Delinquent gedrag van jongens en meisjes. De rol van delinquente vrienden en zelfwaardering.

Vergelijkbare documenten
Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit

Samenvatting Inleiding Methode

Ouderlijke monitoring en delinquent gedrag: de mediërende rol van deviante/prosociale vrienden

COMPETENTIEBELEVINGSPROFIEL VROEG - ADOLESCENTEN PERSOONLIJKE RAPPORTAGE VAN

Zelfgerapporteerde jeugdcriminaliteit: risico s en bescherming

Problemen met geld en delinquent gedrag van adolescenten

Ten halve gekeerd... Preventie van antisociaal gedrag bij jeugdigen

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting. Vraagstelling. Welke ontwikkelingen zijn er in de omvang, aard en afdoening van jeugdcriminaliteit in de periode ?

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting. Achtergrond

Delinquent gedrag van jongens en meisjes

Nederlandse Samenvatting

Samenvatting, conclusies en discussie

Nederlandse samenvatting (Dutch summary)

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Criminele meisjes: Specifieke zorg en aandacht of niet?

DANKBAARHEID, PSYCHOLOGISCHE BASISBEHOEFTEN EN LEVENSDOELEN 1

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Ouder-kind relaties en delinquentie bij adolescenten

13.6. Onderzoeksresultaten: Betekenis voor verander- en

Nederlandse samenvatting

Leidraad in de keten. Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) Contactgegevens

Samenvatting. factoren betreft), en scoren zij anders waar het gaat om het soort en de

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

Voorspellers van Leerbaarheid en Herstel bij Cognitieve Revalidatie van Patiënten met Niet-aangeboren Hersenletsel

.. Zo nam in de periode het aantal meerderjarige

Criminele meisjes of femme fatale

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Samenvatting In hoofdstuk één van dit proefschrift worden verscheidene theoretische perspectieven beschreven die relevant zijn voor de vraag in

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

De Relatie tussen Mindfulness en Psychopathologie: de Mediërende. Rol van Globale en Contingente Zelfwaardering

Signaleringslijst Erger Voorkomen - Toelichting

maatschappijwetenschappen vwo 2015-II

Psychosociale gezondheid en gedrag

Crimineel gedrag en schoolverzuim onder jongeren met jeugdreclasseringsmaatregel bij de WSG

NEDERLANDSE SAMENVATTING

bij Kinderen met een Ernstige Vorm van Dyslexie of Children with a Severe Form of Dyslexia Ans van Velthoven

Slachtoffers van woninginbraak

waardoor een beroerte kan worden gezien als een chronische aandoening.

DOORDRINKEN DOORDRINGEN. Effectevaluatie Halt-straf Alcohol Samenvatting. Jos Kuppens Henk Ferwerda

Marleen Weulen Kranenbarg Cyber-offenders versus traditional offenders

Bloody Mary Op zoek naar Bloody Mary - studiedag forensische systeem therapie 6/21/2017

Nederlandse samenvatting. (summary in Dutch)

(In)effectiviteit van Angstcommunicaties op Verminderen van Lichamelijke Inactiviteit: Rol van Attitudefuncties, Self-Monitoring en Self-Esteem

Samenvatting. Beloop van dagelijkse activiteiten bij adolescenten met cerebrale parese. Een 3-jarige follow-up studie

Samenvatting. Inleiding

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : J A A R

Kindermishandeling: Prevalentie. Psychopathologie

De Relatie tussen Dagelijkse Stress, Negatief Affect en de Invloed van Bewegen

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource.

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

Problem behavior during early adolescence and child, parent, and friend effects : a longitudinal study Reitz, E.

Het mediatie-effect van drinkmotieven op sekseverschillen in drinkpatroon van Nederlandse jongeren

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren

Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Autisme spectrum stoornissen en delinquentie

Samenvatting: Summary in Dutch

een klasse apart? Gonneke Stevens Violaine Veen Wilma Vollebergh Algemene Sociale Wetenschappen, UU

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

Running head: OPVOEDSTIJL, EXTERNALISEREND PROLEEMGEDRAG EN ZELFBEELD

Nederlandse samenvatting

BISEKSUALITEIT: DE ONZICHTBARE SOCIALE IDENTITEIT. Biseksualiteit: de Onzichtbare Sociale Identiteit met Zichtbare Gezondheidsgevolgen

Meisjescriminaliteit. Congres Meisjes met ernstig probleemgedrag Amsterdam, 8 december 2011 Anne-Marie Slotboom Vrije Universiteit Amsterdam

Leader Member Exchange: Effecten van Locus of Control, Coping en de Mediatie van Persoonlijk Initiatief

A c. Dutch Summary 257

Tijdig ingrijpen: werkzame ingrediënten voor interventies

HOOFDSTUK 7. SAMENVATTING & DISCUSSIE

5. CONCLUSIES ONDERZOEK

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

5 Samenvatting en conclusies

Moderatie van de Big Five Persoonlijkheidsfactoren op de Relatie tussen. Gepest worden op het Werk en Lichamelijke Gezondheidsklachten en

Samenvatting (Dutch summary)

Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7

EFFECTIVITEIT VAN DE GEEF ME DE 5 BASISCURSUS

Agressiebehandeling in de forensische kinder- en jeugdpsychiatrie

Trendonderzoek: Alcoholkennis bij jongeren tussen 12 en 25 jaar

LinkedIn Profiles and personality

Risicotaxatie en risicohantering geweld bij jongeren

De Invloed van Religieuze Coping op. Internaliserend Probleemgedrag bij Genderdysforie. Religious Coping, Internal Problems and Gender dysphoria

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Inhoudsopgave Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

De invloed van morele ontwikkeling op de relatie tussen delinquente en prosociale vrienden en delinquent gedrag bij licht delinquente jongeren

Plek onderzoeksvraag. Aanleiding handelingsprobleem/verlegenheidssituatie. Literatuur. Onderzoeksvraag. Onderzoeksopzet

Samenvatting Jeugdinterventieprogramma: Nieuwe Perspectieven (NP) Lotte Loef

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van

Transcriptie:

Delinquent gedrag van jongens en meisjes. De rol van delinquente vrienden en zelfwaardering. Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en onderwijskundige wetenschappen Universiteit van Amsterdam Student: Tanja Berendsen Studentnummer: 6252095 Begeleidster: Dr. M. Hoeve Amsterdam, juli 2011

Dankwoord Deze scriptie is het resultaat van mijn masteronderzoek van de master Forensische Orthopedagogiek. Ik heb met veel plezier en interesse aan dit onderzoek gewerkt en ik heb er veel van geleerd. Ik kijk met een positief gevoel terug op mijn studietijd en zie dit artikel als een mooie afsluiting van mijn studie (Forensische) Orthopedagogiek. Graag wil ik enkele mensen bedanken. Allereerst mijn begeleidster dr. M. Hoeve voor haar betrokkenheid, kennis, enthousiasme, en goede feedback. Mede dankzij haar goede begeleiding heb ik veel geleerd in de afgelopen periode. Daarnaast wil ik mijn ouders en zusje bedanken. Zij hebben mij de afgelopen jaren altijd gesteund en gestimuleerd om het beste uit mezelf te halen. Tot slot wil ik mijn vriendinnen bedanken voor de interesse in mijn werkzaamheden, de motivatie die zij mij brachten en de gezellige afspraakjes tussen het schrijven van mijn scriptie door. 2

