BVOR-certificeringssysteem voor verwerkers van invasieve exoten Voorwaarden en procedures Conceptversie
1. Inleiding Invasieve exoten zijn aan een opmars bezig in de Nederlandse groene ruimte. Deze planten worden invasief genoemd omdat ze explosief groeien en zich snel verspreiden; exoot omdat deze soorten oorspronkelijk niet in Nederland voorkwamen. Voorbeelden zijn de Japanse Duizendknoop, de Reuzenberenklauw en de Grote waternavel. Ook in andere Europese landen veroorzaakt de opmars van exoten steeds meer overlast. De Europese Unie heeft inmiddels een voorstel gedaan om schadelijke uitheemse soorten tegen te gaan. Deze Verordening, die waarschijnlijk in 2016 ingaat, stelt maatregelen voor om nieuwe invasieve exoten uit de EU te weren en de opmars te beheersen. Een van de factoren die ervoor zorgt dat invasieve exoten zo snel kunnen verspreiden is het feit dat deze planten in grote hoeveelheden zaden aanmaken die lang kiemkrachtig blijven. Zelfs wanneer exoten gemaaid zijn, blijft het zaad nog vaak actief waardoor deze kunnen uitgroeien tot nieuwe planten. De inheemse flora en fauna komen hierdoor onder druk te staan. Gecontroleerde verwerking van invasieve exoten is dus van groot belang. Het verwijderen en afvoeren van het plantmateriaal naar een composteerinrichting is een kosteneffectieve, bewezen methode om de risico s op verdere verspreiding te minimaliseren. Het composteerproces is een effectieve manier om dit plantmateriaal te verwijderen, door te zorgen voor afdoding van zaden tijdens het proces. Gemiddeld duurt het composteerproces tussen de twee en drie maanden, waarbij de temperatuur tussen de 55-70 graden Celsius ligt. Het hele proces zorgt ervoor dat het materiaal gehygiëniseerd is: vrij van kiemkrachtige (onkruid)zaden en andere ongewenste eigenschappen. De BVOR heeft een certificeringssysteem ontwikkeld voor partijen die invasieve exoten via gecontroleerde compostering onschadelijk maken en verwerken. Dit certificeringsschema stelt strenge eisen aan de inrichting en de bedrijfsvoering van het composteerproces, alsmede de acceptatie van invasieve exoten en kennis van verantwoordelijk personeel. Verwerkers waarvan middels een onafhankelijke audit is aangetoond dat zij aan de voorwaarden van het certificeringssysteem voldoen zijn gerechtigd het predicaat Erkende verwerker van invasieve exoten te voeren. Ontdoeners van invasieve exoten, of van groenafval waarin (mogelijk) invasieve exoten voorkomen, krijgen zekerheid dat hun materiaal op gecontroleerde wijze onschadelijk wordt gemaakt. Dit document detailleert de voorwaarden van het certificeringssysteem, de procedure tot certificering, en een aantal andere zaken. Hiervoor moeten zij aan een aantal voorwaarden voldoen, welke staan omschreven in paragraaf 2. In paragraaf 3 staat de procedure voor certificering, waarna paragraaf 4 ingaat op de financiële aspecten van het certificaat. In bijlage A staan de 5 meest voorkomende invasieve exoten beschreven, met daarin kenmerken en herkenningspunten voor de verschillende soorten. 2
2. Voorwaarden voor het voeren van het certificaat Deze paragraaf wordt in de eerste helft van 2015 nog gedetailleerder uitgewerkt, o.a. in overleg met het NVWA. Het kan zijn dat eisen nog veranderen dan wel worden toegevoegd. Aan het voeren van het certificaat voor verwerken van invasieve exoten zijn een aantal voorwaarden gesteld: a) Vergunde inrichting voor verwerking van organische reststromen Het BVOR-certificeringssysteem staat open voor partijen die een vergunde inrichting hebben voor de be- en verwerking van organische reststoffen. De certificering is gekoppeld aan deze inrichting. Door de verwerking van invasieve exoten te koppelen aan een vergunde inrichting, is gewaarborgd dat wordt gewerkt onder strenge milieucondities en controle van in- en uitgaande