6.2 Diagnostiek FAP/AFAP/MAP Diagnostiek van adenomateuze polyposis (tekst 2008, update in 2014)

Vergelijkbare documenten
Kenmerken Overervingspatroon: Autosomaal dominant, penetrantie vrijwel 100% Prevalentie: 1% van alle gevallen van colorectaal carcinoom (CRC)

Eind goed, al goed? Of ook nog erfelijkheidsonderzoek? Margreet Ausems Afdeling Medische Genetica UMCU

Samenvatting van de richtlijn erfelijke darmkanker, revisie

M.J.A. Alleman, MDL arts 22 december 2009

Familiair coloncarcinoom

Richtlijnen voor screening en follow-up bij Familiale Adenomateuze Polyposis (FAP)

Family cancer syndroms and cancer risk. Martine Folsche, verpleegkundig specialist Erasmus MC Kanker Instituut

(MAP) Informatie over het ziektebeeld

Restrisico na laboratoriumtesten (tekst 2008, update in 2014)

Figuur 1. Classificatie van de ernst an duodenale polyposis bij FAP volgens Spigelman (1989). Bevindingen bij duodenoscopie

Erfelijkheid & kanker. Titia Brouwer Maatschappelijk werker Afdeling Genetica 11 april 2016

Robert Hofstra Afdeling Genetica, UMCG. Erfelijkheidsonderzoek bij Lynch syndroom: wat zijn de klinische consequenties?

Erfelijkheid & kanker. Titia Brouwer Maatschappelijk werker Afdeling Genetica 13 maart 2017

Erfelijkheid & kanker. Titia Brouwer Maatschappelijk werker Afdeling Genetica 13 maart 2018

Familiaire Adenomateuze Polyposis (FAP) Informatie over het ziektebeeld

GENETISCHE COUNSELING SYLVIA DE NOBELE, GENETISCH COUNSELOR CENTRUM MEDISCHE GENETICA, UZGENT (CMGG) FAPA 19/11/2016

Genetic Counseling en Kanker

Inhoud. Voorwoord 11. Inleiding Colorectaal carcinoom Lynchsyndroom 41

FAMILIAIRE ADENOMATEUZE POLYPOSIS

Familiaire Adenomateuze Polyposis (FAP) Informatie over het ziektebeeld

FAP (Familiale adenomateuse polyposis)

21. Multipele Endocriene Neoplasie Type 1 (MEN1)

Nederlandse Samenvatting

Chapter 10. Nederlandse samenvatting

Samenvatting. Chapter 7.2

5.2Diagnostiek Laboratoriumonderzoek Diagnostische tests Diagnostische tests (tekst 2008, update in 2014)

Nederlandse samenvatting

Richtlijn Erfelijke darmkanker, revisie 2016: de belangrijkste aanpassingen

Erfelijkheid van Darmkanker Nieuwe Richtlijn (selectie)

PALB2 en het risico op borstkanker

Darmkanker en het bevolkingsonderzoek (en klein stukje erfelijkheid)

CONCEPT Richtlijn Erfelijke Darmkanker Revisie 2015

NEDERLANDSE SAMENVATTING

DE DIKKE DARM DE DIKKE DARM

FAMILIAIRE ADENOMATEUZE POLYPOSIS

Nederlandse samenvatting

Mammacarcinoom en erfelijkheid. Dr. Marleen Kets, klinisch geneticus Afdeling genetica UMC St Radboud

9. Constitutionele Mismatch Repair Deficiëntie (CMMRD)

Klinisch-genetische aspecten van kanker

Molecular aspects of HNPCC and identification of mutation carriers Niessen, Renee

Kanker in de familie: naar de geneticus?

STICHTING OPSPORING FAMILIAIRE HYPERCHOLESTEROLEMIE (StOEH) BEVOLKINGSONDERZOEK ERFELIJK VERHOOGD CHOLESTEROLGEHALTE IN FAMILIES

Promotor: Prof. dr. E.J. Kuipers Prof. dr. E.W. Steyerberg. Co-promotors: Dr. W.N.M. Dinjes Dr. M.E. van Leerdam Dr. A. Wagner

De rol van de pathologie en genetica bij de herkenning van Lynch syndroom

Richtlijn Erfelijke darmkanker 2007

Oncogenetica. E. van der Looij en C.M. Kets

Informatie voor de huisarts over. Familiaire Adenomateuze Polyposis

MARKEN, verhoogd risico op borstkanker

Inzicht hebben in veel voorkomende patronen van overerving. Professor Martina Cornel and professor Heather Skirton Gen-Equip Project

Familiair Melanoom. Genetische predispositie melanoom: wanneer indicatie voor erfelijkheidsonderzoek en consequenties voor de behandeling en follow up

Tumoren en erfelijkheid. prof. dr. Bruce Poppe. Centrum voor Medische GeneIca Diensthoofd Prof. dr. A. De Paepe Universitair Ziekenhuis Gent

INFO VOOR PATIËNTEN DARMKANKER ERFELIJKHEIDSONDERZOEK

Kanker en Erfelijkheid

Sam envatting en conclusies T E N

Kanker in de familie: wanneer is genetisch onderzoek geïndiceerd?

