Jeugdcriminaliteit onder migranten

Vergelijkbare documenten
Samenvatting. Vraagstelling. Welke ontwikkelingen zijn er in de omvang, aard en afdoening van jeugdcriminaliteit in de periode ?

Aantal ondervonden misdrijven per land en naar type delict (per 100 respondenten); onveiligheidsgevoelens

Tabellen bij hoofdstuk 10. Tabel 10.1 Aantal ondervonden misdrijven per land en naar type delict (per 100 respondenten); onveiligheidsgevoelens

Praktische opdracht Aardrijkskunde Criminaliteit in Nederland

6. Veiligheid en criminaliteit

Tabel 11.1 Aantal ondervonden misdrijven naar land en delictgroep (per 100 respondenten) en onveiligheidsgevoelens per land, 2004

Autodiefstal Diefstal uit auto Diefstal van motor Fietsendiefstal Inbraak

Samenvatting. Achtergrond

Zijn autochtonen en allochtonen tevreden met hun buurtbewoners?

Nieuwe dadergroep vraagt aandacht

monitor Marokkaanse Nederlanders in Maassluis bijlage(n)

Tabel 11.1 Geïndexeerd aantal slachtoffers naar delictgroep en onveiligheidsgevoelens per land

Jeugdcriminaliteit en jeugdveiligheid in Groningen

Wij ondersteunen, stimuleren en begeleiden het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid

Samenvatting Jeugdinterventieprogramma: Nieuwe Perspectieven (NP) Lotte Loef

maatschappijwetenschappen vwo 2015-II

BIJLAGEN. Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland. Willem Huijnk Jaco Dagevos

N. Buitelaar, psychiater en V. Yildirim, psycholoog. Beiden werkzaam bij Altrecht Centrum ADHD Volwassenen.

Aandeel van de meest frequent vervolgde daders in de strafzaken van

Factsheet Maatschappelijke positie van Voormalig Antilliaanse / Arubaanse Migranten in Nederland

De integratie van Antillianen in Nederland. Presentatie 9 juni: De Caribische demografie van het Koninkrijk der Nederlanden

Gemengd Amsterdam * in cijfers*

Veiligheid kernthema: maatschappelijk evenwicht & veiligheid

Samenwerking en innovatie in het MKB in Europa en Nederland Een exploratie op basis van het European Company Survey

Bijlage B4. Werken aan de start. Freek Bucx

Resultaten van het project 50+ In Europa

De nieuwe verscheidenheid Toenemende diversiteit naar herkomst in Nederland

Eindexamen maatschappijwetenschappen vwo I

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016

PT Marktbeeld Uien. Marktinformatie binnen- en buitenland

Hoe Europeanen denken over biotechnologie en genetisch gemodificeerd voedsel in 2005

Psychosociale gezondheid en gedrag

Sociaal-economische schets van Leiden Zuidwest 2011

Bijlage B4. Eerste treden op de arbeidsmarkt. Freek Bucx

Nederland in internationaal perspectief 1

5. CONCLUSIES ONDERZOEK

Praktische opdracht Maatschappijleer Criminaliteit en etniciteit

een klasse apart? Gonneke Stevens Violaine Veen Wilma Vollebergh Algemene Sociale Wetenschappen, UU

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft

Antwoorden Aardrijkskunde Antwoorden Discovery par. 1

Feiten & Achtergronden. Aanpak veelplegers. December 2006/F&A 6806

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Eindexamen maatschappijwetenschappen havo I

Informatie over de deelnemers

Eindexamen vwo maatschappijwetenschappen 2013-I

Fiche Kleurrijk West-Vlaanderen ROESELARE. Opsplitsing in nationaliteitsgroepen

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Internet op School: Ontwikkelingen van 2006 tot Drs. Antonius J. van Rooij IVO Rotterdam

Fiche Kleurrijk West-Vlaanderen KORTEMARK. Opsplitsing in nationaliteitsgroepen

Tabel 11.1 Geïndexeerd aantal slachtoffers naar delictgroep en onveiligheidsgevoelens per land

Fiche Kleurrijk West-Vlaanderen SPIERE-HELKIJN. Opsplitsing in nationaliteitsgroepen

Fiche Kleurrijk West-Vlaanderen LANGEMARK-POELKAPELLE. Opsplitsing in nationaliteitsgroepen

Constructie van de variabele Etnische afkomst

Samenvatting Inleiding Methode

Thema 2 Om ons heen. Samenvatting. Meander Samenvatting groep 7. Landschappen. Klimaten. Samenwerking. de regering. Onder de loep.

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Jaarlijks onderzoek onder gasten 2015

Slachtoffers van woninginbraak

Criminele meisjes: Specifieke zorg en aandacht of niet?

Parallellen tussen België en Nederland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

In Nederland veroordeeld, in eigen land de straf of maatregel ondergaan Informatie voor buitenlandse gedetineerden in Nederland over de mogelijkheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

TOENAME SPANNINGEN TUSSEN BEVOLKINGSGROEPEN IN AMSTERDAMSE BUURTEN

De arbeidsmarkt in juli 2014

Criminele meisjes of femme fatale

Fact sheet. Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland Politie Eenheid Amsterdam. Veiligheidsbeleving buurt. nummer 4 februari 2013

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Jaarlijks onderzoek onder gasten 2016

Regionale verschillen in de vruchtbaarheid van autochtonen en allochtonen

Hoe denken Zeeuwse jongeren en ouders over alcoholgebruik door jongeren? Onderzoek GGD Zeeland maart 2011

szw Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid s-gravenhage, 23 november 2000 Aanleiding

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Gemeente Breda. Subjectieve onveiligheid. Individuele en buurtkenmerken onderzocht. Juni 2015

De arbeidsmarkt in december 2014

6 secondant #6 december Groot effect SOV/ISD-maatregel

Jongeren en de sociale druk om (niet) te roken

Landelijke abortusregistratie 2011

Faculteit der Rechtsgeleerdheid

nr. 811 van TOM VAN GRIEKEN datum: 10 augustus 2015 aan JO VANDEURZEN Kinderbijslag - Kinderen die worden opgevoed in het buitenland

Sociaal-economische schets van Leiden Zuidwest 2008

Zelfgerapporteerde jeugdcriminaliteit: risico s en bescherming

Maatschappelijke participatie als opstap naar betaald werk.

Cohortvruchtbaarheid van niet-westers allochtone vrouwen

Migranten in de Nederlandse Antillen (2)

Samenvatting. Wat is de kern van de Integratiekaart?

Buurtprofiel: Wyckerpoort hoofdstuk 10

Eindexamen maatschappijwetenschappen vwo I

6,9. Praktische-opdracht door een scholier 2854 woorden 16 april keer beoordeeld. Maatschappijleer

Factsheet Demografische ontwikkelingen

Jaarrapport Integratie Bijlagen hoofdstuk 8 1

Werkloosheid in de Europese Unie

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek

Opvattingen over de figuur Zwarte Piet

centrum voor onderzoek en statistiek

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Samenvatting: Summary in Dutch

Raad voor de rechtshandhaving. JAARPLAN en BEGROTING 2015

Transcriptie:

AUTEURS MAJONE STEKETEE RENSKE VAN DER GAAG ANNEMIEKE WOLTHUIS Internationale vergelijking zelfrapportage en beleid Jeugdcriminaliteit onder migranten

AUTEURS MAJONE STEKETEE RENSKE VAN DER GAAG ANNEMIEKE WOLTHUIS Jeugdcriminaliteit onder migranten INTERNATIONALE VERGELIJKING ZELFRAPPORTAGE EN BELEID MIGRANTEN SEPTEMER 2016

