terzake van een geschil tussen 2. de naamloze vennootschap T., 3. de naamloze vennootschap A.S., 4. de naamloze vennootschap A.N.,

Vergelijkbare documenten
ter zake van een geschil tussen 1. A. P., 2. T. P., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap R. EN D. B.V., hierna te noemen aanneemster, M. V., hierna te noemen: opdrachtgeefster,

terzake van een geschil tussen de besloten vennootschap B. B.V. hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. 1. A., 2. MEVROUW B., hierna te noemen opdrachtgevers,

ter zake van een geschil tussen M.M., hierna te noemen: opdrachtgever, de besloten vennootschap D. B.V., hierna te noemen: aanneemster,

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap B. B.V., hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

ter zake van een geschil tussen W.H., hierna te noemen: opdrachtgeefster, de besloten vennootschap BOUWBEDRIJF R. B.V., hierna te noemen aanneemster,

1. A., 2. B., hierna te noemen opdrachtgevers, C., hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS ter zake van het bevoegdheidsincident in een geschil tussen: B., hierna te noemen onderneemster,

ter zake van een spoedgeschil tussen J.J., hierna te noemen: opdrachtgever, e i s e r, L.H., H.O.D.N. BOUWBEDRIJF H., hierna te noemen: aannemer,

terzake van een geschil tussen J. P., hierna te noemen: opdrachtgever, de coöperatie C. UA, hierna te noemen aanneemster, v e r w e e r s t e r,

ter zake van een geschil tussen M. B. hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

ter zake van een geschil tussen 1. W. Z., 2. L. R., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS ter zake van het bevoegdheidsincident in een geschil tussen. de vereniging A., hierna te noemen de VVE,

ter zake van een geschil tussen 1. R.L. en, 2. J.L., hierna (enkelvoudig) te noemen: opdrachtgever,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen

ter zake van een geschil tussen 1. naamloze vennootschap A.E. N.V., 2. de naamloze vennootschap D. N.V., 3. de naamloze vennootschap A. N.V.

ter zake van een geschil tussen 1. de stichting STICHTING W., 2. de stichting STICHTING BEHEER REGISTERGOEDEREN W., hierna te noemen: het ziekenhuis,

A, hierna te noemen opdrachtgever, de besloten vennootschap B, hierna te noemen aanneemster, zonder gemachtigde.

ter zake van een geschil tussen 1. W.D., 2. H.S., hierna te noemen: opdrachtgevers, e i s e r s,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. de besloten vennootschap C. hierna te noemen aanneemster,

de besloten vennootschap C, hierna te noemen aanneemster,

(Kort geding) ter zake van een spoedgeschil tussen. J.H., hierna te noemen opdrachtgever,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS ter zake van het bevoegdheidsincident in een geschil tussen. A., hierna te noemen de adviseur,

ter zake van een geschil tussen A.Z., hierna te noemen opdrachtgever, e i s e r,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS in een geschil tussen. de besloten vennootschap A., hierna te noemen leverancier,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL APPELVONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen. A, hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een spoedgeschil tussen de besloten vennootschap V. B.V., hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap K. B.V., hierna te noemen aanneemster, e i s e r e s, S. S., hierna te noemen opdrachtgever,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS in een (spoedbodem-) geschil tussen. A, hierna te noemen hoofdaanneemster, e i s e r e s,

ter zake van een geschil tussen 1. A. W. en 2. B. V., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s in conventie, v e r w e e r d e r s in reconventie,

ter zake van een geschil tussen VvE H., hierna te noemen de VvE, de besloten vennootschap H. B.V., voorheen I. B.V., hierna te noemen onderneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen. a p p e l l a n t e,

VvE., hierna te noemen opdrachtgeefster, A., hierna te noemen aanneemster,

B., hierna te noemen onderneemster,

ter zake van een geschil tussen

ter zake van een geschil tussen de VERENIGING VAN EIGENAARS H,, hierna te noemen de VvE, e i s e r e s,

B., hierna te noemen: opdrachtgeefster,

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap H. B.V., hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen. A., hierna te noemen de VvE, B., hierna te noemen B.,

ter zake van een geschil tussen 1. J. T., 2. A. T.-R., hierna te noemen: opdrachtgevers, e i s e r s,

ter zake van een geschil tussen 1. I W., 2. MEVROUW Y. M., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,

ter zake van een geschil tussen de stichting WONINGSTICHTING V., hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