materialen en processen. Vergunde inrichtingen hebben een acceptatiereglement en registreren hun inputstromen, waardoor de traceerbaarheid gegarandeerd is. In het acceptatiereglement staat onder welke voorwaarden een inrichting materialen mag accepteren. Deze materialen zijn in de vergunning vastgelegd. Bij inname van invasieve exoten moet dit geregistreerd worden (zie bijlage B), zodat kan worden getoetst of deze stromen op een juiste manier zijn verwerkt. b) Eisen aan opslag Nog verder te detailleren: Tussenopslag is niet toegestaan vanwege besmettingsgevaar van het eigen terrein en de directe omgeving. Het materiaal moet direct in het composteerproces worden verwerkt. De composteerder moet voorkomen dat hij een besmettingshaard gaat worden. c) Gecontroleerde compostering Nog verder te detailleren: Het afdoden van de voortplantende delen van de plant gebeurt door het composteren volgens best practise. Dat betekent in het geval van verwerking van invasieve exoten het volgende: Het composteerproces moet gedurende 14 dagen een minimale temperatuur van 55 graden hebben. Deze thermofiele temperatuur zorgt voor afdoding van de plantendelen. Gedurende de eerste 3 dagen van 55 graden mag de composteerhoop niet worden omgezet. Tijdens deze dagen zijn de voortplantende delen namelijk nog niet onschadelijk gemaakt. Het composteerproces moet voldoende lucht en zuurstof hebben. De invasieve exoten moet nauwkeurig gemixt worden in de composteerhoop. Genoemde temperaturen moeten in een logboek worden bijgehouden. NB: Het is zeer belangrijk dat al het materiaal op temperatuur wordt gebracht. In de bedrijfsvoering moet zijn geborgd dat op die manier wordt gewerkt. Op de locatie zelf moet dit 3
aantoonbaar zijn door middel van bijvoorbeeld een stroomschema, een overzicht uit het managementsysteem of een andere, duidelijke procedure. d) Kennis van invasieve exoten Nog verder te detailleren: Het verantwoordelijk personeel moet aantoonbaar op de hoogte zijn van de verwerkingsmethoden van invasieve exoten en overige voorwaarden voor verwerking. Ook kennis van het invasieve exoten, dus het herkennen ervan, moet aanwezig zijn. Verantwoordelijk personeel dient verplicht deel te nemen aan de tenminste tweejaarlijks door de BVOR te organiseren cursus/training hiervoor. Deze eisen moeten in het kwaliteitssysteem zijn vastgelegd. 4
3. Procedure voor certificering Initiële certificering Wanneer een verwerker voor de eerste maal gecertificeerd wil worden, stuurt hij een verzoek naar het Verenigingsbureau van de BVOR. Dit verzoek moet aangeven voor welke locatie de certificering wordt beoogd. Daarnaast moet bij het verzoek de vigerende Omgevingsvergunning van de betreffende locatie zijn bijgesloten. Op basis van de verstrekte informatie beoordeelt de BVOR of daadwerkelijk sprake is van een verwerker als bedoeld in de voorwaarden voor het voeren van het certificaat (zie paragraaf 2). Bij een positieve beoordeling wordt de verwerker geaudit door een onafhankelijke, door de BVOR hiervoor aangewezen, partij. De BVOR geeft deze opdracht. Wanneer de audit positief is afgesloten is het certificaat geldig van 1 november 2015 t/m 31 december 2016. In principe vindt de audit plaats in de reguliere auditperiode, die loopt van juni - oktober. Wanneer een bedrijf zich buiten deze periode aanmeldt, kan deze op korte termijn worden geaudit wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden voor het certificaat. Wanneer bijvoorbeeld een bedrijf zich in het najaar aanmeldt en het certificaat voor het volgend kalenderjaar wil ontvangen, dan moet nog hetzelfde najaar worden geaudit. Continuering van certificering Houders van het certificaat ontvangen in het laatste kwartaal van het kalenderjaar een aanmeldingsformulier, waarin zij kunnen aangeven dat zij het certificaat ook in het