Inhoud 1 Jeugd delinquentie en afkomst 5 1.1 Inleiding 5 1.2 Nederlands beleid ten aanzien jeugd-criminaliteit vanaf 2000 7 1.3 Doel- en vraagstelling 11 1.4 Leeswijzer 12 2 Context en cijfers migranten ISRD-2 13 2.1 Inleiding 13 2.2 De tweede International Self-Report Delinquency studie (ISRD-2) 13 2.3 Theoretische kader van de ISRD-2 studie 14 2.4 Definities en schalen in ISRD-2 17 2.5 Aantal migrantenjongeren per land in de ISRD-2 20 2.6 Conclusie 25 3 Resultaten jeugd-criminalteit en migranten 27 3.1 Inleiding 27 3.2 Niet-migranten en eerste en tweede generatie jongeren en delinquent gedrag 27 3.3 Resultaten jeugdcriminaliteit naar herkomstregio 29 3.4 Nederlandse migrantenjongeren vergeleken met migrantenjongeren in andere landen 34 3.5 Marokkaanse en Turkse migrantenjongeren in Nederland vergeleken met andere West-Europese landen 40 3.6 Conclusie 47 4 Mogelijke verklaringen voor de verschillen in zelf gerapporteerde criminaliteit 49 4.1 Inleiding 49 4.2 Methodologische verantwoording analyses 49 4.3 De relatie met zelfcontrole 50 4.4 De invloed van leefstijl van jongeren en hun vrienden 52 4.5 De rol van het gezin/familie 54 4.6 Het onderwijs en jeugdcriminaliteit 56 4.7 De invloed van de buurt waar (migranten)jongeren wonen 58 4.8 Verschillen in blootstelling aan risico- en beschermende invloeden tussen nietmigranten, eerste en tweede generatie jongeren 59 2 Jeugdcriminaliteit onder migranten

4.9 Marokkaanse en Turkse jongeren in verschillende West-Europese landen en de mogelijke verklaringen voor jeugdcriminaliteit 63 4.10 Grote verschillen in het beleid met andere West Europese landen 73 4.11 Conclusie 74 5 Conclusies en aanbevelingen 77 5.1 Inleiding 77 5.2 Geen typisch Nederlands probleem 77 5.3 Mogelijke theoretische verklaringen voor verschillen in delinquent gedrag 79 5.4 Aanbevelingen 82 Literatuur & Bronnen 85 Bijlage 1: Country Samples by City Size 91 Bijlage 2: Deelnemers expert meetng 92 Jeugdcriminaliteit onder migranten 3

4 Jeugdcriminaliteit onder migranten

1 Jeugd delinquentie en afkomst 1.1 Inleiding In veel Europese landen zijn migranten oververtegenwoordigd in de criminaliteitscijfers. Deze oververtegenwoordiging vormt al jaren een belangrijk onderwerp van debat, zowel binnen de criminologie als in de maatschappij. Ook in Nederland zijn jongeren met een migrantenachtergrond oververtegenwoordigd in statistieken over jeugdcriminaliteit, zo blijkt uit verschillende studies (Kruissink & Esser, 2004; Junger Tas, Steketee & Mol, 2008; Bovenkerk, 2014). Kijkend naar het land van herkomst zijn er verschillen zichtbaar tussen migrantengroepen als het gaat om delinquent gedrag. Zo blijkt uit een zelfrapportage-onderzoek naar criminaliteit onder jongeren (ISRD-2) dat migrantenjongeren met een Turkse achtergrond in Nederland vaker betrokken zijn bij geweldsdelicten. Marokkaanse migrantenjongeren rapporteren juist vaker vermogensdelicten (Junger Tas & Steketee, 2009). Ook de eerste en tweede generatie migrantenjongeren lijken in dit gedrag van elkaar te verschillen. Tweede generatiejongeren plegen in Nederland meer delicten dan eerste generatie (Junger Tas, Steketee & Mol, 2008). Deze resultaten roepen vragen op. Ten eerste is er de vraag of Nederland hierin afwijkt van de overige Europese landen. Bovenkerk (2014) stelt dat in de ons omringende landen geen vergelijkbaar probleem wordt waargenomen als het gaat om migrantenjongeren van Marokkaanse en Turkse afkomst. Een andere vraag is waaraan het verschil tussen migranten- en niet-migrantenjongeren in delinquent gedrag te wijten is. De algemene opinie is dat we die oorzaken voornamelijk in culturele verschillen moet zoeken, al wijzen sommigen in de eerste plaats op sociaal economische verschillen. In Nederland zoeken we de verklaring voor dit criminaliteitsprobleem vaak in de culturele achtergrond. Andere ideeën over opvoeding en wenselijk gedrag zouden, in combinatie met de Nederlandse context, zorgen voor een grotere kans op delinquent gedrag bij jongeren met een migrantenachtergrond. Lang waren deze ideeën ook zichtbaar in het Nederlandse beleid. Men voerde toen gericht beleid ten aanzien van specifieke doelgroepen om het criminaliteitsprobleem aan te pakken. De laatste jaren zijn echter duidelijke verschuivingen zichtbaar. Het culturele perspectief gaat immers voorbij aan een aantal alternatieve verklaringen, die ook ten grondslag kunnen liggen aan een verschil in delinquent gedrag tussen jongeren zonder en met migrantenachtergrond. Zo wordt vaak benadrukt dat de slechte positie van migranten op de arbeidsmarkt ook een belangrijke rol speelt (Killias, 2011). Verschillende onderzoeken laten zien Jeugdcriminaliteit onder migranten 5

dat jongeren met een migrantenachtergrond relatief vaak te maken hebben met een achterstandssituatie (Engbersen, Dagevos & Jennissen, 2016). We vinden de laagste werkloosheidscijfers onder Nederlandse ouders en ouders uit westerse landen en de hoogste cijfers onder migranten uit Afrika, Marokko en de Antillen (CBS, februari 2015). Zij krijgen dus vaker te maken met invloeden die we associëren met een verhoogd risico op delinquent gedrag. Het blijkt echter dat de sociaal economische status slechts deels de verschillen tussen migranten en autochtone bevolking kunnen verklaren (Killias, 2011). Er is bijvoorbeeld minder aandacht voor verklaringen zoals de sociale controle of de binding met de buurt of het land waar de migrant woont. Arbeidsplekken voor migranten zijn schaars en als er al plekken zijn, gaat het veelal om arbeidsplekken voor laaggeschoolden en lage lonen. Werkloosheid en slecht betaalde banen leiden ertoe dat migranten veel in achterstandsbuurten terecht komen. Volgens de sociale-desorganisatietheorie (Shaw & McKay, 1942;Sampson & Laub, 1993; Wikström, 2006) hebben deze achterstandsbuurten te maken met hoge criminaliteitscijfers. In deze buurten heerst veel armoede en is veel doorstroom van bewoners. De hoge doorstroom maakt dat er weinig sociale cohesie is en mensen zich nauwelijks verbonden voelen met de buurt. Dit zijn volgens de social-controltheorie (Hirshi, 1969) de factoren die leiden tot een zwakke of slechte binding met de omgeving en die een mogelijke voedingsbodem vormen voor delinquent gedrag. Binnen de huidige studies besteedt men nog weinig aandacht aan deze en andere theoretische verklaringen zoals routine activities en situational action (Salmi, Kivivuori & Aaltonen, 2015). Een vergelijking met andere landen kan meer licht werpen op eventuele verklaringen in delinquent gedrag tussen jongeren zonder en met migrantenachtergrond. Echter, een dergelijke vergelijking is normaal gesproken lastig. Niet alle landen registreren crimineel gedrag op dezelfde manier. De zelfrapportagestudies in de landen verschillen onderling wat betreft de gebruikte vragenlijsten (Goderis, 2016). De tweede International Self- Report Delinquency-studie (ISRD-2) is wel op een vergelijkbare manier met dezelfde vragenlijst uitgevoerd. Dit biedt een goede mogelijkheid voor onderzoek over landen heen en voor een vergelijking tussen landen met vergelijkbare migrantengroepen. We hebben onderzocht of er verschillen zijn tussen migranten- en niet-migrantenjongeren in Europese landen, gebruikmakend van het internationaal onderzoek naar zelfrapportage jeugdcriminaliteit van jongeren in 25 Europese landen. Ook hebben we onderzocht wat mogelijke verklaringen daarvoor zijn. Daarnaast keken we of Nederland verschilt in de oververtegenwoordiging van migrantenjongeren ten opzichte van niet-migrantenjongeren. Daarbij vergeleken we migrantenjongeren op basis van het land van herkomst. Met andere woorden, is er verschil in jeugddelinquentie onder migrantenjongeren van Turkse, Marokkaanse of Antilliaanse afkomst, als we kijken naar andere Westerse landen dan Nederland (zoals Duitsland, België, Denemarken of Frankrijk)? En welke lessen kunnen we leren als het gaat om de preventieve en curatieve aanpak van 6 Jeugdcriminaliteit onder migranten

