Admiraliteit Delfland Cursusboek MBL M1



Vergelijkbare documenten
Eisen. Buitenboordmotor. (versie 2012)

Inhoudsopgave hoofdstuk 10 Buitenboordmotor

BPR, geluidseinen, lichten 28 februari 2017

Begrippen en Definities. Ivar ONRUST

BPR. Algemene Bepalingen. Instructie CWO 3 BPR

Vaarbewijs 1. Verlichting

Dit boekje is van: ...

Elk vaartuig dat geschikt is als vervoersmiddel op het water. Een boot die door spierkracht wordt voortbewogen.

Examen CWO buitenboordmotor III

R W B Gl Gr. Dit examen bestaat uit 40 multiple choice vragen. Je bent geslaagd als je: 28 van de 40 vragen goed hebt

Admiraliteit Delfland Cursusboek MBL R

BINNENVAART POLITIE REGELEMENT (BPR)

Veilig varen. Welkom KBC Utrecht.

BPR. Dagtekens. Instructie ZI BPR

Theorieboekje CWO-Rb3

Les 5: Voorrangsregels Watersportvereniging Monnickendam

Kielboot zeilen - Basistheorie BPR in het kort. Inleiding

Commando's & Manoeuvres

Examen Maart De vrije zijde van een beperkt manoeuvreerbaar schip wordt overdag aangeduid met (CEVNI):

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 6 juni 2009

lichten en bruggen/sluizen 28 februari 2017

Commando's & Manoeuvres

Het ROEIEN en de vaarregels

Hoofdstuk 13. Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart van, naar en in de haven van Den Helder

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 13 maart 2010

Examen November 2007

1 In de figuur moet je aangeven welke termen/namen er bij de verschillende nummers horen. Welke combinatie is goed?

Basis gedragsregels & veiligheid sloeproeien

Deel 1 BPR volledige wetsteksten

1. Als een schip wordt opgelopen door een ander schip, waar moet je dan rekening mee houden?

Commando's & Manoeuvres

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 19 november 2011

1. Hieronder is een verkeerssituatie afgebeeld. Geen van beide schepen volgt stuurboordwal. Geef aan welk vaartuig voorrang heeft.

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 21 november 2009

Een aantal bepalingen uit het Binnenvaart Politie Reglement * welke voor roeiers van belang kunnen zijn.

Examen November 2005

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 22 november 2008

Admiraliteit No. 14 Zuidhollandse Stromen

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 14 maart 2009

Dit examen bestaat uit 35 multiple choice vragen. Je bent geslaagd als je: 25 van de 35 vragen goed hebt

Machtiging Bootleiding M1

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 16 november 2013

Examen Beperkt stuurbrevet

CWO-Buitenboordmotor III

DEEL 1 - VRAGEN 1-20

Inhoudsopgave hoofdstuk 9 Roeien

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 8 MAART 2008

Instructieboekje Roei-insigne

WWS Dameszeilen! Kort lesschema! Benamingen en begrippen!

Klein vaarbewijs. 6 e bijeenkomst

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 17 MEI 2008

Insigne Roeien CWO Roeien I II

R W B Gl Gr. Dit examen bestaat uit 40 multiple choice vragen. Je bent geslaagd als je: 28 van de 40 vragen goed hebt

Vaarbewijsopleidingen (VBO) PROEFEXAMEN WATERSPORT CERTIFICAAT

Digitale thuiscursus VB1(KVB1)

Examen CWO roeien III

borden en diversen 13 maart 2017

TOELICHTING OP DE THEORIE-EISEN Kielboot I, II en III

CWO. Jan van Galen Juniorwacht - 1 -

Dit boekje is van: ...

Admiraliteit Delfland Cursusboek MBL Z1

Reglementen. Ivar ONRUST

Borden en diversen 13 maart 2017

Theorieavond. URV Viking - 1 -

3. In onderstaande tekening is een verkeerssituatie afgebeeld. Geef aan welk vaartuig voorrang heeft.

VOORWOORD. Natuurlijk kun je het manoeuvreren en schipperen met een motorboot alleen goed in de vingers krijgen door te oefenen onder begeleiding.

Opmerking: Tenzij anders vermeld hebben de vragen betrekking op het APSB.

een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszijde vastgemaakt meevoert;

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 17 mei 2014

Zeil insigne kielboot 1. Termen Zeil standen Overstag Gijpen Stormrondje... 5 BPR Regels Goed zeemanschap...

Vaaropleiding kleine schepen MBL M2 CWO - MBII

Examen Maart 1999 BEPERKT STUURBREVET

Instructiemateriaal voor het diploma CWO Roeiboot 1/2 Met bijbehorend insigne roeien Wilhelminagroep Zeeverkenners

Hoofdstuk 9. Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart op de in beheer bij het Rijk zijnde vaarwegen en op andere met name genoemde vaarwegen

Opzet van de theoriecursus

Eis i en Roe o ie i n (versie 2012)

2. In onderstaande tekening is een verkeerssituatie afgebeeld.

Examen Maart Twee schepen naderen elkaar met tegengestelde koersen bij een engte. Bij gevaar voor aanvaring moet (CEVNI):

Opzet van de theoriecursus

2012 examen 3 Beperkt Stuurbrevet

Examen November 2003

Inhoudsopgave hoofdstuk 9 Roeien

H4 Lichten, seinen & termen

(Tekst geldend op: ) Deel I. Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen. Artikel Betekenis van enkele uitdrukkingen

VAARREGELS DE BELANGRIJKSTE

Samenvatting BPR KZV 2005/2006

Naam: Geboorte datum: Adres: Postcode: Datum: Instructeur/trise:

1. Schroef en roerwerking. 2

Het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement wordt als volgt gewijzigd:

Examen CWO kielboot II

Nieuws over onderwerpen in de examenvragen KVB1 en KVB2 bericht van de examencommissie

ROEI INSIGNE ACHTERGROND

Examen CWO roeien III

De oorspronkelijke nummering is gehandhaafd, waardoor vaak vast te stellen is waar een artikel of lid is weggelaten. PW.

Dit examen bestaat uit 35 multiple choice vragen. Je bent geslaagd als je: 25 van de 35 vragen goed hebt

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 2 maart 2013

CWO II Theorie. 1. Schiemanswerk. 2. Zeiltermen. Op deze pagina vind je de theorie van CWO II KB. Het is een aanvulling op de theorie CWO I.

ALGEMEEN EN BEPERKT STUURBREVET 5 mei 2012

Dit reglement is van toepassing op de Gemeenschappelijke Maas. Hieronder worden verstaan de tot de Maas behorende wateren:

Erratum Studiewijzer Klein Vaarbewijs 7e druk 2015

Transcriptie:

Admiraliteit Delfland Cursusboek MBL M1 Admiraliteit Delfland pag. 1 van 1

INHOUD 1 INLEIDING... 3 1.1 Cursusinformatie...3 1.2 Eisen...3 1.3 Het examen...3 1.4 Hulpmiddelen...4 1.5 Schip en uitrusting...4 2 PRAKTIJK... 5 2.1 Het schip vaarklaar maken en klaarmaken voor de nacht...5 2.2 Vaartechnieken: koersen varen, afstoppen, gaande houden, noodstop maken...5 2.3 Afvaren en aankomen bij hoger-, langs en lagerwal...6 2.4 Man-over-boord manoeuvre...7 2.5 Ankeren en anker op gaan...7 2.6 Bijzondere verrichtingen...9 2.7 Loskomen van aan de grond...9 2.8 Passeren van bruggen en/of sluizen...10 2.9 Aanvarings-/achtergrondspeiling...10 2.10 Toepassing reglementen...11 2.11 Langszij een varend schip komen en vastmaken...11 2.12 Slepen en gesleept worden...11 2.13 Een tocht in het donker...12 2.14 Eenvoudige reparaties aan de motor...12 3 THEORIE... 13 3.1 Terminologie...13 3.2 Veiligheids- en reddingsmiddelen...14 3.3 Handelen bij averij en aanvaring...14 3.4 Eenvoudige EHBO...14 3.5 Reglementen...14 3.6 Betonning en bebakening...34 3.7 Krachten op het schip en hun gevolgen...35 3.8 Jachtetiqette en vlagvoering...35 3.9 Weersinvloeden...36 3.10 Gebruik van almanak en waterkaart...38 Admiraliteit Delfland pag. 2 van 2