A., hierna te noemen aanneemster, 1. B., 2. C., 3. D.,

ter zake van een geschil tussen R. S., hierna te noemen opdrachtgever, e i s e r,

B., hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen

ter zake van een geschil tussen

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

de besloten vennootschap A., (hierna: aanneemster ) e i s e r e s de besloten vennootschap B., (hierna: opdrachtgeefster ) v e r w e e r s t e r

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. A., hierna te noemen opdrachtgeefster, B., hierna te noemen aanneemster,

Raad van Arbitrage voor de Bouw , No , (Waarschuwingsplicht en deskundigheid opdrachtgever)

1. A., 2. B., GEMEENTE

A., hierna te noemen A., e i s e r e s in de hoofdzaak, v e r w e e r s t e r in het incident tot vrijwaring, in de vrijwaring:

ter zake van een geschil tussen H., hierna te noemen: koper, gemachtigde: mr. T. Segers, advocaat te s-hertogenbosch,

ter zake van een geschil tussen de stichting B. M. STICHTING, hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

B., hierna te noemen aannemer,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in kort geding tussen

DE STAAT, hierna te noemen opdrachtgever, gemachtigde: mevr. mr. M. Vink, advocaat te Utrecht,

Essentie: faalrisico ligt op grond van de overeenkomst bij de aannemer. Uitleg van nadere afspraken aan de hand van Haviltex-maatstaf.

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBROT:2016:665

B., hierna te noemen onderneemster, gemachtigde: mr. J.H. Meerburg, advocaat te Amsterdam.

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van de gevoegde (spoed)geschillen in hoger beroep tussen. de besloten vennootschap A. hierna te noemen A,

1. H. C., 2. mevrouw I. D., de besloten vennootschap S. B.V., hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil in kort geding tussen A., hierna te noemen opdrachtgeefster, B., hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. 1. A., 2. B., hierna te noemen opdrachtgevers,

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ter zake van een geschil tussen de naamloze vennootschap A. N.V., h.o.d.n. A.A., hierna te noemen assuradeuren, e i s e r e s,

A, hierna te noemen aanneemster,

de besloten vennootschap C., hierna te noemen aanneemster,

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen 1. A. en haar vennoten: 2. B. 3. C. hierna gezamenlijk te noemen hoofdaanneemster,

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

B. B.V., hierna te noemen aanneemster, a p p e l l a n t e, C., hierna te noemen opdrachtgever, g e ï n t i m e e r d e,

ter zake van een spoedgeschil tussen 1. de naamloze vennootschap G. H. N.V., hierna te noemen: de holding, 2.a de besloten vennootschap G. A. B.V.


A, hierna te noemen aanneemster,

de besloten vennootschap L., hierna te noemen onderneemster, gemachtigde: mr. R. van der Hooft, advocaat te Hoorn.

ter zake van een geschil tussen het rechtspersoonlijkheid bezittend zelfstandig bestuursorgaan C.O., hierna te noemen opdrachtgever, e i s e r,

ter zake van een spoedgeschil tussen H.D., hierna te noemen: opdrachtgever, e i s e r in conventie, v e r w e e r d e r in reconventie,

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS in een geschil tussen. e i s e r e s in conventie, v e r w e e r s t e r in reconventie,

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

ECLI:NL:RBMID:2011:BR4744

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBROT:2015:5262

in de hoofdzaak e i s e r e s in de hoofdzaak in conventie, v e r w e e r s t e r in de hoofdzaak in reconventie, 1. B, hierna te noemen: aanneemster

LJN: BX1386,Sector kanton Rechtbank Leeuwarden, CV EXPL

de besloten vennootschap met beperkte aanprakelijkheid gevestigd te Hoofddorp, gedaagde partij, gemachtigde: mr. M.A.M. Lem.

