A., hierna te noemen: opdrachtgeefster, e i s e r e s in conventie, v e r w e e r s t e r in reconventie, B., hierna te noemen: aanneemster,

Vergelijkbare documenten
ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap R. EN D. B.V., hierna te noemen aanneemster, M. V., hierna te noemen: opdrachtgeefster,

B., hierna te noemen onderneemster,

1. A., 2. B., hierna te noemen opdrachtgevers, C., hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. 1. A., 2. MEVROUW B., hierna te noemen opdrachtgevers,

ter zake van een geschil tussen 1. A. P., 2. T. P., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,

ter zake van een spoedgeschil tussen J.J., hierna te noemen: opdrachtgever, e i s e r, L.H., H.O.D.N. BOUWBEDRIJF H., hierna te noemen: aannemer,

ter zake van een geschil tussen M.M., hierna te noemen: opdrachtgever, de besloten vennootschap D. B.V., hierna te noemen: aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen

terzake van een geschil tussen de besloten vennootschap B. B.V. hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap B. B.V., hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

de besloten vennootschap C, hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil tussen 1. I W., 2. MEVROUW Y. M., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,

ter zake van een geschil tussen M. B. hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

ter zake van een geschil tussen 1. W. Z., 2. L. R., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,

A, hierna te noemen opdrachtgever, de besloten vennootschap B, hierna te noemen aanneemster, zonder gemachtigde.

ter zake van een geschil tussen 1. R.L. en, 2. J.L., hierna (enkelvoudig) te noemen: opdrachtgever,

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap K. B.V., hierna te noemen aanneemster, e i s e r e s, S. S., hierna te noemen opdrachtgever,

ter zake van een geschil tussen W.H., hierna te noemen: opdrachtgeefster, de besloten vennootschap BOUWBEDRIJF R. B.V., hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS ter zake van het bevoegdheidsincident in een geschil tussen: B., hierna te noemen onderneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. de besloten vennootschap C. hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS ter zake van het bevoegdheidsincident in een geschil tussen. A., hierna te noemen de adviseur,

ter zake van een geschil tussen VvE H., hierna te noemen de VvE, de besloten vennootschap H. B.V., voorheen I. B.V., hierna te noemen onderneemster,

B., hierna te noemen: opdrachtgeefster,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS ter zake van het bevoegdheidsincident in een geschil tussen. de vereniging A., hierna te noemen de VVE,

ter zake van een geschil tussen 1. A. W. en 2. B. V., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s in conventie, v e r w e e r d e r s in reconventie,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS in een geschil tussen. de besloten vennootschap A., hierna te noemen leverancier,

terzake van een geschil tussen J. P., hierna te noemen: opdrachtgever, de coöperatie C. UA, hierna te noemen aanneemster, v e r w e e r s t e r,

ter zake van een geschil tussen 1. de stichting STICHTING W., 2. de stichting STICHTING BEHEER REGISTERGOEDEREN W., hierna te noemen: het ziekenhuis,

ter zake van een geschil tussen 1. W.D., 2. H.S., hierna te noemen: opdrachtgevers, e i s e r s,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS in een (spoedbodem-) geschil tussen. A, hierna te noemen hoofdaanneemster, e i s e r e s,

VvE., hierna te noemen opdrachtgeefster, A., hierna te noemen aanneemster,

Raad van Arbitrage voor de Bouw , No , (Waarschuwingsplicht en deskundigheid opdrachtgever)

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ter zake van een geschil tussen A.Z., hierna te noemen opdrachtgever, e i s e r,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen. A., hierna te noemen de VvE, B., hierna te noemen B.,

(Kort geding) ter zake van een spoedgeschil tussen. J.H., hierna te noemen opdrachtgever,

de besloten vennootschap A., (hierna: aanneemster ) e i s e r e s de besloten vennootschap B., (hierna: opdrachtgeefster ) v e r w e e r s t e r

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. 1. A., 2. B., hierna te noemen opdrachtgevers,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL APPELVONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen. A, hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil in kort geding tussen A., hierna te noemen opdrachtgeefster, B., hierna te noemen aanneemster,

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. A., hierna te noemen opdrachtgeefster, B., hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil tussen de stichting WONINGSTICHTING V., hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ter zake van een spoedgeschil tussen de besloten vennootschap V. B.V., hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap H. B.V., hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil tussen de VERENIGING VAN EIGENAARS H,, hierna te noemen de VvE, e i s e r e s,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. 1. A., 2. B., hierna te noemen kopers,

ter zake van een geschil tussen

Uitspraak Vonnis van 20 januari 2016 Behorend bij A.R. no van 2014

ter zake van een spoedgeschil tussen H.D., hierna te noemen: opdrachtgever, e i s e r in conventie, v e r w e e r d e r in reconventie,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen. a p p e l l a n t e,

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M. Veldhuis, Secretaris)

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBHAA:2003:AO1229

Bij de memorie van eis zijn producties gevoegd (genummerd 1 17).

ter zake van een geschil tussen 1. naamloze vennootschap A.E. N.V., 2. de naamloze vennootschap D. N.V., 3. de naamloze vennootschap A. N.V.

1. A., 2. B., GEMEENTE

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen

B., hierna te noemen aanneemster,

ECLI:NL:RBNHO:2017:6351

ECLI:NL:RBROT:2008:BG2357

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

de besloten vennootschap L., hierna te noemen onderneemster, gemachtigde: mr. R. van der Hooft, advocaat te Hoorn.

ECLI:NL:RBROT:2012:BV6392

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

ter zake van een geschil tussen H., hierna te noemen: koper, gemachtigde: mr. T. Segers, advocaat te s-hertogenbosch,

ter zake van een geschil tussen

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

Aegon Schadeverzekering N.V., gevestigd te Den Haag, hierna te noemen Aangeslotene.

ARBITRAAL VONNIS. in de zaak van: eiseres. tegen: verweerster

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:OGEAA:2016:286

ter zake van een geschil tussen de stichting B. M. STICHTING, hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

R A A D V O O R G E S C H I L L E N

ECLI:NL:RBOVE:2013:856

B., hierna te noemen aannemer,

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9562

ECLI:NL:OGEAA:2016:732 Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer AR 78662/2016

de vennootschap onder firma A., hierna te noemen A., e i s e r e s in conventie, v e r w e e r s t e r in reconventie, B., hierna te noemen B.

ter zake van een geschil tussen 1. J. T., 2. A. T.-R., hierna te noemen: opdrachtgevers, e i s e r s,

ter zake van een geschil tussen R. S., hierna te noemen opdrachtgever, e i s e r,

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. A.M.T. Wigger, voorzitter en mr. F. Faes, secretaris)

ECLI:NL:RBALM:2011:BU1896

ANONIEM BINDEND ADVIES

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

LJN: BJ4855,Sector kanton Rechtbank Haarlem, zaak/rolnr.: / CV EXPL

ECLI:NL:RBMID:2011:BR4744

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Essentie: faalrisico ligt op grond van de overeenkomst bij de aannemer. Uitleg van nadere afspraken aan de hand van Haviltex-maatstaf.

de besloten vennootschap met beperkte aanprakelijkheid gevestigd te Hoofddorp, gedaagde partij, gemachtigde: mr. M.A.M. Lem.