1 Inleiding 1.1 Cursusinformatie De MBL M1-cursus bestaat uit 1 cursusavond van 19.30 21.00 uur en een afsluitend theorie-examen eveneens van 19.30-21.00 uur. Gedurende de cursus wordt van dit cursusboek gebruik gemaakt. Het bestaat uit een beschrijving van de eisen waaraan je minimaal moet voldoen om het examen te kunnen halen. De cursus is bedoeld als een herhaling van de stof die je in je eigen groep leert. Binnen één cursusavond kan immers niet de complete theorie voor het MBL opgedaan worden. Aanvullende informatie en uitgebreidere beschrijvingen zijn onder andere te vinden in het Cursusboek Klein Vaarbewijs (zie paragraaf 1.4). 1.2 Eisen Om een Machtiging Boot Leiding (MBL) M1 te kunnen behalen, moet je aan de volgende voorwaarden voldoen: de eisen volgens CWO-diploma Buitenboordmotor III (Bb III); beschikken over voldoende theoretische en praktische kennis om met een schip met buitenboordmotor te varen op het thuiswater; handtekening van teamleider (schipper) of speltak-beoordelingsgemachtigde (BG) op aanmeldingsformulier waarmee aangegeven wordt dat je de verantwoordelijkheid voor schip en bemanning kan dragen. Het CWO-diploma Bb III wordt uitgereikt aan personen die blijk hebben gegeven de volgende onderdelen te beheersen en in staat zijn tot en met windkracht 4 Bft zelfstandig op meren en kanalen (vaarwater klasse 1 t/m 4) in een boot met buitenboordmotor te varen. Personen die dit diploma willen behalen, dienen 16 jaar of ouder te zijn. Echter, als de boot waarin gevaren wordt een lengte heeft van 7 meter of minder en niet harder kan varen dan 13 km/h (7 knopen) mag de leeftijd 12 jaar zijn. Het schip mag niet sneller kunnen varen dan 20 km/h en niet langer zijn dan 8 m. De buitenboordmotor moet, naast voor de voortstuwing, ook kunnen dienen om te sturen. 1.3 Het examen Het theorie-examen bestaat uit 45 multiple choice vragen, waarvan er 32 goed beantwoord moeten worden. Het theorie-examen is als volgt opgebouwd : Schip vaarklaar maken en klaarmaken voor de nacht Vaartechnieken Afvaren en aankomen aan hoger-, lager- en langswal Man-over-boord manoeuvre Ankeren en anker opgaan Loskomen van aan de grond Passeren van bruggen en/of sluizen Aanvarings- en achtergrondspeiling Langszij een varend schip komen en vastmaken Slepen en gesleept worden Eenvoudige reparaties aan de motor Terminologie Veiligheids- en reddingsmiddelen Handelen bij averij Eenvoudige EHBO Reglementen Betonning en bebakening Krachten op het schip en hun gevolgen Jachtetiquette en vlagvoering Weersinvloeden Gebruik van almanak en waterkaart 25 vragen Admiraliteit Delfland pag. 3 van 3

Het praktijkexamen moet binnen 18 maanden na het behalen van het theorie-examen afgelegd worden. 1.4 Hulpmiddelen Deze handleiding is gebaseerd op : Nautisch Technische Richtlijnen 1999 (NTR 99), Landelijk Nautisch Technische Commissie (LNTC) Scouting Nederland. CWO Buitenboordmotor I/II eisen, april 1999, KNWV. eisen, april 1999, KNWV. Cursusboek Klein Vaarbewijs 1 en 2, 1997, ANWB, ISBN 90-18-00877-X. 1.5 Schip en uitrusting Het schip moet schoon en goed onderhouden zijn. Motor en motorophanging dienen in goede staat te verkeren. Het schip moet voorzien zijn van de volgende inventaris: één voor- en achterlandvast één spring van tenminste tweemaal de bootlengte twee stootwillen met voldoende lijn dweil, spons, puts een deugdelijk anker met voldoende lijn een ankerbol ( alleen bij een boot groter dan 7m.) een scheepshoorn een eenvoudige verbandtrommel per opvarende een goed drijfhulpmiddel (zwemvest) gereedschap en reserve-onderdelen (breekpen) minstens één roeiriem navigatieverlichting reddingboei, reddingvesten, brandblusapparaten. op overdekte schepen dient het BPR aanwezig te zijn. Admiraliteit Delfland pag. 4 van 4

2 Praktijk 2.1 Het schip vaarklaar maken en klaarmaken voor de nacht. Schip vaarklaar maken Controle op lek- en regenwater. Inventaris controleren. Verlichting controleren. Motor op de juiste manier aanbrengen Goed gebruik maken van slangen. Op de juiste manier brandstof vullen (indien mogelijk aan wal) en voorzorgen treffen tegen morsen (gemorste brandstof opruimen met een absorptiedoekje), reserve brandstof op een juiste manier stouwen. Op de juiste manier ontluchten en ventileren. Indien van toepassing controle motorolie. Motor trimmen. Mengverhouding benzine kennen. Losse benzinetank op de juiste wijze aansluiten en ervoor zorgen dat de nippels goed in elkaar zitten en er bij het knijpen van de bal geen lekkage is : zorgen voor ontluchten en ventileren. Motor en eventueel roer borgen. Zorgen dat schroefbladen het roer niet kunnen raken. De motor aan de buitenkant controleren op beschadiging aan de schroef en olielekkage. Weten hoe de motor omhoog te kantelen. De motor op de juiste manier kunnen starten met goed gebruik van gas en choke, schakelen en stoppen, één en ander volgens instructieboek fabrikant. De motor stationair laten draaien en controleren op overmatig trillen. Eveneens controleren op het uitlaten van koelwater. De werking kennen en kunnen verklaren van de motor, met het benoemen van de onderdelen. Schip klaarmaken voor de nacht Eventueel schip schoon en droog maken en opruimen. Motor loskoppelen van de benzinetank. Dekzeil bevestigen. 2.2 Vaartechnieken: koersen varen, afstoppen, gaande houden, noodstop maken Algemeen Onder alle omstandigheden veilig en verantwoord kunnen varen. Zowel bij dag als bij nacht, weten te handelen bij zware golfslag, voor- en achter inkomend met inzicht voor het juiste toerental van de motor (doldraaien). Een tevoren uitgezette koers navigeren. Een bocht goed varen. Op de juiste wijze kunnen oplopen, voorbijlopen, snelheid schatten, afstanden peilen en geluidsseinen geven. Bekend zijn met en begrip hebben voor de (beperkte) manoeuvreerbaarheid van zeil- en andere vaartuigen. Besef hebben van de problemen van de grote scheepvaart. Daarbij moeten de volgende begrippen bekend zijn: dode hoek, windvang in ongeladen toestand, zuiging en de benodigde manoeuvreerruimte. Gestrekte koers varen Een rechte koers varen over minimaal 200 meter, daarbij rekening houdend met de schroefwerking (wieleffect). Met zijwind zodanig opsturen dat er toch een rechte koers wordt gevaren. Afstoppen Het schip door motorvermogen te minderen, afstoppen. Gaande houden Het schip in de wind en/of stroom op dezelfde plaats gaande houden. Daarbij ervoor zorgen dat de boeg niet wegdraait. Admiraliteit Delfland pag. 5 van 5

