PASSENDE BEOORDELING PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR

Vergelijkbare documenten
PASSENDE BEOORDELING PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR

PASSENDE BEOORDELING PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR

PASSENDE BEOORDELING PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR

PASSENDE BEOORDELING PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR

BIJLAGE: Overschrijdingskaart N-deposities

PASSENDE BEOORDELING PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR

PAS. dienst milieuvergunningen 1. Programmatische Aanpak Stikstof

Handleiding raadplegen voorlopige zoekzones op Geopunt

Natuurdoelen realiseren in een versnipperd Vlaanderen

De PAS Policy Rollercoast er Een terugblik op het besluitvormingsproces. VVOR studienamiddag PAS 16 februari 2016

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXIV: BE Klein en Groot Schietveld

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XVII: BE Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden

IHD en PAS en Omzendbrief LNE/2015/1

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XIV: BE Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout

Het concept zoekzone in het instandhoudingsbeleid

CONCREET VOORBEELD. Ga vervolgens naar stap 2

Passende beoordeling Voortoets. Carl De Schepper De Europese natuurdoelen in vraag en antwoord 09 september 2014

(IHD): wat betekent dit voor jouw gebied?

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel III: BE Kalmthoutse Heide

Door antwoord te geven op enkele veelgestelde vragen geven we u in deze presentatie wat meer informatie over bepaalde termen zoals onder andere PAS,

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel IV: BE Voerstreek

Programmatische aanpak stikstof in Vlaanderen

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XX: BE Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats

Advies over de depositiesnelheid van vermestende/verzurende depositie

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXXII: BE Overgang Kempen- Haspengouw

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXIII: BE Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXXIX: BE Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en

IHD & lokale besturen. Dinsdag 26 maart 2013

Europese natuurdoelen aanpak en implementatie

Bestemmingsplan buitengebied Wageningen

Online instrument voortoets / depositiescan

PAS-Gebiedsgerichte analyse versie lente 2015: Deel XXVIII: BE Schelde- en Durmeestuarium van de Nederlandse grens tot Gent

Programmatische aanpak stikstof in Vlaanderen

Van NOx-emissie naar luchtkwaliteit en depositie

Managementplan. Griet Beckers 09 september 2014

De IHD, wat doen we er mee? Beleidsmedewerker

Programmatische Aanpak Stikstof: PAS

Participatie bij de opmaak en realisatie van de Europese natuurdoelen in Vlaanderen

onderzoek stikstofdepositie naar aanleiding van ophoging duin Neeltjesnol

Meten en modelleren: vaststellingen en toekomstperspectief. Bo Van den Bril en David Roet

Bestemmingsplannen en PAS

PAS. Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) De PAS is op 15 juni 2015 vastgesteld en treedt op 1 juli 2015 in werking.

Informatie aan de Europese Commissie inzake plan/project in Natura 2000 vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) en habitatrichtlijngebieden (SBZ-H)

VR DOC.0722/3

Stikstofdepositieonderzoek bestemmingsplan Duingeest te Monster

Verzuring en luchtverontreiniging: oorzaken en effecten Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Voortoets Natura Melkveebedrijf De Bieshorst Dwarsdijk 2 te Halle

Programmatische Aanpak Stikstof TERSCHELLING

Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord. Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000)

NATURA 2000 in Vlaanderen. Filiep CARDOEN Afdelingsverantwoordelijke NATUUR

Luchtkwaliteit en lozingen in de lucht in het Vlaamse Gewest Koen Toté

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee?

Programma van Eisen - Beheerplannen

Europees beschermde natuur

NOTITIE. Aanleiding. Natuurbeschermingswet 1998

Verzurende stoffen: emissies per beleidssector (NEC),

memo Voortoets vermesting en verzuring uitbreiding manege Rijksweg Noord 123, Elst

Het natuurbeheerplan. Martine Waterinckx De Europese natuurdoelen in vraag en antwoord 09 september 2014

Verzurende depositie,

Overschrijding kritische stikstofdepositie op natuur, 2009

Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt?

Ministerieel besluit houdende de uitbreiding van het erkend natuurreservaat Heidebos (nr. E-147)

VOORTOETS STIKSTOFDEPOSITIE STEPELERVELD, FASE

Regionaal Overleg Milieu. 6 maart 2018

Bestemmingsplan buitengebied Etten-Leur

Analyse van een aantal eenheden van de Biologische waarderingskaart

Gebiedswijzer De Bruuk

VR DOC.1571/2

Meetresultaten verzuring en vermesting

Wilt u verder rekenen of gegevens wijzigen? Importeer de pdf dan in de Calculator. Berekening Situatie 1 Kenmerken Emissie Depositie

Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998

Natuurbeschermingswet 1998 en het bestemmingsplan buitengebied

Natura 2000 & PAS. Natura 2000 implementatie in Nederland

Natuurverkenning 2030

Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP. onderzoeksprogramma

BOS IN SINT-TRUIDEN Nota

PAS. Programmatische Aanpak Stikstof. Ministry of Economic Affairs program management Natura 2000

Literatuurstudie naar de reële emissies van houtverbranding

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Memo. Aanleiding De Cie. m.e.r. heeft kritiek op de Passende Beoordeling voor de Structuurvisie Veere. Het gaat om het aspect stikstofdepositie.

Berekening Situatie 1 Kenmerken Emissie Depositie natuurgebieden Depositie habitattypen

2018D Lijst van vragen

Update omgevingsrecht in Vlaanderen

Aandachtspunten bij de vergunningverlening ikv PAS. Kirsten Schoonaert

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

TB Verdubbeling N33 Stikstofdepositieonderzoek

Aandeel Natura 2000-habitat in Vogel- en Habitatrichtlijngebieden beheerd in functie van het behalen van de instandhoudingsdoelen

Advies van de gewestelijke overleginstantie n.a.v. het openbaar onderzoek van het voorontwerp Vlaams Natura 2000-programma

Beslissing VR van 30 november 2016 ROND IHD/PAS

PAS en vergunningverlening onder Natuurbeschermingswet Wim Hage Provincie Zeeland

Wilt u verder rekenen of gegevens wijzigen? Importeer de pdf dan in de Calculator.

Notitie. Voortoets Spoorallee Zevenaar

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Vierde uitbreiding erkend natuurreservaat Zeverenbeek

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Decreet tot wijziging van de regelgeving inzake natuur en bos

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

Hoofdlijnen Natuurrapport 2007

Transcriptie:

PASSENDE BEOORDELING PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1 via lucht Vastleggen huidige werkwijze in afwachting van de ontwikkeling van PAS: overgangsfase, versie 2, 24/02/2015