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

Transcriptie:

No. 34.907 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen A., hierna te noemen: opdrachtgeefster, e i s e r e s in conventie, v e r w e e r s t e r in reconventie, gemachtigde: mr. R.M. Capelle, jurist bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam en B., hierna te noemen: aanneemster, v e r w e e r s t e r in conventie, e i s e r e s in reconventie, gemachtigde: mr. P. van Schravendijk, advocaat te Leeuwarden. HET SCHEIDSGERECHT 1. De ondergetekende, IR. D.A. VAN VALKENBURG, lid-deskundige van het College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, is door de voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot enig scheidsman in dit geschil. Arbiter heeft zijn benoeming schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 8 juli 2014 is daarvan mededeling gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het scheidsgerecht toegevoegd mr. D.H. Vervoordeldonk, secretaris van de Raad. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE 2. Voor de loop van het geding wordt verwezen naar de volgende stukken: - de memorie van eis, met producties genummerd 1 t/m 12, binnengekomen op 6 maart 2014; - de memorie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie, met producties genummerd 13 t/m 24; - de memorie van antwoord in reconventie;

2 - de akte houdende wijziging van eis, tevens in het geding brengen van producties genummerd 25 t/m 43, zijdens opdrachtgeefster, binnengekomen op 26 september 2014; - de brief d.d. 10 november 2014 van mr. Capelle, met producties genummerd 44 t/m 46; - de brief d.d. 19 november 2014 van mr. Van Schravendijk, met producties genummerd 47 t/m 49; - de brief d.d. 25 november 2014 van mr. Van Schravendijk, met productie genummerd 50; - de brief d.d. 27 november 2014 van mr. Capelle, met producties genummerd 51 t/m 55; - de pleitnotitie van mr. Capelle; - de pleitnotitie van mr. Van Schravendijk; - de brief d.d. 5 december 2014 van de secretaris, gericht aan de raadslieden van partijen; - de brief d.d. 9 december 2014 van mr. Van Schravendijk; - de brief d.d. 10 december 2014 van mr. Capelle; - de brief d.d. 12 december 2014 van de secretaris, gericht aan de raadslieden partijen. 3. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgevonden op donderdag 4 december 2014. In het kader van de mondelinge behandeling heeft een bezichtiging van het werk plaatsgevonden. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING de bevoegdheid 4. De bevoegdheid van arbiter tot beslechting van het onderhavige geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. de feiten 5. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en gelet op de in het geding gebrachte producties, voor zover niet betwist, staat tussen partijen onder meer het volgende vast:

3 a. Partijen hebben op 15 november 2005 een aannemingsovereenkomst gesloten, betreffende C., thans gelegen aan de D. te X., (verder te noemen: de woning ), voor een aannemingssom van 446.850,00 inclusief btw. b. Op de aannemingsovereenkomst zijn van toepassing verklaard de Algemene Voorwaarden voor Aannemingen in het bouwbedrijf 1992, de AVA 1992. c. Opdrachtgeefster heeft de woning in 2007 in gebruik genomen. d. De overeengekomen onderhoudstermijn bedraagt dertig dagen. e. Tussen partijen is een geschil ontstaan omtrent de kwaliteit van het door aanneemster geleverde werk, de afrekening van het meer- en minderwerk, alsmede twee door opdrachtgever onbetaald gelaten facturen. het geschil 6. Opdrachtgeefster stelt dat de, volgens haar medio december 2007 in gebruik genomen, woning zes gebreken heeft en vordert (aanvankelijk, voor na te melden eiswijziging ter mondelinge behandeling) ter zake van die gebreken, naar arbiter uit de akte van 25 september 2014, zoals ter mondelinge behandeling nader toegelicht, begrijpt, een bedrag van in totaal 162.640,22 aan vergoeding van herstelkosten en gevolgschade. In dit bedrag is tevens een bedrag van in totaal 8.813,08 ( 5.729,85 + 3.083,23) begrepen, waarvan opdrachtgeefster stelt dat zij dit onverschuldigd aan aanneemster heeft betaald. 7. Daarnaast stelt opdrachtgeefster dat zij wat betreft de afrekening van het meeren minderwerk een bedrag van in totaal 19.759,21 onverschuldigd aan aanneemster heeft betaald, althans dat haar een bedrag van 19.759,21 aan minderwerk toekomt. 8. De vordering van opdrachtgeefster luidt, na wijziging van eis bij akte van 25 september 2014, als volgt:

4 MET CONCLUSIE: I. Herstel(kosten) en gevolgschade Primair: Verweerster te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding bestaande uit: Nota IKOB-BKB onderzoeksrapport 1.175,52 Herstel dak(bedekking) (gebrek 3) (exclusief BTW) 33.365,00 Waardevermindering dak (kortere levensduur) (exclusief BTW) 22.082,85 Herstel garagedeur (gebrek 5) 2.000,00 Herstel/vervanging kozijnen (gebrek 4) 22.000,00 Herstel septic tank (gebrek 1) (productie 44) 4.112,00 Herstel regenwaterput (gebrek 2) 1.064,46 Onverschuldigd betaald (regenwatersysteem) 5.729,85 Onverschuldigd betaald (plaatsen watertank) 3.083,23 Kosten I. (pomp, bronnen) (gebrek 6) 29.654, 80 Bijkomende kosten I. (gebrek 6) 2.618,24 Slopen vloer J. (gebrek 6) 3.710,00 Aanbrengen nieuwe vloer E. (gebrek 6) 15.858,47 Aanbrengen vloerverwarming I. (gebrek 6)(exclusief BTW) 4.500,00 Aanbrengen radiatoren verdieping (gebrek 6) (exclusief BTW) 3.500,00 Extra kosten elektra i.v.m. verwarming (gebrek 6) 8.185,80 Totaal 107.829,60 162.640,22 (voor een deel exclusief BTW) Dan wel op basis van een door u arbiter(s) ex aequo et bono vast te stellen kosten van herstel door derden van de hiervoor beschreven gebreken/tekortkomingen, en wel binnen één maand na het door u arbiter(s) in deze procedure te wijzen vonnis, dan wel binnen een door u arbiter(s) ex aequo et bono vast te stellen periode en deze (afzonderlijke posten van de) schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente over het vastgesteld bedrag vanaf het moment dat eiseres schades heeft geleden, althans vanaf de datum van het in deze procedure te wijzen arbitrale vonnis steeds tot aan de dag der algehele voldoening; Subsidiair: Verweerster te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot het herstel van de gebreken / tekortkomingen aan het werk conform de eisen van goed en deugdelijk werk althans conform een door u arbiter(s) ex aequo et bono vast te stellen herstelmethodiek en wel binnen één maand na het door u arbiter(s) in deze procedure te wijzen vonnis, dan wel binnen een door u arbiter(s) ex aequo et bono vast te stellen periode, op straffe van een dwangsom van 500,-- althans op een bedrag door u arbiter(s) ex aequo et bono vastgesteld, voor iedere dag dat verweerster met de nakoming van haar verplichtingen uit het arbitrale vonnis in gebreke mocht blijven