Noodstop maken Een noodstop maken door gas terug te nemen en de motor om te draaien en weer gas te geven, of door gas terug te nemen en de motor in de achteruit te zetten en weer gas te geven. Daarbij ervoor zorgen dat het schip door haar schroefwerking niet dwars valt. 2.3 Afvaren en aankomen bij hoger-, langs en lagerwal Algemeen Zowel voor- als achteruit kunnen : aanleggen en afvaren bij een steiger; aanleggen en afvaren aan hogerwal; aanleggen en afvaren aan langswal; aanleggen en afvaren aan lagerwal; aanleggen en afvaren op een boei en op een paal. Let op het feit dat het schip niet meer stuurt als de motor in de vrijstand staat. Beleggen op bolder of kikker. Afvaren Afvaartplan maken. Manoeuvre aanpassen aan scheepvaart, windrichting en aanlegplaats. Hogerwal Kop van het schip in de gewenste vaarrichting brengen door middel van de wind, (zo nodig) afduwen, achtertros los en varen. Langswal Komt de wind van voren dan de achterspring laten staan, achteruit slaan, de kop van het schip vrij manoeuvreren van de wal en afvaren. Bij wind van achteren de voorspring laten staan, vooruit slaan, het achterschip wegdraaien van de wal en achteruit varen. Lagerwal Op voor- of achterspring afvaren, afhankelijk van de sterkte van de wind. Ondiepe wal Achterschip van de wal duwen, motor starten en achteruit varen. Aankomen Voorbereidingen treffen: aankomstplan, trossen, springen, stootkussens. Manoeuvre aanpassen aan scheepvaart en windrichting. Hogerwal Onder een hoek (de grootte hangt af van het schip) aankomen op voorspring en achterschip bij de wal brengen. voorspring Langswal Tegen de wind aankomen op voortros of voorspring. Voor de wind aankomen op achtertros. Lagerwal Evenwijdig gaan liggen aan de plaats waar je wil aankomen. Met behulp van de wind schip laten verlijeren naar de lage wal. Als de wind wat schuin op de wal staat eerst de landvast vastmaken waar de wind vandaan komt. Admiraliteit Delfland pag. 6 van 6

Ondiepe wal Daarbij op tijd de motor optillen. 2.4 Man-over-boord manoeuvre Bij man-over-boord moeten we zo snel mogelijk achtereenvolgens de volgende acties ondernemen: 1 Zorg dat de drenkeling niet in aanraking komt met de draaiende schroef. Het spreekt voor zich dat degene die het roer bedient de drenkeling in dat geval overboord moet hebben zien gaan. Ziet de roerganger het niet, dan ligt de drenkeling bij vaartlopend schip al achter het schip voordat de roerganger actie kan nemen. De roerganger draait dan onmiddellijk het roer of de motor naar de kant waar de drenkeling over boord is gegaan, zodat het achterschip van hem afdraait. Tegelijkertijd roept degene die de drenkeling heeft zien vallen 'man overboord' om de overige opvarenden te alarmeren. 2. Roep de drenkeling toe dat hij moet blijven drijven! en werp hem/haar een reddingboei toe, bij voorkeur bovenwinds. Denk er om, niet op zijn of haar hoofd! Laat een opvarende blijven wijzen in de richting van de drenkeling-, zeker op golvend water is dit belangrijk. 3. Draai vervolgens voor de wind weg en nader de drenkeling tegen de wind in. 4. De drenkeling wordt binnenboord gehaald aan die kant waar de beste communicatie is met de stuurman. Was de drenkeling de enige mede-opvarende, bedenk dan dat onder geen beding het roer verlaten mag worden voordat het schip vlakbij de drenkeling is. Tracht zo snel mogelijk verbinding met de drenkeling te krijgen, door bijvoorbeeld het toewerpen van een lijn. Verbinding met het schip kan van levensbelang zijn-, ook een goed zwemmer kan in paniek raken als de nat geworden kleding een ernstige belemmering vormt om te zwemmen en/of drijvende te blijven. Er is geen verschil tussen de manoeuvre 'man overboord' op stilstaand water of op stromend water, omdat zowel het schip als de drenkeling zich op gelijke wijze verplaatsen over de bodem. 2.5 Ankeren en anker op gaan Een ankermanoeuvre uitvoeren. Veilige ankerplaats zoeken Vereiste verlichting, vereiste ankerbol(len). Voorkomen dat het anker onklaar raakt. Anker uitbrengen van voorschip, achterschip. Anker voldoende van gewicht Zorgen dat er voldoende lijn wordt gestoken zodat het anker zich kan ingraven. Bij het over boord zetten van het anker moet het schip langzaam deinzen, peilingen. Anker op gaan, motor stand-by, anker opbergen, anker klaren. Commando's. Ankeren met (kleine) sleep. Admiraliteit Delfland pag. 7 van 7

Ankeren op stilstaand water. We naderen de ankerplaats met weinig vaart tegen de wind in. Wanneer we op een lijn ankeren hebben we deze lijn netjes achter de hand in bochten opgeschoten, zodat we zeker zijn dat straks bij het uitvieren van de ankerlijn deze niet in de knoop raakt. Op de ankerplaats aangekomen halen we de vaart uit het schip en zodra het schip begint te deinzen (achteruitgaat), laten we het anker vallen en steken daarbij niet meer ketting of lijn dan de waterdiepte. Zolang het anker de bodem nog niet heeft bereikt, hangt de tros of ketting loodrecht naar beneden. Zodra het anker de bodem raakt, zien we de lijn of ketting schuin weglopen. We laten nu het schip langzaam achteruitgaan, hetzij op de wind, hetzij door een klapje achteruit te geven op de motor. We vieren nu lijn of ketting langzaam bij tot de gewenste lengte en zetten deze vast. Zodra we zien, dat de kracht op de lijn of ketting vermindert (er komt een bocht in) nemen we aan dat het anker houdt. Ankerbol bijzetten. In het zicht van de wal nemen we een 'ankerpeiling'. Dit doen we door twee vaste punten op de wal te peilen. Verandert de peiling van deze twee punten niet, dan is dit het 'bewijs' dat het anker houdt. Op gezette tijden controleren we de peilingen nog eens. Veranderen deze niet, dus blijft struik of boom in één lijn met respectievelijk boom en kerktoren, dan zijn we zeker dat het anker houdt. Ankeren op stromend water. We naderen de ankerplaats weer met weinig vaart met de kop van het schip tegen de stroom in. Op de ankerplaats aangekomen halen we de vaart weer uit het schip. Zodra we ten opzichte van de grond achteruitlopen (dit kunnen we zien aan de vaste wal), laten we het anker vallen en volgen de procedure zoals hiervoor beschreven bij stilstaand water. Wanneer we ten anker gaan op stromend water waarin de stroomrichting niet constant in dezelfde richting stroomt (bijvoorbeeld op water dat onder invloed van de getijbeweging staat), dan is er bij het veranderen van de stroomrichting een grote ruimte nodig om te zwaaien. Wanneer deze ruimte niet beschikbaar is, gaan we 'vertuid' ten anker. We ankeren dan op twee ankers op de volgende wijze: we gaan normaal tegenstrooms ten anker, vervolgens laten we ons tweemaal zover als normaal terugzakken, dan laten we het tweede anker vallen en gaan met behulp van motorkracht terug naar het midden tussen de twee ankers. Beide ankertrossen beleggen we dan weer op het voorschip. Bij deze manoeuvre liggen we achter het bovenstroomse anker. Bij stroomkentering gaat het schip op de wind tussen de twee ankers liggen. Zodra de stroomrichting gedraaid is, zal het schip achter het tweede uitgebrachte anker gaan liggen. Gieren Giert het schip door sterke wind, dan kan een tweede anker helpen. De lijnen of kettingen van beide ankers moeten dan een hoek van 20' tot 45' met elkaar maken. Beide ankerlijnen zijn niet even lang. Soms helpt het ook als we een tros vanaf het achterschip op de ankerketting of lijn zetten, de tros strak beleggen op het achterschip en daarna de ankerlijn of ketting een paar meter verder vieren. Een methode die eveneens veel toegepast wordt, is ankeren met één anker over de voorsteven en één over de achtersteven. We komen dan eerst op de normale manier ten anker, vervolgens steken we tweemaal de gewenste lengte aan ketting of lijn, laten daarna het tweede anker bij de achtersteven vallen, vervolgens halen we de voorankerlijn of ketting weer door tot de gewenste lengte, ondertussen de achterankerlijn langzaam bijvierende. Deze achterankerlijn beleggen we dan op het achterschip. Onklaar anker We hebben gezien dat we het anker eerst tot op de bodem laten vallen en vervolgens langzaam bijvieren; dit doen we om een onklaar anker te voorkomen. Een anker verliest zijn werking, wanneer een lus van tros of ketting om een van beide handen grijpt. De tros of ketting trekt dan in de verkeerde richting, waardoor het anker zich niet ingraaft of juist uit de bodem wordt getrokken. Zo'n anker heet dan 'onklaar'. Krabbend anker We spreken van krabbend anker wanneer het anker niet houdt en over de grond sleept. Het anker kan krabben wanneer bij het ten anker komen niet voldoende ketting of lijn is gestoken of wanneer de ankergrond ongeschikt is. Wanneer de ankergrond bijvoorbeeld uit modder bestaat, is er geen houden aan. Wanneer men concludeert dat het anker krabt, dan kan men proberen dit op te heffen door meer lijn of ketting te steken, of een tweede anker uit te brengen. Helpt dit niet, dan ankerop gaan en het op een andere plaats proberen. Admiraliteit Delfland pag. 8 van 8