daaropvolgend jaar willen continueren. Na aanmelding en betaling van de verschuldigde vergoeding (zie paragraaf 4) worden de verwerkers geaudit door een onafhankelijke, door de BVOR hiervoor aangewezen partij. De BVOR geeft deze opdracht. Wanneer de audit met voldoende resultaat is afgesloten, is de verwerker gerechtigd het daaropvolgende kalenderjaar het certificaat te voeren. Jaar X 4e kwartaal Aanmelding en verstrekking certificaat voor jaar X+1 Jaar X+1 2e en 3e kwartaal Audit. Bij positieve audit mag locatie gecertificeerd zijn in jaar X+2 Jaar X+1 4e kwartaal Aanmelding en verstrekking certificaat voor jaarx+2. 5
Audits Audits vinden jaarlijks plaats. Een certificaat kan nooit worden verleend zonder een voorafgaande audit. De auditor toetst bij de verwerker in hoofdlijn een aantal zaken (zie bijlage C): Nog verder te detailleren: 1. de praktijk van be-/verwerking van invasieve exoten (alleen wanneer dit materiaal ook daadwerkelijk aanwezig is, door visuele inspectie). In ieder geval voert de auditor een visuele inspectie van het terrein uit; 2. de registratie van aangevoerde invasieve exoten (zie bijlage B); 3. de procedure waarmee wordt geborgd dat invasieve exoten op locatie worden verwerkt conform de (te certificeren) verwerkingsmethoden, via een kwaliteitssysteem of anderszins (zie bijlage A); 4. Stroomschema composteerproces; 5. Logboek monitoring van periode, temperatuurverloop en handelingen; 6. de kennis van verantwoordelijk personeel om de betreffende invasieve exoten te herkennen, en/of de aanwezigheid van hulpmiddelen om deze te herkennen (fotomateriaal, posters, etc.). Daarnaast wordt de kennis van verantwoordelijk personeel omtrent de verwerkingsmethoden voor invasieve exoten nagegaan. De auditor neemt een kort interview af of gaat na of het verantwoordelijk personeel heeft deelgenomen aan de door de BVOR tweejaarlijks te verzorgen cursusmiddag (zie onder Planning ). De resultaten van de audits worden door de auditor jaarlijks aan de BVOR gerapporteerd. Wanneer een verwerker op deze punten voldoende scoort, is hij gerechtigd vanaf het daaropvolgende kalenderjaar het certificaat te voeren. In het register op www.bvor.nl/certificaten staat welke bedrijven een geldig certificaat voeren. Wanneer een verwerker op één of meer van deze punten onvoldoende scoort, wordt geen certificaat verleend voor het daaropvolgende kalenderjaar. Pas wanneer uit een her-audit blijkt dat eerder geconstateerde tekortkomingen naar tevredenheid van de auditor zijn opgelost, wordt het certificaat geldig voor het daaropvolgende kalenderjaar. N.B. Wanneer uit een audit tekortkomingen blijken, wordt (indien van toepassing) tevens het certificaat voor het lopende jaar opgeschort totdat een her-audit heeft aangetoond dat de tekortkomingen zijn verholpen. Wanneer de auditor structureel dat wil zeggen verschillende jaren achter elkaar tekortkomingen constateert, kan de verwerker verdere deelname aan het certificeringssysteem worden ontzegd. Planning Audits door de onafhankelijke derde partij(en) vinden elk jaar plaats in de periode mei - oktober. 6
Daarnaast beoogt de BVOR iedere twee jaar een cursusmiddag te organiseren voor gecertificeerde en in certificering geïnteresseerde bedrijven, waarbij achtergrondinformatie over de herkenning en verwerking van invasieve exoten wordt gedeeld en be-/verwerking in de praktijk wordt gedemonstreerd. Discussiepunt: wanneer de audit uitvoeren en hoe vaak? Publicatie van certificering Een actueel register met daarin de gecertificeerde verwerkers is te vinden op de BVOR-website (www.bvor.nl/certificering). Gecertificeerde verwerkers ontvangen eenmalig een hard copy van hun certificaat. 7