Reeks 12: De eeuwige mens

6.3 Behandeling Colon en rectum Colon en rectum (tekst 2008, update in 2014)

Oncogenese. Sporadische kankers (> 90%) Familiale kankersyndromen (kleine groep)

Ziekte van von Hippel Lindau

Cascadescreening: hoe kan het (nog) beter?

Genetica van hemochromatose

Hemochromatose (ijzerstapeling) in de familie

Mee-naar-huis-neem boodschappen 2015

NEDERLANDSE SAMENVATTING INTRODUCTIE

Genetische counseling Dementie

Nederlandse samenvatting

Ziekte van von Hippel-Lindau Neurologische richtlijn hemangioblastoom Algemene informatie von Hippel-Lindau

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Familiale Adenomateuze Polypose. Infobrochure voor patiënten en hun familie

Dikke darmpoliepen. MDL-centrum IJsselland Ziekenhuis.

CARDIOGENETICA. Marja van Brug, Verpleegkundig Specialist CNE Hartfalen 29 oktober 2013

Zit t nou in de familie of in de genen?

Genetische testen. Professor Martina Cornel and Professor Heather Skirton Gen-Equip Project.

Nieuwe ontwikkelingen binnen de MDL-oncologie. Paul Fockens, MDL-arts AMC

Een bloeding tussen de hersenvliezen (subarachnoïdale bloeding of SAB) is

Lynch Syndroom. Infobrochure voor patiënten en hun familie

Familiaire Adenomateuze Polyposis (FAP)

Chirurgie / mammacare

Dr. Jan C. Oosterwijk. Nieuwe getallen en nieuwe diagnostiek bij erfelijke borstkanker

Predictieve genetische tests

Genetische diversiteit. Eric Legius Centrum voor Menselijke Erfelijkheid UZLeuven

Van Poliep naar colorectaal carcinoom. P. Didden Maag-Darm-Leverarts UMC Utrecht

Erfelijkheid bij kanker

Dikke darm kanker is een veelvoorkomende vorm van kanker. Enkele feiten op een rij:

Samenvatting en Discussie

Erfelijkheidsonderzoek anno Lizet van der Kolk klinisch geneticus

Psychosocial Problems in Cancer Genetic Counseling: Detecting and Facilitating Communication W. Eijzenga

Oncogenetica. bij zeldzame aandoeningen. Mei Generiek zorgthema ten behoeve van zorgstandaarden voor zeldzame aandoeningen

Screenende coloscopie MDL

Programma voor de opsporing van dikkedarmkanker

Samenvatting. Samenvatting

2.1 Ovariumcarcinoom H2 EPIDEMIOLOGIE EN ETIOLOGIE

Erfelijke niet-polyposis dikdarmkanker

Samenvatting van dr. J.J. Koornstra (maag-darm-leverarts) en prof. dr. R.M.W.Hofstra

Klinisch geneticus Klinisch genetisch laboratorium specialist. Klinisch geneticus. Hoofd sectie Klinische Genetica

Samenvatting (Summary in Dutch)

ERFELIJKE TUMOREN RICHTLIJNEN VOOR DIAGNOSTIEK EN PREVENTIE STICHTING OPSPORING ERFELIJKE TUMOREN

Erfelijkheid. Chirurgie / mammacare. Inhoudsopgave Pagina. Inleiding 2. Indicaties voor erfelijke aanleg 2. Hoe ontstaat erfelijke aanleg 3 BRCA 5

Hartziekten door PLN mutatie Wat is de rol van de cardioloog

Erfelijke spastische paraparese

Transcriptie:

2371 2372 2373 2374 2375 2376 2377 2378 2379 2380 2381 2382 2383 2384 2385 2386 2387 2388 2389 2390 2391 2392 2393 2394 2395 2396 2397 2398 2399 2400 2401 2402 2403 2404 2405 2406 2407 2408 2409 2410 2411 2412 2413 2414 2415 2416 2417 2418 2419 2420 2421 2422 2423 6.2 Diagnostiek 6.2.1 FAP/AFAP/MAP Diagnostiek van adenomateuze polyposis (tekst 2008, update in 2014) Literatuurbespreking De term polyposis betekent de aanwezigheid van veel poliepen. Als deze poliepen adenomen zijn wordt gesproken van adenomateuze polyposis. Bij aanwezigheid van 10 of meer adenomen in de dikke darm wordt de diagnose adenomateuze polyposis gesteld; vaak gaat het om honderden tot duizenden adenomen bij één patiënt. In Nederland wordt jaarlijks bij ongeveer 10.000 personen de diagnose colorectaal carcinoom gesteld. Bij een zeer klein percentage van deze patiënten (<1%) is er sprake van adenomateuze polyposis. De diagnose adenomateuze polyposis wordt soms pas gesteld als er al darmkanker is opgetreden, maar vaker in het voorstadium van multipele adenomateuze poliepen. Vormen van adenomateuze polyposis Familiaire adenomateuze polyposis (FAP) Familiaire adenomateuze polyposis (FAP) is een autosomaal dominant erfelijke aandoening. De aandoening komt voor bij 1 op de ongeveer 10.000 individuen en heeft een penetrantie van bijna 100% [Wennstrom 1974]. FAP wordt veroorzaakt door een kiembaanmutatie in het adenomateuze polyposis coli (APC-) gen [Kinzler 1991]. In 1975 beschreef Bussey de aandoening FAP en hanteerde hierbij als klinisch criterium de aanwezigheid van meer dan 100 adenomen in het colon. De adenomen ontstaan geleidelijk en kunnen zich via de adenoma-carcinoma pathway' tot carcinoom ontwikkelen. Bij veel patiënten zijn al op jonge leeftijd honderden tot duizenden adenomateuze poliepen (adenomen) in het colon en rectum aanwezig [Bussey 1975, Bȗlow 1987]. Indien de aandoening onbehandeld blijft leidt dit in bijna 100% van de gevallen tot colorectaal carcinoom, gemiddeld op een leeftijd tussen 35 en 45 jaar. Deze patiënten hebben tevens een verhoogd risico op tumoren in andere organen. Bij deze autosomaal dominant erfelijke aandoening is de APC-mutatie in ongeveer 70% van de gevallen via één van beide ouders over geërfd, in ongeveer 30% blijkt het om een de novo' mutatie te gaan. Bij ongeveer 20% van die de novo FAP patiënten is sprake van een APC mutatie in slechts een deel van de lichaamscellen (mozaiek) [Hes 2008]. Bij ongeveer 10-30% van alle patiënten met > 100 adenomen in het colon wordt bij mutatiediagnostiek geen mutatie in het APC-gen gevonden [Cruz- Correa 2003, Galliatsatos 2006]. Attenuated familiaire adenomateuze polyposis (AFAP) Bij AFAP is er eveneens sprake van adenomateuze polyposis op basis van een kiembaanmutatie in het APC-gen, maar hierbij ontstaan minder adenomen (<100), en zij ontstaan op hogere leeftijd dan bij klassieke FAP [Burt 2004]. Bij deze patiënten bevindt de APC-mutatie zich veelal aan het 5' of 3' uiteinde van het gen. Overigens kan dit fenotype ook binnen families met klassieke FAP voorkomen en andersom. MUTYH-geassocieerde polyposis (MAP) MAP is een recentelijker beschreven ziektebeeld waarvan het klinisch beeld op dat van AFAP lijkt [Sieber 2003, Sampson 2003, Gismondi 2004] en is er dus sprake van MUTYH-geassocieerde polyposis (MAP). Het MUTYH-gen is een base-excisie reparatie gen' dat verantwoordelijk is voor de herkenning en reparatie van oxidatieschade in (onder andere) het APC-gen [Chow 2004]. MAP erft autosomaal recessief over op basis van bi-allele mutaties in het MUTYH-gen. Individuen met een mono-allele MUTYH-mutatie (dat wil zeggen één gemuteerd MUTYH-gen, dit komt voor bij ongeveer 2% van de bevolking) krijgen geen adenomateuze polyposis. Deze patiënten lijken een licht verhoogd risico op colorectaal carcinoom (CRC) te hebben, maar de hoogte van dit risico is nog onduidelijk [Tenesa 2006]. Experts adviseren vooralsnog geen endoscopische surveillance voor deze personen.

2424 2425 2426 2427 2428 2429 2430 2431 2432 2433 Autosomaal dominante versus autosomaal recessieve overerving In figuur 2 is een stamboom getekend van een familie met FAP, dat autosomaal dominant overerft. Figuur 3 toont een stamboom van een familie met MAP, dat autosomaal recessief overerft. Bij een patiënt met adenomateuze polyposis en een negatieve familieanamnese kan het om FAP, AFAP of MAP gaan. DNA-diagnostiek kan hier uitsluitsel geven. Ook bij familiair voorkomen van adenomateuze polyposis is echter DNA-diagnostiek nodig voor een definitieve diagnose (A)FAP versus MAP.

2434 2435 2436 2437 2438 2439 2440 2441 2442 2443 2444 2445 2446 2447 2448 2449 2450 2451 2452 2453 2454 2455 2456 2457 2458 2459 2460 2461 2462 2463 2464 2465 2466 2467 Figuur 1. I II 1 2 III 1 2 3 4 IV 1 Stamboompatroon van een familie met FAP, passend bij autosomaal dominante overerving

2468 2469 2470 2471 2472 2473 2474 2475 2476 2477 2478 2479 2480 2481 2482 2483 2484 2485 2486 2487 2488 2489 2490 2491 2492 2493 2494 2495 2496 2497 2498 2499 2500 2501 2502 2503 2504 2505 2506 2507 2508 2509 2510 2511 2512 2513 2514 2515 2516 2517 2518 Figuur 2. I 2 II 1 2 3 4 III 1 IV 1 Stamboompatroon van een familie met MAP, passend bij autosomaal recessieve overerving Klinische kenmerken 1. Familiaire adenomateuze polyposis (FAP) Colorectale polyposis Bij klassieke FAP ontstaan er vanaf jonge leeftijd multipele adenomen in het colon en rectum: 50% van de FAP-patiënten heeft multipele adenomen op 15-jarige leeftijd en 95% op 35-jarige leeftijd. Bij deze aandoening is er geen versnelde adenoom-carcinoom sequentie (in tegenstelling tot die bij het Lynchsyndroom). Als er geen preventieve maatregelen worden genomen neemt het aantal adenomen geleidelijk toe tot duizenden en ontstaat er op gemiddeld 35- tot 45-jarige leeftijd een colorectaal carcinoom, in 70-80% van de gevallen linkszijdig gelokaliseerd [Bussey 1975, Bȗlow 1987]. Er is echter een grote variatie in het aantal adenomen binnen families met dezelfde APC-mutatie. Deze variabele expressie geldt ook voor de andere manifestaties van FAP. Duodenale polyposis Bij FAP komen frequent duodenale adenomen voor, met name rond de papil van Vater maar ook elders in het duodenum en soms in het jejunum. De prevalentie van duodenumadenomen bij FAP varieert van 33-92%, met een cumulatief risico van bijna 100% [Björk 2001, Groves 2002, Bȗlow 2004]. Het lifetime cumulatief risico op duodenumcarcinoom is echter veel lager en wordt op ongeveer 5-10% geschat. De kans op duodenumcarcinoom wordt voorspeld door een aantal kenmerken van duodenale polyposis, zoals verkregen middels gastroduodenoscopie en uitgedrukt in de Spigelman classificatie' (zie hoofdstuk duodenum) [Spigelman 1989, Björk 2001, Groves 2002, Bȗlow 2004]. Het