INHOUDSTAFEL INLEIDING 2 1. Doel en status van de praktische wegwijzer 2 2. Toepassingsveld van deze effectgroep 2 LEIDT DE IMPACT TOT EEN BETEKENISVOL EFFECT? 6 1. Algemene context 6 2. Ontwikkeling van grens- en streefwaarden 6 3. Welke grenswaarden qua gevoeligheid van een habitat hanteren we voor verzuring via lucht? 7 Kritische depositiewaarden voor het verzurend effect van ammoniak en stikstofoxiden (+afgeleide stikstofverbindingen) 8 Kritische depositiewaarden voor het verzurend effect van zwavelhoudende gassen 10 Plannen 10 4. Methodiek zoekzones 11 Omschrijving van het begrip zoekzone 11 Proces van opmaak voorlopige zoekzones 12 Methodiek voorlopige zoekzones 12 5. Algemeen referentiekader voor significantie-beoordeling 14 Verduidelijking van de tabel aan de hand van een voorbeeld 15 6. Hoe leggen we de link tussen ingreep en effect voor verzuring? 18 Van voortoets naar passende beoordeling 18 Welke habitaten worden beschouwd? 18 Afzetten tegen gevoeligheid en grenswaarde 19 Berekenen van eigen depositie 19 Berekenen van cumulatieve effecten 21 7. Hoe bepalen we de doelafstand bij bestaande milieudruk? 23 Berekening bestaande milieudruk 23 Berekening van doelafstand per habitatvlek 23 8. Leidt de impact tot een betekenisvol effect? 24 Significantiekader: verzuring ten gevolge van stikstofdepositie in de overgangsfase PAS 24 Significantiekader voor verzurend effect van zwavelverbindingen 27 Significantiekader voor verzurend effect van totaal verzurend effect van zwavelverbindingen en stikstofverbindingen 28 IN HOEVERRE KAN GEMILDERD WORDEN? 31 Welke milderende maatregelen? 31 Welke milderende maatregelen? 31 Hoe te beschouwen in passende beoordeling? 32 WELKE MONITORING IS AANGEWEZEN? 32 STAPPENPLAN 34 BIJLAGE 1: Definitie van de effectgroep 4.1 verzuring via lucht 35 BIJLAGE 2: Kritische depositiewaarden voor verzuring voor Natura 2000 habitattypen 36 BIJLAGE 3: Emissiefactoren zoals opgenomen in de depositiescan 39 BIJLAGE 4: Overschrijdingskaart N-deposities 52 BIJLAGE 5 : Referentielijst 55 Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 1

INLEIDING 1. Doel en status van de praktische wegwijzer De praktische wegwijzer voor Effectgroep 4 Verzuring subgroep 4.1 lucht werd opgesteld door het Agentschap voor Natuur en Bos, in overleg met thema-experten van de Vlaamse overheid (Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, Vlaamse MilieuMaatschappij, dienst MER, Vlaamse LandMaatschappij) en besproken in de kwestiewerkgroep IHD en passende beoordeling met betrokkenheid van maatschappelijke actoren. De praktische wegwijzer moet begrepen worden als de meest actuele leidraad voor het beoordelen van de significantie van verzurende depositie op de instandhoudingsdoelstellingen in de speciale beschermingszones. Het is de bedoeling de praktische wegwijzer verder aan te vullen naarmate kennis en praktijk toenemen. De praktische wegwijzer is aldus een dynamisch gegeven. De praktische wegwijzer voor verzuring via lucht geldt zowel voor het verzurend effect van stikstofdepositie als voor het verzurend effect van zwaveldepositie. Voor het verzurend effect van depositie van stikstof geldt de programmatische aanpak stikstof (PAS), waarbij een drieledige fasering is afgesproken: overgangsperiode voorlopige PAS definitieve PAS. In elke fase gelden per definitie andere significantieregels en zal dus een update van de praktische wegwijzer uitgevoerd worden. Deze versie praktische wegwijzer geldt voor de overgangsfase, in afwachting van de ontwikkeling van een voorlopige en definitieve programmatische aanpak van stikstofdepositie (PAS). Meer informatie over het PAS traject kan gevonden worden op www.natura2000.vlaanderen.be. Het verzurend effect van zwaveldepositie (SOx) is geen onderdeel van de Programmatorische Aanpak Stikstof. Hiervoor is in deze praktische wegwijzer een afzonderlijk significantiekader opgenomen. Leeswijzer: in de tekst wordt steeds over de habitat gesproken. Het woord habitat heeft in deze praktische wegwijzer meer dan één invulling, het kan hier gaan over: a) een actuele habitat, zoals we dit terugvinden op de habitatkaart; b) een potentiële habitat of actuele habitat opgenomen in de afbakening van de voorlopige zoekzones; c) een actuele of tot doel gestelde habitat opgenomen in een beheerplan of vastgelegd in de richtkaart van het managementplan. In de praktische wegwijzer duiden we (a) en (b) aan door gebruik te maken van de terminologie (potentiële) habitat/voorlopige zoekzone. Indien we in de praktische wegwijzer spreken over betekenisvolle aantasting of betekenisvol effect bedoelen we de betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone zoals bedoeld in artikel 36 ter 3 van het Natuurdecreet. 2. Toepassingsveld van deze effectgroep De praktische wegwijzer 4.1 gaat in op effecten op de (potentiële) habitaten / voorlopige zoekzones, die gevoelig zijn voor verzuring tengevolge van atmosferische depositie. Deze effectgroep moet beschouwd worden voor elk plan/project dat kan leiden tot emissies van verzurende stoffen via de lucht. In bijlage 1 is de definiëring van de effectgroep verzuring opgenomen. Het betreft de milieugevolgen van menselijke activiteiten (voornamelijk veeteelt en fossiele energiebronnen) door het neerslaan van zwaveldioxide (SO 2 ), stikstofoxiden (NO en NO 2, samen aangeduid als NO x ), ammoniak Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 2

(NH 3 ), chloorzuur (HCl) en hun reactieproducten, zoals salpeterig zuur (HNO2), salpeterzuur (HNO 3 )en ammoniumzouten zoals ammoniumnitraat (NH 4 )NO 3, ammoniumchloride NH 4 Cl en ammoniumsulfaat (NH 4 )2SO 4,.. -. Door lange verblijftijden in de atmosfeer (enkele dagen voor SO 2 en nog langer voor NO x ) kunnen deze verzurende componenten over lange afstanden getransporteerd worden. NH 3 daarentegen wordt sneller uit de atmosfeer verwijderd wordt, waardoor de invloed zich voornamelijk beperkt tot op enkele kilometers van de bron. Vaak gaat verzuring ook gepaard met wijzigingen in beschikbaarheid van nutriënten, zie effectgroep 3.1 Eutrofiëring via lucht. Beide effectgroepen 3.1 en 4.1 moeten dan bestudeerd worden. Het risico of de waarschijnlijkheid op een betekenisvolle aantasting kan onderzocht worden in een voortoets. Het instrument voortoets wordt ontwikkeld in een applicatie toegankelijk via het internet. Het is opgemaakt voor het doorlichten van vergunningsaanvragen op projectniveau. Is er via de voortoets een indicatie dat er risico of waarschijnlijkheid bestaat op een betekenisvolle aantasting van de (potentiele) habitaten of voorlopige zoekzones in de speciale beschermingszone, dan is nader onderzoek aangewezen. Overleg met ANB is aangewezen om na te gaan of het risico op een betekenisvolle aantasting leidt tot verder onderzoek in de vorm van een passende beoordeling. In een voortoets doorlopen we volgende stappen: A. Waar vindt de ingreep plaats? De aanvrager van de vergunning kan daartoe het projectgebied intekenen. B. Om welke ingreep gaat het? De aanvrager doorloopt een vragenlijst die de ingreep karakteriseert. C. Welke effecten genereert ze? Op basis van de karakterisering blijkt of verzuring via de lucht in het geding is. D. Is er potentieel een negatieve impact? Op basis van de karakterisering wordt een afstand bepaald waarbinnen er mogelijks een impact is. Indien deze contour ( toetszone 1 ) een speciale beschermingszone (SBZ) snijdt en in deze overlap komt een (potentiele) habitat of een voorlopige zoekzone voor, dat gevoelig is voor verzuring via de lucht, dan moet het effect verzuring via de lucht nader onderzocht worden. In eerste instantie is overleg met het ANB aangewezen, vooraleer de stap te zetten naar een passende beoordeling. Uiterlijk medio 2015 wordt de voortoets voor alle belangrijke effectgroepen online gebracht via : www.voortoets.be. In afwachting hiervan, wordt via het zelfde webadres, al een depositiescan ter beschikking gesteld, waarmee de effectgroepen Effectgroep 1 Direct ruimtebeslag, Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1 via lucht en Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1 via de lucht getoetst kunnen worden of er per effectgroep een waarschijnlijkheid of risico is op een betekenisvolle aantasting van de (potentiële) habitaten of voorlopige zoekzones in de speciale beschermingszones. 1 De toetszone uit de depositiescan is de maximale contour (pluim binnen de nulcontourlijn) binnen de SBZ-H waar een effect van verzuring via lucht berekend werd Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 3