jeugdcriminaliteit? Om meer zicht te krijgen op mogelijke aanknopingspunten voor beleid kijken we specifiek naar de rol van de ouders in de opvoeding en wat de invloed is van de school, de buurt of vriendengroepen op het delinquent gedrag van migrantenjongeren. Als we het in deze studie hebben over migrantenjongeren, dan gebruiken we de definitie zoals die in de ISRD-2 studie is gehanteerd: de jongere zelf of één van beide ouders is in het buitenland geboren. Derde generatie migrantenjongeren behoren in deze studie tot de autochtone bevolking. We willen bepaalde migrantenjongeren ook graag vergelijken voor wat betreft hun herkomstland. Om die reden spreken we over Turks-Nederlandse jongeren als het specifiek over Nederland gaat, en Turkse migrantenjongeren als we het over de andere Europese landen hebben. 1.2 Nederlands beleid ten aanzien jeugd-criminaliteit vanaf 2000 De aanpak van jeugdcriminaliteit in Nederland staat vanaf het begin van deze eeuw beschreven in de het programma Jeugd Terecht 2003-2006. Het is onderdeel van het kabinetsbrede veiligheidsprogramma. Jeugd Terecht is gericht op het voorkomen van eerste delicten en het verminderen van recidive. Hierbij staat een aantal kernpunten centraal: vroegtijdig ingrijpen, snelle berechting, bestrijding criminele jeugdgroepen en recidive voorkomen. In die lijn leunt het beleid rond jeugdcriminaliteit in Nederland op drie belangrijke pijlers: preventie, maatwerk, en oog voor de groepsinvloed bij delinquent gedrag. Experimenteergedrag hoort bij de ontwikkeling van jongeren. Jongeren overtreden dan wel eens de wet. Dat betekent echter niet direct dat een jongere ook het verkeerde pad op gaat. Maatwerk is daarom vanuit Nederlands oogpunt van belang. Het Nederlandse beleid onderscheidt vier groepen om beter te kunnen bepalen wat nodig is bij welke groep: Risicojongeren: jongeren die zich nog niet schuldig hebben gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, maar gelet op allerlei factoren daar wel risico op lopen. First offenders: jongeren die voor het eerst zijn opgepakt voor een delict. Licht criminele jongeren: jongeren die al meer dan eens zijn opgepakt. Veelplegers of harde kernjongeren: jongeren die uitzonderlijk frequent delicten plegen. In algemene zin kan gesteld worden dat het Nederlandse jeugdstrafrechtsysteem terughoudend is met het opleggen van zware sancties zoals vrijheidsbenemende maatregelen. Anno 2016 is het beleid nog steeds gericht op vroegtijdig ingrijpen, om Jeugdcriminaliteit onder migranten 7

te voorkomen dat minderjarigen het criminele pad opgaan. De preventie richt zich dan vooral op risicojongeren en first offenders. Een belangrijke groep bij preventie zijn de zogenaamde twaalfminners, kinderen tot 12 jaar. Zij kunnen niet worden vervolgd, maar worden wel in de gaten gehouden als er sprake is van verhoogd risico. De politie spreekt met hun ouders of stuurt hen door naar Bureau Jeugdzorg. De rechter kan maatregelen nemen als het echt uit de hand loopt. Plegen jongeren toch een delict, dan helpt snel en consequent straffen om jeugdcriminaliteit terug te dringen. Dit krijgt vooral vorm in het zogenaamde lik-op-stuk -beleid. Criminele jongeren die de fout ingaan, krijgen zo snel mogelijk straf. Voor jongeren die een strafbaar feit plegen, geldt het jeugdstrafrecht. Sinds 1 april 2014 geldt het adolescentenstrafrecht. Dan kunnen jongeren tot 23 jaar berecht worden volgens het jeugdstrafrecht. Gaan jongeren de fout in, dan zullen politie en justitie zich - over het algemeen eerst bedienen van zogeheten pedagogisch gerichte sancties, zoals Halt. Pas in een later stadium gaan politie en justitie over tot taakstraffen, straffen of maatregelen. Het doel is daarbij om snel (vroegtijdig) en consequent te straffen om jeugdcriminaliteit terug te dringen. Na afloop van hun straf ontvangen jongeren nazorg. Dat moet ervoor zorgen dat ze niet opnieuw de fout ingaan (zie De Jonge & van der Linden, 2013). Krijgen jongeren een sanctie opgelegd, dan is het zaak te voorkomen dat ze daarna opnieuw de fout ingaan. Dit gebeurt door middel van een persoonsgerichte aanpak, een scholings- en trainingsprogramma en goede nazorg en begeleiding. SPECIFIEK BELEID GERICHT OP MIGRANTENJEUGD Tot eind jaren 90 heerste het idee dat generiek beleid voldoende was om criminaliteit onder jongeren aan te pakken (Bellaart & Pehliva, 2013; Homburg & Van der Leun, 2013). Het idee domineerde dat criminaliteit een probleem van jongeren in het algemeen was, niet specifiek van migrantenjongeren. Tot deze tijd was er wel sprake van losse projecten gericht op specifieke migrantengroepen, maar geen gestructureerde aanpak. Er werd bijvoorbeeld geëxperimenteerd met mentoren, buurtvaders, internaten, coaches, peergroepen, praatgroepen etc. Eind jaren negentig veranderde dit mede door de toegenomen criminaliteitscijfers onder migrantenjongeren en doordat er steeds openlijker over werd gesproken (Homburg & Van der Leun, 2013). Migrantenjongeren zijn sinds jaren oververtegenwoordigd in criminaliteitscijfers en in de Justitiële Jeugdinrichtingen, met name jongeren van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst (Kromhout & Van San, 2003; Blom, Oudhof, Bijl & Bakker, 2005). 1 Eind jaren negentig ontstaat het inzicht dat er naast een algemene aanpak jeugdcriminaliteit ook een specifiek doelgroepenbeleid nodig is. Een samenhangende 1 Cijfers bij de HKS-registratie van de politie, de registratie bij het Openbaar Ministerie, tot en met de penitentiaire inrichtingen. 8 Jeugdcriminaliteit onder migranten