2519 2520 2521 2522 2523 2524 2525 2526 2527 2528 2529 2530 2531 2532 2533 2534 2535 2536 2537 2538 2539 2540 2541 2542 2543 2544 2545 2546 2547 2548 2549 2550 2551 2552 2553 2554 2555 2556 2557 2558 2559 2560 2561 2562 2563 2564 2565 2566 2567 2568 2569 2570 2571 is hierbij belangrijk dat de papil, eventueel met zijwaartskijkende endoscoop, in beeld wordt gebracht en apart beschreven wordt. Maagpoliepen Veel FAP-patiënten (26-61%) hebben multipele fundic gland' poliepen in de maag. Dit zijn eigenlijk geen poliepen maar cysteuze dilataties van klierbuizen [Crux-Correa 2003]. Het betreft een benigne aandoening; er zijn tot op heden slechts enkele FAP-patiënten met een proximaal maagcarcinoom beschreven. Daarentegen lijken de adenoompoliepen die FAP-patiënten ook frequenter krijgen dan de algemene bevolking en die meestal gelokaliseerd zijn in het maagantrum wel een verhoogde kans op maligne ontaarding te hebben [Iida 1988, Offerhaus 1992]. Extra-intestinale aandoeningen Bij FAP komen ook verschillende extra-intestinale aandoeningen in verhoogde frequentie voor, waarvan de desmoïdtumoren het meest frequent en ernstig zijn. Naar schatting krijgt 15% van de FAP-patiënten één of meerdere desmoïdtumoren. Deze complicatie is naast het duodenumcarcinoom de belangrijkste doodsoorzaak bij FAP [Arvanitis 1990]. Voorts komen osteomen, huidafwijkingen en tevens carcinomen van schildklier, pancreas, bijnier en galwegen voor en kan op kinderleeftijd (meestal <2.5 jaar) hepatoblastoom optreden. Een onschuldige bevinding is congenitale hypertrofie van het retina pigment epitheel (CHRPE) die bij 60-90% van de patiënten met FAP wordt aangetroffen. Indien CHRPE bilateraal aanwezig is kan dit als een, overigens weinig sensitieve, maar zeer specifieke marker voor FAP gebruikt worden (95-100% specificiteit) [Tourino 2004]. Sinds de ontdekking van het APC-gen is er in de diagnostiek van FAP voor deze manifestatie echter weinig plaats meer. Maar mogelijk nog wel in de families met polyposis waarbij geen mutatie in het APC-gen wordt gevonden. 2. Attenuated familiaire adenomateuze polyposis (AFAP) De aandoening is een mild fenotype van FAP waarbij eveneens sprake is van adenomateuze polyposis, maar met uiteindelijk in totaal < 100 adenomen [Burt 2004, Hernegger 2002, Sieber 2006]. Er is evenwel ook bij AFAP een hoge kans op colorectaal carcinoom. De gemiddelde leeftijd waarop de adenomen bij AFAP gediagnosticeerd worden is 44 jaar, voor colorectaal carcinoom is deze 56 jaar [Hernegger 2002]. In een cohort van 120 AFAP-patiënten met een aangetoonde APC-mutatie had bijna de helft (57 patiënten) minder dan 20 adenomen [Burt 2004]. De adenomen ontstaan op hogere leeftijd dan bij klassieke FAP (gemiddeld 10-15 jaar later) en zijn voornamelijk rechtszijdig gelokaliseerd; het rectum is relatief vaak gespaard. Niet bij alle patiënten ontstaat uiteindelijk een carcinoom. Het cumulatieve risico op colorectaal carcinoom op 80-jarige leeftijd is geschat op ongeveer 70%. Ook komen duodenumpoliepen en -carcinomen en extraintestinale manifestaties zoals bijvoorbeeld osteomen voor, maar minder frequent en op hogere leeftijd dan bij klassieke FAP [Burt 2004]. 3. MUTYH-geassocieerde polyposis (MAP) Deze vorm van adenomateuze polyposis is fenotypisch moeilijk te onderscheiden van AFAP en FAP, maar lijkt klinisch het meest op AFAP. De diagnose polyposis wordt op gemiddeld ongeveer 50-jarige leeftijd gesteld. Wegens een negatieve familieanamnese voor colorectaal carcinoom wordt de diagnose MAP vaak pas op het moment van de diagnose CRC gesteld [Sieber 2003, Sampson 2003, Gismondi 2004]. Patiënten hebben meestal 10 tot een paar honderd adenomen in het colon, maar bijna nooit duizenden zoals bij klassieke FAP [ Chow 2004, Giardiello 2001, Burt 2004, Hernegger 2002, Sieber 2006, Sieber 2003, Aretz 2006, Wang 2004, Venesio 2004]. Ook duodenale en extraintestinale manifestaties komen voor, beide in een lagere frequentie en op hogere leeftijd dan bij FAP. De prevalentie van duodenale polyposis lijkt tussen 4-25% te liggen. Tot op heden werden twee MAP-patiënten met een duodenumcarcinoom beschreven [Nielsen 2006]. Tevens werd in een Nederlands onderzoek in deze patiëntengroep een verhoogde incidentie van mammacarcinoom gerapporteerd [Nielsen 2005], maar deze bevinding werd tot op heden niet bevestigd in andere series. MAP is een autosomaal recessief ziektebeeld. De aandoening uit zich daarom meestal in een enkele