Samenvatting Deze studie richtte zich op het verband tussen delinquent gedrag bij vrienden en eigen delinquent gedrag van jongeren. De rol die zelfwaardering daarbij speelt werd onderzocht. De data is verkregen door middel van zelfrapportage van 142 adolescenten (101 jongens, 41 meisjes) met een gemiddelde leeftijd van 15,7 jaar oud. Alle adolescenten namen deel of hebben deelgenomen aan het interventieprogramma Nieuwe Perspectieven. Dit is een interventie voor adolescenten in de leeftijd van 12 (soms 10) tot 23, die antisociaal of licht crimineel gedrag laten zien. Correlatieanalyses lieten een significant positief verband zien tussen delinquentie van jongeren en delinquent gedrag van vrienden. Een verband tussen delinquent gedrag van jongeren en zelfwaardering werd niet gevonden. Een hiërarchische regressie analyse liet zien dat het verband tussen delinquent gedrag bij vrienden en eigen delinquent gedrag sterker is bij jongens met een lage zelfwaardering dan bij jongens met een hoge zelfwaardering. 3

Abstract This study focused on the link between delinquency among friends and delinquent youth. The role of self-esteem was examined. The data used in this study is obtained by selfreports from 142 adolescents (101 boys, 41 girls) with a mean age of 15.7 years. All adolescents participated in the intervention program Nieuwe Perspectieven. This is an intervention for adolescents in the age of 12 (sometimes 10) to 23, who show antisocial or criminal behavior. Correlation analyses showed a significant positive association between delinquent behavior of youth and delinquent behavior of friends. An association between delinquent behavior of youth and their self-esteem was not found. A hierarchical regression analysis showed for boys with low self-esteem a stronger link between delinquency among friends and their own delinquent behavior than for boys with high self-esteem. 4

Introductie Tijdens de adolescentie vindt de ontwikkeling van een eigen identiteit plaats. Adolescenten zijn vrij om hun mening te uiten, vrienden uit te kiezen en gedragingen uit te proberen. In de meeste gevallen levert de adolescentiefase weinig problemen op voor de jongere (Van der Laan & Blom, 2006; De Wit, Slot & Van Aken, 2004). Het verkennen van grenzen kan echter ook leiden tot risicogedrag als spijbelen, alcoholgebruik en gokken. Uit onderzoek blijkt dat de meest voorkomende vorm van risicogedrag onder adolescenten het plegen van delicten is (Van der Laan & Blom, 2006). De rol van vrienden bij delinquent gedrag van adolescenten is te illustreren door het gegeven dat een groot deel van de jeugdcriminaliteit gepleegd wordt in groepsverband (Custers & Engels, 2003). Uit onderzoek is gebleken dat de invloed van vriendschappen tijdens de adolescentie gerelateerd is aan het plegen van delicten. Tijdens de adolescentiefase krijgen ouders steeds minder invloed op hun kind, en leeftijdsgenoten steeds meer (Aseltine, 1995). Het verband tussen het hebben van delinquente vrienden en delinquent gedrag van adolescenten blijkt wederkerig. Delinquente vrienden hebben invloed op het eigen criminele gedrag een jaar later, en tegelijkertijd is het eigen criminele gedrag van invloed op het latere delinquente gedrag van vrienden (Matsueda & Anderson, 1998; Van de Rakt, Weerman & Need, 2005). Adolescenten die delinquente vrienden hebben zijn niet alleen meer delinquent dan leeftijdsgenoten, ze hebben ook meer emotionele problemen (Brendgen, Vitaro & Bukowski, 2000). Een voorbeeld van een emotioneel probleem is het hebben van een lage zelfwaardering. Zelfwaardering wordt gevormd door een evaluatie van het eigen functioneren, hoe tevreden of ontevreden is een persoon met zijn of haar eigenschappen en prestaties. Verschillende onderzoeken tonen aan dat een lage zelfwaardering de kans op delinquent gedrag van een jongere vergroot (Donnellan, Trzesniewski, Robins, Moffitt & Caspi, 2005; Jessor, Van den Bos, Vanderryn, Costa & Turbin, 1995). Daarnaast blijken meisjes in de adolescentiefase minder zelfwaardering te rapporteren dan jongens in de adolescentiefase (Baldwin & Hoffmann, 2002; Polce-Lynch, Myers, Kliewer & Kilmartin, 2001). Tot op heden is weinig onderzoek gedaan naar variabelen die een modererend effect zouden kunnen hebben op de invloed van delinquente vrienden op delinquent gedrag van een jongere. Het huidige onderzoek heeft als doel het onderzoeken van een eventueel modererend effect van zelfwaardering op de relatie tussen delinquente vrienden en een delinquente 5

jongere. Tevens worden eventuele verschillen in dit effect tussen jongens en meisjes onderzocht. Jeugddelinquentie in Nederland In de politiek, het beleid, de media en het onderzoek wordt tegenwoordig veel aandacht besteed aan jeugddelinquentie. Allereerst zal ingegaan worden op de definitie van jeugddelinquentie. Vervolgens wordt het maatschappelijke probleem van jeugddelinquentie uitgelegd door middel van enkele cijfers en de maatschappelijke kosten van jeugddelinquentie. Hiermee wordt het maatschappelijk belang van het huidige onderzoek onderstreept. Jeugddelinquentie is een containerbegrip voor verschillende strafbare gedragingen gepleegd door jongeren van 12 tot 18 jaar. Strafbare gedragingen zijn de als misdrijf omschreven feiten zoals diefstal (met geweld), inbraak, mishandeling, vandalisme en brandstichting. Delinquent gedrag is een gevolg van verschillende contextuele, individuele en situationele factoren (Loeber & Farrington, 2000). Deze factoren worden ook wel risicofactoren genoemd. Risicofactoren zijn gebeurtenissen of factoren die samenhangen met delinquentie en gewelddadig gedrag. Uit de Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit blijkt dat meer dan de helft van de jongeren (55,7%) in de afgelopen twaalf maanden een delict of overtreding heeft gepleegd (Van der Laan & Blom, 2006). De delicten die het meest vaak voorkomen zijn zwartrijden, vuurwerk afsteken, uitschelden vanwege huidskleur, slaan zonder verwondingen en graffiti (Van der Laan, Blom & Bogaerts, 2007). Verder is bekend dat jongens gemiddeld meer (verschillende) delicten rapporteren dan meisjes (Custers & Engels, 2003). Politiecijfers laten een stijging zien van het aantal jeugdige verdachten. In 1960 registreerde de politie 18 minderjarige verdachten per 1.000 minderjarige inwoners, in 1985 waren dat er 32 en in 2007 waren dat er 57 (Van der Laan, 2001). Naast de politiegegevens kan het maatschappelijk probleem van jeugddelinquentie ook uitgelegd worden in termen van kosten van jeugdcriminaliteit. Uit het onderzoek Criminaliteit en rechtshandhaving 2006 van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie blijkt dat de totale kosten van criminaliteit in Nederland op jaarbasis ongeveer 31,5 miljoen euro bedragen. De totale kosten bestaan voor 21 procent (6,7 miljoen euro) uit overheidsuitgaven aan de reactie op criminaliteit, voor 12 procent (3,7 miljoen euro) uit preventieve maatregelen van particulieren en bedrijven en voor 67 procent (21,1 miljoen euro) uit schade voor bedrijven, 6