In een passende beoordeling doorlopen we verder volgende stappen: E. Leidt de impact tot een betekenisvol 2 effect, afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande, voorgestelde activiteiten, plannen of programma s? Dit wil zeggen: doet er zich een probleem voor met verzuring via de lucht en is de bijdrage van de vergunning daarin relevant? F. Kan het effect vermeden worden door in volgorde van afweging plan/projectaanpassing, wijziging uitvoeringsmethodiek en/of incorporatie van milderende maatregelen? G. Welke opvolging is aangewezen omtrent de naleving van de voorwaarden? In onderstaande praktische wegwijzer worden de stappen E, F en G toegelicht. Indien de passende beoordeling aangeeft dat er een betekenisvolle aantasting te verwachten is, dan kan de bevoegde overheid geen toestemming geven voor het plan/project. Deze praktische wegwijzer behandelt niet de uitzonderingsprocedure welke dient gevolgd om een plan/project toch te laten doorgaan, ook al zijn er negatieve effecten te verwachten. Het alternatievenonderzoek, de dwingende reden van groot openbaar belang en de compensatie komen dus in deze wegwijzer niet aan bod. 2 In de betekenis van de definitie zoals omschreven in het Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (21/10/1997 artikel 2 30 : betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone: een aantasting die meetbare en aantoonbare gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone, in de mate er meetbare en aantoonbare gevolgen zijn voor de staat van instandhouding van de soort(en) of de habitat(s) waarvoor de betreffende speciale beschermingszone is aangewezen of voor de staat van instandhouding van de soort(en) vermeld in bijlage III van dit decreet voor zover voorkomend in de betreffende speciale beschermingszone. Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 4

Het verschil tussen depositiescan en passende beoordeling wordt in volgend schema verduidelijkt: Speciale beschermingszone Programma, plan of project Depositiescan/Voortoets (projectniveau) geen risico of waarschijnlijkheid op betekenisvolle aantasting wel risico of waarschjinlijkheid op betekenisvolle aantasting Geen passende beoordeling Overleg ANB geen risico of waarschijnlijkheid op betekenisvolle aantasting Bijstelling project Opmaak passende beoordeling door initiatiefnemer Geen betekenisvolle aantasting Betekenisvolle aantasting Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 5

LEIDT DE IMPACT TOT EEN BETEKENISVOL EFFECT? 1. Algemene context De Habitatrichtlijn vraagt om de potentiële effecten van activiteiten te toetsen aan de gunstige staat van instandhouding. Het Natuurdecreet vraagt om te toetsen aan de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone. Hieronder vallen: het geheel van biotische en abiotische elementen, samen met hun ruimtelijke en ecologische kenmerken en processen, die nodig zijn voor de instandhouding van a) de natuurlijke habitats en de leefgebieden van de soorten waarvoor de betreffende speciale beschermingszone is aangewezen en b) de soorten vermeld in de bijlage III bij het Natuurdecreet. Dit betekent dat ook de standplaatsfactoren op orde moeten worden gebracht, opdat de gunstige staat kan worden bereikt. Hiermee wordt bedoeld: de noodzakelijke zuurgraad, voedselrijkdom en vochthuishouding van de bodem of grondwater,. Voor de effectbeoordeling van activiteiten, als voor het bepalen van het beleid tot voorkoming van verslechtering van de habitaten en tot behalen van de instandhoudingsdoelstellingen, is de kwaliteit van de ecologische standplaatsvereisten, uitgedrukt in grens- en streefwaarden, een belangrijke indicator. 2. Ontwikkeling van grens- en streefwaarden De ecologische standplaatsvereisten van een habitattype kunnen gekoppeld worden aan de staat van instandhouding (gunstig of ongunstig). De grens tussen beide is per standplaatsvereiste de grenswaarde. Binnen de gunstige staat maken de criteria voor lokale staat van instandhouding een onderscheid tussen goed en voldoende. Op de grens tussen deze twee subcategorieën bevinden zich de streefwaarden. Deze spelen geen rol in de passende beoordeling en het vergunningenbeleid. In volgend schema wordt uitdrukking gegeven aan de relatie tussen de staat van instandhouding en de grensen streefwaarden. Gunstig ongunstig Goed voldoende gedegradeerd Streefwaarden grenswaarden In de effectenanalyse kan via de ingreep-effectrelatie, berekend worden in hoeverre en in welke mate de abiotische randvoorwaarde wijzigt. Dit kan dan in functie van de beoordeling afgezet worden ten opzichte van de grenswaarde. De huidige milieudruk bepaalt mee de staat van instandhouding van een habitat. Eens de grenswaarden voor de ecologische standplaatsvereisten van een habitat zijn vastgesteld, kan dan ook bepaald worden wat de impact is van de huidige milieudruk en de (bijkomende) milieudruk van te vergunnen activiteiten. Er kan dan bepaald worden wat de speelruimte is. Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 6

De kritische grenswaarde is de maximaal toelaatbare milieudruk per eenheid van oppervlakte of volume voor een bepaald habitattype of leefgebied zonder dat er volgens de huidige kennis verandering in de biodiversiteit optreedt op lange termijn en/of het behoud/herstel naar de beoogde gunstige lokale staat van instandhouding gehypothekeerd wordt (bron: Implementatie nota IHD, 2013). Met betrekking tot verzuring en eutrofiëring lucht en de stikstofproblematiek (PAS context) kunnen andere factoren, zoals het herstelbeheer (bv. herstel hydrologie), hierin ook een rol spelen. 3. Welke grenswaarden qua gevoeligheid van een habitat hanteren we voor verzuring via lucht? Verzuring wordt omschreven als de gezamenlijke effecten van luchtverontreinigende stoffen die via de atmosfeer worden aangevoerd en waaruit zuren (zwavelzuur en salpeterzuur) kunnen gevormd worden. Nietverontreinigd, natuurlijk wolken- en regenwater heeft een ph of zuurtegraad van 5,65. Een ph kleiner dan 5,65 betekent dat er verzuring is opgetreden. De natuurlijke evenwichtssituatie wordt verstoord door emissie van potentieel verzurende stoffen, namelijk zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (stikstofmonoxide NO en stikstofdioxide NO2, samen aangeduid als NOx), ammoniak (NH3) en hun reactieproducten. Te hoge verzurende deposities zorgen voor een afname van de bodemkwaliteit (bodemverzuring), wortelaantasting van planten en bomen, verhoogde stressgevoeligheid van bomen, te hoge concentraties van nitraat, aluminium en andere metalen in het grondwater, verandering van de soortensamenstelling (biodiversiteit) en verzuring van het oppervlaktewater (bv. vennen). Meer uitleg over verzuring is te vinden in: MIRA (2013) Milieurapport Vlaanderen, Themabeschrijving Verzuring. Vancraeynest L., Vlaamse Milieumaatschappij, www.milieurapport.be De kritische last voor verzuring wordt gedefinieerd als de hoogste depositie van verzurende componenten die geen chemische verandering veroorzaakt die op termijn leidt tot schadelijke effecten op het functioneren en de structuur van ecosystemen (Nilsson en Grennfelt, 1988). Analoog is de kritische last voor vermesting de hoogste depositie van stikstof (onder de vorm van NHx of NOy) waarbij geen schadelijke effecten optreden aan de structuur en het functioneren van ecosystemen. Het basisprincipe van een kritische last is om de depositie waaraan een ecosysteem is blootgesteld te vergelijken met de capaciteit van dit ecosysteem om deze aanvoer te bufferen (bv. door minerale verwering in het geval van verzurende depositie) of te verwijderen uit het ecosysteem (bv. door oogst stikstof wegnemen), zonder schadelijke effecten binnen of buiten het systeem. De kritische last voor verzuring wordt uitgedrukt als zuurequivalenten per hectare en per jaar (Zeq/ha*jaar). Effectieve verzuring treedt pas op indien de zure depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (critical load ofte duurzaam depositieniveau). Kritische lasten kunnen op twee manieren worden bepaald: 1. Empirische kritische lasten: op basis van experimenten waarin stikstof wordt toegevoegd aan ecosystemen; 2. Berekende kritische lasten: op basis van een massabalans van de betrokken elementen. De methode van Van Dobben (2012), zoals toegepast bij de effectgroep 3.1 eutrofiëring lucht, is gebaseerd op de eerste methode, meer specifiek voor het eutrofiërend (vermestend) effect van stikstof. Zie hiervoor verder bij de paragraaf Kritische depositiewaarden voor het verzurend effect van ammoniak en stikstofoxiden. Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 7