4. Overig Financiële aspecten Verwerkers die tevens het certificaat Erkende verwerker ziek bomenhout hebben, zijn vrijgesteld van een financiële bijdrage voor het certificaat Erkende verwerker invasieve exoten. Verwerkers die niet in het bezit zijn van het certificaat Erkende verwerker ziek bomenhout, maar wel in aanmerking willen komen voor het certificaat Erkende verwerker invasieve exoten, zijn aan de BVOR een jaarlijkse vergoeding verschuldigd. Deze vergoeding dekt de kosten van de audit en administratiekosten. De vergoeding moet voorafgaand aan de verlening van een nieuw certificaat zijn voldaan. De hoogte van de vergoeding wordt jaarlijks door de BVOR vastgesteld en meegedeeld bij verzending van het aanmeldingsformulier. Wanneer tijdens een audit zodanige onvolkomenheden worden geconstateerd dat een her-audit nodig is, worden de kosten hiervan separaat in rekening gebracht. Ook voor audits die buiten het seizoen moeten worden uitgevoerd (bijvoorbeeld omdat snelle certificatie voor het volgend seizoen gewenst is), worden de hiermee samenhangende extra kosten in rekening gebracht. Klankbordgroep Voor de regelmatige toetsing van het certificeringssysteem aan beleidsmatige en technologische ontwikkelingen, is de BVOR voornemens een klankbordgroep in te stellen in 2015. Hierin hebben specialisten zitting op het gebied invasieve exoten en de verwerking hiervan, alsmede enkele BVORleden. 8
Bijlage A Informatie verschillende invasieve exoten Deze bijlage is bedoeld als informatieve aanvulling op dit document en behandeld vijf verschillende invasieve exoten. Er kunnen geen rechten aan worden ontleend Japanse Duizendknoop Japanse duizendknoop is een sterk woekerend kruid. Zodra deze plant zich ergens heeft gevestigd en voldoende licht heeft, is deze zeer moeilijk weer weg te krijgen. De plant tast infrastructuur aan en overwoekert de groene ruimte. Japanse duizendknoop is een vaste plant, die een diepe wortel heeft. De stengel is hol en kan tot wel 3 meter hoog worden. De plant is te herkennen aan bladeren met een platte onderkant, zigzag takken en een paars/rood gespikkelde stengel. Tijdens het winterseizoen sterft de plant af, maar onder de grond blijven de wortelstokken doorgroeien. Wortelfragmenten en stengels kunnen namelijk al vanaf 0,7 gram uitgroeien tot een volwaardige plant, wanneer een knoop aanwezig is. Hierdoor is de plant zeer moeilijk te bestrijden. Japanse duizendknoop verdrukt inheemse planten en is daarom een bedreiging voor de biodiversiteit. Op internationaal niveau staat deze plant in de top 100 van de meest invasieve soorten. In Nederland zorgen de holle stengels van de plant voor aantasting van dijken, funderingen, infrastructuur en overwoekering van de groene ruimte. Uit onderzoek is gebleken dat de groei van wortelstokken van Japanse duizendknoop effectief stopt bij verhitting boven 55 C gedurende drie dagen. In Nederland is inmiddels ook praktijkervaring opgedaan met het verwerken van Japanse duizendknoop in composteringen. Reuzenbalsemien Reuzenbalsemien is een eenjarig, zeer explosief groeiend kruid, dat tot wel 2,5 meter hoog kan worden. Het wortelstelsel kan oevers van watergangen erosiegevoelig maken, ook omdat plant- en grassoorten die normaalgesproken voor stabiliteit van de oevers zorgen worden verdrukt. De Reuzenbalsemien heeft trompetvormige roze (soms witte) bloemen die bovenin de plant bloeien. De stengel is hol, heeft een groen tot rode kleur in het vroege voorjaar die rozerood kleurt in de zomer. Het blad is ellipsvormig met kartels en een roodachtige middennerf. De plant heeft een zeer sterk regeneratief vermogen, wat wil zeggen dat afgemaaide stengels opnieuw uitgroeien en weer tot bloei 9