aanpak gericht op de specifieke doelgroep van migrantenjongeren is nodig als het gaat om de preventie, vervolging en sanctionering, nazorg en resocialisatie na detentie (Vandenbroucke e.a., 2008). De CRIEM-nota (1997) - Criminaliteit in Relatie tot de Integratie van Etnische Minderheden - gaf als eerste nota richting aan een specifiek doelgroepenbeleid. De CRIEM-aanpak beoogde jongeren met een andere herkomst, die politiecontact hebben gehad, een nieuwe start te geven zonder criminaliteit. Dit beleid was tussen 1997 en 2006 in verschillende vormen van kracht en bestond voornamelijk uit projecten. Succesvolle methoden raakten echter niet ingebed in het algemeen beleid en de expertise verdween toen het project was afgelopen (Bellaart & Pehlivan, 2013). Het kabinet constateerde in 2004 dat er weinig was veranderd in de statistieken over migrantenjongeren (Jaarnota Integratiebeleid TK, 2004). Deze geringe veranderingen waren volgens het kabinet het gevolg van de gebrekkige integratie en daarmee de geringe binding van deze jongeren met de Nederlandse samenleving. Het actieprogramma Jeugd Terecht zocht de oplossing in nog meer maatwerk. Meer inzicht in de etnische achtergrond van daders was nodig om de noodzaak van maatwerk bij preventie, opsporing en sancties te kunnen beoordelen. Het rijk stelde de G4 geld beschikbaar voor de periode van 2006-2009 (de zogenaamde Donner-middelen ) om een impuls te geven aan de aanpak van Marokkaanse jongeren. Samen met de hoofdofficieren van justitie moesten de gemeenten maatwerk ontwikkelen. Ook moesten zij nadrukkelijk de wijk en de Marokkaanse gemeenschap bij de plannen betrekken. De meest duidelijke voorbeelden van specifiek beleid worden de Bestuurlijke Arrangementen Antillianen gemeenten en de initiatieven binnen het Samenwerkingsverband Marokkaans-Nederlandse jongeren genoemd. In de periode van 2009 tot en met 2012 werkten 35 gemeenten met het Rijk samen om de oververtegenwoordiging van Antilliaans- en Marokkaans-Nederlandse jongeren bij voortijdig schoolverlaten, werkloosheid, uitkeringsafhankelijkheid en criminaliteit terug te dringen. Een eerste evaluatie in 2011 in 22 van deze gemeenten stelde dat de aanpak gericht op Marokkaans-Nederlandse risicojongeren zich tot dan toe vooral richtte op overlast en criminaliteit en minder op het bieden van perspectief rond school en werk (Vijghen, 2011). Echter, van meerdere kanten is er kritiek op dit specifieke doelgroepenbeleid. Een samenhangende, gelijktijdige aanpak op alle drie de leefgebieden (school, thuis en op straat) ontbrak nog (Vijghen 2011; Bakker & Pels, 2013). Weinig aanpakken hanteerden een systemische benadering (Bakker et al, 2013). Homburg en Van der Leun (2013) benadrukken dat dit doelgroepenbeleid erg leek op het reguliere beleid: maatregelen werden door reguliere instellingen uitgevoerd, zonder dat de werkwijze echt veranderde. De veelheid van regelingen leidt volgens de auteurs vooral tot verbrokkeling, discontinuïteit en gebrekkige kennisopbouw. In hun ogen is een veiligheidsbeleid gericht op specifieke doelgroepen nooit echt van de grond gekomen. Jeugdcriminaliteit onder migranten 9

Uit een voortgangsrapportage over 2012 blijkt dat het aandeel verdachten onder zowel Antilliaans- als Marokkaans-Nederlandse jongeren was afgenomen. Deze afname was sterker zichtbaar onder Marokkaans-Nederlandse jongeren, hoewel oververtegenwoordiging in de criminaliteit van beide groepen nog steeds hoog was. De onderzoekers concludeerden dat de aanpakken rond Antilliaans- en Marokkaans- Nederlandse risicojeugd inderdaad hebben geleid tot meer kennis over de achtergronden van de problematiek en over effectieve aanpakken. Ook zagen zij dat gemeenten deze kennis konden gebruiken in het reguliere beleid (De Boom, Van Wensveen, Hermus, Weltevrede & Van San, 2014a; 2014b). De start van het kabinet-rutte 1 in oktober 2010 betekende een nieuwe wending in het integratiebeleid voor etnische minderheden. Algemeen beleid stond voortaan voorop en specifieke gelden, voorzieningen en regelingen voor migranten en hun kinderen waren niet langer wenselijk. Twee nota s zijn met name bepalend voor de ontwikkelingen in het jeugdcriminaliteitsbeleid: de nota van toenmalig minister Donner van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Integratie, binding, burgerschap, juni 2011) en de Integratiebrief van minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Brief Agenda integratie, 2013-0000015514). Een belangrijk uitgangspunt van Donners nota is dat integratie vooral eigen verantwoordelijkheid is van migranten. Het inburgeren en het verwerven van de kennis die nodig is om in Nederland een bestaan op te bouwen, wordt aan henzelf overgelaten. Het Jaarrapport Integratie 2012 en het SCP-rapport Dichter bij elkaar? laten de successen zien van het beleid dat men vanaf 2010 voert, maar wijst ook op problemen die voor veel mensen dagelijkse realiteit zijn. De oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse en Antilliaans-Nederlandse jongeren in overlast en criminaliteit benoemt men als een hardnekkig probleem, net als de lage arbeidsmarktdeelname en hoge uitkeringsafhankelijkheid binnen deze groepen. De overheid heeft het beleid voor speciale doelgroepen in 2012 definitief afgeschaft. Het doelgroepenbeleid lijkt er vooral voor gezorgd te hebben dat de binding en identificatie van migranten met de Nederlandse samenleving afneemt. Sommigen stellen dat het contraproductief werkt (Koopmans, 2002; Ghorashi, 2010). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doet in zijn brief voorstellen om deze trend te keren met meer generiek beleid. Men maakt niet langer onderscheid in etniciteit, en benadert groepen die vaker problemen veroorzaken ook meer op deze manier. Dat geldt ook voor risicojongeren van Marokkaanse en Antilliaanse herkomst. 10 Jeugdcriminaliteit onder migranten

1.3 Doel- en vraagstelling Doel van het onderzoek is (op basis van de zelfrapportage van jongeren) nagaan wat mogelijke verklaringen zijn voor de verschillen in delinquent gedrag tussen migranten- en niet-migrantenjongeren. De volgende onderzoeksvragen staan hierbij centraal: Is er een verschil tussen jongeren met en zonder migrantenachtergrond in Europa als het gaat om zelfrapportage van delinquent gedrag? En: Wat zijn mogelijke verklaringen voor deze verschillen? Zijn er verschillen in dit verband tussen de Europese landen en wat zijn mogelijke verklaringen voor deze verschillen? Wat zijn de consequenties van deze inzichten voor het beleid? Is er een specifiek beleid of aanpak nodig als het gaat om jongeren uit migrantengroepen? Gebruikmakend van het internationale onderzoek naar zelfrapportage jeugdcriminaliteit, slachtofferschap en middelengebruik van jongeren in 25 Europese landen (ISRD-2), onderzochten we of er verschillen zijn in de relatie tussen jeugdcriminaliteit en migrantenjongeren, en zo ja, wat mogelijke verklaringen daarvoor zijn. Daarbij hebben we voor alle Europese landen in de ISRD-2 onderzocht of er verschillen zijn tussen jongeren zonder migrantenachtergrond en eerste en tweede generatie migrantenjongeren. Vervolgens hebben we gekeken welke vigerende verklaringsmodellen voor jeugdcriminaliteit deze verschillen kunnen verklaren. Met andere woorden: Moeten we de verklaring voornamelijk in culturele verschillen zoeken, of komt het juist door de omstandigheden waarin migrantenjongeren veelal opgroeien? Jongeren met een migrantenachtergrond kunnen mogelijk eerder te maken hebben met factoren die men associeert met een verhoogd risico op delinquent gedrag. Daarnaast is een vergelijking gemaakt tussen Nederland en enkele West-Europese landen met vergelijkbare migrantengroepen wat betreft herkomstland. In Nederland benaderen we een oververtegenwoordiging van bepaalde jongeren in criminaliteit vaak als een probleem van specifieke migrantengroepen, denk aan migranten met een Marokkaanse of Antilliaanse achtergrond. Sommige studies suggereren dat er in andere West Europese landen, zoals Duitsland, minder problemen zijn als het gaat om Marokkaanse jongeren en criminaliteit (Bovenkerk, 2014). We hebben specifiek gekeken naar vergelijkbare migrantenjongeren in West Europese landen. Anders gezegd, is oververtegenwoordiging van migranten jongeren van Marokkaanse of Antilliaanse herkomst een typisch Nederlands probleem en doen deze migranten jongeren van dezelfde herkomst het in andere landen inderdaad beter? Jeugdcriminaliteit onder migranten 11