2572 2573 2574 2575 2576 2577 2578 2579 2580 2581 2582 2583 2584 2585 2586 2587 2588 2589 2590 2591 2592 2593 2594 2595 2596 2597 2598 2599 2600 generatie (bij broers en zusters) (bij uitzondering in opeenvolgende generaties, bij een mogelijkheid als de partner van de patiënt gezonde mutatiedrager is, zogenaamde pseudodominantie). Ook is de familieanamnese vaak negatief voor colorectaal carcinoom en adenomen en lijkt de aandoening dus sporadisch voor te komen. 4. Patiënten met 10 colorectale adenomen zonder detecteerbare APC- of MUTYH-mutatie: adenomateuze polyposis e.c.i. Patiënten die voldoen aan de criteria voor verwijzing naar de klinisch geneticus op basis van het aantal adenomen, dat wil zeggen 60 jaar met 10 colorectale adenomen en patiënten 70 jaar met 20 adenomen zonder detecteerbare APC- of MUTYH-mutaties kunnen FAP, AFAP, MAP of multipele sporadische adenomen hebben. De variatie in aantallen adenomen en leeftijd van diagnose in deze patiëntengroep is groot. Er zijn geen bruikbare gegevens in de literatuur over de diagnosestelling en/of behandeling van deze patiëntengroep. Intensievere follow-up is gewenst naarmate de leeftijd waarop de diagnose wordt gesteld lager is. Indien er in een familie een persoon met 100 adenomen zonder pathogene mutatie in APC of MUTYH bekend is, worden alle eerstegraads familieleden als risicodrager beschouwd. Bij 10-100 adenomen wordt het beleid voor deze familieleden mede bepaald door het aantal adenomen en de leeftijd waarop deze gediagnostiseerd zijn [Giardiello 2001]. Samenvatting: diagnostische kenmerken van polyposis De fenotypische presentaties van FAP, AFAP en MAP overlappen elkaar: patiënten hebben meestal > 10-20 adenomen. In geval van klassieke FAP ontstaan deze adenomen op jonge leeftijd en worden het er uiteindelijk duizenden, terwijl bij AFAP en MAP de leeftijd waarop deze adenomen ontstaan hoger ligt en het aantal vaak veel kleiner (< 100) blijft. In onderstaande tabel worden typische kenmerken van adenomateuze polyposis in vergelijking met sporadische adenomen in het colon weergegeven. Tabel 1. Diagnostische kenmerken van verschillende vormen van adenomateuze polyposis in vergelijking met sporadische adenomen in het colon of rectum. adenomen < 10 adenomen 10-100 adenomen 100 leeftijd van diagnose mutatie in Overerving erfelijkheid FAP - ± + 10-40 jr APC-gen Autosomaal dominant AFAP - + ± 20-50 jr APC-gen Autosomaal dominant MAP ± + ± 20-60 jr MUTYH Autosomaal recessief Sporadische adenomen + ± - > 50 jr - - 2601 2602 2603 2604 2605 2606 2607 2608 Verwijscriteria Ten aanzien van verwijscriteria, leeftijd en frequentie van screening en surveillance is geen prospectief onderzoek verricht. Adviezen hierover zijn grotendeels afgeleid van bovenstaande diagnostische criteria en van internationale richtlijnen.