komen. Verspreiding gebeurt vooral door het zaad: één plant kan 2500-4000 zaden produceren en deze tot zeven meter wegschieten. Ook kleinere planten produceren al bloemen en zaden. Daarbij heeft de plant een grote aantrekkingskracht op bestuivers (insecten), wat de soort zeer concurrentiekrachtig maakt ten opzichte van inheemse plantensoorten. Vanwege de explosieve groei overwoekert de plant oevers, waardoor deze onstabiel worden. Daardoor wordt ook de fauna die erin leeft verdrongen en verstikt. Reuzenberenklauw De Reuzenberenklauw groeit maximaal tot 4 meter hoog en bloeit in juni en juli. Vanwege de kiemkrachtige zaden is deze plant erg hardnekkig wanneer deze eenmaal ergens is gevestigd. De stengel scheidt agressief sap af wat ernstige brandblaren veroorzaakt. De Reuzenberenklauw is een snel verspreidende en snel groeiende plant. De stengel is roodpaars gevlekt en 5-10 cm dik. De plant heeft schermvormige witte bloemen. Sappen en brandharen van de plant veroorzaken irritatie van de huid. Eerst kunnen jeukende, rode blaasjes of vlekken op de huid ontstaan, die zich kunnen ontwikkelen tot grote blaren, die eruit zien als brandwonden. Bij beschadiging of kneuzing van de plant komt het sap, dat zich in de (blad)stengels bevindt, makkelijk vrij. Verspreiding van de Reuzenberenklauw gebeurt voornamelijk via de zaden. Een plant van de Reuzenberenklauw kan meer dan 80.000 zaad producerende bloemen hebben. Een enkele plant kan een invasie veroorzaken. Onderzoek heeft uitgewezen dat zaden tot 7 jaar kiemkrachtig zijn. Grote waternavel Grote waternavel is een waterplant die vanaf de oever het water ingroeit. De grootte van de plant kan zorgen voor het belemmeren van de doorstroming van watergangen waardoor de waterafvoer in gevaar komt. Grote waternavel heeft een rond, niervormig en 5-lobbig blad met 1 insnijding tot de bladsteel. Niet te verwarren met gewone waternavel, die ondiepe inkepingen heeft. De plant wortelt in de oeverzone. Er komen witgroene bloemen aan de plant die in een klein schermpje staan. Op het water vormen de planten drijvende matten, die tot wel 30 cm boven het wateroppervlak kunnen uitgroeien. 10
Verspreiding vindt plaats door het uitgroeien van afgebroken fragmenten plant tot een volwaardige plant. Ze kunnen al ontstaan uit 1 cm lange stengelfragmenten, maar alleen wanneer er een stengelknoop aanwezig is. De plant groeit enorm snel, vooral wanneer de temperatuur stijgt in de zomermaanden. Bij het bestrijden van grote waternavel moet de hele plant zo volledig mogelijk worden verwijderd. Dit gaat het best in het voorjaar als de planten nog klein zijn. Daarbij is het belangrijk om fragmentatie te voorkomen vanwege het weer kunnen terug groeien van de plant. Waterteunisbloem Waterteunisbloem vormt zoveel biomassa dat de doorstroming van watergangen wordt belemmerd. Waterteunisbloem is een zogenaamde overblijvende oeverplant. De soort wortelt in de oeverzone en vormt drijvende, dichte matten op het water. De bladvorm is variabel. Jonge planten hebben rozetachtige clusters met ronde blaadjes, terwijl bloeiende planten meer langwerpige tot ellips vormige bladeren hebben. Daarnaast heeft Waterteunisbloem twee typen wortels. Het ene type vormt wortels in de bodem, zodat de plant is verankerd. De andere wortels liggen op de stengels en zorgen voor de zuurstofopname. Bloemen zijn geel met 5 kroonbladeren. 11
Bijlage B Registratie van aan- en afgevoerd plantmateriaal invasieve exoten Nog nader te detailleren Van alle aan- en/of afgevoerde partijen plantmateriaal van invasieve exoten moet worden geregistreerd: a. de datum en tijdstip van aan- en/of afvoer; b. de naam en het adres van diegene van wie het materiaal afkomstig is respectievelijk de naam en het adres van diegene aan wie het materiaal is afgegeven; c. de getotaliseerde hoeveelheid in gewicht en volume, mits herkend (bijv. in aparte partij); d. de plaats waar en de wijze waarop het materiaal is afgegeven; e. bij aanvoer de wijze waarop het materiaal onschadelijk gemaakt wordt; 12
Bijlage C Checklist audit Nog nader te detailleren 13