Voor de bepaling van kritische lasten voor verzuring zou echter gewerkt moeten worden met de tweede methode (statische massabalans). De tweede methode werd gehanteerd in het rapport: Meykens J., Vereecken H. (2001), Ontwikkeling en integratie van gevoeligheidskaarten voor verzuring en vermesting van ecosystemen in Vlaanderen, studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2000/01, K.U. Leuven en Bodemkundige Dienst van België. Op INBO loopt momenteel onderzoek om de gegevens van Meykens (2001) te herzien. De voorkeur gaat uit om de grenswaarden voor verzuring (effectgroep 4.1) en eutrofiering (effectgroep 3.1) afzonderlijk te ontwikkelen. In de paragraaf Kritische depositiewaarden voor het verzurend effect van zwavelhoudende gassen wordt hier verder op ingegaan. In deze praktische wegwijzer gaan we in op het verzurend effect van zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak. Momenteel wordt aangesloten bij de best beschikbare kennis. Kritische depositiewaarden voor het verzurend effect van ammoniak en stikstofoxiden (+afgeleide stikstofverbindingen) De hoeveelheid stikstof die vanuit de lucht neerslaat op de bodem en geïntercepteerd wordt door vegetatie heeft een invloed op de biodiversiteit. De depositie van stikstofoxiden (NOx), ammoniak en ammoniumverbindingen (NHy) heeft zowel een verzurend als een vermestend effect. Door verzuring van de bovenste bodemlagen wijzigt o.a. de relatieve plantbeschikbaarheid van verschillende voedingselementen (Ca, Mg, K) en neemt het risico op aluminiumtoxiciteit toe, waardoor het bodemmilieu ongeschikt wordt voor verzuringsgevoelige (planten)soorten. Stikstofdepositie leidt ook tot een verhoogde plantbeschikbaarheid van stikstof, wat veelal leidt tot een verhoogde biomassaproductie en dominantie van snelgroeiende, productieve soorten ten nadele van soorten die gebonden zijn aan voedselarme standplaatsen. Om effecten van verzurende en vermestende depositie te kunnen inschatten, werden kritische lasten of kritische depositiewaarden (Engels: critical load) gedefinieerd (Hens, M., Neirinck J., 2013): een kwantitatieve schatting van een blootstelling aan de depositie of de concentratie van één of meerdere polluenten waaronder geen significante schadelijke effecten optreden aan ecosystemen volgens de huidige kennis naar structuur en functioneren (Nilsson & Grennfelt 1988). De voorbije jaren werd vooral in Nederland een onderzoeksinspanning geleverd om de internationaal beschikbare kennis rond kritische depositiewaarden te koppelen aan de duurzame instandhouding van de habitattypen uit de bijlagen van de Habitatrichtlijn (Van Dobben et al. 2012; De Vries et al. 2007; Bobbink & Hettelingh 2011). De kritische depositiewaarde wordt hierbij gedefinieerd als de grens, waarboven de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast door eutrofiërende/verzurende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Effectieve verzuring /eutrofiëring treedt pas op indien de depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (men spreekt ook van critical load of duurzaam depositieniveau). Indien een habitat zich bevindt onder het niveau van de kritische last voor een bepaalde verstoringsfactor, dan zal een habitat voor deze verstoringsfactor geen negatieve hinder ondervinden. Bijgevolg is de kritische last een uitstekende maat om het effect van de verzurende en eutrofiërende depositie te beoordelen in relatie tot de duurzame instandhouding van habitattypen. Voor verzuring is het gebruik van de kritische depositiewaarden gedefinieerd in Van Dobben et al. (2012) te verantwoorden omdat er een codepositie is tussen ammoniumstikstof en sulfaat en zowel vanuit een kritische ph als een kritische N concentratie vertrokken is bij hun modelberekeningen. Deze kritische depositiewaarden zijn te beschouwen als een combinatie van die voor zuur en stikstof. De kritische depositiewaarden kunnen eenvoudig omgerekend waarden naar zuurequivalenten (zuureq/ha). Er wordt gedeeld door 14 om de kritische last in Zeq/ha*jaar te verkrijgen. Er wordt dan bijkomend x 1000 vermenigvuldigd om de kritische last in Zeq/ha*jaar te verkrijgen. Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 8