Bij verschillende manoeuvres maken we echter wel gebruik van een krabbend anker. We laten het anker dan 'aan de grond' vallen, dus zoveel ketting of lijn steken dat het anker op de grond staat. Het anker houdt dan dus niet, maar zal bij voor- of achteruitslaan over de grond slepen. Bij achteruitvaren kunnen we van een krabbend anker gebruik maken-, we hebben gezien dat achteruitvaren met de kop op de wind niet mogelijk is. Met behulp van een krabbend anker zal dit, als regel, wel lukken. Op de plaats ronddraaien met krabbend anker: met het roer aan boord en de schroef op langzaam vooruit, draaien we praktisch op de plaats rond. Op een schip, uitgerust met een ankerketting, zal men zich wel tweemaal bedenken om op krabbend anker rond te zwaaien. Verfschade is hier onherroepelijk het gevolg van. Vanzelfsprekend kan deze manoeuvre met een reserve-anker met lijn wel worden uitgevoerd. Ankeren in de laag Dit is loodrecht op de wal geankerd liggen met achtertrossen naar de wal, vaak tussen andere schepen. Eerst zwaaien op krabbend anker, vervolgens met krabbend anker achteruit de ligplaats in en als het anker op de goede plaats ligt, de ankertros/ketting steken tot we achteruit trossen aan de wal kunnen geven. Tenslotte alles stijf zetten. Als er een harde wind recht in de ligplaats waait, kan men zich met krabbend anker in die ligplaats laten zakken, terwijl men toch volkomen manoeuvreerbaar blijft (na het meren het anker niet vergeten in te halen). We kunnen in beide gevallen ook de ankerlijn naar het achter~ schip overbrengen zodat we vooruitvarende tussen de schepen of in het ligvak aankomen. Uit het voorgaande verhaal zal duidelijk zijn, dat het belangrijk is te weten hoeveel water er precies op de ankerplaats staat, dit om weer te weten hoeveel ketting of lijn er gestoken moet worden. Door middel van een dieptemeter of, bij ontbreken daarvan, een handlood of slaggaard kunnen we de waterdiepte bepalen. Ankerop gaan We zorgen dat de motor gebruiksklaar is en halen de ankerlijn in. We moeten daartoe het schip naar het anker toe trekken" met een klein klapje vooruit zal dit gemakkelijker gaan. Als de ankerlijn/ketting "recht op en neer" staat (dit is loodrecht) moet het anker uit de grond gebroken worden. Lukt het niet op deze manier het anker uit te breken, dan kunnen we met langzaam vooruit proberen het anker over de kop te trekken. Pas op voor het breken van de lijn. Wanneer we een ankerboei gebruiken, dan zal het mogelijk zijn het anker uit de grond te breken met behulp van de boeireep (ook wel neuring genoemd). Een tweede voordeel van een ankerboei is, dat deze de plaats van het anker markeert; dit is veilig voor de overige scheepvaart en mocht de ankerlijn, door een of andere oorzaak, breken dan kan men het anker altijd terugvinden. 2.6 Bijzondere verrichtingen Achteruit kunnen manoeuvreren in een box of tussen twee obstakels door. Zowel voor- als achteruit een acht en een slalom om een aantal boeien varen d.m.v. behendig manoeuvreren. 2.7 Loskomen van aan de grond Bij aan de grond lopen weer loskomen door het gewicht van de opvarenden te verplaatsen. Het juiste gebruik van de motor kennen. Weten wanneer assistentie gevraagd moet worden. Het is geen zeldzaamheid dat een vaartuig onvrijwillig aan de grond loopt, bijvoorbeeld door te dicht onder de wal varen of door te ver van de betonning, die het veilig vaarwater aangeeft, te zijn gekomen. Varen we op ondiep water en zijn we plaatselijk niet bekend, dan is het aan te bevelen de diepte van het water constant te peilen met bijvoorbeeld dieptemeter, slaggaard of handlood. Wat moeten we doen om zo snel mogelijk weer op dieper vaarwater te komen en om schade te voorkomen? 1. De richting waar we vandaan kwamen vaststellen. Immers waar het vaartuig vandaan kwam, was voldoende water aanwezig. Opgelet: tijdens het aan de grond lopen is de kans niet uitgesloten dat het vaartuig uit de oorspronkelijke koers loopt. 2. Als de motor bijstaat, deze onmiddellijk stoppen om schade aan de schroef te voorkomen Admiraliteit Delfland pag. 9 van 9

3. Als we niet direct met behulp van de motor kunnen loskomen, moeten we zo spoedig mogelijk een anker uitbrengen in de richting waarin we het schip vlot willen brengen. Beschikt men over een bijboot, dan is dit een eenvoudige zaak. Zo niet, dan moet iemand te water om het anker zo ver mogelijk weg te brengen. 4. Met vaarboom, slaggaard, handlood of pikhaak de diepte rondom het schip vaststellen. 5. Staat er nog voldoende water bij de schroef dan proberen door achteruitslaan en/of trekken aan de lijn van het uitgebrachte anker, vrij te komen 6. Lukt het in eerste instantie niet op deze manier vrij te komen, dan trachten het schip los te wrikken door het achterschip beurtelings naar stuurboord en bakboord te drukken. Dit wrikken kan geschieden met behulp van een vaarboom of door mankracht te water. Ook kan men trachten met de rug(gen) onder de voorsteven het schip achterwaarts weg te drukken. Zijn al deze pogingen zonder resultaat, dan zal men sleepboothulp moeten inroepen. 2.8 Passeren van bruggen en/of sluizen Bruggen Bij een brug waar je niet onderdoor kunt (of mag) geef je eventueel een geluidsein. Veel bruggen gaan op van te voren bepaalde tijden voor de watersport open. Je mag bij zo'n brug geen geluidsein geven. Je legt aan aan de zijkant van het vaarwater, het liefste aan stuurboordwal, maar bakboordwal mag ook als het daar beter aanlegen en afmeren is. Nu moet je rustig afwachten totdat je door de brug mag en kan. Dit wordt met lichten aangegeven. (de lichten vindt je verderop in dit boek). Zodra de lichten aangeven dat je door de brug mag moet je dit vlot doen. Niet overhaast want het moet wel veilig blijven. Vaak liggen er meer schepen te wachten, je gaat dan op volgorde van aankomst door de brug. Sluizen Bij een sluis werkt het eigenlijk hetzelfde als bij de brug. Alleen doe je het in twee keer. Als je de sluis mag invaren doe je dit weer vlot en veilig. Je vaart zo ver mogelijk door naar voren als mogelijk is. Kijk wel even of de deuren naar buiten of naar binnen opengaan. Gaan ze naar binnen open dan moet je daarvoor ruimte laten. Vaak staat er een streep of een bord op de sluiswand tot waar je door mag varen. Leg de boot vast met lijnen aan de wal. Deze lijnen niet vastbinden maar in je hand houden. Als het water zakt en je hebt de lijnen vastgebonden gaat je vlet tegen de muur aanhangen. De knoop die je gelegd hebt krijg je er nooit meer uit. Denk eraan dat het water in de sluis kan gaan stromen. Blijf dus goed opletten. Als de deuren open zijn wacht je op de juiste lichten. Daarna vaar je veilig en snel de sluis uit. Blijf op de andere boten letten. Die varen dichtbij. 2.9 Aanvarings-/achtergrondspeiling Je moet kunnen vaststellen of er gevaar voor een aanvaring zal ontstaan bij kruisende koersen door over het andere schip een peiling te nemen op de achtergrond (zie linker figuur). Als de andere boot op 1 lijn blijft met het voorwerp op de achtergrond dreigt er een aanvaring. Op open water is er geen achtergrond. Neem dan een aanvaringspeiling die ook wel boordpeiling wordt genoemd (zie rechter figuur) door vanaf je lelievlet in een vaste richting te kijken. Als de andere boot in die richting te zien is en blijft, dreigt er een aanvaring. Figuur 2 Achtergrondspeiling Figuur 1 Aanvaringspeiling Admiraliteit Delfland pag. 10 van 10

