EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2019 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBLIM:2014:3621

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBOVE:2016:1778

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBAMS:2008:BH4545

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

Uitspraak RECHTBANK NOORD-NEDERLAND. Zittingsplaats Groningen. Bestuursrecht. zaaknummer: LEE 17/1763

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

de Rechtspraak Rechtbank Overijssel Reg.nr. PS/2XJIU lao<sa 04 DEC 2014 Dat. ontv.:

ECLI:NL:RBGEL:2015:5301

Wetsverwijzingen Wet maatschappelijke ondersteuning , geldigheid:

2 1FEB datum onderdeel contactpersoon doorkiesnummer ons kenmerk uw kenmerk

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RVS:2016:2861

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:RBNHO:2016:6839

ECLI:NL:CRVB:2014:1035

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.


ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:RBNHO:2016:4509

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBGEL:2017:4332


ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:RBNNE:2016:4001

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBOVE:2016:2360

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:CRVB:2014:2191

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

ECLI:NL:RBDHA:2018:8904

ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

Uitspraak. RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht Registratienummer: Awb 10/895. uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBAMS:2015:1613

ECLI:NL:RBMNE:2014:7216

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

ECLI:NL:RBSHE:2012:BY3787

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

ECLI:NL:RBAMS:2012:BV3063

ECLI:NL:RBGEL:2013:1641

ECLI:NL:RBNNE:2016:4039

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7321

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

LJN: BO2154,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/2913 en 10/3065

ECLI:NL:RBDHA:2015:4913

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:RBGEL:2015:7831

ECLI:NL:CRVB:2016:3297

ECLI:NL:RBLIM:2017:466

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

Transcriptie:

ge R~tht.$praakl,_......,,_.... ~ '._._, "_"",,_ _,_,,.. _". _,._ _. "..'o....._.,._,_......._..._.... "....." _,.,........_,..,... _~_.,. _.".._.,_..._._...._........ ~w _~!!~~~~I}~~_~~~!~e_t_E~~~!~!t~J)~~~c:!~_~~_~!~~~~_~!:~i~!~.r~9~ÇJ~!"!i~Cl.t.i~.c=.~~~!"!.!Cl<:t, Login Mijn Rechtspraak ---_..--._.._------~_.-."-~---_.-- EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 14-07-2016 Datum publicatie 12-08-2016 Zaaknummer Rechtsgebieden ak_zwo_16_770 Socialezekerheidsrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie De rechtbank oordeelt dat de gemeente Enschede een aanvraag van bijzondere bijstand ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten. Een onderbewindstelling is voor de gemeente een gegeven. Het is niet aan de gemeente om aan de hand van door de onderbewindgestelde te leveren stukken te bepalen of er ook andere (goedkopere) oplossingen denkbaar zijn. Het opvragen van stukken die de gemeente nodig zou hebben om die beoordeling te kunnen maken, kan derhalve niet aan de orde zijn. Weliswaar is het in beginsel aan de gemeente om te bepalen welke stukken en documenten hij nodig heeft om een aanvraag te kunnen beoordelen, maar die bevoegdheid is naar zijn aard begrensd; informatie die niet nodig is om te kunnen beslissen, mag niet worden opgevraagd. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK Zittingsplaats OVERIJSSEL Almelo Bestu ursrecht zaaknummer: AWB 16/770 uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], te Enschede, eiseres 1, en eiseres 2,

en Het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder, Procesverloop Op 5 augustus 2015 heeft verweerder de afhandeling van de aanvraag om bijzondere bijstand opgeschort omdat niet alle gevraagde informatie is verstrekt. Bij besluit van 17 augustus 2015 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen. Bij besluit van 4 februari 2016 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseressen hebben daartegen beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2016. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en [naam 1] en [naam 2], beiden werkzaam bij Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ter zitting zijn de beroepen, bij de rechtbank bekend onder procedurenummers 16/818, 16/819 en 16/770, gevoegd behandeld. Nadien zijn de beroepen weer gesplitst voor het doen van uitspraak. Overwegingen 1. Eiseres 1 is onder bewind gesteld. Bij beschikking van de kantonrechter van 1 mei 2014 is het bewind uitgebreid, onder andere met de gelden die aan haar worden toegekend voor het persoonsgebonden budget (pgb). is benoemd tot bewindvoerder. De kantonrechter heeft de beloning van de bewindvoerder voor werkzaamheden vastgesteld conform de landelijk vastgestelde forfaitaire tarieven. Deze mogen ten laste van het vermogen van de onder toezicht gestelde worden gebracht. Op 14 juli 2015 heeft eiseres 1 bijzondere bijstand aangevraagd voor de maandelijkse kosten van het beschermingsbewind van 111,42 inel BTW en de maandelijkse kosten pgb beheer van 49,16 incl. BTW. Bij brief van 5 augustus 2015 heeft verweerder gevraagd om toezending van aanvullende stukken, te weten het verzoekschrift onderbewindstelling, het verzoek aan de rechtbank en de beschikking van de rechtbank. Eiseressen zijn in de gelegenheid gesteld die stukken binnen een week alsnog in te sturen.

