneuze trombose van het been vastgesteld. Bij laboratoriumonderzoek valt een daling van de perifere bloedgetallen op. Labgegevens: WBC 1.2*10 9 /l Thrombo s 31*10 9 /l Hb 5.3 mmol/l; neutro s 19% lymfo s 38% mono s 21% myelo s 1% baso s 3% - 11 -
overige cellen 18% 7 erytroblasten/100 WBC Vraagstelling: Verklaring pancytopenie? Samenstelling populatie: T-cel B-cel NK-cel Myelo Mono Overig Totaal 2 0 9 26 23 36 ±100 Tabel 2: Immunologische differentiatie per cellijn weergegeven als consensus van de referentielabs in %. Toelichting bij scorebeoordeling 2014-5. Pre-analytische fase: Te gebruiken minimale panel: plasmacel 45 deelnemers scoren maximaal (100% gerapporteerd, A), terwijl 3 deelnemers 1 merker missen (92% gerapporteerd, B) en er zijn 8 deelnemers die meer dan 2 merkers missen (38-72% gerapporteerd. De CD138 en/of VS38C worden door 6 deelnemers niet gerapporteerd, terwijl 7 deelnemers geen cyig rapporteren. Binnen deze 7 laboratoria zijn 2 labs die alleen een screening uitvoeren (flowcytometrische diff) en wordt 1x MBCN, 1x MTCN, 1x MGUS en 1x PCM als conclusie gegeven. Analytische fase: Het juiste fenotype is door 8 laboratoria gerapporteerd. Deze is als volgt: positief voor CD38, CD56, CD138/VS38C en cyigkappa, negatief voor CD19, CD45 en cyiglambda. De referentielaboratoria hebben voor deze merkers overeenkomende resultaten en de consensus van deze laboratoria wordt dan ook gebruikt om de overige resultaten te beoordelen. In de totale groep is er echter grote variatie in de grootte van de afwijkende populatie (13x 0 punten, spreiding van 16-59%) en de expressie van CD45 (10x ongeveer 100% positief). Postanalytische fase: De juiste conclusie is een PCM. Dit werd door 47 van de deelnemers gegeven. Vier keer is de conclusie MBCN gegeven, 1 keer een MTCN en 1x een MGUS. MBL CD5+ is fout gerekend omdat de consensus CD5 negatief is. De specifieke entiteit waar naar verwezen zou kunnen worden is PlasmaCelLeukemie (PCM). Deze mogelijkheid stond echter niet bij de mogelijkheden ten tijde van de monsterverzending en is toegevoegd nadat diverse deelnemers al hun resultaten hadden ingevoerd. Per abuis is de specificatie van de conclusie in de voorlopige score meegenomen. Tegelijk met het verspreiden van dit verslag zal een herzien rapport worden rondgestuurd. Toelichting bij deze casus vanuit de kliniek: Morfologisch wordt een verhoogd percentage normale (ronde kern met een zeer dichte chromatinestructuur, excentrisch gelegen in de cel) en afwijkende plasmacellen (rafelig cytoplasma of niet-ronde kern) gezien. In december 2013 wordt een plasmacelleukemie vastgesteld, stadium IIIA, ISS stadium I, met een deletie van chromosoom 13q14 en een monosomie 16. De IgH genen zijn klonaal herschikt.er zijn uitgebreide osteolytische haarden in het gehele skelet. De patiënte wordt behandeld met chemotherapie (4x VCD) en - 12 -
vervolgens bortezomib gecombineerd met dexamethason tot een allosct, welke ze in mei 2014 ontvangt. In augustus 2014 is er sprake van een recidief en wordt een behandeling ingezet met bortezomib, cyclofosfamide en prednison. Vanwege een pancytopenie wordt de behandeling gestaakt. In oktober 2014 is het beenmerg volledig ingenomen door plasmacellen en in november 2014 is de patiënte overleden. Sample: 2014-6 (55 deelnemers) Klinische gegevens: Patiënte bezocht de huisarts i.v.m. vermoeidheid en recente val. Ook heeft zij de laatste tijd snel blauwe plekken op armen en benen. Bij lichamelijk onderzoek werd een bleke vrouw gezien met enkele oudere en verse hematomen op armen en benen zonder verdere afwijkingen. Bij oriënterend laboratoriumonderzoek werd een pancytopenie gevonden. Labgegevens: WBC 1.2*10 9 /l Thrombo s 68*10 9 /l Hb 5.2 mmol/l; neutro s 16% lymfo s 72% mono s 7% eo s 5% Vraagstelling: Verklaring