2.10 Toepassing reglementen Je moet de uitwijkregels voor het eigen vaargebied kunnen toepassen. Een uitwijkmanoeuvre moet je tijdig inzetten. De bemanning mag wwarschuwen voor andere scheepvaart. 2.11 Langszij een varend schip komen en vastmaken Langszij van een varend schip komen door eerst dezelfde snelheid te gaan varen en dan naar het schip toe te sturen, waarbij gelet moet worden op de zuiging en die op de juiste wijze opvangen. Een tweede man aan boord kan dan een lijn overbrengen. De voortros beleggen, vervolgens een achterspring en daarna de achtertros uitbrengen. Zuiging Een schip dat in het water ligt verplaatst water. Immers, waar het ondergedompelde deel van het schip zich bevindt, kan geen water zijn. De hoeveelheid water die door dit ondergedompelde deel van het schip wordt verdrongen, noemen we waterverplaatsing. Deze waterverplaatsing is gelijk aan het totale gewicht van het schip. Een schip dat vaart loopt, moet steeds water verdringen. Omdat water zich niet laat samenpersen zal voor het schip een berg water ontstaan.waar het schip geweest is, ontstaat vlak achter de achtersteven een kuil; immers, waar eerst het schip was is even later niets. De berg en de kuil die per tijdseenheid ontstaan, zijn even groot van inhoud. Het water gaat nu stromen van de berg naar de kuil. Bij een vaartlopend schip ontstaat daardoor een constante stroom van voor naar achter, die tegengesteld is aan de vaarrichting van het schip. Deze stroom noemen we de retourstroom of negatieve stroom. De retourstroom loopt langs de boorden en de bodem van het schip naar achteren. Hoe sneller het schip vaart, des te sneller stroomt de retourstroom. In ruim vaarwater zal de snelheid van de retourstroom kleiner zijn dan in een nauw en ondiep vaarwater. In een nauw vaarwater moet dezelfde hoeveelheid water door een beperkte ruimte in dezelfde tijd als in ruim water van voor naar achteren stromen. Is het vaarwater zo smal en ondiep en de snelheid van het schip zo groot, dat de berg de kuil niet kan vullen, dan ontstaat een volgstroom. Niet alleen het water van de berg stroomt naar de kuil, maar ook het water dat zich wat verder achter het schip bevindt gaat naar de kuil stromen-, bovendien zal de retourstroom onder het schip, doordat het ondiep is, moeilijker doorstromen. Gevolg van een en ander is: de druk op het roer vermindert, het schip gaat slecht naar het roer luisteren en kan zelfs onbestuurbaar worden. Wanneer we, varende in nauw en ondiep water, constateren dat het schip slecht naar het roer luistert dan in eerste instantie: vaart minderen. Een vaartuig dat door het midden van een kanaal vaart (in de aslijn) zal de te verplaatsen hoeveelheid water in twee gelijke helften verdelen. Dit water stroomt als retourstroom aan beide zijden van het schip naar achteren (het onder het schip doorstromende water laten we buiten beschouwing). Aan beide zijden is evenveel ruimte, de snelheid van de retourstroom is dan ook aan beide zijden even groot. Het gevolg is, dat het water aan beide zijden van het schip evenveel daalt. Er zal dan ook geen verschil in zijdelingse druk optreden: het schip blijft goed bestuurbaar. Bij het langszij gaan komen van een (groter) schip heb je te maken met deze stromen. Het gedrag van je eigen boot wordt er door beïnvloedt. 2.12 Slepen en gesleept worden Een sleeplijn op de juiste wijze overbrengen of aannemen en bevestigen. Verschillende sleepwijzen kunnen toepassen, zoals op één sleeptros, twee gekruiste trossen en langszij. dubbel; voor- en nadelen: op korte of lange draad, kruisdraad. Bij een rubberboot weten dat vooruit slepen zeer moeilijk is. Goede sleeplijn; Bevestigen sleepdraad, welke steek; Opgooien sleeplijn, sleeplijn oppikken, langszij komen; Verantwoording; Lengte sleep, bochtenwerk, afstoppen, vastmaken in sluizen; Aanleggen aan hogerwal, langswal en lagerwal met een sleep. Dagtekens, juiste snelheid. Admiraliteit Delfland pag. 11 van 11

Sleep een vaartuig bij voorkeur op een nylon tros. In dit nylon zit een flinke rek en het slepen kan daardoor soepel verlopen. Als je geen middenbolder hebt bevestig dan de sleeptros op een spruit die op de stuurboord- en bakboordbolder is belegd. Dit bevordert het sturen van het slepende vaartuig. De schipper van het slepende vaartuig is verantwoordelijk voor de hele sleep. Is de verbinding tot stand gebracht, zet dan langzaam vaart om rukken tijdens het aanzetten te voorkomen. Veel zeiljachten zijn uitgerust met kikkers in plaats van bolders. Deze kikkers zijn in de regel niet geschikt om er veel sleepkracht op uit te oefenen. Bevestig in zo'n geval de sleeptros aan de mastkoker of zo laag mogelijk aan de mast. De mast kan immers wel tegen een stootje. Men moet in dit geval de sleeptros borgen, dat wil zeggen met een aparte lijn de sleeptros vastzetten op een kikker of een bolder of, als de t sleeptros door een verhaalklamp geleid wordt, de tros ook daar borgen. Bij een vlet slepen we aan het sleepoog. Gebruik op golvend water een lange sleeptros. In een lange tros zit meer rek dan in een korte tros. Een motorjacht dat gesleept wordt luistert slecht naar het roer, omdat er geen druk op het roer wordt uitgeoefend door naar achter geworpen schroefwater. Alleen het langsstromende water ten gevolge van de sleepsnelheid geeft enige druk op het roer. Bij rustig weer, dus geen golven, is het slepen met twee gekruiste lijnen aan te bevelen. Is er weinig ruimte, bijvoorbeeld in een jachthaven, dan kan men het beste langszij slepen. Het slepen gebeurt dan op de voorspring, het afstoppen op de achterspring. De dwarstrossen dienen om te voorkomen dat de schepen uit elkaar gieren tijdens het vaart meerderen of minderen. Bij het langszij slepen moeten de trossen zo stijf mogelijk worden belegd. Beide schepen moeten als het ware één geheel vormen. 2.13 Een tocht in het donker Een tocht in het donker kan gevaren worden in een periode dat de scheepslichten ontstoken moeten zijn. Bij varen in het donker de lichten van andere vaartuigen, boeien en haveningangen kunnen herkennen en daarnaar handelen. 2.14 Eenvoudige reparaties aan de motor Eenvoudig onderhoud: bougie schoonmaken en afstellen, breekpen vervangen en brandstofleiding kunnen controleren. Een en ander volgens instructieboekje fabrikant. Koelwaterproblemen kunnen oplossen. Bij de meeste buitenboordmotoren kun je zien of er nog koelwater langs de motor stroomt. Een klein gedeelte van het koelwater wordt bovenwater geloosd. Tijdens het varen moet je zo nu en dan kijken of dat nog gebeurt. Is dat niet meer zo dan onmiddellijk de motor afzetten. Controleer daarna als eerste of de ingang van de waterkoeling niet verstopt zit. Meestal zit die ingang vlak boven de schroef aan de onderzijde van de vlakke plaat. Is die ingang open dan is er inwendig een probleem. Admiraliteit Delfland pag. 12 van 12