particulieren en de overheid. Zeer waarschijnlijk betreft dit totaalbedrag een onderschatting van de werkelijke kosten (Van der Heide & Eggen, 2007). Het onderzoek maakt geen onderscheid tussen criminaliteit door jeugdigen en volwassenen, maar het toont wel aan dat de kosten van criminaliteit voor de maatschappij zeer groot zijn. Aangezien jongeren een groot aandeel hebben in de totale omvang van criminaliteit, is het van belang om meer inzicht te krijgen in het ontstaan van crimineel gedrag door jeugdigen. Dit onderzoek richt zich op de rol die zelfwaardering speelt bij de relatie tussen delinquentie door jongeren en hun vrienden. Delinquente leeftijdsgenoten Tijdens de adolescentie brengen jongeren steeds meer tijd door met hun vrienden. De invloed van ouders neemt af en de invloed van vrienden neemt toe (Aseltine, 1995; Haynie, Steffensmeier & Bell, 2007). Onderzoek heeft aangetoond dat vrienden de grootste invloed hebben tijdens de adolescentiefase (Bahr, Kiger & Laundra, 2002). Binnen de sociaalwetenschappelijke literatuur wordt het belang van vriendschappen meerdere malen beschreven (Cassidy, Ziv, Metha & Feeney, 2003; Erwin, 1998). Vriendschappen zorgen voor de ontwikkeling van een persoonlijkheid, ze bieden steun en vormen een referentiekader (Van de Rakt et al., 2005). Uit onderzoek van Erwin (1998) blijkt dat meisjes voornamelijk de emotionele steun van één vriendin nodig hebben terwijl jongens zich vaker binnen een groep van vrienden bevinden. Ook in relatie tot delinquent gedrag blijken vriendschappen een grote rol te spelen. Verschillende studies hebben een sterk positief verband gevonden tussen het delinquente gedrag van een adolescent en het omgaan met delinquente vrienden (Aseltine, 1995; Matsueda & Anderson, 1998; Van de Rakt et al., 2005; Vitaro, Brendgen & Tremblay, 2000). Uit onderzoek blijkt dat bij de meeste 11 en 12 jarigen delinquent gedrag begint met het contact met delinquente leeftijdsgenoten (Vitaro et al., 2000). Daarnaast gaan jongeren die delinquent gedrag vertonen vaak om met leeftijdsgenoten die hetzelfde doen (Weerman, 2003). Ten grondslag aan het genoemde verband tussen delinquente vrienden en delinquent gedrag van een adolescent liggen twee belangrijke theorieën: de differentiële-associatietheorie van Sutherland (Sutherland, Cressey & Luckenbill, 1992) en de sociale-controle theorie van Hirschi (1971). Zowel Sutherland als Hirschi zijn van mening dat delinquent gedrag wordt aangeleerd in sociale interactie, beiden hebben echter een ander uitgangspunt. Sutherland gaat ervan uit dat alleen personen die in hun sociale omgeving blootgesteld worden aan crimineel 7

of wetovertredend gedrag, zelf delinquent gedrag zullen gaan vertonen. Hirschi is van mening dat iedereen in principe geneigd is tot crimineel gedrag (Donker & Slotboom, 2008). De differentiële-associatietheorie van Sutherland veronderstelt dat het aanleren van opvattingen en houdingen plaatsvindt in de omgang met intieme en persoonlijke groepen. Het aanleren van delinquent gedrag gebeurt op dezelfde manier als het aanleren van normaal gedrag, via de overdracht van delinquente gedragspatronen. De criminele gedragspatronen omvatten criminele technieken, motieven, houdingen en rechtvaardigingen (Van de Rakt et al., 2005). Een persoon zal zich sneller en vaker delinquent gedragen naarmate de persoon meer in contact staat met delinquent gedrag van anderen, en meer wordt blootgesteld aan deviante opvattingen en houdingen ten aanzien van delinquentie (Luijpers, 2000). Jeugddelinquentie ontstaat doordat jongeren zich aansluiten bij criminele groepen en hun gedrag aanpassen aan de groep (Luijpers, 2000; Van de Rakt et al., 2005). Sutherland verklaart met deze theorie niet hoe crimineel gedrag ontstaat, wie er mee begon en wie er waarom niet mee begon (Donker & Slotboom, 2008). De sociale-controletheorie van Hirschi (1971) gaat ervan uit dat ieder mens in staat is om crimineel gedrag te vertonen. Volgens de theorie weerhoudt de binding met de maatschappij iemand er gewoonlijk van om de wet te overtreden. Hoe sterker de binding met de maatschappij is, des te kleiner is de kans op crimineel gedrag. Iemand die een zwakke binding met de maatschappij ervaart zal zich eerder crimineel gedragen dan iemand die een sterke binding met de maatschappij ervaart. Jeugddelinquentie ontstaat doordat jonge wetsovertreders vriendschappen sluiten met andere delinquente jongeren omdat zij dezelfde gedragingen vertonen. Hirschi (1971) onderkent de mogelijkheid dat delinquentie van vrienden crimineel gedrag van een jongere kan versterken. Volgens Hirschi is er echter geen sprake van een causaal verband. Hirschi verklaart met zijn theorie niet waarom sommige mensen wel in staat zijn een binding met de maatschappij te vormen en anderen niet (Donker & Slotboom, 2008). Voor beide theorieën is ondersteuning gevonden in empirisch onderzoek. Het verband tussen delinquente vrienden en delinquent gedrag van een adolescent blijkt wederkerig. Onderzoek toont zowel een effect aan van delinquentie van vrienden op het eigen criminele gedrag een jaar later, als een effect van het eigen criminele gedrag op het latere delinquente gedrag van vrienden (Matsueda & Anderson, 1998; Van de Rakt et al., 2005). De besproken theorieën specificeren zich niet nader naar jongens en meisjes. Een meta-analyse van Hubbard en Pratt (2002) laat zien dat vrienden, zowel bij jongens als bij meisjes, een rol kunnen spelen in het vertonen van delinquent gedrag. Over het algemeen 8

blijkt er weinig tot geen verschil in de mate waarin vrienden een effect hebben op delinquent gedrag van een jongere (Haynie & Osgood, 2005; Hubbard & Pratt, 2002; Laird, Pettit, Dodge & Bates, 2005). Slechts in een enkele studie wordt een sterkere invloed van delinquente vrienden op het eigen delinquente gedrag bij jongens dan bij meisjes gevonden (Mears, Ploeger & Warr, 1998). Tot op heden is weinig onderzoek verricht naar het eventuele verschil in de rol van leeftijdsgenoten bij delinquent gedrag van jongens en meisjes. Uit het onderzoek dat gedaan is blijkt dat meisjes minder delinquente vrienden hebben dan jongens (De Kemp, Scholte, Overbeek & Engels, 2006; Scholte, 1999). Daarnaast blijkt uit recent onderzoek een significant interactie-effect van sekse en deviante vrienden op probleemgedrag. Het hebben van deviante vrienden was sterker gerelateerd aan delinquent gedrag bij meisjes dan bij jongens (Wissink, Deković & Meijer, 2008). Op basis van meerdere buitenlandse onderzoeken en enkele Nederlandse onderzoeken kan geconcludeerd worden dat het verschil tussen delinquente jongens en meisjes, in de mate waarin zij beïnvloed worden door hun delinquente vrienden, ter discussie staat. Enkele studies vinden een sterkere beïnvloedbaarheid bij jongens, andere onderzoekers vinden dit bij meisjes. Daarnaast zijn er ook studies die geen verschil tussen jongens en meisjes vinden in de mate van beïnvloedbaarheid. Zelfwaardering Zoals eerder beschreven is delinquent gedrag een gevolg van verschillende contextuele, individuele en situationele factoren (Loeber & Farrington, 2000). Een risicofactor voor probleemgedrag, op het individuele niveau, is zelfwaardering (Jessor et al., 1995). Termen als zelfbeeld, zelfconcept en zelfwaardering worden regelmatig door elkaar gebruik (Oosterwegel, 1993). Het vaststellen van een eenduidige definitie van zelfwaardering is in het kader van dit onderzoek van belang. Een veelgebruikte omschrijving van zelfwaardering, en daarom gebruikt in dit onderzoek, is het hiërarchisch construct van Veerman en Straathof (1993). Volgens Veerman en Straathof zijn de zelfwaardering en het zelfbeeld onderdeel van het zelfconcept. Zelfconcept is het geheel aan denkbeelden die een persoon ten aanzien van zichzelf heeft. Het zelfbeeld wordt gevormd door de relatief objectieve beschrijvingen van eigenschappen en prestaties. De zelfwaardering wordt gevormd door een evaluatie van het eigen functioneren: hoe tevreden of ontevreden is de persoon met zijn of haar eigenschappen en prestaties? 9