5 II. Onverschuldigde betaling (productie 43) Verweerster te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan eiseres van 19.759,21 ter zake onverschuldigde betaling van meerwerk (althans minderwerk), zoals omschreven in hoofdpunt 7 MvE, dan wel een door u arbiter(s) in deze ex aequo et bono vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat eiseres dit bedragen (of de afzonderlijke bedragen) aan B. heeft betaald te weten 10 januari 2008 dan wel vanaf het moment dat B. door ingebrekestelling in verzuim verkeerde dan wel vanaf het moment van indiening van de memorie van eis, dan wel datum scheidsrechterlijk vonnis, steeds tot de dag van algehele betaling; III. Buitengerechtelijke kosten en proceskosten Verweerster te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de buitengerechtelijke kosten en de kosten van deze arbitrale procedure, waarin mede begrepen de vergoeding van processuele bijstand door de gemachtigde van eiseres. 9. Ter mondelinge behandeling heeft opdrachtgeefster haar eis als volgt gewijzigd (zie pleitnotitie mr. Capelle, pagina s 14 en 15): Tot slot dient de vordering van mijn cliënte op twee onderdelen te worden aangepast. ( ) Het herstel van de dakbedekking bedraagt ( ) geen 33.365,00 maar 36.548,15 inclusief deels 6% en deels 21% btw. Dat geldt eveneens voor de waardevermindering (de kortere levensduur) van het dak. Het gevorderde bedrag bedraagt dan geen 22.082,85 maar 26.720,25 inclusief 21% btw. ( ) Dat betekent dat het aanbrengen van vloerverwarming op een bedrag komt van in totaal 6.210,-- inclusief btw. Het aanbrengen van de radiatoren op de verdieping komt dan uit op een totaal bedrag van 4.085,00 inclusief btw. 10. Aanneemster heeft bezwaar gemaakt tegen laatstgenoemde vermeerdering van eis van opdrachtgeefster. 11. Arbiter overweegt hieromtrent dat iedere eisende partij hangende de procedure bevoegd is tot wijziging, vermeerdering of vermindering van eis, mits de wederpartij gelegenheid heeft gehad zich daarover uit te laten en dit jegens de wederpartij niet onredelijk wordt geoordeeld. Gelet hierop, alsmede gelet op de omstandigheid dat aanneemster in de gelegenheid is geweest zich mondeling uit te laten over de eiswijziging, en van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt, acht arbiter de eiswijziging niet onredelijk, zodat deze wordt toegestaan. 12. Aanneemster heeft de vorderingen en de daaraan ten grondslag liggende stellingen van opdrachtgeefster gemotiveerd betwist en stelt zich in het kader

6 van die betwisting primair op het standpunt dat de vorderingen van opdrachtgeefster zijn verjaard, dit onder verwijzing naar het bepaalde in de artikelen 7:761 BW (als het gaat om de gestelde gebreken) en 3:309 BW (voor wat betreft de vorderingen uit onverschuldigde betaling), dan wel dat die vorderingen zijn ingesteld na het verstrijken van de vervaltermijn ex artikel 10 lid 2 van de AVA 1992 (als het gaat om de gestelde gebreken), dan wel dat opdrachtgeefster wat betreft de gestelde gebreken niet binnen bekwame tijd bij aanneemster heeft geprotesteerd als bedoeld in artikel 6:89 BW, dan wel dat er sprake is van rechtsverwerking (ter zake van de vorderingen uit onverschuldigde betaling onder I en II). 13. Opdrachtgeefster dient volgens aanneemster dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen (in het geval van een geslaagd beroep op verjaring en/of de vervaltermijn), dan wel dienen die vorderingen te worden afgewezen (bij een geslaagd beroep op artikel 6:89 BW). 14. Subsidiair betwist aanneemster de door opdrachtgeefster gestelde gebreken aan de, volgens aanneemster medio 2007 door opdrachtgeefster in gebruik genomen, woning, althans betwist aanneemster dat zij aansprakelijk is voor die gebreken en/of dat die gebreken een gevolg zijn van aan haar (aanneemster) toerekenbare tekortkomingen. 15. Voorts stelt aanneemster dat zij uit op hoofde van de eindafrekening, na creditering van een bedrag van 5.117,77 inclusief btw bij brief van 25 mei 2009, nog recht heeft op betaling van een bedrag van per saldo 4.412,05 inclusief btw. Daarnaast, zo stelt aanneemster, heeft opdrachtgeefster twee facturen, allebei gedateerd op 1 oktober 2009, van respectievelijk 430,46 en 1.064,46, telkens inclusief btw, onbetaald gelaten. Aanneemster vordert in reconventie betaling van laatstgenoemde bedragen, derhalve een bedrag van in totaal 5.906,97 inclusief btw ( 4.412,05 + 430,46 + 1.064,46). Zij concludeert: B. verzoekt uw Raad bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, In conventie A. niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze af te wijzen, althans haar deze te ontzeggen,

7 In reconventie A. te veroordelen tot betaling aan B. binnen zeven dagen na het in deze te wijzen vonnis van: - 5.906,97, te vermeerderen met wettelijke rente, ingaande op de respectieve vervaldagen van de in alinea 80 genoemde facturen, zijnde veertien dagen na de respectieve data van de in alinea 80 genoemde facturen en na verloop van veertien dagen na bedoelde vervaldag te vermeerderen met de wettelijke rente verhoogd met 2%, zoals bedoeld in artikel 17 lid 1 AVA tot de dag van de algehele voldoening; en - 590,70 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor het geval A. deze kosten niet binnen zeven dagen na het in deze te wijzen vonnis aan B. heeft voldaan, tot de dag van de algehele voldoening. In conventie en reconventie A. te veroordelen tot betaling aan B. binnen zeven dagen na het in deze te wijzen vonnis van de kosten van deze procedures, waaronder begrepen de kosten van juridische bijstand aan de zijde van B., te vermeerderen met de wettelijke rente, voor het geval A. deze kosten niet binnen zeven dagen na het in deze te wijzen vonnis aan B. heeft voldaan, tot aan de dag van de algehele voldoening. 16. Opdrachtgeefster beroept zich voor wat betreft het in reconventie gevorderde bedrag van 5.906,97 (uitsluitend) op opschorting en waar nodig op verrekening omdat volgens haar aanneemster voor wat betreft de gestelde gebreken nog immer in gebreke is met de nakoming van haar betalingsverplichtingen (vervangende schadevergoeding) en/of herstelverplichtingen. Opdrachtgeefster concludeert: MET CONCLUSIE IN RECONVENTIE: dat het uw Raad behage om verweerster bij arbitraal vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans deze aan hem als ongegrond te ontzeggen, met veroordeling van verweerster in de kosten van dit geding, waaronder mede begrepen het salaris van de gemachtigde van verweerster. de beoordeling van het geschil in conventie vervaltermijn/verjaring 17. Het primaire, meest verstrekkende verweer van aanneemster is dat opdrachtgeefster in haar vordering niet ontvankelijk is omdat deze is ingesteld na het verstrijken van de vervaltermijn als bedoeld in artikel 10 lid 2 van de AVA 1992,