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

1. de vereniging A., 3. de besloten vennootschap C., 4. de vereniging D., de besloten vennootschap E., hierna te noemen aanneemster,

ECLI:NL:RBMID:2006:AY9168

Transcriptie:

No. 26.825 indehoofdzaak: SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS terzake van een geschil tussen 1. de coöperatie B.F., 2. de naamloze vennootschap T., 3. de naamloze vennootschap A.S., 4. de naamloze vennootschap A.N., hierna te noemen: opdrachtgeefster (eiseres sub 1), respectievelijk verzekeraars (eiseressen sub 2, 3 en 4), e i s e r e s s e n in de hoofdzaak, v e r w e e r s t e r s in het vrijwaringsincident, gemachtigde: mr. W.A. Luiten, advocaat te Rotterdam, en de besloten vennootschap B.U. B.V., hierna te noemen aanneemster, v e r w e e r s t e r in de hoofdzaak, e i s e r e s in het vrijwaringsincident, gemachtigde: mr. J.J.F. Meynen, advocaat te Breda, indevrijwaring: de besloten vennootschap B.U B.V., hierna te noemen aanneemster, e i s e r e s, gemachtigde: mr. J.J.F. Meynen, advocaat te Breda, en de besloten vennootschap P.B.V., hierna te noemen onderaanneemster, v e r w e e r s t e r, gemachtigde: mr. F.A. Geevers, advocaat te Utrecht. HET SCHEIDSGERECHT 1. De ondergetekenden, IR. F.S. DE ZWART, IR. G.J.W.M. VAN BEBBER en H.M.M. RAEDTS, allen lid-deskundige van het College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, zijn door de voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot scheidslieden in dit geschil. De ondergetekenden hebben hun benoeming schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 22 september 2004 is daarvan mededeling gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het scheidsgerecht toegevoegd mr. ir. J.R.W. Sweep, secretaris van de Raad.

2 HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE 2. Voor de loop van het geding wordt verwezen naar de volgende stukken: - het inleidende verzoekschrift, binnengekomen op 19 juli 2004, met producties; - de incidentele memorie voor alle weren houdende verzoek tot oproeping in vrijwaring; - de brief d.d. 6 januari 2005 van mr. Luiten, houdende bericht van referte; - de memorie van eis in vrijwaring, met producties; - de memorie van antwoord in vrijwaring, met producties; - de memorie van antwoord in de hoofdzaak; - de memorie van repliek in de hoofdzaak, met producties; - de memorie van repliek in de vrijwaring; - de memorie van dupliek in vrijwaring, met producties; - de memorie van dupliek in de hoofdzaak; - de brief d.d. 27 oktober 2006 van mr. Luiten, met bijlage; - de pleitnotities van mr. Luiten; - de pleitnotities van mr. Meynen in de hoofdzaak en in de vrijwaring; - de pleitnotities van mr. Geevers in de vrijwaring; - de brief d.d. 1 november 2006 van de secretaris; - de brief d.d. 10 november 2006 van mr. Luiten, met bijlagen; - de brief d.d. 20 november 2006 van mr. Meynen, met bijlagen; - de brief d.d. 22 november 2006 van mr. Geevers, met bijlagen; - de brief d.d. 1 december 2006 van mr. Luiten, met als bijlage de akte uitlating producties d.d. 15 december 2006; - de brief d.d. 5 december 2006 van mr. Geevers; - de brieven d.d. 15 december 2006 (met bijlage) en 12 februari 2007 van mr. Meynen; - de brief d.d. 15 december 2006 van mr. Geevers. 3. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2006. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING de bevoegdheid in de hoofdzaak 4. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. de vrijwaring en de bevoegdheid in de vrijwaring 5. Aanneemster heeft het werk uitbesteed aan onderaanneemster en verzoekt, voor alle weren, op die grond verlof om onderaanneemster in vrijwaring op te roepen.