We hebben landen gekozen in West-Europa met voldoende jongeren uit de betreffende migrantengroepen om een vergelijking te kunnen maken. Bij de Marokkaanse migranten zijn dit Nederland, België en Frankrijk en voor de Turkse migranten Nederland, België, Duitsland en Oostenrijk. Migrantenjongeren met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond komen bijna niet voor in de ISRD-2 data van de andere landen en konden daarom niet worden meegenomen in deze vergelijking. 1.4 Leeswijzer Hoofdstuk 2 behandelt de achtergrond van de ISRD-2 studie. Hierin beschrijven we de studie en dataverzameling, de gebruikte definities en schalen, de theoretische inbedding en de verdeling van jongeren met en zonder migrantenachtergrond in verschillende ISRD-2 landen. In hoofdstuk 3 presenteren we de resultaten van de ISRD-2 studie wat betreft delinquent gedrag en verschillen tussen jongeren zonder en jongeren met een migrantenachtergrond. Daarbij kijken we eerst voor de 25 Europese landen naar niet-migranten en eerste en tweede generatie migrantenjongeren. Daarna gaan we vooral in op de vraag of de Nederlandse migrantenjongeren nu anders zijn wat betreft hun zelfgerapporteerde delictgedrag dan de andere Europese landen. Vervolgens zoomen we in op de grootste migrantengroepen voor Nederland, namelijk Turkse en Marokkaanse migranten. We vergelijken deze Nederlandse migrantenjongeren met verschillende West-Europese landen binnen ISRD-2 met vergelijkbare migrantengroepen. Twee landen België en Frankrijk hebben naast Nederland voldoende jongeren met een Marokkaanse achtergrond om deze vergelijking te kunnen doen. Tevens zijn er drie landen naast Nederland België, Duitsland en Frankrijk - waar voldoende jongeren met een Turkse achtergrond hebben meegedaan om ook deze groep te kunnen onderzoeken. In hoofdstuk 4 staan de verklaringen voor de gevonden verschillen tussen migranten- en niet-migrantenjongeren centraal. Daarbij volgen we hetzelfde stramien als hoofdstuk 3. Eerst kijken we voor alle 25 Europese landen naar mogelijke verklaringsmodellen uit de criminologie. Daarna zoomen we in op de meeste voorkomende migrantengroepen in Nederland en de andere West-Europese landen. In hoofdstuk 5 worden de conclusies samengevat. We hebben onze bevindingen voorgelegd aan experts om deze te toetsen en tot een aantal aanbevelingen te komen voor toekomstig jeugdbeleid. We beschrijven deze aanbevelingen en conclusies in het slothoofdstuk. 12 Jeugdcriminaliteit onder migranten

2 Context en cijfers migranten ISRD-2 2.1 Inleiding We hebben voor deze studie gebruik gemaakt van de ISRD-2 data. De data voor de ISRD-2 is al enige tijd geleden verzameld (periode 2006-2007), het geeft daarmee geen recent beeld van hoe het staat met de jeugdcriminaliteit van (migranten)jongeren. De data is echter wel zeer geschikt om te toetsen welke mogelijke verklaringen er zijn voor het verschil in delinquent gedrag tussen migranten- en niet-migrantenjongeren. In dit hoofdstuk beschrijven we welke gegevens op welke wijze zijn verzameld onder jongeren. We beschrijven de theoretische verklaringen voor delinquent gedrag van jongeren, die getoetst zijn in de internationale studie naar zelfrapportage jeugdcriminaliteit (ISRD-2). Tenslotte beschrijven we de achtergrond van de migrantenjongeren in de verschillende Europese landen. Alle landen hebben te maken met migrantenjongeren, maar er zijn grote verschillen als men kijkt naar het land van herkomst tussen Oost en West Europese landen. 2.2 De tweede International Self-Report Delinquency studie (ISRD-2) De tweede ronde van de internationale Self-Report Delinquency studie werd uitgevoerd tussen 2006 en 2007 (Junger-Tas et al. 2012). In deze periode hebben onderzoekers uit dertig landen enquêtes uitgezet onder jongeren in de eerste drie klassen van het voortgezet onderwijs. 2 Het betreft leerlingen in de leeftijd van 12-16 jaar. De steekproef bestaat in de meeste landen uit één of meer grote, twee middelgrote en drie kleine steden (700 leerlingen per type stedelijk gebied). Enkele landen hebben een nationale steekproef uitgevoerd. De omvang van de steekproef is gesteld op 2.100 leerlingen per land. De selectie van de steekproef is op klasniveau. Alle leerlingen uit een geselecteerde klas hebben de vragenlijst tijdens een lesuur ingevuld. Om de anonimiteit te garanderen is in de meeste landen de vragenlijst niet door de docent afgenomen, maar door een onderzoeker. 2 De landen in het ISRD-2 onderzoek zijn, Antillen, Armenië, Aruba, België, Bosnië Herzegovina, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, Litouwen, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Rusland, Slovenië, Spanje, Suriname, Tsjechië, Venezuela, Verenigde Staten, Zweden, Zwitserland. Jeugdcriminaliteit onder migranten 13

In totaal hebben 68.337 leerlingen in deze dertig landen de vragenlijst ingevuld. Omdat de migrantengeschiedenis voor de niet Europese landen, zoals de Verenigde Staten of Venezuela sterk afwijkt van de Europese hebben we voor deze studie alleen gegevens gebruikt van de 25 Europese landen die aan deze studie hebben deelgenomen. In Nederland hebben 2.330 leerlingen uit de eerste drie klassen van het voortgezet onderwijs deelgenomen. Gezien de opbouw van de steekproef van 700 leerlingen uit de grote steden en 700 uit de middelgrote steden betekent dat meer jongeren met een migranten achtergrond aan het onderzoek mee doen dan in andere zelfrapportage studies (Junger-Tas, Steketee & Moll, 2008). De leeftijd varieert van 11 tot 17 jaar en de verdeling jongen-meisje is ongeveer half half: meisjes (49%) jongens (51%). Naast vergelijking op prevalentie en frequentie van jeugddelinquentie onder jongeren in de leeftijdsgroep 12-16 jaar tussen de verschillende landen was een van de belangrijke doelen van de ISRD-2 studie om verschillende theoretische verklaringsmodellen te testen zoals de theorie van de sociale controle of binding, zelfcontrole, de routine activity benadering en de sociale-desorganisatietheorie. In de volgende paragraaf beschrijven we deze verschillende verklaringsmodellen. 2.3 Theoretische kader van de ISRD-2 studie SOCIALE BINDING In het ISRD-2 onderzoek zijn vier algemene theorieën onderzocht. Ten eerste is de sociale binding of sociale controle theorie van Hirschi (1969) getest. Hirschi beargumenteert dat delinquente daden een gevolg zijn van een zwakke of verbroken relatie met de samenleving. Sociale binding bestaat uit vier thema s. Ten eerste de binding met belangrijke anderen zoals ouders, leraren, familie en vrienden. Ten tweede of de persoonlijke doelen van de leerlingen aansluiten bij de normatieve systemen van het land waar zij wonen. Ten derde de betrokkenheid van jongeren bij sociale activiteiten en ten slotte het geloof in de sociale en normatieve waarden en normen in de maatschappij. De veronderstelling is dat hoe lager men scoort op deze vier thema s, hoe groter de kans is dat jongere een delict zal plegen. Hirschi stelt dat hoe sterker de band is met de ouders, de leraar of de school, hoe meer men geneigd is om hun waarden en normen over te nemen. Als gevolg daarvan zullen zij eerder sociaal geaccepteerd gedrag vertonen. Om te voorkomen dat belangrijke volwassenen teleurgesteld in hen raken, zullen zij geneigd zijn om risicovol gedrag zoals spijbelen te vermijden, risicogedrag dat uiteindelijk leidt tot delinquent gedrag. Deze jongeren worden positief bevestigd in hun gedrag, waardoor de band met naasten sterker wordt. Hirschi stelt ook dat deze jongeren vrienden zullen kiezen die hetzelfde gedrag vertonen en daarmee beschermt de vriendschap tegen verkeerde vrienden. Dit laatste punt blijkt een zwak punt in zijn theorie. Verschillende studies hebben aangetoond dat de groep 14 Jeugdcriminaliteit onder migranten