Op basis van de informatie uit de Nederlandse studies werd een analyse uitgevoerd door het INBO of deze kritische depositiewaarden gebruikt kunnen worden in Vlaanderen (Hens M., Neirinck J., 2013, Kritische depositiewaarden voor stikstof voor duurzame instandhouding van Europese habitattypen in Vlaanderen, INBO, nota besproken in de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie (WBC)). Voor stikstofdepositie volgt uit de internationaal gehanteerde definitie van het concept kritische depositiewaarden als de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie (van Dobben et al. 2012), dat de kritische depositiewaarden in het IHD-beleid als grenswaarden moeten gehanteerd worden. Om op korte termijn habitattype-specifieke kritische depositiewaarden voor stikstof vast te stellen, worden de Nederlandse kritische depositiewaarden (van Dobben et al. 2012) overgenomen. Deze set heeft het voordeel dat: Ze met een systematische, reproduceerbare en internationaal gereviewde en erkende methodologie tot stand is gekomen; Ze internationaal beschouwd wordt als de best beschikbare methode om bestaande kennis m.b.t. kritische depositiewaarden om te zetten naar een habitattype specifieke set KDW n; Ze, op vijf habitat(sub)typen na, waarden bevat voor alle habitat(sub)typen die in Vlaanderen voorkomen. De vijf (sub)typen zijn: o Kalkrijk kamgrasland (6510_huk) o Jeneverbesstruweel in heide (5130_hei) o Rietlanden met echte heemst (6430_mr) o Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum (9130) o Midden-Europese kalkminnende beukenbossen behorende tot het Cephalanthero-Fagion (9150) Er met betrekking tot de grensoverschrijdende problematiek van stikstofemissie en depositie gewerkt kan worden met eenzelfde beoordelingskader inzake stikstofgevoeligheid van Natura 2000 habitattypen. De 3 kalkrijke habitats, die niet in Nederland voorkomen, worden als niet-verzuringsgevoelig beschouwd, omwille van hun voorkomen op kalkrijke bodem (die tevens niet grof van textuur zijn). Volgens de meest recente UBA manual (2007) wordt aan deze bodems, met uitsluiting van die met een grove textuurklasse (fractie klei < 18% en zand > 65%) een hoge verweringsklasse (5000 Zeq/ha-1 0.5 m -1) toegekend. Verder onderzoek om de kritische lasten/depositiewaarden te verfijnen in Vlaanderen is lopende bij het INBO. Dit omvat op volgende punten nog wetenschappelijke verduidelijking: Waar komen voor sommige habitattypen de grote afwijkingen vandaan tussen de SMART2-1 berekeningen voor het habitattype en de empirische kritische depositiewaarden voor het omvattende EUNIS-ecosysteemtype; Voor welke habitattypen zijn het bodemtype en/of eventuele andere standplaatsfactoren dermate verschillend van de Nederlandse situatie, dat ze zouden kunnen leiden tot significante verschillen in kritische depositiewaarden. Als er nieuwe data beschikbaar komen en deze besproken zijn in de Gewestelijke Overleg Instantie (GOI) ingesteld in uitvoering van artikel50 quinquies van het Natuurdecreet, kan de bestaande set aan gegevens bijgesteld worden en zullen deze vervangen worden in de praktische wegwijzer. Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 9

Kritische depositiewaarden voor het verzurend effect van zwavelhoudende gassen De belangrijkste bron van SO2-emissies is het gebruik van zwavelhoudende fossiele brandstoffen. De sectoren industrie en energie leveren de grootste bijdragen. Maar ook de sector transport draagt aanzienlijk bij, zowel door het wegverkeer als door de (internationale) zeescheepvaart. De beperking van het zwavelgehalte in brandstoffen en het gebruik van katalysatoren had een positief effect op de SO2-emissie. De emissies van elektriciteitscentrales en raffinaderijen zijn gedaald door het in gebruik nemen van rookgasontzwavelingsinstallaties en door de overschakeling van steenkool naar aardgas bij de elektriciteitsproductie. Naast zwavelhoudende gassen (SO, SO2, SO3, H2S), zijn er ook aerosolen, zoals bv. H2SO4, anorganische halogeenverbindingen (HCl) en zwavelhoudende organische verbindingen (sulfiden) die kunnen bijdragen aan het verzurend effect. Om te weten hoeveel terrestrische natuur tegen verzuring door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig de draagkracht tegen verzuring te kennen. Hiermee wordt bedoeld de maximum hoeveelheid zuren die het ecosysteem kan verdragen zonder effecten op lange termijn. In afwachting van de ontwikkeling van kritische lasten voor verzuring op basis van de statische massabalans (onderzoek lopend bij INBO tegen 2019) wordt voorlopig voorgesteld om ook voor het verzurend effect van NO x, NH 3 en SO x te werken met de kritische depositiewaarden zoals bepaald door Van Dobben (2012). Voor arme, grofzandige bodemtypes is de verweringssnelheid echter zeer laag en bijgevolg de verzuringsgevoeligheid hoger. De grenswaarden die gehanteerd worden door Van Dobben (2012) zijn mogelijk niet streng genoeg. Het is hier belangrijk om rekening te houden met het bodemtype. Bepaalde buffersystemen zoals denitrificatie, stikstofopname door vegetatie en stikstofimmobilisatie in de bodem die bij stikstof werkzaam zijn, ontbreken bovendien bij zwavel. In dergelijke gevallen (wanneer het verzuringseffect enkel door zwavel wordt veroorzaakt) kan de kritische last bijgevolg lager liggen dan de waarden aangegeven door Van Dobben. Voor de grofzandige zandbodem (Z categorie van de bodemkaart) dient ofwel een specifieke berekening gevraagd te worden in afwachting van een volledige dataset ofwel met de laagste waarden van Meykens gewerkt te worden. In bijlage 2 zijn de grenswaarden voor verzuring via de lucht opgenomen, die in de overgangsfase van de PAS gebruikt worden; voor het verzurend effect van zwavel tot de afronding van het onderzoek. Dit zijn de Nederlandse kritische depositiewaarden (van Dobben et al. 2012), dit in afwachting van verder onderzoek en besluitvorming. Een uitzondering wordt gemaakt voor de ecosystemen op grofzandige bodems (Z) : voor droge heide (4030) wordt hier best voorlopig gewerkt met de minimale grens overeenkomstig Meykens (2001), meer bepaald 752,7 Zeq/ha*jaar en voor vochtige heide (4010) op zandbodem met 906,5 Zeq/ha*jaar. Zure duingraslanden (2130_had) en Atlantisch vastgelegd ontkalkte duinen (2150) worden beschouwd onder heide. Plannen Voor plannen op strategisch niveau moet getoetst worden aan het traject dat wordt gevolgd om te komen tot een programmatische aanpak stikstof en dat voorziet in een billijke responsabilisering van de betrokken sectoren met het oog op een stelselmatige afbouw van de deposities. Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 10

4. Methodiek zoekzones Omschrijving van het begrip zoekzone Volgens het Natuurdecreet, art. 2 (definities), 70 is een zoekzone: Een zone die per Europees te beschermen soort en per Europees te beschermen habitat de perimeter aangeeft die gevrijwaard wordt met het oog op het optimaal plaatsen van de instandhoudingsdoelstellingen voor de betrokken speciale beschermingszone. De omvang van de zoekzone wordt bepaald door de oppervlakte die nodig is voor het realiseren van het openstaand saldo van de taakstelling voor de betrokken Europees te beschermen habitat of Europees te beschermen soort. De zoekzones nemen af in grootte naarmate er doelstellingen vastgelegd worden in beheerplannen en verankerd worden in de daaropvolgende managementplannen Natura 2000. Een instandhoudingsdoel is pas geplaatst, wanneer inrichting en beheer van het betrokken perceel afgesproken zijn in een geïntegreerd beheerplan of een contractuele afspraak tussen de Vlaamse overheid en de beheerder/eigenaar. Zolang een deel van de taakstelling niet is opgenomen, blijft in het betreffende gebied voor een habitat waar uitbreiding van de oppervlakte voor het habitattype tot doel gesteld is, een zoekzone geldig. In de mate dat de zoekzone slaat op doelen voor een habitat 2020, dient deze zoekzone volledig te zijn weggewerkt tegen 2020. Met andere woorden: de volledige taakstelling voor het deelgebied moet dan zijn toegewezen aan concrete percelen waardoor de zoekzone voor deze habitaten dan moet verdwenen zijn. Concreet zijn de zoekzones een onderdeel van de richtkaarten behorende bij de managementplannen Natura 2000. De zoekzones zullen pas vanaf het managementplan Natura 2000, versie 1.1 onder het deel richtkaart worden opgenomen. Dit is dus op het moment dat bekend is welk deel van de taakstelling door bestaande afspraken/beheerplannen kan worden ingevuld door in de eerste plaats het Agentschap voor Natuur en Bos en de erkende terreinbeherende verenigingen als terreinbeheerders die als sterkste schouders een flink deel van de taakstelling op zich zullen nemen. De resterende taakstelling wordt via vrijwillige extra afspraken opgenomen in managementplan 1.2. Nadien volgt een meer dwingende fase met managementplan 1.3. In afwachting wordt gewerkt met voorlopige zoekzones (zie hierna). De afbakening van de zoekzones gebeurt aan de hand van de actuele en natuurlijke potentiekaarten en houdt rekening met de oppervlakte waarvoor reeds garanties zijn op een correct beheer via een beheerplan. Een zoekzone voor een habitat bevat bij voorkeur de meest geschikte zones waarbinnen het habitat behouden of ontwikkeld kan worden. Voor de zoekzones is de algemene werkwijze als volgt: Voor de doelen (actueel + uitbreiding) wordt per deelgebied nagegaan in welke mate zij gerealiseerd worden via afspraken in natuurbeheerplannen of ermee gelijkgestelde plannen. De doelen die nog niet zijn gedekt door natuurbeheerplannen of ermee gelijkgestelde plannen vormen het openstaand saldo. Voor de realisatie van het openstaand saldo wordt per groep verwante habitattypes en leefgebieden (die dezelfde terreincondities verkiezen) een zoekzone gevrijwaard die minimaal een factor X groter is dan de gezochte oppervlakte. Dit om te vermijden dat de doelen feitelijk worden geplaatst zonder akkoord van de eigenaar. De factor X wordt gemoduleerd, afhankelijk van het openstaand saldo per groep habitaten en leefgebieden die dezelfde terreincondities verkiezen: o Doel 100 ha = factor 1,5 o Doel tussen 5 en 100 ha = factor 2 o Doel 5 ha = factor 3 Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 11