2609 2610 2611 2612 2613 2614 2615 2616 2617 2618 2619 2620 2621 2622 2623 2624 2625 2626 2627 2628 2629 2630 2631 2632 2633 2634 2635 2636 2637 2638 2639 2640 2641 2642 2643 2644 2645 2646 2647 2648 2649 2650 2651 2652 2653 2654 2655 2656 2657 2658 2659 2660 Conclusies Familiaire adenomateuze polyposis (FAP) is een autosomaal dominant erfelijk ziektebeeld waarbij op jonge leeftijd multipele ( 100) adenomen in het colon en rectum ontstaan. Deze patiënten hebben naast een vrijwel 100% risico op colorectaal carcinoom een verhoogd risico op duodenumcarcinoom, desmoïdtumoren en andere extra-intestinale aandoeningen. Bij 80-90% van deze patiënten is sprake van een aantoonbare pathogene mutatie in het APC-gen, bij 10-20% van de patiënten kan geen mutatie worden gevonden. Niveau 4: D Cruz-Correa 2003 78, Galliatsatos 2006 115 Attenuated FAP (AFAP) is een fenotypisch milde vorm van FAP waarbij zowel de leeftijd waarop adenomen ontstaan hoger en het aantal adenomen lager ligt (< 100) dan bij FAP. Niveau 3: C Burt 2004 49, Hernegger 2002 148, Sieber 2006 299 MUTYH geassocieerde polyposis (MAP) is een autosomaal recessief erfelijk ziektebeeld dat fenotypisch lijkt op AFAP en dat wordt veroorzaak door bi-allele pathogene mutaties in het MUTYHgen. Personen met een mono-allele mutatie (dat wil zeggen één gemuteerd MUTYH-gen) krijgen geen adenomateuze polyposis. Niveau 4: D Chow 2004 60 Indien in een familie een pathogene mutatie in het APC-gen bekend is of bi-allele pathogene mutaties in het MUTYH-gen gevonden zijn, geeft mutatie-analyse bij de overige familieleden definitief uitsluitsel over het risico op de aandoening voor deze familieleden. Niveau 4: D Giardiello 2001 121, Chow 2004 60 Bij een patiënt met 10-100 colorectale adenomen is de diagnose AFAP of MAP waarschijnlijk, maar niet altijd met behulp van genetisch onderzoek vast te stellen. Niveau 4: D Galliatsatos 2006 115 Indien er in een familie een persoon met 100 colorectale adenomen zonder pathogene mutatie in APC of MUTYH bekend is, worden alle eerstegraads familieleden als risicodrager beschouwd. Niveau 4: D Giardiello 2001 121 Voor een persoon met 10-100 adenomen in het colon waarbij bij mutatieanalyse geen pathogene mutatie in het APC- of MUTYH-gen gevonden wordt ( adenomateuze polyposis e.c.i'), zijn ten aanzien van surveillance en behandeling geen eenduidige adviezen in de literatuur aanwezig. Niveau 4: D mening werkgroepleden Indien bij een persoon een pathogene mutatie in het APC-gen is gevonden of bi-allele pathogene mutaties in het MUTYH-gen zijn vastgesteld, dient endoscopische surveillance verricht te worden zodat tijdig een behandeling kan worden gestart. Niveau 4; D Giardiello 2001 121, Chow 2004 60 Overwegingen Diagnostiek bij familieleden In principe worden alle eerstegraads familieleden van een patiënt met adenomateuze polyposis e.c.i' als risicodrager beschouwd en wordt endoscopische surveillance geadviseerd. Op welke leeftijd deze dient aan te vangen en of surveillance middels sigmoïdoscopie of coloscopie moet geschieden is afhankelijk van het fenotype bij de index-personen. Alle eerstegraads familieleden van patiënten met 100 adenomen zonder bekende pathogene mutatie moeten regelmatig ter diagnostiek een sigmoïdoscopie of coloscopie ondergaan. Naarmate de leeftijd van deze personen hoger wordt en er nog geen multipele adenomen zijn aangetroffen wordt de kans dat deze persoon een predispositie heeft voor adenomateuze polyposis kleiner. Toch kan de frequentie van de diagnostische