vrienden en de wijze waarop jongeren hun vrije tijd doorbrengen van grote invloed is op delinquent gedrag. Daarnaast is de kritiek, dat kinderen in verschillende sociale omstandigheden opgroeien waarin niet alle ouders dezelfde opvoedingsvaardigheden hebben (Kornhauser, 1978: Sampson and Laub, 1993). Ondanks deze kritiek blijft de veronderstelling van Hirschi s een belangrijke verklaring voor het delinquent gedrag van jongeren. In de ISRD-2 studie is daarom nagegaan hoe jongeren functioneren in verschillende subsystemen zoals de familie, school en vrienden. ZELFCONTROLE THEORIE Een tweede theoretisch perspectief van de ISRD-2 studie is de zelfcontrole theorie van Gottfredson en Hirschi (1990). De veronderstelling achter deze theorie is dat alle vormen van deviant gedrag verklaard worden door een lage mate van zelfcontrole bij jongeren. Lage zelfcontrole verklaart niet alleen delinquent gedrag, maar ook ander gedrag zoals excessief drinken of roken, gevaarlijk rijgedrag of gevaarlijke sporten doen. De auteurs beschouwen zelfcontrole niet als een persoonlijke eigenschap, maar als een onderdeel van iemands persoonlijkheid als gevolg van het opvoedingsproces van de ouders. In het opvoedingsproces kan het fout gaan en kan de jongere een lage zelfcontrole ontwikkelen, iets waar hij of zij de rest van zijn of haar leven last van kan hebben. Zelfcontrole bestaat in de theorie van Hirschi en Gottfredson uit verschillende onderdelen, namelijk een gebrek aan inzicht in de langere termijn effecten van gedrag, dus impulsiviteit, een voorkeur voor gemakkelijke taken, avontuur zoekend, risico s opzoekend, een voorkeur voor lichamelijke activiteiten, onverschilligheid ten opzichte van de behoeften van anderen (self centeredness) en ten slotte een lage frustratiegrens. ROUTINE-ACTIVITEITENTHEORIE Een derde theorie is de routine-activiteitentheorie, een onderdeel van de opportunity-theorie. Cohen en Felson (1979) focussen in hun verklaring op het delict zelf in plaats van op de jongere: wat maakt dat iemand een criminele daad pleegt? Zij beschouwen het begaan van een delict in relatie tot de omstandigheden, de situatie waarin men zich bevindt. Als jongeren veel op straat hangen zonder toezicht zullen zij eerder iets doen wat niet mag, dan jongeren die activiteiten doen onder toezicht. Het gaat daarbij volgens Cohen en Felson om een gemotiveerde dader, een geschikt doel en het gebrek aan toezicht op de jongere. Hieraan is later de routine-activiteitentheorie toegevoegd. Namelijk dat naast de gelegenheid ook een aantal andere zaken van invloed zijn, zoals de mate waarin men blootgesteld wordt aan de verleiding om iets te doen wat strafbaar is en de aantrekkelijkheid van het beoogde doel. In het ISRD-2 onderzoek zijn we nagegaan in hoeverre de leefstijl van jongeren, het hebben van delinquente vrienden, het type vrije tijdsbesteding van jongeren, en of ze omgaan met een groep vrienden Jeugdcriminaliteit onder migranten 15

die overlastgevend of crimineel gedrag vertoont, een verklaring vormt voor crimineel gedrag van jongeren. SOCIALE-DESORGANISATIETHEORIE Ten slotte hebben we gekeken naar de sociale-desorganisatietheorie. Heeft de buurt waar jongeren opgroeien een bepaalde invloed op delinquent gedrag? Gezinnen en kinderen leven en groeien op onder verschillende economische omstandigheden. Het belang van de buurt valt niet te onderschatten, omdat veel overlast en criminaliteit in bepaalde achterstandsbuurten plaatsvindt. Bewoners in deze zogeheten achterstandsbuurten zullen andere normen en waarden uitzenden dan bewoners in buurten met minder overlast. Sampson en zijn collega s (1999) hebben een schaal ontwikkeld om de kwaliteit, de sociale controle, de sociale cohesie en desorganisatie van de buurt te meten. Er zijn grote verschillen in het klimaat van de buurt: dit klimaat kan positief zijn of er is juist sprake van desorganisatie omdat er veel criminaliteit, leegstand of vervallen huizen zijn. Buurten waarin sprake is van een concentratie van werkloosheid, armoede en laag opgeleide ouders, alleenstaande- of tienermoeders, hebben een negatieve invloed op het gedrag van jongeren. Onderzoek van Sampson e.a (1997) toont aan dat deze negatieve invloed met name geldt in buurten waar sprake is van sociaaleconomische achterstand, grote sociale mobiliteit (mensen verhuizen vaak), weinig sociale cohesie en weinig sociale controle en betrokkenheid van bewoners bij wat er in de buurt gebeurt. Deze factoren hebben een voorspellende waarde op het delinquente gedrag van jongeren in deze buurten. In dit onderzoek analyseren we voor de vier theoretische verklaringen of zij een andere betekenis hebben voor jongeren met een migranten achtergrond. Zo kan veronderstellen dat binding en sociale controle een andere betekenis heeft hen. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat migrantenjongeren zich niet geaccepteerd voelen in de Nederlandse samenleving (Pels, 2008). Deze acceptatie is alleen maar afgenomen door de toegenomen spanningen rondom het terrorisme in Europa vanuit de radicale islam en de toename van het aantal vluchtelingen. Steeds meer migrantenjongeren voelen zich niet welkom in deze samenleving en hebben daarom geen of zwakke binding met de Nederlandse samenleving (Huijnk et al., 2015). Volgens de theorie van Hirschi zouden deze jongeren door deze geringe binding minder geneigd zijn om de normen en waarden van deze samenleving over te nemen. In het onderzoek willen we nagaan in hoeverre de theorie van Hirschi de verschillen tussen jongeren met en zonder migrantenachtergrond kan verklaren. 16 Jeugdcriminaliteit onder migranten

2.4 Definities en schalen in ISRD-2 Migrantenstatus In de ISRD-2 studie wordt de migranten definitie gehanteerd, namelijk als de jongere zelf of één van de beide ouders in het buitenland is geboren. De eerste generatie is zelf in het buitenland geboren, bij de tweede generatie gaat het om (één van) beide ouders. Derde generatie migrantenjongeren behoren in deze studie tot de autochtone bevolking. Aangezien we bepaalde groepen van migrantenjongeren willen vergelijken wat betreft hun herkomst land, spreken we over Turkse Nederlandse jongeren als het specifieke over Nederland gaat en Turkse migrantenjongeren als we het over de andere Europese landen hebben. Delinquent gedrag Delinquent gedrag is gemeten door een lijst met 12 verschillende delicten voor de leggen aan jongeren. Deze delicten variëren van winkeldiefstal tot beroving en mishandeling (zie tabel 2.1). Gevraagd is of zij deze delicten ooit hebben gepleegd en tijdens het afgelopen jaar. Op basis hiervan zijn verschillende schalen samengesteld. Tabel 2.1 Type delict Geweldsdelicten Minor Deelname aan gevecht Het dragen van een wapen Serious Mishandeling/Mensen in elkaar slaan Afpersing/beroving Beroving Vermogensdelicten Winkeldiefstal Diefstal van spullen van een auto Autodiefstal Fietsdiefstal Inbraak Anders Vandalisme Drugs dealen In dit onderzoek hebben we op verschillende schalen van delinquent gedrag gebruikt. Allereerst hebben we gekeken naar prevalentie van verschillende delicten en dus of jongeren een delict ooit hebben gepleegd of niet en zo ja, of ze dit ook de voorgaande 12 maanden hebben gedaan. Daarbij maken we onderscheid naar ernst van delicten (minor en serious). Daarnaast is er een verschil gemaakt tussen type delict namelijk geweldsdelicten en vermogensdelicten. Voor deze schalen is alleen de prevalentie meegenomen en niet de incidentie, het aantal keren dat een jongere een bepaald delict heeft gepleegd. Experimenteer gedrag hoort bij jong zijn, veel jongeren hebben wel eens een keer een delict gepleegd. Als een jongeren echter verschillende type delicten pleegt, is dat een goede indicator voor jeugdcriminaliteit (Junger-Tas e.a., 2012). Veelal wordt daarom Jeugdcriminaliteit onder migranten 17