Proces van opmaak voorlopige zoekzones In afwachting van de ontwikkeling van een zoekzonemodel, voor zowel habitaten als soorten, zijn er voorlopige zoekzones voor de habitaten binnen de speciale beschermingszones afgebakend. Deze voorlopige zoekzones worden in afwachting van het zoekzonemodel gebruikt in de voortoets (depositiescan) en in de passende beoordeling. De kaart met de voorlopige zoekzones wordt ter beschikking gesteld via Geopunt.be. De voorlopige zoekzones vervallen van zodra de zoekzones van kracht worden, die in de richtaart van de managementplannen staan opgenomen. De voorlopige zoekzones, opgemaakt door het INBO in opdracht van het ANB, zijn opgesteld per habitattype of cluster van habitattypen. Deze worden gegenereerd met toepassing van het ruimtemodel (VITO; INBO) wat als gevolg heeft dat de kaart een rasterkaart is opgebouwd uit cellen van 100x100m (1 ha). De afbakening van voorlopige zoekzones houdt rekening met: - de actuele ligging en oppervlakte van de habitattypen en regionaal belangrijke biotopen in de SBZ-H, zoals gebruikt in het kalibratiemodel - de verdeling van de uitbreidings- en omvormingsdoelen tussen de deelgebieden, van de SBZ-H s resulterende uit het kalibratiemodel - de actueel reeds aanwezige oppervlakte van een habitattype, waarvoor enerzijds de doelen van de beheerplannen van terreinbeherende instanties en van het ANB en anderzijds de speciale beschermingszone overeenstemmen (de evidenties uit de natuurdoelenlaag). Methodiek voorlopige zoekzones De gehanteerde methodologie voor het bepalen van de omvang van de voorlopige zoekzones is concreet te begrijpen als: De omvang van de voorlopige zoekzone wordt berekend op basis van het aandeel van de totale doelstelling (actueel én uitbreiding/omvorming) waarvoor nog geen garantie op behoud of realisatie bestaat. Dat aandeel geniet nog niet van een passend beheer dat is vastgesteld in goedgekeurde natuurbeheerplannen. Er bestaat met andere woorden geen contractuele verbintenis tot doelrealisatie. Die oppervlakte vormt het openstaande saldo. De voorlopige zoekzone wordt een factor groter gedimensioneerd dan het openstaand saldo op deelgebiedniveau om voldoende vrijheid te behouden bij de keuze waar de doelen finaal juist geplaatst worden. Bij die keuze wegen immers niet enkel de fysische geschiktheid van het milieu door, maar spelen ook sociaal-economische factoren een rol. Naarmate meer doelen effectief op het terrein gerealiseerd worden of de zekerheid genieten gerealiseerd te worden, krimpt de omvang van de voorlopige zoekzone gradueel omdat het aandeel onder contract toeneemt. Samengevat, gegeven: Actueel habitattype op terrein (A) = deel onder contract (A C ) + deel niet onder contract (A NC ), dus A = A C + A NC o Momenteel worden enkel de evidenties als actueel onder contract beschouwd, dus A C = A E Uitbreiding/omvorming (U), dus actueel nog geen habitattype = deel onder contract (U C ) + deel niet onder contract (U NC ), dus U = U C + U NC Openstaand saldo (OS; conform ontwerp Instandhoudingsbesluit: instandhoudingsdoelen niet onder contract) = A NC + U NC Onder contract (C; i.e. oppervlakte waarvoor passend beheer is vastgesteld in goedgekeurde natuurbeheerplannen) = A C + U C Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 12

dan: Voorlopige zoekzone voor habitattype i in een deelgebied (ZZ i ; conform ontwerp Instandhoudingsbesluit) = factor * (A NC,i + U NC,i ) = factor * OS i met o factor = 1.5 indien som(os j ) > 100 ha o factor = 2 indien 5 < som(os j ) 100 ha o factor = 3 indien som(os j ) 5 ha o waarbij som(os j ) de som is van de openstaande saldi van habitattype i en alle habitattypen met ecologisch gelijkaardige standplaatsvereisten en responsen op ingrepen; in wat volgt werden habitattypen nog niet gegroepeerd, dus OS i = OS j Toetszone uit voortoets voor habitattype i in een deelgebied (ZZ V,i ; voor web-applicatie voortoets; doel van deze oefening) = A C,i + U C,i + factor * OS i De toetszone uit de voortoets, is ruimer dan de voorlopige zoekzone. Ook alles wat wel reeds contractueel bijdraagt aan de doelrealisatie wordt immers tot de af te toetsen zone gerekend. De doelstelling van de voortoets is immers om het effect van ingrepen op zowel de gerealiseerde (A C + U C ) als op de nog te realiseren doelen (factor * (A NC + U NC ) = ZZ) in te kunnen schatten. Momenteel gelden enkel de evidenties voor de actuele oppervlakte (zie hoger) als zijnde onder contract (A C = A E en U C = 0). Hieruit volgt dat: de toetszone uit de voortoets van habitattype i ZZ V,i = A E,i + factor * (A NC,i + U i ) voor elk deelgebied in deelgebieden waar nu een habitattype aanwezig is zonder dat er uitbreiding/omvorming is voorzien, er een voortoetszone voorzien wordt van factor * A NC,i, gesteld dat er uiteraard potentie aanwezig is de factor hier gebaseerd wordt op de doeloppervlakte (actueel + uitbreiding/omvorming) waarvoor nog geen contractuele verbintenis bestaan, dus factor =f(a NC + U) met o o o A NC,i gelijk aan de oppervlakte van habitattype i volgens de Habitatkaart zoals die in het kalibratiemodel gebruikt werd (raster), na aftrek van de evidenties (A E,i ), dus A NC,i = A i A E,i U i gelijk aan het verschil tussen de oppervlakte van habitattype i in enerzijds de Habitatkaart en anderzijds de eindkaart van het kalibratiemodel waarin alle doelen toegekend werden aan de SBZ. alles uiteraard opgesplitst per deelgebied Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 13