3 Theorie 3.1 Terminologie Van de lelievlet moet je in de praktijk en op afbeeldingen de onderdelen bij de juiste naam kunnen noemen. Bovendien moet je de volgende begrippen kennen : boeg, steven, spanten, motorsteun en vrijboord. Van de buitenboordmotor de volgende onderdelen en hun functie kennen : bougie, brandstofleiding, carburator, koelwateruitlaat, breekpen, gas- en chokehandel, startkoord. 1. helmstok 2. eerste doft 3. tweede doft 4. derde doft 5. mastkoker 6. voordek 7. sleepoog 8. boeg 9. zwaardkast 10. achterdek 11. wrikgat 12. roerblad 13 spiegel 14 landvastoog 15 n.v.t. 16 dolpot 17 n.v.t. 18 dolboord 19 boeisel 20 berghout 21 roerkoning 22 scheg 23 roerhaak 24 vingerling 25 zwaardkastplaat 26 zwaardgreep 27 zwaardloper 28 zwaardblad 29 zwardbout 30 buikdenning 31 n.v.t. 32 n.v.t. 33 n.v.t. Admiraliteit Delfland pag. 13 van 13

3.2 Veiligheids- en reddingsmiddelen Machtiging Boot Leiding M1 Het gebruik kennen van drijfhulpmiddel ( reddingsvest), reddingsboei met reddingslijn, reddingsklos met drijvende lijn e.d. 3.3 Handelen bij averij en aanvaring Averij Bij averij de schade kunnen vaststellen en het schip kunnen beoordelen op waterdichtheid. Noodvoorzieningen kunnen treffen bij lekkage. Aanvaring Blijf rustig en beleefd. Kijk eerst of iedereen er is en of er gewonden zijn. Als je schipper in de buurt is, waarschuw hem dan zo snel mogelijk. Alleen de bootsman overlegt met de andere schipper. Beken nooit schuld! Dat is een zaak voor de verzekering. Maak een situatieschets en vermeld de volgende gegevens : Datum, tijd en locatie van de aanvaring. Weersomstandigheden, windrichting en windsterkte. Naam, adres en telefoonnummer van de andere schipper of eigenaar. Naam en soort schip van de andere partij. Naam en adres van de verkeringsmaatschappij van de andere partij. Schade van de andere partij. Plaats van de getuigen met naam en telefoonnummer. 3.4 Eenvoudige EHBO Kunnen omgaan met een eenvoudige verbanddoos en eerste hulp kunnen verlenen bij eenvoudige verwondingen, zoals schaafwondjes en splinters. Onderkoeling kunnen herkennen en weten hoe te handelen. 3.5 Reglementen 3.5.1 Algemeen Je moet kunnen beschrijven wat met de volgende begrippen wordt bedoeld. Art. 1.01 Betekenis van enige uitdrukkingen a. schip Elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer over water. b. motorschip Een schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, met uitzondering van een schip waarvan de motor slechts wordt gebruikt ter verbetering van zijn bestuurbaarheid wanneer het wordt gesleept of geduwd. b1. zeilschip Een schip dat uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen. c. sleep Een samenstel van één of meer motorschepen en één of meer op tros daaraan verbonden andersoortige schepen waarbij de motorschepen dienen voor het voortbewegen. c1. assisteren Het bijstaan door één of meer motorschepen bij het voortbewegen of bij het sturen van andere schepen f. drijvend werktuig een drijvend bouwsel, met mechanische werktuigen, dat is bestemd om op vaarwegen of in havens te worden gebruikt; g. vissersschip een schip dat vist met netten, lijnen, sleepnetten of ander vistuig, die de manoeuvreerbaarheid beperken; h. veerpont Een schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken, en dat door de bevoegde autoriteit als veerpont is aangemerkt. i. klein schip Een schip waarvan de lengte minder dan 20 meter bedraagt zonder de boegspriet, de trimvlakken en dergelijke daarbij mee te rekenen. Dit met uitzondering van: Admiraliteit Delfland pag. 14 van 14

een schip dat is gebouwd of ingericht om andere dan kleine schepen te slepen, te duwen of langszijde vastgemaakt mee te voeren (in de spreektaal een sleepboot); een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren (rondvaartboten); een veerpont; een vissersschip met uitstaand vistuig; een duwbak. n. des nachts de tijd tussen zonsondergang en zonsopgang. o. des daags de tijd tussen zonsopgang en zonsondergang s. korte stoot een geluidssein van ongeveer één seconde s. lange stoot een geluidsein van ongeveer 4 seconden; de tijdruimte tussen twee stoten moet ongeveer één seconde bedragen v. vaarweg Elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water. w. vaarwater Het gedeelte van de vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt Art. 3.01a Begripsbepalingen a. toplicht Een wit krachtig licht dat schijnt over een boog van de horizon van 225 en wel aan elke zijde van het schip van recht vooruit tot 22 30` achterlijker dan dwars. b. boordlichten Een groen helder licht aan stuurboordzijde en een rood helder licht aan bakboordzijde die elk schijnen over een boog van de horizon van 112 30` en wel aan elke zijde van het schip van recht vooruit tot 22 30` achterlijker dan dwars. c. heklicht een wit helder of gewoon licht dat schijnt over een boog van de horizon van 135 en wel aan elke zijde va het schip over 67 30` van recht achteruit d. rondomschijnend Een licht dat schijnt over een boog van de horizon van 360 licht Art. 6.01 Begripsbepalingen 1a. tegengestelde de koersen van twee schepen die recht of vrijwel recht aan elkaar tegengesteld koersen zijn 1b. oplopen het naderen door een schip van een ander schip uit een richting van meer dan 22 30` achterlijker dan dwars van het schip. 3.5.2 Voorzorgsmaatregelen en afwijken van het reglement Je moet met eigen woorden de strekking van de artikelen 1.04 (voorzorgsmaatregelen) en 1.05 (afwijking reglement) kunnen weergeven. Art. 1.04 Art. 1.05 Voorzorgsmaatregelen In situaties waarvoor het BPR geen regels heeft moet de schipper alle maatregelen nemen volgens de eisen van goed zeemanschap om een aanvaring te voorkomen. Goed zeemanschap: Varen met kundigheid en vaardigheid, met overleg handelen en vooruitzien. Afwijken van het reglement Als de omstandigheden dit vereisen,vooral bij een dreigende aanvaring, moet volgens de eisen van goed zeemanschap van de regels van het BPR worden afgeweken 3.5.3 Verplichtingen die rusten op schipper en roerganger Je moet weten welke verplichtingen er volgens het BPR rusten op de schipper en aan welke voorwaarden de roerganger van een schip moet voldoen (1.02 en 1.09). Art 1.02 Lid 1 De schipper In dit reglement wordt onder de schipper verstaan degene die een schip of een samenstel voert dan wel degene die de leiding heeft overeen drijvend voorwerp of een drijvende inrichting. Admiraliteit Delfland pag. 15 van 15