8 dan wel dat de verjaringstermijn van de vordering is verstreken, dit op grond van het bepaalde in artikel 7:761 BW, dan wel artikel 3:309 BW. 18. De betreffende artikelen luiden, voor zover hier van belang, als volgt: Artikel 10 lid 2 AVA 1992: De rechtsvordering uit hoofde van het in vorige lid bedoelde gebrek is niet ontvankelijk, indien zij wordt ingesteld na verloop van vijf jaren na het verstrijken van de onderhoudstermijn. Ingeval het in het eerste lid bedoelde gebrek echter als een ernstig gebrek moet worden aangemerkt, is de rechtsvordering niet ontvankelijk, indien zij wordt ingesteld na verloop van tien jaren na het verstrijken van de onderhoudstermijn. Een gebrek is slechts dan als een ernstig gebrek aan te merken indien het de hechtheid van het gebouw of van een essentieel onderdeel daarvan in gevraag brengt. Artikel 7:761 BW: 1. Elke rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. Indien de opdrachtgever de aannemer een termijn heeft gesteld waarbinnen deze het gebrek zal kunnen wegnemen, begint de verjaring pas te lopen bij het einde van die termijn, of zoveel eerder als de aannemer te kennen heeft gegeven het gebrek niet te zullen herstellen. Artikel 3:309 BW: Een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgend op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden en in ieder geval twintig jaren nadat de vordering is ontstaan. 19. Arbiter overweegt dat, uitgaande van de door opdrachtgeefster gestelde ingebruikneming van de woning medio december 2007, de onderhoudstermijn (zie feiten onder d.) medio januari 2008 eindigde. Immers, uit artikel 8 lid 5 en artikel 9 lid 1 van de AVA 1992, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat de woning als opgeleverd wordt beschouwd indien en voor zover die woning in gebruik is genomen. De vervaltermijn is dus vijf jaar na medio januari 2008, medio januari 2013, verstreken. De onderhavige rechtsvordering is op 6 maart 2014 ingesteld, derhalve ruim een jaar na het verstrijken en dus, voor zover de vordering betrekking heeft op de gestelde gebreken ten aanzien waarvan opdrachtgeefster geen beroep doet op een door of namens aanneemster separaat afgegeven garantie - in beginsel te laat. Hierbij dient voorts in aanmerking te worden genomen, dat een vordering ter zake van een gebrek op grond van artikel 7:761 BW reeds verjaard kan zijn voordat de vervaltermijn voor (verborgen) gebreken verstreken is.

9 20. Onder omstandigheden kan de vervaltermijn van vijf jaar, nadat door aanneemster (substantiële) herstelwerkzaamheden zijn verricht, opnieuw gaan lopen en/of kan de verjaring worden gestuit (artikel 3:317 lid 1 BW). Voorts kan aanneemster onder omstandigheden te goeder trouw geen beroep doen op de vervaltermijn en/of verjaring. Bijvoorbeeld indien aanneemster door haar gedragingen opdrachtgeefster de indruk heeft gegeven dat zij de aansprakelijkheid voor de gebreken aanvaardt en bereid is tot herstel over te gaan en op die manier opdrachtgeefster heeft verleid de vervaltermijn en/of verjaringstermijn te laten verlopen. 21. Arbiter zal, met inachtneming van het vorenstaande, thans per gesteld gebrek beoordelen of het primaire verweer van aanneemster opgaat. septictank(s)/revisietekening (1) 22. Tussen partijen is, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, niet in geschil dat het (verborgen)gebrek aan de septictank voor het eerst medio 2008 bij aanneemster is gemeld en daarna nogmaals onder de aandacht van aanneemster is gebracht bij brief van 1 september 2009 (zie producties 16 en 33). 23. Arbiter overweegt dat met betrekking tot het gestelde gebrek aan de septic tank er zou geen tank zijn geleverd van 6 m3, maar twee tanks van elk 3 m3, die bovendien niet conform de in deze van toepassing zijnde voorschriften zouden zijn geplaatst, als gevolg waarvan die septic tanks niet deugdelijk functioneren - niet is gesteld of gebleken dat aanneemster (substantiële) herstelwerkzaamheden heeft verricht. Van een op grond van verricht substantieel herstel opnieuw gaan lopen van de vervaltermijn is dan ook geen sprake. 24. Opdrachtgeefster heeft met betrekking tot het door aanneemster gevoerde primaire verweer aangevoerd dat aanneemster al drie generaties voor haar familie bouwt en dat zij op grond van de tussen partijen bestaande vertrouwensrelatie, alsmede op grond van de door aanneemster tijdens besprekingen gedane toezeggingen er op mocht vertrouwen dat aanneemster de gestelde gebreken zou oplossen. Aldus hoefde opdrachtgeefster, zo stelt zij, er niet bedacht op te zijn dat aanneemster zich alsnog op de vervaltermijn en/of verjaringstermijn zou beroepen. Volgens opdrachtgeefster kan aanneemster in

10 alle redelijkheid niet te goeder trouw een beroep doen op de vervaltermijn van artikel 10 lid 2 van de AVA 1992, dan wel op verjaring van de rechtsvordering. 25. Arbiter overweegt dat het enkele feit dat partijen generaties lang een goede relatie hebben gehad, nog niet de conclusie rechtvaardigt dat aanneemster zich, nadat die relatie op enig moment verstoord is geraakt, niet te goeder trouw op de contractueel overeengekomen vervaltermijn en/of verjaringstermijn kan beroepen. 26. Daar komt nog bij dat arbiter, als het gaat om het gestelde gebrek aan de door aanneemster gerealiseerde septic tank(s), niet is gebleken dat aanneemster op enig moment, mondeling of schriftelijk, haar aansprakelijkheid heeft erkend en/of concrete toezeggingen tot substantieel herstel heeft gedaan (anders dan het gezamenlijk naar een oplossing zoeken ) en/of opdrachtgeefster op enigerlei wijze heeft verleid de vervaltermijn en/of verjaringstermijn te laten verlopen. Ook is arbiter niet gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat aanneemster zich op de vervaltermijn en/of verjaringstermijn beroept. 27. Het had in deze op de weg van opdrachtgeefster gelegen haar vordering inzake onderhavige klachten over de septic tank(s), welke vordering aan de tussen partijen overeengekomen vervaltermijn onderhevig is, te sauveren, door tijdig, dat wil zeggen vóór het verstrijken van de vervaltermijn medio januari 2013, een (al dan niet pro forma) arbitrage aanhangig te maken, dit temeer nu opdrachtgeefster, naar de onweersproken stelling van aanneemster, reeds ruimschoots voor het verstrijken van de vervaltermijn was voorzien van rechtskundige bijstand. Dat zij dit heeft nagelaten komt, hoe vervelend ook, voor eigen rekening en risico van opdrachtgeefster. 28. Dat er met betrekking tot de septic tank(s) sprake zou zijn van een ernstig gebrek als bedoeld in artikel 10 lid 2 AVA 1992 heeft opdrachtgeefster tegenover de gemotiveerde betwisting van aanneemster op geen enkele wijze aangetoond, terwijl arbiter daarvan ook tijdens de bezichtiging niet is gebleken. 29. Op grond van het bovenstaande dient opdrachtgeefster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering ten aanzien van de septic tank(s). De overige

11 stellingen en verweren met betrekking tot deze klacht behoeven dan ook geen bespreking en beslissing meer. 30. Opdrachtgeefster heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van aanneemster niet aangetoond, dat op aanneemster enige uit de aannemingsovereenkomst voortvloeiende verplichting zou rusten een revisietekening van de begane grond riolering aan opdrachtgeefster te verstrekken. Het enkele feit dat aanneemster desalniettemin op uitdrukkelijk verzoek van opdrachtgeefster, zonder daarvoor enige kosten in rekening te brengen, een dergelijke tekening, gedateerd 2 september 2013, aan opdrachtgeefster heeft verstrekt, maakt nog niet dat opdrachtgeefster daarnaast nog recht heeft op de door haar gewenste meer gedetailleerde revisietekening. Dit specifieke onderdeel van de vordering wordt dan ook afgewezen. regenwatervoorziening (2) 31. Ter mondelinge behandeling heeft opdrachtgeefster onweersproken verklaard dat aanneemster in oktober 2009 voor het laatst herstelwerkzaamheden (deels opnieuw opmetselen regenwaterput) heeft verricht aan de regenwatervoorziening. 32. Bij de als productie 3 overgelegde e-mail van 9 mei 2010 heeft opdrachtgeefster aanneemster gemeld dat de regenwaterput nog steeds niet waterdicht is. Ook bij de als productie 38 overgelegde brief van 4 november 2010 maakt opdrachtgeefster nog melding van onderhavige klacht. Opdrachtgeefster heeft in laatstgenoemde twee brieven geen termijn gesteld waarbinnen aanneemster het gestelde gebrek dient weg te nemen. 33. Gelijk aanneemster stelt, had opdrachtgeefster, dit gelet op het bepaalde in artikel 7:761 BW, haar vordering ter zake van onderhavig gebrek in beginsel uiterlijk twee jaren na 4 november 2010, derhalve uiterlijk op 4 november 2012 aanhangig moeten maken door middel van een (al dan niet pro forma) arbitrage. 34. Weliswaar wordt ingevolge artikel 3:317 lid 1 de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt, maar hiervan is arbiter in de periode van 4 november 2010 t/m 4 november 2012 niet gebleken.