5. Algemeen referentiekader voor significantie-beoordeling Het kader voor de beoordeling van een effect is de lokale gunstige staat van instandhouding. Aan de gunstige staat van instandhouding zijn bij wijze van belangrijke indicator, grenswaarden gekoppeld voor de passende beoordeling. In de significantie beoordeling van een effect ten opzichte van de lokale staat van instandhouding, wordt nagegaan of de grenswaarden, die uitdrukking zijn van ecologische standplaatsvereisten, gerespecteerd worden. Bij een goede afweging moet, naast de KDW, naar een complex van factoren worden gekeken, o.a. : de instandhoudingsdoelstellingen voor de habitaten van de speciale beschermingszone; de locatie van de gevoelige habitattypen in de speciale beschermingszone; de ambities met betrekking tot de termijn van realisering van de IHD, zoals blijkt uit de managementplannen; de overige ecologische condities van de habitaten; het herstelbeheer in de zin van beheer, dat er op gericht is om tijdelijke ongunstige condities te mitigeren. Het algemeen referentiekader voor de significantiebeoordeling wordt als volgt uitgedrukt: Stand van zaken habitat in deelgebied van SBZ-H Onvoldoende oppervlakte onder beheer Voldoende oppervlakte onder beheer Lokaal gunstige staat bereikt Percelen beheer onder Lokaal staat* gunstige Lokaal staat* gunstige Lokaal staat* gunstige Situatie perceel TOETSZONE Voorlopige zoekzone Lokaal staat* gunstige Nvt Nvt Lokaal Actueel habitat staat* buiten voorlopige zoekzone gunstige Standstill Standstill** * Tenzij gunstige regionale staat reeds bereikt ** van zodra een gunstige staat van instandhouding op zowel of gebieds- als ook op biogeografisch niveau is bereikt, dient elke marginale afname geval per geval beoordeeld te worden op basis van het voorzorgsprincipe, zowel ten aanzien van de betrokken habitat types, als ook ten aanzien van de algemene beheerstrategie van het gebied en de implicaties voor het behoud van de integriteit van het gebied. Standstill bij gunstige lokale staat van instandhouding = grenswaarden gunstige staat. Standstill bij ongunstige lokale staat van instandhouding = status quo deelparameters, tenzij negatieve trend. Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 14

Verduidelijking van de tabel aan de hand van een voorbeeld Aanname in het voorbeeld is dat voor een bepaald habitat 100 hectare onder correct beheer dient te worden gebracht om op het niveau van een speciale beschermingszone tot een gunstige staat van instandhouding te komen. 1) Onvoldoende oppervlakte onder beheer Indien voor dit habitat slechts 60 hectare onder correct beheer is, dan dient een voorlopige zoekzone te worden gevrijwaard van 40 x 2 = 80 hectare groot. De passende beoordeling zal de invloed nagaan van de activiteit op: - de 60 hectare die correct wordt beheerd - de 80 hectare waarin naar de resterende 40 hectare wordt gezocht - en de habitatvlekken ( snippers ) die buiten de twee voorgaande categorieën vallen. Voor deze drie onderdelen van de toetszone is de passende beoordeling even streng: er wordt steeds getoetst aan de grenswaarden die bereikt moeten worden met het oog op de gunstige staat van instandhouding. Dit omdat het voor elk van de drie categorieën mogelijk is dat ze uiteindelijk nog nodig zullen blijken voor het bereiken van de gunstige staat van instandhouding. 2) Voldoende oppervlakte onder beheer Zodra de benodigde 100 hectare onder correct beheer is, is de voorlopige zoekzone volledig verdwenen. Bij de passende beoordeling wordt enkel voor deze 100 hectare nagegaan of er een significante impact is ten opzichte van de grenswaarden die gelden voor de gunstige staat van instandhouding. De habitatsnippers die daarbuiten nog voorkomen in de speciale beschermingszone, zijn in principe niet nodig voor het behalen van de lokaal gunstige staat van instandhouding. In de passende beoordeling wordt dan ook niet getoetst aan de grenswaarden. Aangezien de lokaal gunstige staat nog niet is bereikt, wordt wel vereist dat de snippers niet verder achteruit mogen gaan: het moet immers mogelijk blijven deze terug in te schakelen wanneer het onmogelijk blijkt om op de aangeduide 100 hectare de gunstige staat te bereiken. Concreet wil dit zeggen dat voor de milieuparameters die onder de grenswaarden zitten een standstill wordt gehanteerd. Tenzij zou blijken dat deze standstill op het niveau van de parameters niet volstaat om achteruitgang van de habitatvlek te voorkomen. In dat geval moeten strengere waarden gehanteerd worden, die de standstill op het niveau van de habitatvlek garanderen. 3) Lokaal gunstige staat van instandhouding bereikt Wanneer de 100 hectare in een lokaal gunstige staat van instandhouding zijn, hanteert de passende beoordeling ter hoogte van deze 100 hectare nog steeds de grenswaarde voor het nagaan van de significantie bij een passende beoordeling. Voor de habitatsnippers die buiten deze 100 hectare voorkomen, geldt ook in deze fase dat geen achteruitgang in de habitatsnippers kan worden getolereerd (standstill). 4) Regionaal gunstige staat van instandhouding bereikt Wanneer de regionaal gunstige staat van instandhouding bereikt is, mag de behaalde gunstige staat niet ongedaan gemaakt worden. Wanneer de impact zich ter hoogte van de habitatsnippers manifesteert, dient elke marginale afname geval per geval beoordeeld te worden op basis van het voorzorgsprincipe, zowel ten aanzien van de betrokken habitat types, als ook ten aanzien van de algemene beheerstrategie van het gebied en de implicaties voor het behoud van de integriteit van het gebied. Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 15

Het algemeen referentiekader toegepast op de beslisregels voor verzuring via lucht wordt als volgt uitgedrukt: Staat van instandhouding Tijdelijke impact Permanente impact Lokaal gunstige staat van instandhouding Actueel habitat Percelen onder beheer Actueel habitat buiten voorlopige zoekzone n.v.t. Totale verzurende depositie mag de grenswaarde van het habitat niet overschrijden. Lokaal gunstige staat van instandhouding Voorlopige zoekzone n.v.t. Totale verzurende depositie mag de grenswaarde van het habitat niet overschrijden. Geen permanente hypotheek op de doelen. Lokaal ongunstige staat van instandhouding indien reeds voldoende oppervlakte onder beheer Actueel habitat buiten voorlopige zoekzone n.v.t. Totale verzurende depositie mag niet toenemen (stand still), De betrouwbaarheid van de berekende overschrijdingen is bepaald door zowel onzekerheden in de kritische depositiewaarde als in de beschikbare data voor depositiemodellen. Verder wetenschappelijk onderzoek voor het optimaliseren van de kritische depositiewaarde, als voor depositiemodelleringen blijft noodzakelijk. Op basis van de vorderingen in het onderzoek wordt de praktische wegwijzer steeds geactualiseerd. Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 16