Lid 2 De schipper is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van dit reglement, tenzij uit de bepalingen blijkt, dat de naleving aan anderen is opgedragen'. Toelichting: De schipper behoeft zich niet aan dek te bevinden. Hij blijft de schipper, ingeval hij korte tijd in de kajuit verblijft (bijv. om koffie te drinken of om te eten) en dan de leiding van de navigatie aan een ander bemanningslid overlaat, zolang hij tenminste in gelegenheid is zich terstond aan dek of naar de stuurhut te begeven en mits de weersomstandigheden, de verkeerssituatie en het betreffende gedeelte van de vaarweg zodanig verblijf in de kajuit toestaan. Indien 'de schipper' zich in de kajuit zou ophouden bij slecht zicht, storm of onweer dan wel bij intensieve scheepvaart of op een gedeelte van de vaarweg waar havens uitmonden of zich bruggen of engten bevinden, zal degene, aan wie hij de leiding van de navigatie overlaat, als 'schipper' gelden. Art. 1.03 Lid 1. Lid 2. Art 1.09 Lid 1 Lid 2 Lid 3 Lid 4 Lid 5 Verplichtingen van de bemanning en van andere personen die zich aan boord bevinden Een lid van de bemanning van een schip moet de aanwijzingen opvolgen die hem door de schipper binnen de grenzen van diens verantwoordelijkheid worden gegeven.hij moet ook zonder diens aanwijzing medewerken aan de naleving van de bepalingen van dit reglement. leder ander die zich aan boord van een schip bevindt moet de aanwijzingen opvolgen die hem door de schipper in het belang van de veiligheid van de scheepvaart of van de goede orde aan boord worden gegeven. Sturen van een schip Een schip mag niet varen, indien het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam en ten minste 16 jaar oud persoon.' De bepaling omtrent de leeftijd geldt niet: a. voor een klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m, waarvan de hoogst bereikbare snelheid niet meer is dan 12,964 km per uur, indien het sturen wordt verricht door een ten minste 12 jaar oud persoon; b. voor een klein zeilschip met een lengte van minder dan 7 m; c. voor een klein door spierkracht voortbewogen schip. Een schip mag niet varen, indien degene die het sturen verricht niet in staat is alle in de stuurhut binnenkomende of van daar uitgaande inlichtingen en aanwijzingen te vernemen en te geven. In het bijzonder dient hij naar alle zijden een voldoende vrij direct of indirect uitzicht te hebben en in gelegenheid te zijn geluidsseinen te horen. Indien geen vrij uitzicht mogelijk is kan dit worden gecompenseerd door een optisch hulpmiddel, waarmede over een voldoende ruim gezichtsveld een helder en onvertekend beeld wordt verkregen, dan wel door een uitkijk. Indien bijzondere omstandigheden dit vorderen, dient een uitkijk of luisterpost die hem inlicht aanwezig te zijn. Een snelle motorboot mag niet varen, indien het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam en ten minste 18 jaar oud persoon. Aan door spierkracht voortbewogen kleine schepen (kano's, roeiboten), worden voor de leeftijd in het geheel geen eisen gesteld. 3.5.4 Algemene artikelen Je moet bekend zijn met de volgende artikelen. Art. 1.11 Lid 1 Lid 2 Verplichting reglement aan boord te hebben. Aan boord van een schip moet een bijgewerkt exemplaar van het BPR aanwezig zijn. Dit is niet van toepassing op een schip zonder bemanningsverblijf of voor een klein open schip. Art. 2.02 Kentekens van kleine schepen Lid 1 Een klein schip mag niet deelnemen aan de scheepvaart, indien hierop niet zijn aangebracht : a. hetzij de naam van het schip die ook een kernspreuk kan zijn, hetzij de naam van de instelling waaraan het schip toebehoort of de gebruikelijke afkorting daarvan, al dan niet gevolgd door een nummer, aan de buitenzijde van het schip in lichte kleur op donkere ondergrond of in donkere kleur op lichte ondergrond in goed leesbare en onuitwisbare Latijnse letters en Arabische cijfers; Admiraliteit Delfland pag. 16 van 16

b. de naam en de woonplaats van de eigenaar op een in het oog vallende plaats aan de binnenof de buitenzijde van het schip. Lid 2 Op een bijboot van een schip behoeft echter, aan de binnen- of de buitenzijde, slechts een zodanig kenteken te zijn aangebracht, dat daaruit kan worden opgemaakt wie de eigenaar is. Lid 3 Het eerste lid is niet van toepassing op een door spierkracht voortbewogen schip noch op een schip met een lengte van minder dan 7 m. Art. 7.09 Art. 7.10 Gedogen langszij te komen Een aan een aanlegplaats gemeerd schip moet gedogen, dat een ander schip langszij komt of langszij vastmaakt en daardoor aan de wal kan komen. Medewerking tot vertrekken of verhalen dan wel tot ruimte maken Indien van langszij van elkaar stilliggende schepen een schip wil vertrekken ofwel verhalen moet elk van de andere schepen daaraan medewerking verlenen. 3.5.5 Verlichting en dagtekens Je moet de eisen voor de lichten en dagtekens kennen zoals gesteld in de volgende artikelen en schepen aan hun lichten of dagtekens kunnen herkennen. Art. 3.08 Lid 1 Lichten van alleenvarende motorschepen Een alleenvarend motorschip moet voeren: a. toplicht op het voorschip in de lengte-as van het schip op een hoogte van ten minste 5 m. Deze hoogte mag worden verminderd tot 4 m, indien de lengte van het schip niet meer dan 40 m bedraagt; b. boordlichten op gelijke hoogte en in een lijn loodrecht op de lengte-as van het schip, ten minste 1 m lager dan het toplicht; c. heklicht op het achterschip op een zodanige hoogte, dat het goed zichtbaar is voor een ander schip dat het schip oploopt. In een plaatje van bovenaf (dus vanuit een helikopter) ziet dat er zo uit: 1. Art. 3.09 Lid 1 Tekens van slepen en van motorschepen die assisteren Het motorschip aan de kop van een sleep, alsmede het motorschip, dat een motorschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel assisteert, moet s nachts voeren: a. twee toplichten op het voorschip, in de lengte-as van het schip, in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m, het bovenste op de in artikel 3.08, eerste lid onder a, voorgeschreven hoogte en het onderste voor zover mogelijk ten minste 1 m hoger dan de boordlichten; b. boordlichten die voldoen aan artikel 3.08, eerste lid onder b; c. een geel helder of gewoon licht op het achterschip in de lengte-as van het schip, dat schijnt over dezelfde boog van de horizon als het heklicht, voorgeschreven bij artikel 3.08, eerste lid onder c, en dat is aangebracht op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte, dat het goed zichtbaar is voor de gesleepte lengte achter het schip. Overdag moet gevoerd worden een gele cilinder die aan de bovenzijde en aan de benedenzijde is Voorzien van twee banden, zwart en wit, de witte banden aan de uiteinden van de cilinder, en die is aangebracht in verticale stand op het voorschip op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is. Opmerking: Het verschil met een gewoon motorschip is dus dat er twee, boven elkaar staande toplichten branden en dat het heklicht geel in plaats van wit is. Admiraliteit Delfland pag. 17 van 17