Al op jonge leeftijd vormen kinderen een beeld van zichzelf. De zelfbeschrijving van jonge kinderen bestaat voornamelijk uit feitelijkheden zoals fysieke verschijning, materiële bezittingen en familierelaties. Schoolgaande kinderen gaan zichzelf beschrijven in vergelijking met anderen. Deze vergelijkingen betreffen vooral fysieke en andere vaardigheden (Van der Meulen, 1993). Jonge adolescenten gaan zich realiseren dat andere mensen een bepaalde mening hebben over hen en hun gedrag, en dat deze meningen kunnen verschillen (Oosterwegel, 1993; Van der Meulen, 1993). Dit maakt dat jonge adolescenten zichzelf beschrijven in kenmerken die belangrijk zijn in het contact met anderen. Bijvoorbeeld persoonlijkheidskenmerken zoals sociale gevoeligheid en kunnen communiceren. Oudere adolescenten vinden voornamelijk het eigen oordeel en de eigen keuze belangrijk (Van der Meulen, 1993). Harter (1982) stelt in haar motivatiemodel dat een individu zijn of haar zelfwaardering baseert op de verhouding tussen zijn of haar eigen competentiebeleving en zijn of haar wensen en streven in verschillende domeinen van het leven. Wanneer een persoon op sociaal vlak graag vrienden wil maken, maar zich hiertoe niet competent voelt, veroorzaakt dit een discrepantie in de verhouding. Deze discrepantie kan zorgen voor een lage zelfwaardering. Harter ontwikkelde hiermee een multidimensionaal begrip van zelfwaardering waarin meerdere competentiebelevingen worden onderscheiden met het gevoel van eigenwaarde als globale factor. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er een negatief verband bestaat tussen zelfwaardering en delinquent gedrag (Donnellan et al., 2005; Jessor et al., 1995). Dit betekent dat jongeren met een lage zelfwaardering een grotere kans hebben op delinquent gedrag. Onderzoek van Donnellan en collega s toonde de relatie tussen zelfwaardering en externaliserende problemen aan. Zij lieten 813 11-jarigen en 736 13-jarigen de Rosenberg Self-Esteem Scale invullen om zelfwaardering te meten. Vervolgens werden ouders en leerkrachten naar de mate van externaliserend probleemgedrag bij de kinderen gevraagd. Zelfwaardering bleek negatief gecorreleerd met de rapportage van externaliserend probleemgedrag door ouders (r = -.18 op 11-jarige leeftijd en r = -.27 op 13 jarige leeftijd) en door leerkrachten (r = -.16 op 11-jarige leeftijd en r = -.18 op 13-jarige leeftijd). Deze onderzoeksuitkomsten laten zien dat een lage zelfwaardering de kans op externaliserend probleemgedrag vergroot (Donnellan et al., 2005). Een beperking in dit onderzoek is dat het zich alleen richt op de vroege adolescentie en niet gericht is op de midden adolescentie en late adolescentie. Naar aanleiding van het huidige onderzoek wordt verwacht dat een lage zelfwaardering de kans op delinquent gedrag vergroot, aangezien delinquentie een vorm van 10

externaliserend probleemgedrag is. Het huidige onderzoek is van belang omdat tot op heden weinig onderzoek gedaan is naar dit verband tussen zelfwaardering en delinquent gedrag. De mate van zelfwaardering in de adolescentie blijkt te verschillen voor jongens en meisjes. Meisjes rapporteren minder zelfwaardering dan jongens in de vroege adolescentie (Baldwin & Hoffman, 2002; Polce-Lynch et al., 2001). Oorzaken voor dit verschil worden gevonden in de veranderingen tijdens de puberteit. Jongens en meisjes ervaren de lichamelijke verandering die in de puberteit plaatsvinden verschillend. Jongens zien de lichamelijke veranderingen als een teken van mannelijkheid, ze zijn tevreden met de veranderingen. Meisjes worden zich rond de leeftijd van 12 jaar steeds meer bewust van hun uiterlijk en van lichamelijke veranderingen. Een groot deel van de meisjes is niet tevreden met deze veranderingen en wordt onzeker (Nolen-Hoeksema & Girgus, 1994; Simmons & Rosenberg, in Baldwin & Hoffmann, 2002 ). De ontevredenheid bij meisjes komt voort uit het feit dat zij zich, meer dan jongens, vergelijken met stereotype vrouwelijke sekserollen. Het maken van deze vergelijking is gebaseerd op de Gender Intensification Theory van Hill en Lynch. Volgens Hill en Lynch hebben de lichamelijke veranderingen in de puberteit tot gevolg dat de aandacht van jongeren voor de betekenis van sekse toeneemt. Voor adolescenten is het echter nog niet helder hoe zij zich met deze sekserol verhouden, waardoor ze steunen op stereotype sekserollen (Hill & Lynch, in Marcotte, Fortin, Potvin & Papillon, 2002). Zelfwaardering als moderator Eén van de weinige onderzoeken die gedaan is naar variabelen die een modererend effect zouden kunnen hebben op de invloed van delinquente vrienden op delinquent gedrag van een jongere komt van Vitaro en collega s (2000). Vitaro en collega s (2000) onderzochten het eventuele modererende effect van individuele (problemen in de kindertijd en houding ten aanzien van delinquentie), familie gerelateerde (ouderlijk toezicht en hechtingsrelatie met ouders) en sociale variabelen (kenmerken van andere vrienden). De resultaten laten zien dat een verstoord profiel in de kindertijd, hechtingsrelatie met ouders en houding ten aanzien van delinquentie een modererend effect hebben op de relatie tussen delinquente vrienden en delinquent gedrag van een jongere. Dit onderzoek richt zich niet op zelfwaardering, maar toont wel aan dat individuele factoren een modererend effect kunnen hebben op de invloed van delinquente vrienden op delinquent gedrag van een jongere. Een belangrijke beperking in dit onderzoek is het feit dat de onderzoeksgroep alleen uit jongens bestaat. 11