deze zogeheten versatility score gebruikt voor analyses om de verklaringsmodellen voor jeugdcriminaliteit te toetsen. In de versatility score wordt echter niet het aantal keren dat een jongere een bepaald delict heeft meegenomen. Bij de analyses over het effect van invloeden op verschillende domeinen individu, leefstijl, familie, school, wijk hebben we zowel de prevalentie als de frequentie van delinquent gedrag meegenomen. We hebben een samengestelde score gemaakt met alle 12 delicten. Voor elk delict hebben we de frequentie gecategoriseerd naar nooit afgelopen jaar, een keer afgelopen jaar, 2 tot en met 4 keer afgelopen jaar, 5 tot 9 keer afgelopen jaar en 10 keer of vaker afgelopen jaar (crohnbach s alpha voor 12 delicten: unstandardized: 0,72; standardized: 0,78). In deze score worden dus zowel frequentie als diversiteit van delicten meegenomen. Iemand die eenmalig iets uit een winkel steelt, komt dus veel lager uit op deze score dan iemand die dit afgelopen jaar meer dan tien keer heeft gedaan. Ditzelfde geldt voor iemand die aangeeft meerdere delicten te hebben gepleegd ten op zichten van iemand die maar een delict heeft gepleegd. De enige groep die met deze maat voor delinquent gedrag wel buiten beeld blijft is de groep aangeeft vroeger veel, maar het voorgaande jaar geen of weinig delinquent gedrag te hebben vertoond. In de praktijk blijkt deze groep klein (niet-migrant: 1,8%; eerste generatie: 2,8% en tweede generatie: 2,5%). Deze groep lijkt de resultaten nauwelijks te beïnvloeden. GEBRUIKTE VARIABELEN EN SCHALEN IN DIT ONDERZOEK Hieronder lichten we kort de gebruikte schalen toe (zie voor meer informatie Junger- Tas e.a. 2012). Individu. De schaal om zelfcontrole te meten bestaat uit 12 items waarbij leerlingen moeten aangeven in hoeverre bepaald gedrag op hen van toepassing is (Grasmick et al. 1993). Deze items lopen van 1 (helemaal mee eens) tot 4 (helemaal mee oneens). Voorbeelden van items zijn Ik doe wat ik op dit moment leuk vind, zelfs als dat ten koste gaat van wat ik later wil bereiken en Soms neem ik risico s gewoon voor de lol. Een hoge score op de schaal voor zelfcontrole duidt op een hoge mate van zelfcontrole. De schaal om een positieve houding jegens het gebruik van geweld te meten, bestaat uit vijf items bestaande uit stellingen, bijvoorbeeld of terugslaan geoorloofd is als je wordt aangevallen, en of geweld nodig is om respect te krijgen. Ook hier geven leerlingen aan in hoeverre zij het met de stellingen eens zijn, op een schaal van 1 (helemaal mee eens) tot 4 (helemaal mee oneens). Een hoge score op de overall schaal duidt op een positieve houding jegens het gebruik van geweld. Leefstijl en vrienden. Bij leefstijl gebruiken we een schaal die loopt van meer op familie gericht (lage score; min=0) tot meer op vrienden gericht (hoge score; max=100). De schaal is gebaseerd op vier items over s avonds uitgaan, de tijd die jongeren met vrienden doorbrengen, of ze vrije tijd vooral alleen, met familie, met een kleine groep 18 Jeugdcriminaliteit onder migranten

vrienden of met een grote groep vrienden, en of ze een groep vrienden hebben met wie ze veel tijd doorbrengen in de openbare ruimte. Daarnaast kijken we naar delinquente vrienden en gang lidmaatschap. Bij delinquente vrienden hebben leerlingen voor een aantal delinquente gedragingen aangegeven of vrienden van hen dit hebben gedaan. Als zij op een van deze items ja antwoorden, scoren ze dus positief op het hebben van delinquente vrienden. Gang lidmaatschap is samengesteld uit vijf items, gebaseerd op de definitie uit de Eurogang. Een jongere wordt beschouwd als een lid van een jeugdbende als zij op alle vijf de items scoren. Belangrijke vraag is of de leden uit de groep ook daadwerkelijke illegale dingen doen. De vraag of de leerling de groep vrienden zelf een gang vindt, bleek onvoldoende. Sommige jongeren bleken gang namelijk ook te gebruiken als een coole beschrijving voor hun groep vrienden. Familie. Bij gezinsontwrichtende gebeurtenissen kijken we naar scheiding en naar serieuze conflicten of agressie tussen ouders. De respondenten geven aan of ze dit ooit hebben meegemaakt (0=nee; 1 = ja). Binding met familie wordt gemeten op basis van vier items. Twee daarvan hebben een schaal van 1 (helemaal niet goed) tot vier (zeer goed): Hoe goed kan de jongere het met vader vinden? Hoe goed kan de jongere het met moeder vinden. Een derde item gaat over hoe vaak er s avonds samen met de ouders gegeten wordt en loopt van 1 (nooit) tot 8 (elke dag). In het vierde item wordt leerlingen gevraagd hoe vaak zij iets samen met de ouders doen, zoals sporten of familiebezoek. Dit item loopt van 1 tot en met 6 : Met 1 bijna nooit, 2 eens per jaar, 3 paar keer per jaar, etc. tot en met 6 meer dan eens per week. Ouderlijke controle wordt gemeten met de vraag of ouders weten met wie jongeren hun tijd doorbrengen als ze niet thuis zijn. Dit item loopt van 1 (altijd) tot 3 (nooit). School. Bij spijbelen geven leerlingen op een schaal van 1 (nooit) tot 3 (vaak) aan of zij wel eens een hele dag zijn weggebleven zonder een gelegitimeerde reden gedurende het afgelopen jaar. Binding met school is gebaseerd op een schaal met vier items lopend van 1 (helemaal niet waar) tot en met 4 (helemaal waar). Daarbij beantwoorden leerlingen vragen over of zij hun school leuk vinden, en of zij school zouden missen als ze moesten verhuizen. Een hoge score op de overall schaal betekent een hoge mate van binding met school. Bij desorganisatie wordt in vier items gevraagd naar stelen, vernielingen, vechtpartijen, en drugsgebruik op school. Leerlingen geven op een schaal van 1 tot 4 aan of dit 1 (helemaal niet waar) tot en met 4 (helemaal waar) is voor hun school. Een hoge score duidt op een hogere (ervaren) mate van desorganisatie op school. Buurt. Binding met de wijk bestaat uit 2 items waarbij leerlingen wederom op een schaal van 1 t/m 4 aangeven in hoeverre klopt voor hun buurt: helemaal niet waar (1) tot helemaal waar (4). Items gaan over of zij de buurt leuk vinden en of zij de buurt zouden missen als ze moesten verhuizen. Jeugdcriminaliteit onder migranten 19