12 35. Opdrachtgeefster heeft in dit verband nog gewezen op de brief van aanneemster van 6 september 2013, waarin aanneemster zou hebben toegezegd de hals van de waterput alsnog waterdicht te maken. 36. Arbiter overweegt dat uit bedoelde, na ommekomst van de verjaringstermijn geschreven brief, gelijk aanneemster stelt, voldoende blijkt dat aanneemster opdrachtgeefster er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat haar rechtsvordering met betrekking tot onderhavige klacht is verjaard, doch dat zij in het kader van een tussen partijen te treffen alomvattende minnelijke regeling daaronder begrepen een regeling inzake de financiële afwikkeling van het werk (eindafrekening) bereid is de hals van de waterput alsnog waterdicht te maken, dit onder de voorwaarde dat opdrachtgeefster bereid zou zijn om in het kader van de eindafrekening van het werk een bedrag van 5.906,97 aan aanneemster te betalen. 37. Tussen partijen is niet in geschil dat opdrachtgeefster niet heeft ingestemd met het door aanneemster gedane voorstel van aanneemster zoals verwoord in laatstgenoemde brief. 38. Aldus is, zo overweegt arbiter, van een, na ommekomst van de verjaringstermijn, door aanneemster gedaan onvoorwaardelijk aanbod tot herstel en/of erkenning van aansprakelijkheid geen sprake. Aanneemster heeft uitsluitend een voorwaardelijk aanbod tot herstel gedaan, welke voorwaarde door opdrachtgeefster niet is geaccepteerd. 39. Opdrachtgeefster heeft ook met betrekking tot onderhavige klacht aangevoerd dat aanneemster al drie generaties voor haar familie bouwt en dat zij op grond van de tussen partijen bestaande vertrouwensrelatie, alsmede op grond van de door aanneemster tijdens besprekingen gedane toezeggingen er op mocht vertrouwen dat aanneemster het gestelde gebrek zou oplossen. 40. Arbiter verwerpt dit verweer onder verwijzing naar hetgeen hij hiervoor in rechtsoverweging 25 heeft overwogen. 41. Voorts is arbiter niet gebleken dat aanneemster zich tijdens besprekingen heeft gedragen en/of in correspondentie heeft geuit op een wijze die met het vervolgens geldend maken van haar beroep op verjaring onverenigbaar is, terwijl arbiter eveneens niet is gebleken van aan aanneemster toerekenbare

13 omstandigheden op grond waarvan opdrachtgeefster haar vordering niet geldend heeft kunnen maken vóór het verstrijken van de verjaringstermijn op 5 november 2012. Opdrachtgeefster heeft ook geen voldoende concrete omstandigheden aangevoerd die een dergelijke conclusie zouden kunnen rechtvaardigen. Ook is arbiter niet gebleken van andere feiten en/of omstandigheden op grond waarvan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat aanneemster zich op de verjaringstermijn beroept. 42. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, alsmede gelet op de omstandigheid dat opdrachtgeefster onderhavige rechtsvordering eerst op 6 maart 2014, derhalve ruimschoots na het verstrijken van de verjaringstermijn op 5 november 2012, heeft ingesteld, wordt opdrachtgeefster ook voor wat betreft de klacht inzake de regenwatervoorziening niet-ontvankelijk verklaard. De overige stellingen en verweren met betrekking tot deze klacht behoeven dan ook geen bespreking en beslissing meer. zinken dak (3) 43. Opdrachtgeefster stelt aanvankelijk, bij memorie van eis, dat er aan alle zijden van het zinken dak van haar woning sprake is van lekkage, welke lekkage veroorzaakt wordt doordat de zinken platen niet goed zijn bevestigd op de onderliggende draagconstructie. Hierdoor worden, aldus opdrachtgeefster, de zinken platen bij een bepaalde windrichting opgelicht en gaan deze klapperen. 44. Vervolgens stelt opdrachtgeefster bij akte van 25 september 2014, dit onder verwijzing naar een, naar aanleiding van een op 1 mei 2014 uitgevoerde inspectie, uitgebracht, als productie 26 overgelegd, rapport van F.: De overlapping van de felsbanen voldoet niet. De ingeschoven en gepopte hulpconstructies zijn tegenstrooms aangebracht. Er is sprake van opbollen en inscheuren en dus verminderde waterdichtheid. Gelet op de ligging van de woning hadden de banen geen 600 mm, maar maximaal 430 mm mogen zijn. Het soldeerwerk is slecht uitgevoerd, et cetera. 45. Aanneemster heeft, in aanvulling op haar hiervoor aangehaalde primaire standpunt inzake de verval- en verjaringstermijn, de stellingen van opdrachtgeefster gemotiveerd betwist, dit onder verwijzing naar een door haar

14 als productie 47 overgelegde schriftelijke reactie d.d. 18 november 2014 van G. op het rapport van F. 46. Tussen partijen is, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, niet in geschil dat opdrachtgeefster voor het eerst op 10 september 2007 bij aanneemster melding heeft gemaakt van onderhavige klacht. 47. Opdrachtgeefster heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat aanneemster in maart 2010 voor het laatst herstelwerkzaamheden aan het zinken dak heeft verricht. Bij brief van 9 december 2014 heeft de gemachtigde van aanneemster bericht dat aanneemster aanneemt dat deze verklaring van opdrachtgeefster juist is. 48. Bij brief van 25 augustus 2011 heeft opdrachtgeefster wederom melding gemaakt van lekkages: Hierbij deel ik u mede dat benevens de bij u bekende lekkage op de slaapkamer aan de noordkant die ondanks meerdere pogingen nog steeds niet is opgelost, er nu ook lekkage is op de slaapkamer aan de westkant. En het lekt ook nog langs de ramen van de woonkamer aan de voorzijde. Vriendelijk verzoek u zo spoedig mogelijk contact met mij op te nemen om dit probleem te bespreken en op te lossen. 49. Gelijk aanneemster stelt, had opdrachtgeefster, dit gelet op het bepaalde in artikel 7:761 BW, haar vordering ter zake van onderhavig gebrek in beginsel uiterlijk twee jaren na 25 augustus 2011, derhalve uiterlijk op 25 augustus 2013 aanhangig moeten maken door middel van een (al dan niet pro forma) arbitrage. 50. De omstandigheid dat opdrachtgeefster wat betreft onderhavig gebrek een beroep doet op de door aanneemster verstrekte garantie van 10 jaar op de dakconstructie doet hier niet aan af. Immers, gelijk aanneemster stelt, is ook een vordering uit hoofde van garantie onderhevig aan de verjaringstermijn van artikel 7:761 BW. 51. Weliswaar wordt ingevolge artikel 3:317 lid 1 de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt, maar hiervan is arbiter ook