Bij brief van 6 augustus 2015 hebben eiseressen verweerder onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 augustus 2001 (ECU:NL:CRVB:2001:AD3836) laten weten dat er geen noodzaak is voor het opvragen van de genoemde stukken. Hierna heeft verweerder het primaire besluit van 17 augustus 2015 genomen. Op 24 augustus 2015 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar om advies voorgelegd aan de Commissie bezwaarschriften. Deze heeft verweerder op 2 februari 2016 geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Bij het door eiseressen bestreden besluit van 4 februari 2016 heeft verweerder conform dat advies beslist. 2. Alvorens de zaak inhoudelijk te beoordelen ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of bestreden besluit. haar hoedanigheid van bewindvoerder zelfstandig in beroep kan komen tegen het Het bestreden besluit is gericht aan in haar hoedanigheid van gemachtigde van eiseres 1. Ter zitting is namens eiseres 2 verklaard dat zij ook belang heeft bij de toekenning van bijzondere bijstand aan haar cliënt, omdat zij immers de financiële belangen van haar cliënten behartigt. Het bezwaarschrift is dan ook niet alleen namens eiseres 1, maar ook namens eiseres 2 ingediend. De rechtbank is van oordeel dat eiseres 2 in haar hoedanigheid als bewindvoerder bijzondere bijstand kan aanvragen voor haar cliënten, maar niet voor zichzelf. Dat toekenning van bijstand aan haar cliënten het voor eiseres 2 eenvoudiger maakt om de zaken voor hen te beheren staat wel vast. Er is echter veeleer sprake van een afgeleid belang. Uit het bezwaarschrift blijkt ook niet dat eiseres 2 heeft beoogd op persoonlijke titel bezwaar te maken; verweerder heeft het bezwaarschrift dan ook niet als zodanig hoeven begrijpen. Hieruit volgt dat eiseres 2 geen rechtens te honoreren geen zelfstandig beroep daartegen kan instellen. belang heeft bij het bestreden besluit en Eiseres 2 is dan ook niet-ontvankelijk in haar beroep. 3. In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomens- of studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm. In artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. 4. De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat eiseres 1 voor het beheer van haar pgb door de kantonrechter gesteld van eiseres 2 en dat eiseres 1 daarvoor kosten moet maken. onder bewind is