In volgend overzicht wordt het schema verduidelijkt: actueel habitat buiten voorlopige zoekzone onvoldoende oppervlakte onder beheer lokaal gunstige staat van instandhouding percelen onder beheer voorlopige zoekzone voldoende oppervlakte onder beheer lokaal gunstige staat van instandhouding standstill percelen onder beheer actueel habitat buiten voorlopige zoekzone percelen onder beheer lokaal gunstige staat bereikt standstill rest actueel habitat buiten voorlopige zoekzone Als de doelstellingen gelokaliseerd zijn via het proces van het managementplan Natura 2000 en verankerd zijn in bv. een beheerplan, geldt de gunstige staat van instandhouding als beoordelingskader. In het kader van de passende beoordeling wordt de gunstige staat van instandhouding beoordeeld ten opzichte van de grenswaarden behorend bij verzuring via lucht. Van zodra een gunstige staat van instandhouding op zowel of gebieds- als ook op biogeografisch niveau is bereikt, dient elke marginale afname of impact op een actueel habitat buiten een voorlopige zoekzone geval per geval beoordeeld te worden op basis van het voorzorgsprincipe, zowel ten aanzien van de betrokken habitattypen, als ook ten aanzien van de algemene beheerstrategie van het gebied en de implicaties voor het behoud van de integriteit van het gebied. Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 17

6. Hoe leggen we de link tussen ingreep en effect voor verzuring? Van voortoets naar passende beoordeling De voortoets (depositiescan) geeft aan wat de zone is waar een waarschijnlijkheid of risico op een betekenisvolle aantasting te verwachten is voor de effectgroep verzuring via lucht. Dit is een maximale contour, waarbij op zoek is gegaan naar de nul-effect afstand. In die deelgebieden van de speciale beschermingszones, waar de voedselarme wateren (habitattypen 3110 en 3130) voorkomen, of tot doel zijn gesteld of potentieel kunnen voorkomen, geldt de nul-contourlijn van 12,87 Zeq/ha*jaar (afgeleid van 0,18 kg N/ha*jaar). In de overige SBZ deelgebieden geldt de nulcontourlijn van 21 Zeq/ha*jaar (afgeleid van 0,30 kg N/ha*jaar). De afbakening van de zone met de maximale contour binnen de SBZ noemen we ook de toetszone. Indien er binnen de toetszone geen gevoelige (potentiële) habitaten of voorlopige zoekzones voorkomen, dan is geen passende beoordeling vereist. De depositiescan geeft dan groen licht. Op basis van de depositiescan kan er geoordeeld worden dat voor de voorliggende activiteit er geen betekenisvolle impact is op de instandhoudingsdoelstellingen voor de betreffende speciale beschermingszone. De toetszone wordt verder onderzocht alvorens over te stappen naar een passende beoordeling. Binnen deze zone van risico of waarschijnlijkheid op betekenisvolle aantasting, moet getracht worden om een verdere kwantificering door te voeren van de grootte van het effect. De toetszone uit de depositiescan wordt gehanteerd als maximale contour (pluim binnen de nulcontourlijn) waarbinnen de grootte van het effect verder verfijnd wordt. Via een lokale luchtmodellering kan deze contour effectief begroot worden, de depositiecontouren berekend en afgezet worden tegenover de kritische depositiewaarden per getroffen habitatvlek en voorlopige zoekzone Welke habitaten worden beschouwd? Binnen de ruimtelijk afgebakende contouren van verzurende depositie wordt nagegaan welke (potentiële) habitaten er voorkomen. Dit gebeurt door een onderzoek naar het voorkomen van: o De actuele voorkomende habitaten o De potentiele habitaten: de voorlopige zoekzone waarbinnen de doelen kunnen gelokaliseerd worden. o De gelokaliseerde doelen conform het managementplan Natura 2000,. In afwachting van managementplan 1.1 worden de voorlopige zoekzones gebruikt. De meest recent gepubliceerde versie van de Natura 2000 Habitatkaart, uitgave 2014 (INBO) en de kaart met voorlopige zoekzones worden digitaal ter beschikking gesteld via de AGIV-Downloadtoepassing van de website van Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen. Gebruikers die zelf over GIS software beschikken kunnen deze kaarten hier downloaden. Via Geopunt zijn de kaarten ook digitaal consulteerbaar. De voorlopige zoekzones vervallen van zodra de zoekzones van kracht worden, die in de richtkaart van de managementplannen staan opgenomen. Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 18

Afzetten tegen gevoeligheid en grenswaarde Binnen de toetszone wordt nagegaan welke (potentiële) habitaten/voorlopige zoekzones gevoelig zijn voor de ingreep. De gevoeligheid van een habitat of voorlopige zoekzone voor verzuring lucht kan gecontroleerd worden door gebruik te maken van de lijst van gevoelige habitaten voor verzuring, zoals opgenomen in de voortoets. Voor de gevoelige habitaten/voorlopige zoekzones worden de bijbehorende kritische lasten/kritische depositiewaarden opgezocht. Als grenswaarden worden op dit moment de kritische lasten gebruikt uit het Alterra rapport van Dobben en al. (2012), zoals verwerkt in de nota van het INBO (Hens, 2013). In bijlage 2 zijn de grenswaarden voor verzuring lucht te vinden. Voor de effectgroep verzuring via lucht wordt de grenswaarde uitgedrukt in een kritische last of depositiewaarde zuurequivalenten Zeq/ha*jaar. De kritische depositiewaarden zoals opgenomen in het rapport van F. T jollyn, et al. (INBO), 2009, Criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de NATURA 2000-habitattypen, worden niet meer gebruikt. Er wordt een overzicht gegeven van de kritische depositiewaarden en de beschouwde (potentiële) habitaten/voorlopige zoekzones binnen de toetszone. Dit overzicht moet in tabelvorm weergegeven worden. Berekenen van eigen depositie Binnen de toetszone (= pluim van de projectgebonden verzurende depositie binnen de SBZ) wordt nagegaan wat de bijdrage is van de eigen depositie in de kritische last voor elk (potentieel) habitattype. Indien er geen contouren berekend kunnen worden, dient een puntsgewijze berekening doorgevoerd te worden op basis van minimaal 5 berekende punten. De kwantificering van het effect kan gebeuren door het inzetten van een lokaal dispersiemodel. Het MERrichtlijnenboek lucht geeft aan welke methoden gehanteerd kunnen worden voor het bepalen van de emissies van een project of plan en het berekenen van het effect. Ook het MER-richtlijnenboek landbouwdieren geeft berekeningsmethoden weer. Bij het weergeven van de berekeningen/modelleringen in het rapport omtrent de passende beoordeling, is het van belang de aannames in de berekeningen/modelleringen duidelijk weer te geven. Het betreft onder meer de oplijsting van de emissiefactoren, de bronvermelding ervan en de reductiefactor bij milderende maatregelen. Aanvullend bij de algemene richtlijnen rond modelleringen in de MER-richtlijnenboeken lucht en landbouwdieren wordt voor het berekenen van stikstofdepositie voor een passende beoordeling rekening gehouden met volgende emissie-parameters: Ligging De XY coördinaten dienen zo nauwkeurig mogelijk opgegeven te worden. Het beste is (uiteraard) om met de werkelijke locaties van de schouwen, luchtuitlaatsystemen (vb. een luchtwasser) en ventilatieopeningen te werken. Dit geldt ook voor langere stallen. Indien de exacte posities van de verschillende luchtuitlaatsystemen/schouwen of ventilatieopeningen niet gekend zijn, dan dient het stalmiddelpunt opgegeven te worden. Schoorsteenhoogte Hier dient de hoogte van de uitlaat zo exact mogelijk ingegeven te worden. Dit geldt zowel voor de hoogte van schoorstenen, luchtuitlaatsystemen zoals luchtwassers als ventilatieopeningen. Praktische wegwijzer passende beoordeling effectgroep 4.1: verzuring via lucht 19