3 Opdrachtgeefster refereert te dien aanzien aan het oordeel van arbiters. Op grond hiervan staan arbiters in dezen de oproeping in vrijwaring toe. 6. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het geschil in de vrijwaring bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. de feiten 7. Tussen partijen staat het volgende vast: a. De rechtsvoorganger van aanneemster heeft in opdracht van opdrachtgeefster de nieuwbouw van het zogenaamde Buffergebouw te N. gerealiseerd. b. Het gebouw is op 23 november 2001 opgeleverd en in gebruik genomen. c. Het dak bestaat uit op stalen spanten bevestigde stalen dakplaten (type 106R), 160 mm hoge stalen afstandhouders, isolatiemateriaal en op de afstandhouders bevestigde (gebogen) aluminium platen (KAL-ZIP-platen). Er is sprake van een licht hellend dak dat aan de rand afbuigt in een verticaal deel dat een overstek vormt ten opzichte van de gevel van het gebouw. Ter hoogte van de afbuiging van het dak is een in het dakvlak verdiepte goot aanwezig. d. De uitvoering van het dakpakket is uitbesteed aan onderaanneemster. e. Na enkele eerdere problemen is op 26 januari 2002 bij een krachtige wind een deel van de zich onder de goot bevindende aluminium beplating weggewaaid. Tevens is ter plaatse van de onderrand van het dak een smalle strook stalen dakplaten weggewaaid. f. De stalen afstandhouders waarop de aluminium platen zijn bevestigd zijn niet diagonaal, maar in horizontale lijnen (met een onderlinge afstand van circa 2,4 meter) op de stalen dakplaten aangebracht, ten behoeve van het bereiken van een strak resultaat wat de aluminium platen betreft. De aluminium platen zijn aan de voet van het dak niet bevestigd op een randbalk of een bevestigingsprofiel anderszins. het geschil indehoofdzaak 8. Opdrachtgeefster en verzekeraars stellen dat sprake is van een gebrekkige bevestiging van de beplating en dat op grond daarvan aanneemster aansprakelijk is voor de ontstane schade aan het dak. Zij vorderen aanneemster te veroordelen tot vergoeding van herstelkosten en expertisekosten ad in totaal 182.373,76, als volgt verdeeld: opdrachtgeefster 59.855,32, eiseres sub 2 100.587,64 en eiseressen sub 3 en 4 ieder 10.965,40, alles te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij vorderen aanneemster te veroordelen in de proceskosten.

4 9. Aanneemster voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. indevrijwaring 10. Aanneemster stelt dat onderaanneemster aansprakelijk is voor de ontstane schade en vordert onderaanneemster voorwaardelijk, onder de voorwaarde dat de vorderingen in de hoofdzaak in enigerlei opzicht mochten worden toegewezen, te veroordelen tot al datgene waartoe aanneemster jegens opdrachtgeefster en verzekeraars in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld. Zij vordert onderaanneemster te veroordelen in de proceskosten in de hoofdzaak en de vrijwaring. 11. Onderaanneemster voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. de beoordeling van het geschil indehoofdzaak 12. De stalen afstandhouders waarmee de aluminium beplating is bevestigd op de stalen dakplaten zijn in horizontale lijnen aangebracht en daardoor telkens per rij gemonteerd in één bovenflens van de stalen dakplaten, in plaats van verspreid over meerdere bovenflenzen in geval van diagonale bevestiging. 13. Als gevolg van deze lijnbelasting werd de windbelasting niet gelijkmatig verdeeld over de bevestigingen van de stalen dakplaten op de stalen spanten, maar werd de windbelasting geconcentreerd op de bevestigingen van de stalen dakplaten ter plaatse van de belaste bovenflens. 14. De aluminium beplating is aan de voet van het dak niet bevestigd op een randbalk of een bevestigingsprofiel anderszins, zodat de bevestigingen van de stalen dakplaten op de spanten aan de voet van het dak extra werden belast. 15. De ter plaatse van het dakoverstek aanwezige beplating werd verder extra belast doordat de onderzijde van het dakoverstek is voorzien van een rooster waardoor de wind onder de dakbeplating kon slaan. 16. Arbiters zijn van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de onderste bevestigingen van de stalen dakplaten op de spanten zijn bezweken als gevolg van de hierboven beschreven lijnbevestiging in combinatie met het ontbreken van de voetbevestiging, ongeacht de andere door opdrachtgeefster en verzekeraars gestelde constructieve detailverzwakkingen, die daarom verder onbesproken kunnen blijven.