Op basis van de plasticiteithypothese van Brockner (1988) wordt verwacht dat zelfwaardering een modererend effect heeft op de relatie tussen delinquente vrienden (sociale omgeving) en delinquente gedrag van een jongere. Volgens deze hypothese is het gedrag van individuen met een lage zelfwaardering gevoeliger voor invloed van de sociale omgeving dan het gedrag van individuen met een hoge zelfwaardering (Brockner, 1988). Brockner (1988) geeft drie theoretische redenen waarom individuen met een lage zelfwaardering meer beïnvloedbaar zijn dan individuen met een hoge zelfwaardering. Allereerst zijn individuen met een lage zelfwaardering sneller onzeker over hun gedachten en gedragingen. Ze zullen daarom eerder op sociale richtlijnen vertrouwen. Daarnaast hebben individuen met een lage zelfwaardering een grotere behoefte aan goedkeuring van anderen, dan individuen met een hoge zelfwaardering. Tot slot zijn individuen met een lage zelfwaardering gevoeliger voor negatieve feedback. Zij nemen negatieve feedback eerder voor waar aan dan individuen met een hoge zelfwaardering. De plasticiteittheorie wordt bevestigd door onderzoek van Zimmerman, Copeland, Shope en Dielman (1996). Dit longitudinale onderzoek liet jongeren van verschillende middelbare scholen in de Amerikaanse staat Michigan vier jaar achter elkaar verschillende vragenlijsten invullen. Dit gebeurde in de vijfde, zesde, zevende en achtste klas. De vragenlijsten gaven informatie over alcohol gebruik en alcohol misbruik, zelfwaardering, gevoeligheid voor groepsdruk, cijfers, houding ten aanzien van delinquentie en demografische informatie. De uiteindelijke onderzoeksgroep bestond uit 585 jongens en 575 meisjes. Uit dit onderzoek blijkt dat jongeren met een lage zelfwaardering meer goedkeuring door vrienden nodig hebben. Ze vermijden conflicten met vrienden en conformeren zich snel aan de norm van de vriendengroep. Jongeren met een hoge of gemiddelde mate van zelfwaardering zijn minder gevoelig voor groepsdruk dan jongeren met een lage zelfwaardering (Zimmerman et al., 1996). Uit dit onderzoek kan de conclusie getrokken worden dat jongeren met een lage zelfwaardering makkelijker beïnvloedbaar zijn door vrienden, ze kunnen zich moeilijker verzetten tegen groepsdruk dan jongeren met een hoge of gemiddelde zelfwaardering. Huidige studie Uit bovenstaande besproken onderzoeken blijkt dat de adolescentiefase een fase in het leven is waarin vriendschappen een grote en belangrijke rol spelen. Het plegen van delicten blijkt de meest voorkomende vorm van risicogedrag onder adolescenten, waarbij vrienden ook een grote rol spelen. Het verband tussen delinquente jongeren en hun delinquente 12

vrienden is al bevestigd in eerder onderzoek. Het verschil in mate van beïnvloeding tussen delinquente jongens en meisjes staat ter discussie. Daarnaast blijkt een lage zelfwaardering de kans op delinquent gedrag te vergroten. Uit onderzoek naar het verschil in zelfwaardering tussen jongens en meisjes blijkt dat meisjes minder zelfwaardering rapporteren dan jongens in de vroege adolescentie. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat individuele factoren (problemen in de kindertijd en houding ten aanzien van delinquentie) een modererend effect kunnen hebben op de invloed van delinquente vrienden op delinquent gedrag van een jongere. Amerikaans onderzoek toont aan dat jongeren met een lage zelfwaardering makkelijker beïnvloedbaar zijn door vrienden, ze kunnen zich moeilijker verzetten tegen groepsdruk dan jongeren met een hoge of gemiddelde zelfwaardering. Uit het bovenstaande blijkt dat zowel zelfwaardering in relatie tot delinquent gedrag van een jongere, als delinquente vrienden in relatie tot delinquent gedrag van een jongere, in eerdere studies onderzocht is. Het huidige onderzoekt verbindt deze twee factoren. Het wetenschappelijk belang van het huidige onderzoek ligt is het feit dat in Nederland tot op heden geen onderzoek gedaan is naar het eventuele modererend effect van de individuele factor zelfwaardering op de invloed van delinquente vrienden op delinquent gedrag van een jongere. Vanuit maatschappelijk belang kan dit onderzoek bijdragen aan het verbeteren van interventies die gericht zijn op delinquente jongeren. Wanneer blijkt dat jongeren met een lage zelfwaardering sterker beïnvloed worden door hun delinquente vrienden dan jongeren met een hoge zelfwaardering, kan deze kennis gebruikt worden in interventies. Het huidige onderzoek maakt gebruik van een moderatormodel (zie Figuur 1). Delinquent gedrag vrienden Delinquent gedrag jongere Zelfwaardering jongere Figuur 1. Moderator model van zelfwaardering en delinquente vrienden op delinquente gedrag 13

De hoofdvraag die in dit onderzoek gesteld wordt is: Heeft zelfwaardering een modererend effect op de invloed van delinquente vrienden op een delinquente jongere? De deelvragen die de hoofdvraag ondersteunen, zijn: 1) Bestaat er een verband tussen delinquent gedrag van een jongere en het delinquente gedrag van zijn of haar vrienden? 2) Bestaat er een verband tussen delinquent gedrag van een jongere en zijn of haar zelfwaardering? 3) Heeft zelfwaardering een modererend effect op het verband tussen delinquent gedrag van jongeren en het delinquente gedrag van hun vrienden? 4) Zijn de mechanismen (vraag 1-3) hetzelfde voor jongens en meisjes? De eerste hypothese is dat er een verband bestaat tussen delinquent gedrag van een jongere en het gedrag van zijn of haar vrienden. De tweede hypothese is dat er een verband bestaat tussen delinquent gedrag van een jongere en zijn of haar zelfwaardering. Een lage zelfwaardering is gerelateerd aan delinquent gedrag van een jongere. De derde hypothese is dat zelfwaardering een modererend effect heeft op het verband tussen delinquent gedrag van jongeren en het delinquente gedrag van hun vrienden. Verwacht wordt dat het verband tussen het eigen delinquente gedrag en dat van vrienden sterker is wanneer de zelfwaardering van de jongere lager is. Allereerst worden de analyses gedaan voor de hele onderzoeksgroep, vervolgens apart voor jongens en meisjes. Verwacht wordt dat het verband tussen delinquentie bij vrienden en eigen delinquent gedrag positief is, en hetzelfde is voor jongens en meisjes. Daarnaast wordt verwacht dat het verband tussen zelfwaardering en delinquentie negatief is, en sterker is voor meisjes dan voor jongens. Meisjes hebben over het algemeen een lagere zelfwaardering dan jongens. Individuen met een lage zelfwaardering zijn gevoeliger voor de invloed van de sociale omgeving dan individuen met een hoge zelfwaardering (Baldwin & Hoffman, 2002; Brockner, 1988; Polce-Lynch et al., 2001) Op basis van deze gegevens wordt verwacht dat zelfwaardering een moderator is voor het verband tussen delinquent gedrag van meisjes en dat van hun vrienden. 14

Methode Steekproef Het onderzoek wordt verricht onder jongeren die op dit moment deelnemen, of deelnamen aan het vrijwillige interventieprogramma Nieuwe Perspectieven van Spirit (regio Amsterdam Noord, Amsterdam Oost, Amsterdam Zuid-Oost, Amsterdam Centrum/ Oud- West, Amsterdam Zuid, Amsterdam Nieuw-West en Zaanstreek/ Waterland). Spirit helpt jeugdigen en gezinnen die problemen hebben met opgroeien en opvoeden. In de meeste gevallen worden jongeren aangemeld door ouders/ verzorgers of andere hulpverlenende instanties zoals Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming of de leerplichtambtenaar (Adviesbureau van Montfoort, 2007). Jongeren kunnen zichzelf ook voor de interventie aanmelden, dit komt echter nauwelijks voor. De deelnemende jongeren worden gekenmerkt door het herhaaldelijk vertonen van antisociaal en crimineel gedrag. De jongeren zijn één of meerdere keren met politie of justitie in aanraking geweest, of lopen het risico om in de toekomst met politie of justitie in aanraking te komen. Het betreft lichte overtredingen zoals vernieling, brandstichting en (winkel)diefstal. Van alle jongeren die sinds 2008 deelnamen aan Nieuwe Perspectieven hebben 174 jongeren, voorafgaand aan de intensieve fase, een vragenlijst ingevuld. Dit onderzoek maakt gebruik van de eerste meting. De uiteindelijke onderzoeksgroep bestaat uit 142 jongeren. Specifieke informatie over de steekproef wordt weergegeven in Tabel 1. Procedure Alle jongeren die in de regio Amsterdam deelnemen aan Nieuwe Perspectieven komen in aanmerking om deel te nemen aan het onderzoek. In de eerste drie weken van de interventie, de onderzoeksfase, worden de jongeren benaderd voor deelname aan het onderzoek. Het benaderen van jongeren gebeurt via de interventiewerker die verantwoordelijk is voor de begeleiding van de jongere. De onderzoeker motiveert de interventiewerker om de jongere te vragen of hij of zij deel wil nemen aan het onderzoek. Het is voor de jongere een vrijwillige keuze om deel te nemen aan het onderzoek. Wanneer de interventiewerker de jongere niet geschikt acht om mee te werken, gezien de problematiek, wordt de jongere niet benaderd. 15