15 ten aanzien van deze klacht in de periode van 25 augustus 2011 t/m 25 augustus 2013 niet gebleken. 52. Opdrachtgeefster heeft in dit verband nog gewezen op meergenoemde brief van aanneemster van 6 september 2013, waarin aanneemster het volgende mededeelt: Wij zijn de afgelopen periode diverse malen bij mevrouw A. geweest om dit probleem op te lossen. Wij zullen onze servicemonteur wederom langs sturen 53. Uit voormelde, na ommekomst van de verjaringstermijn gedateerde brief, kan, zo overweegt arbiter, geen door aanneemster gedaan onvoorwaardelijk aanbod tot herstel en/of erkenning van aansprakelijkheid worden afgeleid. Aanneemster heeft uitsluitend een voorwaardelijk aanbod tot herstel gedaan, welke voorwaarde door opdrachtgeefster niet is geaccepteerd. Arbiter verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 36 t/ 38 is overwogen. 54. Opdrachtgeefster heeft ook met betrekking tot onderhavige klacht aangevoerd dat aanneemster al drie generaties voor haar familie bouwt en dat zij op grond van de tussen partijen bestaande vertrouwensrelatie, alsmede op grond van de door aanneemster tijdens besprekingen gedane toezeggingen erop mocht vertrouwen dat aanneemster het gestelde gebrek zou oplossen. 55. Arbiter verwerpt dit verweer onder verwijzing naar hetgeen hij hiervoor in rechtsoverweging 25 heeft overwogen. 56. Voorts is arbiter niet gebleken dat aanneemster zich tijdens besprekingen heeft gedragen en/of in correspondentie heeft geuit op een wijze die met het vervolgens geldend maken van haar beroep op verjaring onverenigbaar is, terwijl arbiter eveneens niet is gebleken van aan aanneemster toerekenbare omstandigheden op grond waarvan opdrachtgeefster haar vordering niet geldend heeft kunnen maken vóór het verstrijken van de verjaringstermijn op 26 augustus 2013. Opdrachtgeefster heeft ook geen voldoende concrete omstandigheden aangevoerd die een dergelijke conclusie zouden kunnen rechtvaardigen. Ook is arbiter niet gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat aanneemster zich op de verjaringstermijn beroept.

16 57. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, alsmede gelet op de omstandigheid dat opdrachtgeefster onderhavige rechtsvordering eerst op 6 maart 2014, derhalve ruimschoots na het verstrijken van de verjaringstermijn op 26 augustus 2013, heeft ingesteld, wordt opdrachtgeefster ook voor wat betreft de klacht inzake het zinken dak niet-ontvankelijk verklaard. De overige stellingen en verweren met betrekking tot deze klacht behoeven dan ook geen bespreking en beslissing meer. 58. Ten overvloede merkt arbiter op dat hij tijdens de bezichtiging in de woning op twee locaties (in een slaapkamer ter plaatse van de aftimmering van het Velux dakraam en in een berging) mogelijke sporen van lekkage heeft geconstateerd. Voor het overige heeft arbiter in de woning geen lekkage of sporen van lekkage van het dak geconstateerd. In de woning heeft opdrachtgeefster andere lekkages of sporen van lekkages, hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, ook niet getoond. Gelet hierop, alsmede gelet op de overige door arbiter gedane constateringen en de inhoud van de schriftelijke reactie d.d. 18 november 2014 van G. op het rapport van F., zoals ter mondelinge behandeling door aanneemster nader toegelicht, acht arbiter het, anders dan opdrachtgeefster stelt, niet aannemelijk dat er met betrekking tot onderhavige klacht sprake is van een ernstig gebrek als bedoeld in artikel 10 lid 2 AVA 1992. aluminium kozijnen (4) 59. Arbiter heeft tijdens de bezichtiging van de buitenzijde van de woning geconstateerd dat, gelijk opdrachtgeefster stelt, de moffellaag van de kozijnen op meerdere plaatsen is verweerd en op een aantal plaatsen corrosie-plekjes vertoont. 60. Opdrachtgeefster doet ter zake van onderhavige klacht een beroep op de door of namens aanneemster afgegeven garantie op de kozijnen van tien jaar. 61. Aanneemster heeft, in aanvulling op haar hiervoor aangehaalde primaire standpunt inzake de verval- en verjaringstermijn, gesteld dat de kozijnen door opdrachtgeefster niet op de juiste wijze, althans niet overeenkomstig de aan haar verstrekte onderhoudsvoorschriften, zijn onderhouden en dat haar om die reden geen beroep op de garantie toekomt.

17 62. Opdrachtgeefster heeft laatstgenoemde stelling van aanneemster gemotiveerd betwist. 63. Opdrachtgeefster heeft onweersproken, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, gesteld dat zij deze problematiek van de kozijnen voor het eerst in juni 2008 met aanneemster heeft besproken, waarna zij het probleem in maart 2010 wederom met aanneemster heeft besproken. 64. Op grond van het bepaalde in artikel 7:761 BW had opdrachtgeefster, zoals aanneemster stelt, haar vordering voor wat betreft onderhavig gebrek in beginsel uiterlijk twee jaren na maart 2010, derhalve uiterlijk in maart 2012 aanhangig moeten maken door middel van een (al dan niet pro forma) arbitrage. 65. De omstandigheid dat opdrachtgeefster wat betreft onderhavig gebrek een beroep doet op de door of namens aanneemster verstrekte garantie van 10 jaar op de kozijnen doet hier niet aan af. Immers, gelijk aanneemster stelt, is, zoals hiervoor reeds overwogen, ook een vordering uit hoofde van garantie onderhevig aan de verjaringstermijn van artikel 7:761 BW. 66. Weliswaar wordt, zoals eveneens hiervoor al overwogen, ingevolge artikel 3:317 lid 1 de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt, maar hiervan is arbiter ook ten aanzien van deze klacht in de periode van maart 2010 t/m maart 2012 niet gebleken, terwijl uit de overgelegde stukken voorts voldoende blijkt dat aanneemster haar aansprakelijkheid voor wat betreft dit gebrek nimmer heeft erkend en dat van enige herstelwerkzaamheden door aanneemster aan de kozijnen evenmin sprake is geweest. 67. Voorts is arbiter niet gebleken dat aanneemster zich tijdens besprekingen heeft gedragen en/of in correspondentie heeft geuit op een wijze die met het vervolgens geldend maken van haar beroep op verjaring onverenigbaar is, terwijl arbiter eveneens niet is gebleken van aan aanneemster toerekenbare omstandigheden op grond waarvan opdrachtgeefster haar vordering niet geldend heeft kunnen maken vóór het verstrijken van de verjaringstermijn in maart 2012. Opdrachtgeefster heeft ook geen voldoende concrete omstandigheden aangevoerd die een dergelijke conclusie zouden kunnen rechtvaardigen. Ook is