2661 2662 2663 2664 2665 2666 2667 2668 2669 2670 2671 2672 2673 2674 2675 2676 2677 2678 2679 2680 2681 2682 2683 2684 2685 2686 2687 2688 2689 2690 2691 2692 2693 2694 2695 2696 2697 2698 2699 2700 2701 2702 2703 2704 2705 2706 2707 2708 2709 2710 2711 2712 2713 endoscopieën boven de leeftijd van 50 jaar, als arbitraire leeftijdsgrens, verlaagd of uiteindelijk zelfs gestaakt worden. In de overweging dat alle eerstegraads familieleden van patiënten met >100 adenomen zonder bekende pathogene mutatie moeten worden onderzocht, moet tevens mee worden gewogen of de betreffende patiënt solitair in een familie voorkomt of dat de familiestamboom wijst op een klassieke polyposis met autosomaal dominante overerving. In het eerste geval zouden in ieder geval de kinderen in aanmerking komen voor regelmatige endoscopische controle maar de ouders, broers en zusters mogelijk voor endoscopie met een lagere frequentie of zelfs voor éénmalige endoscopie. Als op hogere leeftijd, (arbitrair) boven de 50 jaar, nog geen adenomen worden aangetroffen is predispositie voor adenomateuze polyposis zeer onwaarschijnlijk. Extra-intestinale verschijnselen Bij een patiënt met 10-100 adenomen is de diagnose AFAP of MAP waarschijnlijk, maar niet altijd met behulp van genetisch onderzoek vast te stellen. Indien er aanvullende fenotypische kenmerken aanwezig zijn, bijvoorbeeld duodenumadenomen of multipele zogenaamde fundic gland' poliepen (cystische dilataties van het maagepitheel), maakt dit de diagnose AFAP of MAP waarschijnlijker. Aantal adenomen Het staat ter discussie of er een bovengrens aan leeftijd voor verwijzing van een persoon onder de 60 jaar met > 10 adenomen of ouder dan 60 jaar met 20 adenomen gesteld moet worden. Dit lijkt reëel maar er is geen bewijs voor een dergelijke strategie. Arbitrair wordt in deze richtlijn voor deze leeftijdsgrens van 60 jaar en aantal adenomen gekozen. Bij 5-10% van de patiënten met 10-100 adenomateuze poliepen wordt een homozygote of compound heterozygote (bi-allele) MUTYH-mutatie gevonden [Grover 2012]. Er zijn geen gegevens te vinden of de diagnose adenomateuze polyposis het best kan worden vastgesteld aan de hand van het cumulatief aantal adenomen of van het aantal adenomen gevonden tijdens één coloscopie. Aangezien verschillende intervallen tussen endoscopieën tot verschillende aantallen adenomen bij surveillance zal leiden, wordt in deze richtlijn arbitrair voor een cumulatief aantal adenomen gekozen. Chromo-endoscopie (het via de endoscoop appliceren van kleurstof op de darmmucosa) zou de nauwkeurigheid van een surveillance-endoscopie kunnen verhogen, doordat kleine en vlakke adenomen beter zichtbaar worden [Kiesslich 2001, Brooker 2002]. MAP versus AFAP Er worden door de verschillende experts andere adviezen voor de beginleeftijd en de frequentie van endoscopische surveillance bij MAP-patiënten gegeven. Ook al zijn er enige fenotypische verschillen tussen AFAP en MAP, dan nog lijkt het logisch en het meest praktisch om de surveillance-adviezen voor beide aandoeningen vooralsnog hetzelfde te houden. POLE en POLD1 geassocieerde darmkanker en adenomateuze polyposis Recent werd een ziektebeeld beschreven van multipele (enkelen tot vele tientallen) adenomateuze colorectale poliepen en darmkanker op relatief jonge leeftijd, waarbij kiemlijnmutaties in POLE of POLD1 werden aangetoond, inclusief de novo gevallen. Kiemlijnmutaties in POLD1 lijken ook geassocieerd met endometriumcarcinoom. De ziektefrequentie is vooralsnog onduidelijk. [Palles 2013, Valle 2014]. Centralisatie Een nationale registratie voor polyposis patiënten leidde tot een significante afname van voorkomen van CRC in deze patiëntengroep [Bȗlow 2003]. Of gespecialiseerde, multidisciplinaire zorg tot een betere overleving van FAP-patiënten leidt is niet prospectief onderzocht maar is wel aannemelijk. Aangezien de counseling en behandeling van patiënten met adenomateuze polyposis complex is en hierbij diverse disciplines (onder andere MDL-arts, chirurg, kinderarts, klinisch geneticus en medisch oncoloog) betrokken zijn, is het van belang deze zorg in gespecialiseerde centra te laten plaatsvinden.

2714 2715 2716 2717 2718 2719 2720 2721 2722 2723 2724 Op deze wijze zal de beste klinische zorg kunnen worden geboden, verkregen expertise worden onderhouden en kan wetenschappelijk onderzoek in het belang van deze patiënten worden verricht. Aanbeveling Diagnostiek van adenomateuze polyposis In figuur nr 1 staan de kenmerken voor de diagnose FAP, AFAP en MAP. Bij de diagnostiek dient het patroon van overerving mede in overweging genomen te worden. Zo past een autosomaal dominant patroon bij FAP en AFAP, een recessief patroon bij MAP en solitair voorkomen het meest bij MAP of sporadische adenomen (er kan echter ook sprake zijn van een de novo mutatie in het APC-gen). Figuur 1. Diagnostiek en classificatie van adenomateuze polyposis 2725 2726 2727 2728 2729 2730 2731 2732 2733 2734 2735 2736 2737 2738 2739 2740 2741 2742 2743 2744 2745 2746 2747 2748 2749 2750 2751 2752 2753 2754 2755 2756 # indien geen APC-of MUTYH-mutaties worden gevonden wordt de diagnose gesteld op basis van de patiënt -en familiegegevens. Een klinisch beeld met 100 of meer adenomen maakt FAP door een niet gedetecteerde APC-mutatie waarschijnlijk. Deze diagnose is vrijwel zeker bij een stamboompatroon passend bij autosomaal dominante overerving. Het AFAP fenotype kan ook binnen families met klassieke FAP voorkomen en andersom. Verwijscriteria Patiënten met adenomateuze polyposis dienen voor diagnostiek èn behandeling naar een klinisch genetisch centrum en MDL-arts (of kinderarts) in een gespecialiseerd centrum verwezen te worden. De volgende groepen patiënten dienen in ieder geval verwezen te worden: 1. Alle personen met adenomateuze polyposis en/of een pathogene mutatie in het APC-gen of pathogene mutaties in het MUTYH-gen (biallelisch). 2. Eerstegraads familieleden van personen met adenomateuze polyposis en/of een pathogene mutatie in het APC-gen of pathogene mutaties in het MUTYH-gen (biallelisch). 3. Alle personen met gelijktijdig of cumulatief > 10 adenomen onder de leeftijd van 60 jaar. 4. Alle personen met gelijktijdig of cumulatief > 20 adenomen onder de leeftijd van 70 jaar. 5. Aangezien de verdenking op een genetische afwijking toeneemt als de persoon jonger en/of het aantal adenomen groter is, dienen ook jonge patiënten met minder dan 10 en patiënten 60 jaar met 20 of meer adenomen voor diagnostiek verwezen te worden. Mutatie-onderzoek Algemeen: Indien mogelijk moet mutatieonderzoek binnen een familie altijd als eerste verricht worden bij een patiënt bij wie adenomateuze polyposis is vastgesteld (de indexpatiënt). Alleen in dat geval, indien bij de indexpatiënt een pathogene mutatie wordt gevonden, zal genetische diagnostiek bij de overige familieleden conclusief kunnen zijn. Mutatieonderzoek is aangewezen in de volgende gevallen: Eerstegraads familieleden van patiënten met klassieke adenomateuze polyposis en een pathogene APC-mutatie dienen bij voorkeur op 10- tot 12-jarige leeftijd voor genetische diagnostiek te worden verwezen. Indien er bij meerderde familieleden sprake is van een klinisch beeld passend bij AFAP kan dit later gebeuren (op jong-volwassen leeftijd). Als bij de