Tabel 1 Kenmerken steekproef Kenmerken Frequentie Percentage Gemiddeld Minimum Maximum in jaren in jaren in jaren Leeftijd 15.69 9 23 Geslacht Man 101 71.1 Vrouw 41 28.9 Totaal 142 100 Geboorteland Nederland 116 81.7 Turkije 1 0.7 Marokko 5 3.5 Curaçao 2 1.4 Suriname 8 5.6 Overig 10 7.0 Totaal 142 100 Gezinssamenstelling Beide ouders 45 31.7 Eén ouder 72 50.7 Deel beide ouders 10 7.0 Ergens anders 15 10.6 Totaal 142 100 Wanneer de jongere heeft ingestemd wordt een afspraak gemaakt voor het invullen van de eerste vragenlijst. Afhankelijk van de situatie vindt deze afspraak op school, op het kantoor van Spirit of bij de jongere thuis plaats. Voorafgaand aan het invullen van de vragenlijst tekent de jongere een informed consent. De vragenlijst bestaat uit vragen over het gedrag, de relaties en de houding van de jongere. Halverwege het invullen van de vragenlijst wordt een interview voor het meten van morele ontwikkeling afgenomen bestaande uit 11 vragen. De jongere ontvangt na afloop een VVV-waardebon van 7,50. Na afloop van de intensieve fase wordt de jongere benaderd voor de tweede meting. De interventiewerker wordt gevraagd een vragenlijst in te vullen over de relatie tussen de interventiewerker en de jongere. 16

Zes maanden na de startdatum van de interventie wordt de jongere opnieuw gevraagd om voor de derde keer de vragenlijst in te vullen. Idealiter vind één jaar na de startdatum de vierde meting plaats. Na afloop van de onderzoeksperiode worden de vragenlijsten door de onderzoekers ingevoerd in het programma SPSS. Vervolgens kan deze verzameling van data gebruikt worden om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Het huidige onderzoek maakt alleen gebruik van de gegevens van de eerste meting. Meetinstrumenten Normovertredend gedrag van de jongere. Door middel van de vragenlijst die is ontwikkeld ten behoeve van de WODC Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit 2005 wordt antisociaal en crimineel gedrag van de jongere gemeten (Van der Laan & Blom, 2006). Deze vragenlijst is ontworpen voor jongeren van tien tot zeventien jaar en bestaat uit 36 items. De items refereren naar zeven categorieën delicten: vernieling/ openbare orde delicten, vermogensdelicten, agressie of geweldsdelicten, wapenbezit, internetdelicten, drugsdelicten en overtredingen. Elke vraag begint met Heb je weleens. Vervolgens worden 36 delicten en overtredingen genoemd. Door een kruis te zetten achter de vraag geeft de jongere aan dit nooit te hebben gedaan, in de afgelopen drie maanden wel eens te hebben gedaan of ooit wel eens te hebben gedaan. In dit onderzoek worden alle antwoorden gebruikt die betrekking hebben op de afgelopen drie maanden. De betrouwbaarheid is 0.88. Relatie leeftijdsgenoten. Door middel van de Basisvragenlijst Leeftijdsgenoten (BVL; Deković, 1999) wordt inzicht verkregen in het aantal delinquente vrienden dat een jongere heeft. Er wordt gevraagd hoeveel vrienden/ vriendinnen van de jongere in de afgelopen drie maanden bepaald gedrag hebben laten zien. Een voorbeeld van een item is: Geef aan hoeveel van jou vrienden iets op straat hebben vernield?. De vragenlijst bestaat uit 18 items, t beantwoorden op een 5 puntsschaal van 1 = geen tot 5 = bijna allemaal. De interne consistentie van deze vragenlijst is 0.80 (Deković, 1999). De betrouwbaarheid is 0.93. Zelfwaardering. Om de mate van zelfwaardering te meten wordt gebruik gemaakt van de Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten (CBSA; Treffers, Goedhardt, Veerman, Van den Bergh, Achaert & De Rycke, 2002). Deze gestandaardiseerde vragenlijst, gebaseerd op het motivatiemodel van Harter (1982), geeft een indruk van de wijze waarop een kind zichzelf ervaart en hoe hij of zij zijn of haar eigen vaardigheden en competenties op een aantal levensgebied inschat. De CBSA is voor jongeren van twaalf tot en met achttien jaar en bestaat uit zeven subschalen die elk uit vijf items bestaan. De laatste subschaal betreft het 17

gevoel van eigenwaarde. Aangezien dit onderzoek zich richt op zelfwaardering wordt alleen deze laatste subschaal gebruikt. Per item krijgt de jongere twee alternatieven gepresenteerd in de volgende vorm: 'Sommige doen/zijn/voelen zich X' en 'Anderen doen/zijn/voelen zich niet X'. De jongere wordt gevraagd om te beoordelen tot welke groep hij zich rekent en om vervolgens aan te geven of hij zich daar een beetje toe rekent of zich daar helemaal toe rekent. De CBSA heeft een goede interne consistentie van ongeveer 0.80 (Evers, Van Vliet-Mulder & Groot, 2007). De betrouwbaarheid is 0.79. Analyse In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van Pearson s correlaties en een multipele hiërarchische regressieanalyse. De analyses worden uitgevoerd met behulp van het computerprogramma SPSS 16.0. Voor het beantwoorden van de eerste deelvraag, naar het verband tussen delinquent gedrag van een jongere en het (delinquente) gedrag van zijn of haar vrienden, wordt alleen gebruik gemaakt van de eerste meting. De correlaties tussen de variabelen worden berekend door middel van Pearson s correlatiecoëfficiënt. Voor het beantwoorden van de tweede deelvraag naar het verband tussen delinquent gedrag van een jongere en zijn of haar zelfwaardering wordt ook alleen gebruik gemaakt van de eerste meting. De correlaties tussen de variabelen wordt berekend door middel van Pearson s correlatiecoëfficiënt. Om te onderzoeken of zelfwaardering een modererend effect heeft op de relatie tussen delinquent gedrag van een jongere en het (delinquente) gedrag van zijn of haar vrienden wordt gebruik gemaakt van de hiërarchische regressieanalyse. De gegevens uit de eerste meting worden gebruikt. Om er vervolgens achter te komen of het moderatie-effect van zelfwaardering verschilt voor jongens en meisjes wordt de onderzoeksgroep gesplitst naar geslacht. Voor de gebruikte variabelen is gecontroleerd op het geven van sociaal wenselijke antwoorden. De neiging om sociaal wenselijke antwoorden te geven is gemeten met de Social Desirability Scale (SDC; Rutten et al., 2007). De items die sociaal wenselijke eigenschappen beschrijven, zijn gebaseerd op de 11-item Marlowe-Crowne Social Desirability Scale (Crowne & Marlowe, 1960). Rutten en collega s (2007) hebben aan de schaal 4 items toegevoegd om de betrouwbaarheid en validiteit te vergroten. Voorbeelden van items zijn: Ik ben altijd eerlijk en Ik heb nooit een hekel aan iemand anders. De jongeren kunnen kiezen uit de antwoordmogelijkheden waar en niet waar. De betrouwbaarheid is 0.77. 18