18 arbiter niet gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat aanneemster zich op de verjaringstermijn beroept. 68. Opdrachtgeefster heeft ook met betrekking tot onderhavige klacht aangevoerd dat aanneemster al drie generaties voor haar familie bouwt en dat zij op grond van de tussen partijen bestaande vertrouwensrelatie, alsmede op grond van de door aanneemster tijdens besprekingen gedane toezeggingen erop mocht vertrouwen dat aanneemster het gestelde gebrek zou oplossen. 69. Arbiter verwerpt dit verweer onder verwijzing naar hetgeen hij hiervoor in rechtsoverweging 25 heeft overwogen. 70. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, alsmede gelet op de omstandigheid dat opdrachtgeefster onderhavige rechtsvordering eerst op 6 maart 2014, derhalve ruimschoots na het verstrijken van de verjaringstermijn heeft ingesteld, wordt opdrachtgeefster ook voor wat betreft de klacht inzake de aluminium kozijnen niet-ontvankelijk verklaard. 71. De overige stellingen en verweren met betrekking tot deze klacht behoeven dan ook geen bespreking en beslissing meer. garagedeur (5) 72. Aanneemster heeft op enig moment de door haar aangebrachte (Crawford) sectionaal garagedeur vervangen, dit in verband met corrosie-klachten. 73. Opdrachtgeefster stelt, zo is tijdens de bezichtiging gebleken, dat de oorspronkelijke deur is vervangen door een deur van een ander merk en/of type, de panelen in de aanvankelijk geplaatste deur glad waren en thans mat zijn uitgevoerd, de maatvoering van de huidige garagedeur niet juist is ( het tocht aan de zijkanten en de onderkant ) en laatstgenoemde deur niet deugdelijk is bevestigd. De corrosieklachten zijn volgens opdrachtgeefster niet meer aan de orde. 74. Arbiter heeft tijdens de bezichtiging geconstateerd dat de garagedeur goed en deugdelijk functioneert en dat van de door opdrachtgeefster gestelde onaanvaardbare tocht geen sprake is. Van een onjuiste bevestiging van de

19 garagedeur is arbiter evenmin gebleken. Gelet hierop, alsmede gelet op de omstandigheid dat aanneemster tijdens de bezichtiging heeft verklaard dat het aanvankelijk geplaatste type garagedeur niet meer leverbaar was, en voorts gelet op het feit dat de huidige garagedeur kwalitatief gelijkwaardig is aan de oorspronkelijke garagedeur (dit met uitzondering van de corrosie problematiek van de oorspronkelijk geplaatste deur), is arbiter van oordeel dat aanneemster met het vervangen van de garagedeur aan de voor haar uit de aannemingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan. 75. Deze klacht wordt dan ook afgewezen. verwarmingsinstallatie (6) 76. Deze klacht ziet op de door een onderaannemer van aanneemster, Pranger- Rosier Installaties, gerealiseerde verwarmingsinstallatie (aardwarmtesysteem). 77. Opdrachtgeefster stelt, kort gezegd, dat de verwarmingsinstallatie te weinig vermogen had, als gevolg waarvan de in het bestek genoemde temperaturen niet in alle ruimtes van de woning werden gehaald. Opdrachtgeefster kreeg (en krijgt) het niet warm in haar woning, aldus de gemachtigde van opdrachtgeefster in de memorie van eis. 78. Tussen partijen is, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, niet in geschil dat opdrachtgeefster voor het eerst in september 2007 bij aanneemster melding heeft gemaakt van onderhavige klacht. 79. Vervolgens hebben tussen partijen meerdere besprekingen plaatsgevonden en hebben partijen gecorrespondeerd over mogelijke oplossingen van de problemen met de verwarmingsinstallatie, zonder daarbij tot overeenstemming te komen. 80. Voorts is tussen partijen, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, niet in geschil dat opdrachtgeefster aanneemster laatstelijk bij de als productie 38 overgelegde brief van 4 november 2010 in gebreke heeft gesteld met betrekking tot de klachten van de verwarmingsinstallatie, dit met het klemmende verzoek de zaak naar behoren op te lossen, zonder daarbij overigens een termijn te noemen waarbinnen aanneemster de klachten aan de verwarmingsinstallatie dient te verhelpen. Na 4 november 2010 heeft met betrekking tot de verwarmingsinstallatie geen overleg meer tussen partijen plaatsgevonden en

20 heeft opdrachtgeefster een derde ingeschakeld (I. Installatietechniek B.V., verder te noemen I. ) om de, volgens opdrachtgeefster meest noodzakelijke herstelwerkzaamheden, inclusief vervanging van de warmtepomp, uit te voeren. Met deze herstelwerkzaamheden was volgens opdrachtgeefster een bedrag gemoeid van 24.920,00 exclusief btw, zijnde een bedrag van 29.654,80 inclusief btw, dit overeenkomstig de offerte van I. d.d. 8 juni 2010. 81. Gelijk aanneemster stelt, had opdrachtgeefster, dit gelet op het bepaalde in artikel 7:761 BW, haar vordering wegens onderhavig gebrek in beginsel uiterlijk twee jaren na 4 november 2010, derhalve uiterlijk op 4 november 2012 aanhangig moeten maken door middel van een (al dan niet pro forma) arbitrage. 82. Weliswaar wordt ingevolge artikel 3:317 lid 1 de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt, maar hiervan is arbiter in de periode van 4 november 2010 t/m 4 november 2012 niet gebleken. Evenmin is arbiter gebleken van door aanneemster verrichte herstelwerkzaamheden aan de verwarmingsinstallatie in laatstgenoemde periode. 83. Voorts is arbiter niet gebleken dat aanneemster zich tijdens besprekingen heeft gedragen en/of in correspondentie heeft geuit op een wijze die met het vervolgens geldend maken van haar beroep op verjaring onverenigbaar is, terwijl arbiter eveneens niet is gebleken van aan aanneemster toerekenbare omstandigheden op grond waarvan opdrachtgeefster haar vordering niet geldend heeft kunnen maken vóór het verstrijken van de verjaringstermijn op 5 november 2012. Opdrachtgeefster heeft ook geen voldoende concrete omstandigheden aangevoerd die een dergelijke conclusie zouden kunnen rechtvaardigen. Ook is arbiter niet gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat aanneemster zich op de verjaringstermijn beroept. 84. Opdrachtgeefster heeft met betrekking tot onderhavige klacht eveneens aangevoerd dat aanneemster al drie generaties voor haar familie bouwt en dat zij op grond van de tussen partijen bestaande vertrouwensrelatie, alsmede op grond van de door aanneemster tijdens besprekingen gedane toezeggingen erop mocht vertrouwen dat aanneemster het gestelde gebrek zou oplossen.