Desorganisatie in de buurt wordt op een zelfde manier gemeten als desorganisatie op school (5 items, schaal 1-4) en behandelt drugs dealen, graffiti, vechtpartijen, leegstaande gebouwen en criminaliteit in de wijk. Een hoge score betekent een hogere mate van (ervaren) desorganisatie in de buurt en dus een slechtere buurt. 2.5 Aantal migrantenjongeren per land in de ISRD-2 TYPE MIGRANTENJONGEREN IN DE ISRD-2 STUDIE In alle landen die deelgenomen hebben aan de ISRD-2 wonen grote groepen migrantenjongeren. Binnen de totale ISRD-2 groep heeft bijna één op de vier jongeren een migrantenachtergrond. De meesten van deze jongeren zijn tweede generatie migrant (zeven van de tien jongeren met een migrantenachtergrond). De Oost Europe landen (zie tabel 2.2) hebben de laagste percentages migranten. Minder dan een op de tien jongeren geeft aan een migrantenachtergrond te hebben, uitzondering zijn Estland en Slovenië waar dit percentage duidelijk groter is. Alle West-Europese landen die deelgenomen hebben aan de ISRD-2 hebben een aanzienlijk grotere groep van migrantenjongeren dan de andere Europese landen. Van de Scandinavische landen hebben Zweden en Noorwegen vergelijkbare cijfers als de West Europese landen. Opvallend is het lage aantal migrantenjongeren in IJsland. Frankrijk en Zwitserland hebben de grootste groepen migrantenjongeren. In Frankrijk geven bijna drie op de vijf jongeren aan dat zij een migranten achtergrond hebben (58%) en in Zwitserland geldt dit voor ruim twee op de vijf jongeren (43%), het overgrote deel daarvan behoort tot de tweede generatie. Nederland is wat betreft het aandeel migrantenjongeren (35%) meer vergelijkbaar met Oostenrijk, Duitsland en België. Net als in de andere landen behoort het grootste deel van de jongeren met een migrantenachtergrond in Nederland tot de tweede generatie (meer dan drie van de vier migrantenjongeren (77%). 20 Jeugdcriminaliteit onder migranten

Tabel 2.2 Aantal migrantenjongeren die aan de ISRD-2 studie hebben deelgenomen voor de deelnemende landen Angelsaksisch Totaal Eerste generatie Tweede generatie N % % % Ierland 1.541 83% 7% 9% Verenigde Staten 2.397 83% 4% 14% Denemarken 1.366 83% 5% 12% Noord-Europa/ Scandinavië Finland 1.364 84% 6% 10% IJsland 576 91% 4% 5% Noorwegen 1.672 68% 7% 25% Zweden 2.233 65% 8% 27% België 2.308 67% 10% 23% Duitsland 3.476 68% 9% 23% West-Europa Frankrijk 3.022 42% 14% 44% Nederland 2.327 65% 8% 27% Oostenrijk 2.990 64% 15% 21% Zwitserland 3.642 57% 11% 33% Cyprus 2.300 81% 8% 10% Zuid-Europa Italië 5.300 87% 6% 6% Portugal 2.615 85% 4% 11% Spanje 1.786 86% 9% 5% Aruba 702 47% 22% 30% Nietmigrant Midden/Zuid-Amerika & Caribisch gebied NL Antillen 1.722 45% 24% 31% Suriname 2.397 90% 2% 8% Venezuela 2.319 89% 1% 11% Armenië 2.042 91% 1% 8% Bosnië & Herzegovina 2.017 90% 4% 6% Estland 2.609 80% 2% 18% Oost- Europa & Rusland Hongarije 2.203 96% 2% 2% Litouwen 2.173 92% 1% 7% Polen 1.458 98% 1% 2% Rusland 2.311 88% 6% 6% Slovenië 2.229 71% 4% 26% Tsjechië 3.240 91% 3% 6% Totaal 68.337 77% 7% 16% Jeugdcriminaliteit onder migranten 21

HERKOMSTREGIO S VAN MIGRANTENJONGEREN In het onderzoek zijn we met name geïnteresseerd in de vraag of de migrantenjongeren uit Nederland verschillen van vergelijkbare groepen in andere West-Europese landen. Daarom zijn we nagegaan wat de herkomst is van de migrantenjongeren in de andere West Europese landen. De afkomst van jongeren blijkt binnen ISRD-2 zeer divers. Jongeren noemen meer dan honderd verschillende landen van herkomst. Om meer grip te krijgen op deze veelheid aan achtergronden hebben we landen geclusterd tot zes regio s met vergelijkbare achtergrond en vertegenwoordiging in ISRD-2: 1. Westerse landen 2. Oost Europese, veelal voormalig Oostblok landen; 3. Azië; 4. Turkije; 5. Afrika; 6. Midden- en Zuid- Amerika en het Caribisch gebied. Bij de Westerse landen hebben we Noord-Amerika, Australië en Noord-, West- en Zuid-Europese landen samengevoegd. Bij de Oost Europese landen hebben we Zuidoost en Oost- Europese landen en Rusland meegenomen. De overige regio s spreken meer voor zich. Tabel 2.3 toont de verdeling van migrantenjongeren naar herkomstregio in de West- Europese landen uit ISRD-2. Tabel 2.3 laat zien dat de West-Europese landen en enkele Scandinavische landen Noorwegen en Zweden - het hoogste percentage jongeren met migrantenachtergrond hebben, variërend van 32% in België tot 58% in Frankrijk. Ook Aruba en de Nederlandse Antillen laten hoge percentages zien, maar daar zijn het vooral migranten van andere eilanden of uit Nederland. Het Oost Europese land dat daarnaast opvalt is Slovenië. Hier komt het overgrote deel van de migranten uit een ander postsocialistisch land. 22 Jeugdcriminaliteit onder migranten

Tabel 2.3 Verdeling van migrantenjongeren naar herkomstregio binnen West-EU Migranten totaal Verdeling van migranten naar herkomstland binnen ISRD-2-land Angelsaksisch Noord-Europa/ Scandinavië West-Europa Zuid-Europa Midden/ Zuid-Amerika & Caribisch gebied Oost Europa en Rusland Totaal ISRD-2 Westers Postsocialistisch Azië Turkije Afrika M-/Z- Amerika Ierland 255 17% 32% 4% 7% 7% 4% 47% 100% Verenigde 416 17% 15% 1% 16% 1% 55% 11% 100% Staten Denemarken 238 17% 28% 13% 30% 11% 10% 5% 4% 100% Finland 215 16% 40% 17% 25% 2% 12% 2% 1% 100% IJsland 53 9% 51% 17% 23% 2% 8% 100% Noorwegen 537 32% 25% 8% 41% 3% 15% 4% 4% 100% Zweden 781 35% 32% 13% 26% 6% 11% 7% 4% 100% België 762 33% 32% 10% 6% 19% 29% 2% 2% 100% Duitsland 1.123 32% 15% 28% 18% 31% 5% 2% 2% 100% Frankrijk 1.748 58% 11% 1% 7% 3% 57% 3% 18% 100% Nederland 806 35% 13% 4% 16% 18% 21% 25% 3% 100% Oostenrijk 1.071 36% 13% 52% 7% 21% 3% 1% 2% 100% Zwitserland 1.580 43% 51% 24% 7% 5% 6% 6% 2% 100% Cyprus 426 19% 50% 23% 19% 4% 4% 100% Italië 668 13% 25% 17% 17% 12% 24% 4% 100% Portugal 390 15% 13% 4% 5% 63% 10% 4% 100% Spanje 244 14% 19% 10% 1% 9% 48% 13% 100% Aruba 370 53% 17% 5% 76% 1% 100% NL Antillen 948 55% 18% 4% 75% 3% 100% Suriname 240 10% 17% 9% 65% 8% 100% Venezuela 263 11% 25% 1% 2% 64% 8% 100% Armenië 177 9% 3% 18% 63% 16% 100% Bosnië & Herzegovina 211 10% 4% 91% 1% 4% 100% Estland 521 20% 6% 78% 6% 9% 100% Hongarije 86 4% 13% 73% 6% 2% 6% 100% Litouwen 169 8% 10% 74% 4% 12% 100% Polen 33 2% 48% 21% 12% 3% 15% 100% Rusland 278 12% 3% 24% 57% 1% 15% 100% Slovenië 649 29% 8% 85% 6% 100% Tsjechië 281 9% 13% 66% 12% 0% 5% 1% 4% 100% 15.539 23% 22% 23% 13% 7% 14% 15% 7% 100% Anders Totaal Jeugdcriminaliteit onder migranten 23