Resultaten In Tabel 2 zijn de correlaties tussen de verschillende variabelen weergegeven. Er zijn een aantal significante verbanden gevonden. Voor de eerste deelvraag werd onderzocht of er een verband bestaat tussen delinquent gedrag van een jongere en het delinquente gedrag van zijn of haar vrienden. Het bleek dat het delinquente gedrag van vrienden positief en significant samenhangt met het delinquente gedrag van de jongere (r =.39, p <.01, N = 142). Hoe hoger het gerapporteerde delinquente gedrag van vrienden, des te hoger het gerapporteerde delinquente gedrag van de jongere. Voor de tweede deelvraag werd onderzocht of er een verband bestaat tussen delinquent gedrag van een jongere en zijn of haar zelfwaardering. Het bleek dat er geen significant verband bestaat tussen delinquent gedrag van de jongere en zijn of haar zelfwaardering (r = -.06, p >.05, N = 142). Daarnaast is de correlatie (r) tussen geslacht en zelfwaardering negatief en significant (r = -.22, p <.05, N = 142). Jongens rapporteren een hogere zelfwaardering dan meisjes. Voor sociale wenselijkheid en het delinquente gedrag van vrienden is een negatief en significant verband gevonden (r = -.33, p <.01, N = 142). Hoe hoger de jongere scoort op de schaal voor sociale wenselijkheid, des te lager is het gerapporteerde delinquente gedrag van zijn of haar vrienden. Hetzelfde geldt voor het negatieve en significante verband tussen sociale wenselijkheid en het delinquente gedrag van de jongere (r = -.24, p <.01, N = 142). Hoe hoger de jongere scoort op de schaal voor sociale wenselijkheid, des te lager is gerapporteerde delinquente gedrag van de jongere. Tabel 2 Correlaties tussen alle variabelen 1. 2. 3. 4. 5. 1. Geslacht - 2. Sociale wenselijkheid -.16-3. Delinquent gedrag vrienden.10 -.33** - 4. Delinquent gedrag jongere.04 -.24**.39** - 5. Zelfwaardering -.22*.13 -.04 -.06 - * p <.05; ** p <.01 19

Er is voor deelvraag 1 en deelvraag 2 ook onderzocht of de uitkomsten hetzelfde zijn voor jongens en meisjes door de correlaties voor jongens en meisjes met elkaar te vergelijken. In Tabel 3 zijn de correlaties tussen de verschillende variabelen weergegeven, uitgesplitst naar geslacht. Er zijn een aantal significante verbanden gevonden. Er werd zowel voor jongens als voor meisjes een positief en significant verband gevonden voor delinquente gedrag van vrienden en het delinquente gedrag van jongens en meisjes (r =.38, p <.01, N =142 en r =.42, p <.01, N =142, deelvraag 1). Hoe hoger het gerapporteerde gedrag van vrienden, des te hoger is het gerapporteerde delinquente gedrag van jongens en het gerapporteerde delinquente gedrag van meisjes. Voor zowel voor jongens als voor meisjes werd geen significant verband gevonden voor delinquent gedrag van een jongere en zijn of haar zelfwaardering (deelvraag 2). Daarnaast geldt voor jongens een negatief significant verband tussen sociale wenselijkheid en het delinquente gedrag van vrienden (r = -.31, p <.01, N = 142). Hoe hoger een jongen scoort op de schaal voor sociale wenselijkheid, des te lager is het gerapporteerde delinquente gedrag van zijn vrienden. Ook voor meisjes bleek dit verband negatief en significant (r = -.34, p <.05, N = 142). Hoe hoger een meisje scoort op de schaal voor sociale wenselijkheid, des te lager is het gerapporteerde delinquente gedrag van haar vrienden. Alleen voor jongens hangt de sociale wenselijkheid negatief en significant samen met het delinquente gedrag van jongens (r = -.23, p <.05, N =142). Hoe hoger een jongen scoort op de schaal voor sociale wenselijkheid, des te lager is zijn eigen gerapporteerde delinquente gedrag. Tabel 3 Correlaties tussen alle variabelen, uitgesplitst naar geslacht. 1. 2. 3. 4. 1. Sociale wenselijkheid - -.34* -.25.04 2. Delinquent gedrag vrienden -.31** -.42** -.15. 3. Delinquent gedrag jongere -.23*.38** - -.07. 4. Zelfwaardering.12.03 -.05 - Noot: onder de diagonaal staan de waarden voor jongens, boven de diagonaal staan de waarden voor meisjes * p <.05; ** p <.01 20

Vervolgens is geanalyseerd of zelfwaardering een modererend effect heeft op het verband tussen delinquent gedrag van jongeren en het delinquente gedrag van hun vrienden (deelvraag 3). Door middel van een hiërarchische regressieanalyse zijn stapsgewijs de variabelen toegevoegd. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 4. De eerste stap bestond uit het toevoegen van de controle variabele sociale wenselijkheid. Stap twee bestond uit het delinquent gedrag van vrienden en zelfwaardering van de jongere. Als laatste werd het de interactievariabele, delinquent gedrag vrienden x zelfwaardering, toegevoegd. Het bleek dat 0.5% van de variantie van delinquent gedrag van de jongere werd verklaard door de variabelen sociale wenselijkheid ( R Square = 0.05). Deze variabele bleek significant (β = -.24, p <.05, N = 142). Na toevoeging van de onafhankelijke variabelen, vrienden en zelfwaardering, werd 1.5% verklaard ( R Square = 0.15). Er werd een significant hoofdeffect gevonden van de variabele delinquent gedrag van vrienden (β =.35, p <.01, N = 142). Het delinquente gedrag van vrienden is van invloed op het delinquente gedrag van een jongere. De variabele zelfwaardering bleek niet significant. Dit betekent dat de mate van zelfwaardering niet van invloed is op het delinquente gedrag van de jongere. Na toevoeging van de interactievariabele werd 1.7% verklaard ( R Square = 0.17). Het interactie-effect van delinquent gedrag van vrienden en zelfwaardering op delinquent gedrag van de jongere zelf, laat een trend zien (β = -.64, p <.10, N = 142). Er is dus in zekere mate sprake van een modererend effect van zelfwaardering op het verband tussen delinquent gedrag van jongeren en het delinquente gedrag van hun vrienden. Om te onderzoeken of dit mechanisme verschilt voor jongens en meisjes werd het bestand uitgesplitst naar geslacht (deelvraag 4). De resultaten zijn weergegeven in Tabel 4. Het bleek dat 0.4% van de variantie van delinquent gedrag van jongens werd verklaard door de variabelen sociale wenselijkheid ( R Square = 0.04). Deze variabele bleek significant (β = -.23, p <.05, N = 142). Na toevoeging van de onafhankelijke variabelen, vrienden en zelfwaardering, werd 1.3% verklaard ( R Square = 0.13). Er werd een significant hoofdeffect gevonden van de variabele delinquent gedrag van vrienden (β =.34, p <.01, N = 142). Het delinquente gedrag van vrienden is van invloed op het delinquente gedrag van jongens. De variabele zelfwaardering bleek niet significant. Dit betekent dat de mate van zelfwaardering niet van invloed is op het delinquente gedrag van jongens. Na toevoeging van de interactievariabele werd 1.7% verklaard ( R Square = 0.17). Er werd voor jongens een significant interactie-effect gevonden (β = -.96, p <.01, N = 142). Zelfwaardering heeft een modererend effect op het verband tussen delinquent gedrag van jongens en het delinquente gedrag van hun vrienden. 21