Vast staat ook, dat voor de kosten voor bewindvoering in beginsel bijzondere bijstand kan worden verleend. De CRvB heeft in de hierboven genoemde uitspraak van 21 augustus 2001 overwogen dat de kantonrechter in het kader van zijn bevoegdheid tot onderbewindstelling zoals geregeld in artikel 1:431 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW) - met afweging van de individuele omstandigheden van de belanghebbende - de noodzaak tot de onderbewindstelling heeft beoordeeld en vastgesteld. De CRvB was van oordeel dat het college onder die omstandigheden in het kader van de toepassing van de Algemene bijstandswet (ABW) ten aanzien van de belanghebbende aan de beschikking van de kantonrechter gebonden is en dat hiermee de noodzaak tot financiële belangenbehartiging in de vorm van onderbewindstelling uitgangspunt voor het college dient te zijn. Het stond het college, aldus de CRvB, niet vrij om zelf de noodzaak van die onderbewindstelling om te bezien of andere oplossingen mogelijk zouden zijn. te beoordelen en evenmin 5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het karakter van de huidige wetgeving op bijstandsgebied anders is dan ten tijde van de uitspraak van de CRvB. Als gevolg van de explosieve toename van het beroep op de bijzondere bijstand voor beschermingsbewind zoeken gemeenten naar wegen om daar meer grip op te krijgen. De gemeente heeft in verband daarmee sinds 1 december 2014 nieuw beleid, dat er op neer komt dat nadat de rechtbank het bewind heeft uitgesproken, de gemeente een gesprek met de aanvrager heeft. Tijdens dat gesprek wordt gezocht naar de meest passende oplossing voor betrokkene. Om die beoordeling te kunnen maken heeft verweerder achtergrondinformatie nodig, bijvoorbeeld in de vorm van het verzoekschrift onderbewindstelling, het verzoek aan de rechtbank en eventueel een plan van aanpak bewind. Daarom is toezending van deze stukken volgens verweerder nodig om de aanvraag te kunnen beoordelen. Los daarvan vindt verweerder het niet aan eiseres om te bepalen welke stukken er nodig zijn om op een aanvraag te kunnen beslissen. 6. Eiseres betoogt dat artikel 35, eerste lid, van de PW voor verweerder een gebonden bevoegdheid behelst: als is voldaan aan de voorwaarden, moet verweerder de aanvraag honoreren. Eiseres stelt vervolgens dat de uitspraak uit 2001 nog steeds actueel is nu de wetgeving op het punt van bijzondere bijstand niet is gewijzigd. Uit de wetgeving op het terrein van onder ander beschermingsbewind volgt dat beschermingsbewind niet verder mag ingrijpen dan noodzakelijk en de zelfredzaamheid van personen moet zoveel mogelijk worden bevorderd. De kantonrechter die een beschermingsbewind uitspreekt, heeft op deze elementen dus getoetst. Het is niet aan verweerder om die beoordeling over te doen. 7. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak uit 2001, anders dan verweerder stelt, nog steeds actueel is. De regelgeving op het punt van bijzondere bijstand is niet ingrijpend veranderd en de CRvB heeft in 2010 een uitspraak gedaan op basis waarvan moet worden vastgesteld dat in de rechtspraak op dit punt evenmin een andere koers is ingezet. In die uitspraak van 29 juni 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM9799) heeft de CRvB overwogen dat in het kader van de toepassing van de Wet werk en bijstand de noodzaak van de schuldsaneringsregeling uitgangspunt voor het college dient te zijn. In het geval van eiseres gaat het echter mede om de kosten van bewindvoering ten behoeve van het beheren van een pgb. Naar ter zitting is gebleken zijn partijen zich bewust van de gewijzigde rechtspraak van de CRvB op dit punt (zie ECLI:NL:CRVB:2015:1654), die erop neer komt dat voor bewindvoering voor het beheren van een pgb geen bijzondere bijstand meer kan worden verstrekt. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting gesteld dat verweerder dat met ingang van 1 april 2016 ook niet meer doet.

Voor de beoordeling van het nu voorliggende geschil betekent dat het volgende. De rechtbank merkt op dat het in beginsel aan verweerder is om te bepalen welke stukken en documenten hij nodig heeft om een aanvraag te kunnen beoordelen. Die bevoegdheid is naar zijn aard begrensd; informatie die niet nodig is om te kunnen beslissen, mag niet worden opgevraagd. De door verweerder opgevraagde beschikking van de kantonrechter, waarbij de omvang van het bewind is gewijzigd, bevindt zich bij de gedingstukken. Deze had verweerder derhalve niet hoeven opvragen. De andere stukken, het verzoekschrift aan de rechtbank en het verzoek onderbewindstelling, heeft verweerder niet. De vraag is evenwel of verweerder deze nodig had om de aanvraag te kunnen beoordelen. Bij een aanvraag van bijzondere bijstand voor bewindvoering voor het beheren van een pgb is immers, gelet op voornoemde uitspraak van de CRvB, niet van belang waarom iemand onder bewind is gesteld, maar waarom deze persoon heeft gekozen voor een pgb, in plaats van zorg in natura. Die vraag heeft verweerder evenwel niet gesteld. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres 1 dan ook ten onrechte buiten behandeling gelaten. 8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal nader op het bezwaar van eiseres 1 dienen te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. 9. De rechtbank ziet hierin aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die eiseres 1 in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op het bepaalde in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht merkt de rechtbank de beroepszaken met procedures 16/818, 16/819 en 16/770 aan als samenhangende zaken. De rechtbank kent ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd. Omdat sprake is van drie beroepen deelt de rechtbank het te vergoeden bedrag door 3. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep van eiseres 2 niet-ontvankelijk; - verklaart het beroep van eiseres 1 gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van eiseres 1 te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak; - bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van 46,-- aan eiseres 1 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 1 tot een bedrag van 330,67,-- ter zake van verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, rechter, in aanwezigheid van

mr. P.A.M. Spreuwenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op griffier rechter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. English Privacy Cookies Blijf op de hoogte Volg ons