5 17. Arbiters zijn van oordeel dat deze bevestigingen zijn bezweken als gevolg van de opgetreden windbelasting, ongeacht de vraag of daarbij sprake is geweest van windkracht 7 of windkracht 10. 18. Verder is voldoende aannemelijk dat in een domino-effect de rest van de bevestigingen van de onderste stalen dakplaten zijn bezweken en dat deze stalen dakplaten geheel zijn losgekomen en de aluminium beplating naar de dakgoot toe hebben losgetrokken. 19. Arbiters zijn van oordeel dat het gegeven dat slechts circa 500 m² van het totale dak van circa 10.000 m² is weggewaaid, zoals onderaanneemster ter zitting aanvoert, het voorgaande niet anders maakt. 20. Aanneemster heeft ter zitting (bij monde van de directeur van onderaanneemster) nog aangevoerd dat in het ontbreken van de voetbevestiging de grondslag van het probleem is gelegen en dat dit het gevolg is van het gegeven dat de randbalk is verplaatst. 21. Arbiters zijn van oordeel dat onderaanneemster aan de voet van de aluminium platen een bevestigingsprofiel had kunnen (doen) aanbrengen, zoals bij het uitgevoerde herstel is gedaan, alsmede dat onderaanneemster terzake van de bevestiging van het dakpakket als de deskundige heeft te gelden, zodat onderaanneemster het bedoelde bevestigingsprofiel ook had behoren aan te brengen. 22. De deskundigheid van onderaanneemster en het verzaken van haar daaruit voortvloeiende verplichtingen worden in de relatie tussen opdrachtgeefster en aanneemster aan laatstgenoemde toegerekend. 23. Arbiters zijn van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de constructeur van opdrachtgeefster en de constructeur van onderaanneemster als uitgangspunt hanteerden dat de windbelasting gelijkmatig zou worden verdeeld over de stalen dakplaten, zulks dat de constructeurs bij het ontwerp er vanuit gingen dat geen sprake zou zijn van een lijnbelasting op de stalen dakplaten. 24. Aanneemster is nog in de gelegenheid gesteld goedgekeurde tekeningen, berekeningen en dergelijke in het geding te brengen waaruit zou blijken dat, zoals zij stelt, zijdens opdrachtgeefster expliciet goedkeuring is verstrekt aan de uitvoering van het dak, meer in het bijzonder het realiseren van de lijnbelasting, zulks dat aanneemster te dien aanzien gevrijwaard zou zijn van aansprakelijkheid. Arbiters zijn op basis van de na de mondelinge behandeling gewisselde stukken van oordeel

6 dat aanneemster daarin niet geslaagd is. Aanneemster heeft ook anderszins onvoldoende bewijs bijgebracht van haar stelling. 25. Arbiters zijn met aanneemster van oordeel dat terzake van de lijnbelasting en het ontbreken van de voetbevestiging geen sprake is van verborgen gebreken. Zij zijn echter van oordeel dat aanneemster er niet op mocht vertrouwen dat opdrachtgeefster daarmee accepteerde dat het dak al bij een windbelasting met windkracht 10 of minder gedeeltelijk zou bezwijken. 26. Anders dan aanneemster, zijn arbiters van oordeel dat in het optreden van een wind met windkracht 10 geen overmachtsituatie voor aanneemster is gelegen. 27. Aanneemster voert nog aan dat de schade is opgetreden in de onderhoudstermijn en dat opdrachtgeefster niet heeft aangetoond dat zij voldaan heeft aan haar plicht om uitkering op grond van de door opdrachtgeefster afgesloten CAR-verzekering te bewerkstelligen. Voldoende aannemelijk is dat, zoals opdrachtgeefster stelt, stormschade tijdens de onderhoudsperiode, zoals standaard, is uitgesloten van dekking. Arbiters zijn met opdrachtgeefster van oordeel dat zij niet gehouden is de afwijzing door de CAR-verzekeraar eerst aan te vechten, alvorens aanneemster aan te spreken in rechte. 28. Arbiters zijn onverminderd al het voorgaande van oordeel dat ook opdrachtgeefster de onderhavige problematiek terzake van de bevestiging van de dakplaten had moeten en kunnen onderkennen, meer in het bijzonder door het inzetten van haar deskundige constructeur ten behoeve van het houden van toezicht op de bouw. 29. Arbiters zijn daarom in billijkheid van oordeel dat 20% van de schadelijke gevolgen voor rekening van opdrachtgeefster dient te blijven. 30. Aanneemster heeft haar betwisting van de hoogte van de gestelde schade voorzover het de kosten van het door onderaanneemster uitgevoerde herstel betreft, ter zitting ingetrokken. 31. Aanneemster laat de na de mondelinge behandeling door opdrachtgeefster en verzekeraars in het geding gebrachte specificatie en onderbouwing van de overige schade onweersproken. 32. Aanneemster laat ook de verdeling van de schade tussen opdrachtgeefster en verzekeraars onweersproken.