pancytopenie? Samenstelling populatie: T-cel B-cel NK-cel Myelo Mono Overig Totaal referentielabs 70 4 3 15 6 0 ±100 deelnemers 62 3 3 16 6 14 ±100 Tabel 3: Immunologische differentiatie per cellijn weergegeven als consensus van de referentielabs en de deelnemersgroep in %. Toelichting bij scorebeoordeling 2014-6. Het is lastig vast te stellen welk minimale panel gebruikt had moeten worden omdat 36 van de deelnemers geen afwijkende populatie hebben kunnen aantonen. Hierdoor is in de analytische fase slechts de immunologische diff beoordeeld. Opvallend genoeg zijn er 10 deelnemers die een afwijkende populatie vinden van meer dan 10%. Zoals in tabel 3 te zien hebben deze bevindingen een grote invloed op zowel het gemiddelde percentage van de T-celpopulatie alsook op het percentage van de afwijkende populatie (overig). 65% van de rapportages komt overeen met het beeld gevonden door de referentielabs, dus deze waarden zijn aangehouden voor de beoordeling. Postanalytische fase: 34 deelnemers hebben geen conclusie ingevuld. Opvallend genoeg is de afwijkende populatie bij 3 van deze deelnemers ruim 55%. Voor 18 van de deelnemers zijn de resultaten aanleiding om beenmergonderzoek te adviseren. In het keuzemenu voor de conclusie is deze mogelijk echter niet aanwezig. Geen bijzonderheden is ook niet aanwezig. De deelnemers zouden het niet raar vinden als er ook een keer een normaal bloedmonster rondgestuurd zou worden. 10 deelnemers hebben de conclusie AML getrokken. Dit is een zeer zware conclusie wanneer de afwijkende populatie blijkbaar zo klein is. Mogelijk zijn blasten aantoonbaar geweest in de preparaten van deze labs en is AML als conclusie gerapporteerd bij gebrek aan een beter passende conclusie. Beide conclusiemogelijkheden zullen worden toegevoegd in Qbase. De praktijk moet uitwijzen in hoeverre deze mogelijkheden ten onrechte worden gebruikt terwijl er wel een andere conclusie kan worden getrokken. De conclusie zal niet worden beoordeeld in de rapporten. - 13 -
Toelichting bij deze casus vanuit de kliniek: Het monster is afkomstig van een 71-jarige patiënte bekend met AML met pancytopenie. De morfologie van het beenmerg is goed beoordeelbaar en celrijk waarin het beeld van een acute myeloide leukemie met uitrijping en ongeveer 25% blasten. De patiënte heeft gekozen voor behandeling met intensieve chemo (H103), arm C = tosedostat, dosis 120 mg Afsluiting: De najaarsrondzending 2014 was een ronde met drie zeer verschillende monsters; een AML zoals vaker rongestuurd, een casus met een niet veel voorkomende maligniteit en een casus met een laag percentage afwijkende cellen. Tijdens de groepsdiscussie kwam naar voren dat het gewenst is dat ook samples met lage percentages afwijkende cellen of zelfs een normaal of reactief beeld worden rondgestuurd. Er moeten dan wel 2 extra conclusievelden worden toegevoegd in Qbase: geen bijzonderheden en beenmergonderzoek gewenst. Uit de resultaten van de eerste casus, een AML, bleek eens te meer dat er een besluit moet worden genomen over CD11b en/of CD11c in het minimale panel. Zoals in het verslag van voorjaar 2014 al is aangegeven worden de resultaten in 2014 beoordeeld volgens het strenge MUSE systeem. In de loop van 2015 zal dit scoresysteem geëvalueerd worden. Dit najaar is er voor gekozen om al voor de nabespreking een rapport te versturen conform andere rondzendingen binnen de SKML. Voor sample 2014-5 moest echter naar aanleiding van de nabespreking een herzien rapport verzonden worden. Om verwarring bij de deelnemers te voorkomen zal voortaan pas na de nabespreking een rapport worden verzonden. Namens de nomenclatuurcommissie van de SKML sectie Immunologische en Moleculaire Celdiagnostiek (leukemie/lymfoom typering), Christa Homburg, Sanquin Diagnostiek, Amsterdam, jan 2015-14 -