Individueel werkplan 1. Spreek af hoe jullie zullen omgaan met het werkplan. a. Volgen jullie alle competenties op? b. Werken jullie met de eindtermen, leerplandoelen of overkoepelende omschrijvingen? Maken jullie gebruik van de Basiscompetenties Anderstalige Nieuwkomers (Steunpunt GOK), doelen zoals geformuleerd in Goochelen met woorden? 2. Baken de periodes af. 3. Spreek af welke competenties jullie in die periode willen opvolgen. 4. Spreek af hoe jullie zullen terugkoppelen naar elkaar.
VERBAAL-LINGUÏSTISCHE INTELLIGENTIE VAN. In eigen woorden weergeven waarover les/gebeurtenis/ervaring gaat Mening of gevoelens onder woorden brengen Vragen stellen Instructies of activerende boodschappen formuleren Vragen beantwoorden Schema aanvullen/opstellen Notities nemen Correspondentie ( mail, brief, )
Acties:
LOGISCH-MATHEMATISCHE INTELLIGENTIE VAN. Acties:
VISUEEL-RUIMTELIJKE INTELLIGENTIE VAN. Acties:
MUZIKAAL-RITMISCHE INTELLIGENTIE VAN. Acties:
FYSIEKE INTELLIGENTIE VAN. Acties:
NATURALISTISCHE INTELLIGENTIE VAN. Acties:
SOCIALE INTELLIGENTIE VAN. Het kind kan zich op een assertieve wijze voorstellen. Het kind kan in omgang met anderen respect en waardering opbrengen. Het kind kan zorg opbrengen voor iets of iemand anders. Het kind kan hulp vragen en zich laten helpen. Het kind kan bij groepstaken leiding geven en onder leiding van een ander kind meewerken. Het kind kan kritisch zijn en een eigen mening formuleren. Het kind kan zich weerbaar opstellen naar leeftijdgenoten en volwassenen toe door
signalen te geven die voor anderen begrijpelijk en aanvaardbaar zijn. Het kind kan zich discreet opstellen. Het kind kan ongelijk of onmacht toegeven, kritiek beluisteren en eruit leren. Het kind kan in functionele situaties een aantal verbale en nietverbale gespreksconventies naleven. Het kind kan samenwerken met anderen, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine.
Acties:
PERSOONLIJKE INTELLIGENTIE VAN. Het kind heeft een positief zelfwaardegevoel. Het kind heeft voeling met en zicht op wat het kan, wil, durft... (zelfbeeld). Het kind heeft voeling met / zicht op wat het wil of moet bereiken (doelgerichtheid). Het kind kan stappen plannen en uitvoeren om doelen te bereiken (zelfredzaamheid). Het kind leert bij door te reflecteren op wat (product) het hoe (proces) bereikt heeft
(kritische zin en zelfreflectie). Het kind concentreert zich op een taak en laat zich niet afleiden. (concentratie) Het kind werkt zorgvuldig en controleert op fouten (nauwkeurigheid). Het kind geeft niet gemakkelijk op, ook niet bij problemen of tegenslag (doorzetting).
Acties: Bronnen: Steunpunt GOK. Anderstalige Nieuwkomers Basisonderwijs. Competenties in kaart brengen. Eindtermen lager onderwijs: sociale vaardigheden, Nederlands. Ontwikkelingsdoelen kleuteronderwijs: Nederlands.