7 33. Arbiters zullen op grond van al het voorgaande aanneemster veroordelen aan opdrachtgeefster te betalen 0,8 x 59.855,32 = 47.884,26, aan eiseres sub 2 0,8 x 100.587,64 = 80.470,11 en aan eiseressen sub 3 en 4 elk 0,8 x 10.965,40 = 8.772,32, vermeerderd met de gevorderde en onweersproken wettelijke rente over 47.884,26 vanaf 26 januari 2002 en over de andere bedragen vanaf 23 december 2002, telkens tot de dag der algehele voldoening. indevrijwaring 34. Hetgeen arbiters terzake van de hoofdzaak overwegen en oordelen zij hier herhaald en ingelast. 35. Arbiters zijn van oordeel dat ook in de relatie tussen aanneemster en onderaanneemster laatstgenoemde als de deskundige terzake van de bevestiging van het dakpakket op de stalen spanten heeft te gelden, maar dat sprake is van een bepaalde mate van eigen deskundigheid en verantwoordelijkheid van aanneemster en dat de (onvoldoende inzet van de) deskundigheid van de constructeur van opdrachtgeefster aan aanneemster is toe te rekenen. 36. Gelet daarop zijn arbiters in billijkheid van oordeel dat van de schade 20% voor rekening van aanneemster dient te komen en 60% voor rekening van onderaanneemster dient te komen. 37. Onderaanneemster betwist de na de mondelinge behandeling door opdrachtgeefster en verzekeraars in het geding gebrachte specificatie en onderbouwing van de schade. Zij gaat daarbij abusievelijk ervan uit dat de beredderingskosten veroorzaakt zijn door inschakelen van de overheidsbrandweer, terwijl de eigen brandweer van opdrachtgeefster is ingeschakeld. De door onderaanneemster veronderstelde factor 2,05 betreft geen factor maar een deelberekening van 2x0,5 uur. Het herstel is door onderaanneemster zelf uitgevoerd, zodat sprake is van oneigenlijk, althans onvoldoende gemotiveerd, verweer waar onderaanneemster aanvoert dat een factuur ontbreekt, dan wel dat sprake is van een raming. Arbiters zijn van oordeel dat ook de betwisting van het aantal aan de schadeafwikkeling bestede uren door de seniorprojectleider van het Architecten Consort, in het geheel bezien, onvoldoende gemotiveerd is. Voor het overige laat onderaanneemster de specificatie en onderbouwing onweersproken. 38. Onderaanneemster laat ook de verdeling van de schade tussen opdrachtgeefster en verzekeraars onweersproken.

8 39. Arbiters zullen op grond van al het voorgaande onderaanneemster veroordelen aan aanneemster te betalen 0,6 x ( 59.855,32 + 100.587,64 + 10.965,40 + 10.965,40) = 109.424,26, vermeerderd met de wettelijke rente over 35.913,19 (0,6 x 59.855,32) vanaf 26 januari 2002 en over 73.511,07 ( 109.424,26-35.913,19) vanaf 23 december 2002, telkens tot de dag der algehele voldoening. de proceskosten en overig indehoofdzaak 40. Terzake van de proceskosten in de hoofdzaak overwegen arbiters dat partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld. Gelet op de mate waarin partijen in het ongelijk zijn gesteld achten arbiters het billijk dat aanneemster viervijfde deel van deze kosten draagt en opdrachtgeefster en verzekeraars éénvijfde deel ervan. De door de Raad gemaakte arbitragekosten hebben tot en met het depot van dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam 8.824,70 bedragen. De aan de hoofdzaak toe te rekenen kosten ad 4.412,35 (½ x 8.824,70) zijn verrekend met de door opdrachtgeefster en verzekeraars gedane storting. 41. Arbiters achten het voorts billijk om, gelet op haar meerdere mate van ongelijk, aanneemster te belasten met een tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van opdrachtgeefster en verzekeraars, welke tegemoetkoming arbiters ex aequo et bono vaststellen op 4.500,00. 42. Terzake van de proceskosten in de hoofdzaak dient derhalve door aanneemster aan opdrachtgeefster en verzekeraars te worden voldaan 4/5 x 4.412,35 + 4.500,00 = 8.029,88. 43. Hetgeen meer of anders is gevorderd dient te worden afgewezen. indevrijwaring 44. Terzake van de proceskosten in de vrijwaring overwegen arbiters dat partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld. Gelet op de mate waarin partijen in het ongelijk zijn gesteld achten arbiters het billijk dat onderaanneemster drievierde deel van deze kosten draagt en aanneemster éénvierde deel ervan. De aan de vrijwaring toe te rekenen door de Raad gemaakte arbitragekosten ad 4.412,35 (½ x 8.824,70) zijn verrekend met de door aanneemster gedane storting. 45. Arbiters achten het voorts billijk om, gelet op haar meerdere mate van ongelijk, onderaanneemster te belasten met een tegemoetkoming in de kosten van rechts-