21 85. Arbiter verwerpt dit verweer onder verwijzing naar hetgeen hij hiervoor in rechtsoverweging 25 heeft overwogen. 86. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, alsmede gelet op de omstandigheid dat opdrachtgeefster onderhavige rechtsvordering eerst op 6 maart 2014, derhalve ruimschoots na het verstrijken van de verjaringstermijn op 5 november 2012, heeft ingesteld, wordt opdrachtgeefster ook voor wat betreft de klacht inzake de verwarmingsinstallatie niet-ontvankelijk verklaard. 87. De overige stellingen en verweren met betrekking tot deze klacht behoeven dan ook geen bespreking en beslissing meer. meer- en minderwerkafrekening 88. Op 1 oktober 2007 heeft aanneemster voor wat betreft de afrekening meer- en minderwerk aan opdrachtgeefster een factuur gestuurd ten bedrage van 21.786,32 inclusief btw, een en ander overeenkomstig de bij die factuur gevoegde bijlage. 89. Blijkens de op laatstgenoemde bijlage gemaakte schriftelijke opmerkingen van opdrachtgeefster heeft opdrachtgeefster destijds tegen drie meerwerkposten (niet zijnde de meerwerkposten inzake het regenwatersysteem van 5.729,85 inclusief btw en de watertank van 3.083,23) ten bedrage van in totaal 9.529,82 bezwaar gemaakt. Het resterende, door opdrachtgeefster niet betwiste bedrag aan saldo meer-/minderwerk van 12.256,50 inclusief btw ( 21.786,32-9.529,82), daaronder begrepen voormelde meerwerkposten inzake het regenwatersysteem en de watertank is, naar tussen partijen niet in geschil is, op 10 januari 2008 door opdrachtgeefster aan aanneemster betaald. 90. Opdrachtgeefster stelt dat haar eerst in 2013 is gebleken dat afrekening meeren minderwerk van 1 oktober 2007 niet juist was en stelt dat zij aan saldo meer- /minderwerk een bedrag van 19.759,21 inclusief btw onverschuldigd aan aanneemster heeft betaald, althans recht heeft op een bedrag van 19.759,21 inclusief btw aan minderwerk, dit onder verwijzing naar een door opdrachtgeefster opgesteld en als productie 12 overgelegd overzicht. 91. Daarnaast stelt opdrachtgeefster dat zij meergenoemde meerwerkposten van het regenwatersysteem en de watertank, zoals vermeld in de bijlage bij de

22 afrekening meer- en minderwerk van 1 oktober 2007, onverschuldigd aan aanneemster heeft betaald. 92. Opdrachtgeefster vordert betaling van de bedragen van 19.759,21, 5.729,85 en 3.083,23, telkens inclusief btw, op grond van onverschuldigde betaling ( althans minderwerk ). 93. Aanneemster stelt dat zij op grond van het tijdsverloop en de door opdrachtgeefster verrichte betaling van 12.256,50 er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat opdrachtgeefster de juistheid van de afrekening meer- en minderwerk van 1 oktober 2007, buiten de destijds door opdrachtgeefster reeds betwiste drie posten, niet meer zou betwisten. Opdrachtgeefster heeft volgens aanneemster haar rechten verwerkt om de meer- en minderwerkafrekening alsnog ter discussie te stellen. Daarnaast stelt aanneemster, zoals hiervoor reeds vermeld, dat de vordering uit onverschuldigde betaling op grond van artikel 3:309 BW is verjaard. 94. Arbiter overweegt hieromtrent het volgende. 95. Van rechtsverwerking is sprake wanneer iemand door zijn eigen gedraging een hem toekomend recht of een hem toekomende bevoegdheid geheel of gedeeltelijk verspeelt. Rechtsverwerking vormt een speciale toepassing van het algemene leerstuk van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Enkel tijdsverloop, zoals hier aan de orde is, levert geen rechtsverwerking op. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan opdrachtgeefster bij aanneemster het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij de juistheid van de afrekening meer- en minderwerk, buiten de destijds door haar reeds betwiste drie posten, niet (alsnog) zou betwisten. 96. Laatstgenoemde bijzondere omstandigheden zijn naar het oordeel van arbiter in dit geval gelegen in de door opdrachtgeefster, zonder enig voorbehoud, gedane betaling van 12.256,50 en het door opdrachtgeefster op de bij de afrekening gevoegde bijlage expliciet arceren van de drie meerwerkposten waarmee zij destijds niet instemde. Op grond hiervan mocht aanneemster er gerechtvaardigd op vertrouwen dat opdrachtgeefster instemde met de overige in die bijlage vermelde meer- en minderwerkposten, terwijl bovendien geldt dat aanneemster, door het eerst zes jaren na het verstrekken van de afrekening meer- en

23 minderwerk door opdrachtgeefster ter discussie stellen van de juistheid van die afrekening, op onaanvaardbare wijze wordt benadeeld. 97. Het beroep van aanneemster op rechtsverwerking slaagt dan ook. Op grond hiervan wordt opdrachtgeefster dan ook niet ontvankelijk verklaard in haar vorderingen inzake de onverschuldigde betaling van de meerwerkposten regenwatersysteem en watertank, alsmede in haar vordering onder II. conclusie vordering in conventie 98. Opdrachtgeefster wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen met betrekking tot de septic tank(s) (1), regenwatervoorziening (2), zinken dak (3), aluminium kozijnen (4) en verwarmingsinstallatie (6). 99. De vorderingen inzake de revisietekening (1) en garagedeur (5) worden afgewezen. 100. Voorts wordt opdrachtgeefster niet ontvankelijk verklaard in haar vorderingen inzake de onverschuldigde betaling van de meerwerkposten regenwatersysteem en watertank, alsmede in haar vordering onder II. vordering in reconventie 101. Gelijk opdrachtgeefster ter mondelinge behandeling heeft gesteld, betekent het verjaard zijn van de rechtsvordering en of het verstrijken van de thans in het geding zijnde contractuele vervaltermijn niet dat opdrachtgeefster geen bevoegdheid meer zou toekomen tot opschorting en/of verrekening. 102. Nu arbiter het op grond van de stukken, in het bijzonder het als productie 7 overgelegde, mede in opdracht van aanneemster opgestelde, rapport van H., zoals ter mondelinge behandeling nader toegelicht, aannemelijk acht dat, als gevolg van aan aanneemster toerekenbare feiten en/of omstandigheden, opdrachtgeefster voor wat betreft de verwarmingsinstallatie schade heeft geleden, althans dat aanneemster zich kosten van herstel heeft bespaard, ter hoogte van in ieder geval het door aanneemster in reconventie gevorderde bedrag van 5.906,97, en opdrachtgeefster derhalve terecht de betaling van laatstgenoemd bedrag heeft opgeschort en terecht een beroep op verrekening

24 doet, wordt de vordering van aanneemster tot betaling van het bedrag van 5.906,97 afgewezen. buitengerechtelijke kosten 103. Opdrachtgeefster vordert een niet nader gespecificeerd bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Bij gebreke van enige nadere specificatie van de door opdrachtgeefster gevorderde, door aanneemster betwiste, buitengerechtelijke kosten, worden dit onderdeel van de vordering afgewezen. 104. Aanneemster vordert vergoeding van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van 590,70. Gelet op de onjuistheid van het buiten rechte ingenomen standpunt ziet arbiter geen aanleiding deze kosten toe te wijzen. Afwijzing volgt. expertisekosten 105. Opdrachtgeefster vordert vergoeding van de kosten van het rapport F. van 1.175,52 inclusief btw. Omdat de vordering van opdrachtgeefster nagenoeg geheel wordt afgewezen, dan wel opdrachtgeefster in haar vordering nietontvankelijk wordt verklaard, zal de bijbehorende vordering van de, eerst na ommekomst van de verjaringstermijn, gemaakte expertisekosten eveneens worden afgewezen. proceskosten 106. Nu opdrachtgeefster in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, acht arbiter het billijk dat opdrachtgeefster de proceskosten draagt. 107. De door de Raad gemaakte kosten hebben tot en met het depot van dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam 20.046,16 (waarvan 3.457,91 aan btw) bedragen en zijn verrekend tot een beloop van 16.586,93 met de door opdrachtgeefster gedane stortingen en tot een beloop van 3.459,23 met de door aanneemster gedane stortingen. 108. Arbiter acht het voorts billijk om opdrachtgeefster te belasten met een tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van aanneemster, welke tegemoetkoming arbiter in billijkheid vaststelt op 6.000,00.