2757 2758 2759 2760 2761 2762 2763 2764 2765 2766 2767 2768 2769 2770 2771 2772 2773 2774 2775 2776 2777 2778 2779 2780 2781 2782 2783 2784 2785 2786 2787 2788 2789 2790 2791 2792 2793 2794 2795 2796 2797 2798 2799 2800 2801 2802 2803 2804 2805 indexpatiënt een pathogene APC-mutatie is gevonden kan genetische diagnostiek bij alle familieleden uitsluitsel geven over het risico op de aandoening. Kinderen van mutatiedragers hebben 50% kans op de genetische predispositie voor (A)FAP. In geval van een persoon met MAP (bi-allele MUTYH mutaties) dienen alle broers en zusters van deze persoon voor genetische analyse verwezen te worden aangezien deze 25% kans hebben genetisch belast te zijn. De a priori kans op MAP bij een kind van een patiënt met MAP is < 1%. aangezien de andere ouder een kleine kans heeft (± 2%) om ook drager van één MUTYHmutatie te zijn Ter bepaling van het risico van eventuele kinderen van een patiënt met MAP wordt geadviseerd MUTYH-mutatieonderzoek bij de andere ouder te verrichten. Indien de andere ouder mutatiedrager blijkt te zijn hebben de kinderen 50% kans op bi-allele MUTYH-mutaties. Alle patiënten jonger dan 60 jaar met cumulatief > 20 adenomen dienen voor genetische analyse te worden verwezen. Tevens dient verwijzing voor genetische analyse overwogen te worden bij jongere personen met < 10 adenomen en personen 60 jaar met meer dan 10 adenomen. Periodiek endoscopisch onderzoek Periodiek endoscopisch onderzoek van patiënten met adenomateuze polyposis dient plaats te vinden in centra met gespecialiseerde, multidisciplinaire zorg voor deze patiënten. Er bestaat een indicatie voor endoscopische surveillance bij de volgende patiënten (zie voor details de betreffende hoofdstukken): 1. Patiënten met een vorm van adenomateuze polyposis: FAP, AFAP, MAP of adenomateuze polyposis e.c.i.' 2. Personen met een pathogene APC-mutatie 3. Personen met bi-allele MUTYH mutaties 4. Eerstegraads familieleden van patiënten met adenomateuze polyposis waarbij de aandoening door middel van mutatie-analyse niet kan worden uitgesloten omdat geen pathogene mutatie bij de indexpatiënt gevonden is 5. Eerstegraads familieleden van mutatiedragers, die zelf (nog) niet getest zijn. Bij patiënten met FAP, AFAP en MAP dient periodiek endoscopisch onderzoek van zowel het colon en rectum als van het duodenum verricht te worden. Indien er nog geen zekerheid is of een persoon adenomateuze polyposis heeft, kan met uitsluitend endoscopische onderzoek van het colon en rectum volstaan worden, bij voorkeur met applicatie van kleurstof (chromo-endoscopie). Deze laatste techniek kan behulpzaam zijn bij het detecteren bij (nog) zeer kleine en vlakke laesies. Bij patiënten met adenomateuze polyposis e.c.i.' is het belangrijk ter diagnostiek tevens een gastroduodenoscopie te verrichten aangezien de aanwezigheid van duodenale poliepen of fundic gland poliepen de diagnose (A)FAP of MAP zeer waarschijnlijk maken. Ook kan het aantonen van retinapigmentaties of osteomen in de kaak de diagnose (A)FAP zeer waarschijnlijk maken. Nieuwe referenties 1. Grover S, Kastrinos F, Steyerberg EW, et al. Prevalence and phenotypes of APC and MUTYH mutations in patients with multiple colorectal adenomas. JAMA. 2012 Aug 1;308(5):485-92. 2. Hes FJ, Nielsen M, Bik EC, et al.. Somatic APC mosaicism: an underestimated cause of polyposis coli. Gut. 2008 Jan;57(1):71-6. 3. Palles C, Cazier JB, Howarth KM, et al. Germline mutations affecting the proofreading domains of POLE and POLD1 predispose to colorectal adenomas and carcinomas. Nat Genet. 2013 Feb;45(2):136-44. 4. Valle L, Hernández-Illán E, Bellido F, et al. New insights into POLE and POLD1 germline mutations in familial colorectal cancer and polyposis. Hum Mol Genet. 2014 Jul 1;23(13):3506-12.