9 bijstand van aanneemster, welke tegemoetkoming arbiters ex aequo et bono vaststellen op 3.750,00. 46. Terzake van de proceskosten in de vrijwaring dient derhalve door onderaanneemster aan aanneemster te worden voldaan ¾ x 4.412,35 + 3.750,00 = 7.059,26. 47. Gelet op de vordering te dien aanzien van aanneemster zullen arbiters onderaanneemster veroordelen aan aanneemster terzake van de proceskosten in de hoofdzaak te betalen 8.029,88. 48. Arbiters zullen het vonnis, gelijk gevorderd, in de vrijwaring uitvoerbaar bij voorraad verklaren. indehoofdzaakendevrijwaring 49. Hetgeen meer of anders is gevorderd dient te worden afgewezen. DE BESLISSING: Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid, indehoofdzaak VEROORDELEN aanneemster om terzake het voorgaande tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan opdrachtgeefster te betalen 47.884,26 (zevenenveertigduizend achthonderdvierentachtig euro zesentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 januari 2002, tot de dag der algehele voldoening. VEROORDELEN aanneemster om terzake het voorgaande tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres sub 2 te betalen 80.470,11 (tachtigduizend vierhonderdzeventig euro elf cent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2002, tot de dag der algehele voldoening. VEROORDELEN aanneemster om terzake het voorgaande tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres sub 3 te betalen 8.772,32 (achtduizend zevenhonderd tweeënzeventig euro tweeëndertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2002, tot de dag der algehele voldoening. VEROORDELEN aanneemster om terzake het voorgaande tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres sub 4 te betalen 8.772,32 (achtduizend zevenhonderd tweeënze-

10 ventig euro tweeëndertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2002, tot de dag der algehele voldoening. VEROORDELEN aanneemster om ter verrekening van de proceskosten tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan opdrachtgeefster en verzekeraars te betalen 8.029,88 (achtduizend negenentwintig euro en achtentachtig cent), aan de een betalende zij jegens de anderen zal zijn gekweten. STAAT aanneemster TOE onderaanneemster IN VRIJWARING OP TE ROEPEN, indevrijwaring VEROORDELEN onderaanneemster om terzake het voorgaande tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan aanneemster te betalen 109.424,26 (honderdnegenduizend vierhonderdvierentwintig euro zesentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over 35.913,19 (vijfendertigduizend negenhonderddertien euro en negentien cent) vanaf 26 januari 2002 en over 73.511,07 (drieënzeventigduizend vijfhonderdelf euro en zeven cent) vanaf 23 december 2002, tot de dag der algehele voldoening. VEROORDELEN onderaanneemster om terzake van de proceskosten in de hoofdzaak tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan aanneemster te betalen 8.029,88 (achtduizend negenentwintig euro en achtentachtig cent). VEROORDELEN onderaanneemster om ter verrekening van de proceskosten in de vrijwaring tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan aanneemster te betalen 7.059,26 (zevenduizend negenenvijftig euro en zesentwintig cent). indehoofdzaakendevrijwaring VERKLAREN dit vonnis voorzover het de vrijwaring betreft uitvoerbaar bij voorraad. WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd. Aldus gewezen te Amsterdam, 5 oktober 2007 w.g. F.S. de Zwart w.g. G.J.W.M. van Bebber w.g. H.M.M. Raedts 26825