Tabel 4 Multipele hiërarchische regressieanalyse om delinquent gedrag van de jongere te voorspellen aan de hand van delinquent gedrag van vrienden en zelfwaardering. Delinquent gedrag jongere Delinquent gedrag jongens Delinquent gedrag meisjes Stap β R 2 β R 2 β R 2 1. Controlevariabele.05.04.04 Sociale wenselijkheid -.24* -.23* -.25 2. Onafhankelijke variabelen.15.13.13 Delinquent gedrag vrienden.35**.34**.38+ Zelfwaardering -.03 -.04 -.01 3. Interactie-effecten.17.16.12 Delinquent gedrag vrienden * -.64+ -.96* -.55 Zelfwaardering + p <.10; * p <.05; ** p <.01 Voor meisjes bleek dat 0.4% van de variantie van delinquent gedrag werd verklaard door de variabelen sociale wenselijkheid ( R Square = 0.04). Deze variabele bleek niet significant. Na toevoeging van de onafhankelijke variabelen, vrienden en zelfwaardering, werd 1.3% verklaard ( R Square = 0.13). Er werd een trend gevonden met betrekking tot de variabele delinquent gedrag van vrienden (β =.32, p <.10, N = 142). Dit betekent dat er een trend is voor het verband tussen delinquente gedrag van vrienden en delinquente gedrag van meisjes. De variabele zelfwaardering bleek niet significant. Dit betekent dat de mate van zelfwaardering niet van invloed is op het delinquente gedrag van meisjes. Na toevoeging van de interactievariabele werd 1.2% verklaard ( R Square = 0.12). Er werd voor meisjes geen significant interactie-effect gevonden (β = -.55, p >.01, N = 142). Zelfwaardering heeft voor meisjes geen modererend effect op het verband tussen delinquent gedrag van jongeren en het delinquente gedrag van hun vrienden. Om de modererende rol van zelfwaardering te interpreteren is een weergave gemaakt van het gevonden significante interactie-effect, zoals gevonden bij jongens. Om dit te kunnen doen werd eerst de variabele zelfwaardering opgesplitst in hoog en laag door deze te splitsen op de mediaan. Figuur 1 laat zien dat hoe hoger de zelfwaardering van jongens is, des te minder invloed hebben delinquente vrienden van jongens op het delinquente gedrag van jongens. 22

Figuur 1. Interactie-effect van delinquent gedrag van vrienden en zelfwaardering op delinquente gedrag van jongens. Discussie Het huidige onderzoek richtte zich op de rol die zelfwaardering speelt bij de relatie tussen delinquentie door jongeren en hun vrienden. De hoofdvraag die in het onderzoek gesteld werd is of zelfwaardering een modererend effect heeft op de relatie tussen delinquentie van jongeren en hun vrienden Allereerst werd onderzocht in hoeverre een verband gevonden werd tussen delinquent gedrag van een jongere en het delinquente gedrag van zijn of haar vrienden. De uitkomsten laten zien dat hoe hoger het gerapporteerde delinquente gedrag van vrienden, des te hoger het gerapporteerde delinquente gedrag van de jongere. Dit verband werd zowel voor jongens als voor meisjes gevonden. Op basis van literatuur werd verwacht dat het delinquente gedrag van vrienden gerelateerd is aan delinquent gedrag van een jongere (Aseltine, 1995; Matsueda & Anderson, 1998; Van de Rakt et al., 2005; Vitaro et al., 2000). De uitkomsten van dit onderzoek bevestigen deze verwachting. Het is belangrijk om te vermelden dat de richting van het verband in het huidige onderzoek niet onderzocht is. Jongeren kunnen beïnvloed worden door hun vrienden, maar jongeren kunnen ook vrienden uitzoeken die passen bij hun eigen delinquente gedrag (Matsueda & Anderson, 1998; Van de Rakt et al., 2005). Aanbevolen wordt om in vervolgonderzoek rekening te houden met de wederkerigheid van dit verband. Ten tweede werd onderzocht in hoeverre er een verband gevonden werd tussen delinquent gedrag van een jongere en zijn of haar zelfwaardering. De uitkomsten van dit onderzoek tonen geen significant verband tussen delinquent gedrag van de jongere en zijn of 23

haar zelfwaardering. Dit geldt zowel voor jongens als meisjes. Op basis van eerder onderzoek werd verwacht dat een lage zelfwaardering de kans op delinquent gedrag van een jongere zou vergroten. Zelfwaardering van een jongere blijkt in verband te kunnen worden gebracht met externaliserend probleemgedrag. Een lagere zelfwaardering kan leiden tot meer externaliserende problemen (Donnellan et al., 2005; Jessor et al., 1995). De uitkomsten van het huidige onderzoek bevestigen dus niet de verwachting die op basis van de literatuur gesteld werd. Een mogelijke verklaring hiervoor kan afgeleid worden uit het onderzoek van Sander Thomaes (2007). Hij constateerde dat agressieve kinderen, tussen de 9 en 13 jaar, geen laag zelfbeeld hebben. Ze hebben juist een overdreven positief zelfbeeld. Wanneer deze kinderen aan bepaalde verwachtingen niet voldoen, voelen ze zich minderwaardig en in hun trots gekrenkt. Hierdoor ontstaat een gevoel van vernederde woede. Als reactie hierop gaan kinderen agressief gedrag vertonen om hun zelfbeeld te herstellen. Aanbevolen wordt om in vervolgonderzoek onderscheidt te maken in type delicten. Mogelijk verschilt het zelfbeeld van kinderen die delicten plegen waarin agressie een rol speelt van het zelfbeeld van kinderen die een ander soort delict plegen. Het bleek dat zelfwaardering een modererend effect heeft op het verband tussen delinquent gedrag van jongeren en het delinquente gedrag van vrienden. Hiermee wordt de verwachting, gesteld op basis van de literatuur, bevestigd. Verwacht werd dat jongeren met een lage zelfwaardering gevoeliger zouden zijn voor de invloed van delinquente vrienden dan een jongere met een hoge zelfwaardering. Eerder onderzoek laat zien dat jongeren met een lage zelfwaardering meer goedkeuring door vrienden nodig hebben, ze vermijden conflicten en conformeren zich snel aan de norm van de vriendengroep. Jongeren met een lage zelfwaardering kunnen zich moeilijker verzetten tegen groepsdruk dan jongeren met een hoge zelfwaardering (Zimmerman et al., 1996). Wanneer de onderzoeksgroep gesplitst wordt naar geslacht laten de uitkomsten het tegenovergestelde zien van wat verwacht werd. Zelfwaardering heeft voor jongens wel een modererend effect op het verband tussen delinquent gedrag van jongeren en het delinquente gedrag van hun vrienden en voor meisjes niet. Jongens met een lage zelfwaardering zijn gevoeliger voor de invloed van delinquente vrienden dan jongens met een hoge zelfwaardering. Voor meisjes werd deze uitkomst niet gevonden. Op basis van de literatuur werd verwacht dat dit mechanisme voor meisjes sterker is dan voor jongens, omdat meisjes over het algemeen een lagere zelfwaardering hebben dan jongens (Baldwin & Hoffman, 2002; Polce-Lynch et al., 2001). 24