Lid 2 Lid 3 Lid 4 Lid 7 Indien een sleep verscheidene motorschepen bevat, die niet in kiellinie varen, dan wel verscheidene motorschepen te samen een motorschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel assisteren, moet elk van deze schepen : s nachts drie toplichten loodrecht onder elkaar voeren. overdag een cilinder voeren. Een schip dat gesleept wordt moet s nachts één wit rondom schijnend licht voeren. a. Als het gesleepte schip langer is dan 110 meter moeten dit twee rondomschijnende lichten zijn, waarvan een voorop en een achterop. b. Als meerdere schepen naast elkaar worden gesleept voeren alleen de buitenste schepen de rondom schijnende lichten. Een schip dat gesleept wordt moet overdag een gele bol voeren. Het laatste schip van een sleep voert s nachts achterop een heklicht. Dit artikel is niet van toepassing op een klein schip dat slechts kleine schepen sleept of op een klein schip dat wordt gesleept. Bij het varen door de doorvaartopening van een vaste brug of van een beweegbare brug in gesloten stand dan wel van een ander kunstwerk mogen de cilinder en de bol zoveel lager worden gevoerd als hiervoor nodig is. Art. 3.12 Lichten van zeilschepen Lid 1 Een zeilschip moet voeren : a. boordlichten. Zij mogen gewone lichten zijn; b. heklicht. c. twee rondom schijnende, boven elkaar geplaatste lichten voeren. Het bovenste rood en het onderste groen, met een onderlinge afstand van ten minste 1 m'. In een plaatje van bovenaf (vanuit een helikopter) ziet dat er zo uit Opmerking: In vergelijking met de motorboot is op een zeilboot dus geen toplicht aanwezig Lid 2 Art. 3.13 Lid 1 Een schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt moet voeren: een zwarte kegel met de punt naar beneden, zo hoog mogelijk, op een plaats waar hij het best kan worden gezien. Lichten van kleine schepen Een alleenvarend klein motorschip moet dezelfde verlichting voeren als een groot motorschip. Er zijn echter enkele uitzonderingen toegestaan. In plaats van een toplicht en een heklicht mag ook een rondom schijnend licht worden gevoerd Lid 2 Als de motorboot korter is dan 7 meter en niet sneller kan varen dan 12,964 km per uur en niet andere kleine boten sleept, is een rondom schijnend wit licht voldoende. Lid 3 Een klein schip dat slechts kleine schepen sleept moet s nachts de lichten van lid 1 voeren. Admiraliteit Delfland pag. 18 van 18

Lid 4 Lid 5 Lid 6 Een klein schip dat wordt gesleept dan wel langszijde van een ander schip vastgemaakt wordt voortbewogen moet een wit gewoon rondom schijnend licht voeren. Dit is niet van toepassing op een bijboot van een schip. Klein zeilschip hebben dezelfde soort verlichting als grote zeilschepen. Net zoals bij de kleine motorschepen zijn enkele uitzonderingen toegestaan: De boordlichten mogen samen in een lamp zitten. Dit gecombineerde licht zit dan op de voorsteven van het zeilschip. Ook mag alle verlichting in één lamp gecombineerd zijn. Om dan goed zichtbaar te zijn moet deze lamp in de top van de mast zitten. (Als je de motor van het schip hebt aanstaan mag dit niet, je moet dan immers een wit toplicht voeren boven de boordverlichting en dat gaat niet) Als het zeilschip korter is dan 7 meter is één rondom schijnend licht voldoende. Wel moet je dan als een ander schip in de buurt komt een tweede licht (bijvoorbeeld een zaklamp) kunnen tonen om de aandacht te trekken. Een klein door spierkracht voortbewogen schip moet een wit gewoon rondom schijnend licht voeren. Art. 3.20 Lid 1 Lid 2 Tekens van stilliggende schepen Een schip dat direct of indirect aan de oever gemeerd ligt moet s nachts voeren: een wit gewoon rondom schijnend licht aan de zijde van het vaarwater op een hoogte van ten minste 3 m. Een schip dat stilligt zonder direct of indirect aan de oever gemeerd te liggen (dus ook een voor anker liggend schip) moet s nachts voeren: twee witte gewone rondom schijnende lichten waar deze het best kunnen worden gezien, het ene op het voorschip op een hoogte van ten minste 4 m en het andere op het achterschip op een hoogte van ten minste 2 m en ten minste 2 m lager dan het licht op het voorschip.' Dit artikel geldt voor een groot schip. Lid 3 Een duwstel dat stilligt zonder direct of indirect aan de oever gemeerd te liggen moet s nachts voeren: een wit gewoon rondom schijnend licht op elk schip, telkens waar dit het best kan worden gezien, op een hoogte van tenminste 4 m. Het duwstel behoeft op de duwbakken te samen niet meer dan vier lichten te voeren, mits de contouren van het duwstel hierdoor goed worden aangegeven. Lid 4 Lid 5 Een klein schip dat stilligt, met uitzondering van de bijboot van een schip, moet s nachts voeren: een wit gewoon rondom schijnend licht waar dit het beste kan worden gezien. (Hier is dus geen bepaling over de hoogte van het licht) De in dit artikel bedoelde lichten behoeven niet te worden gevoerd door een schip: dat ligt in een vaarweg of in een gedeelte van een vaarweg aangewezen en door de bevoegde autoriteiten ; dat ligt in een vaarweg waar varen niet mogelijk dan wel verboden is; dat direct of indirect aan de oever gemeerd ligt en vanwege aldaar aanwezige verlichting voldoende zichtbaar is dat op een veilige ligplaats ligt; dat ligt op een ligplaats die de bevoegde autoriteit als zodanig heeft aangeduid en waar hij het achterwege laten van de lichten heeft toegestaan Admiraliteit Delfland pag. 19 van 19

Een schip dat stilligt zonder direct of indirect aan de oever gemeerd te liggen moet overdag voeren: een zwarte bol op het voorschip en op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is. Indien het schip een duwbak, een zeeschipbak of een klein schip is, moet het de bol, in plaats van op het voorschip, voeren op een geschikte plaats. 3.5.6 Geluidsseinen Je moet kennis hebben van de volgende artikelen over het geven van geluidsseinen en de algemene geluidsseinen kennen. Art. 4.01 Geluidsseinen Lid 1b Een schip, niet zijnde een motorschip, en een klein motorschip moet geluidsseinen kunnen geven door middel van een mechanisch werkende geluidsinstallatie dan wel een geschikte scheepstoeter of hoorn. Lid 4 Een in nood verkerend schip dat hulp wil inroepen mag reeksen klokslagen of herhaalde lange stoten laten horen. Deze seinen dienen ter vervanging of ter aanvulling van de in artikel 3.46, eerste lid, bedoelde tekens. Art. 4.02 Lid 1 Lid 2 Art. 4.03 Art. 4.04 Lid 1 Lid 3 Geven van geluidsseinen Een schip, niet zijnde een klein schip, moet zo nodig de algemene geluidsseinen geven, vermeld in afdeling A van bijlage 6. (zie hieronder) Een klein schip moet zo nodig het attentiesein, het sein 'ik kan niet manoeuvreren' en het noodsein, vermeld in afdeling A van bijlage 6, geven en het mag zo nodig één der overige algemene geluidsseinen, vermeld in deze afdeling, geven'. Verboden geluidsseinen "Blijf weg"sein De volgende schepen moeten in geval van een gebeurtenis of ongeval, waardoor gevaarlijke stoffen die door deze schepen worden vervoerd zouden kunnen vrijkomen, als geluidssein achtereenvolgens een korte stoot en een lange stoot geven: tankschepen, die gevaarlijke stoffen vervoeren; schepen, die ontplofbare stoffen vervoeren; Het in het eerste lid bedoelde geluidssein moet ononderbroken gedurende ten minste 15 minuten worden herhaald. De geluidsinstallatie moet hiertoe zodanig zijn gericht, dat na het inschakelen het sein automatisch wordt gegeven. De inrichting moet van dien aard zijn, dat het sein zich niet ongewild in werking kan stellen. Dit artikel is niet van toepassing op duwbakken noch op andere schepen zonder bemanning. Indien evenwel deze schepen deel uitmaken van een samenstel, moet het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt het sein geven. ALGEMENE SEINEN Attentie Ik ga stuurboord uit Ik ga bakboord uit Ik sla achteruit Ik kan niet manoeuvreren...(reeks) Er dreigt gevaar voor aanvaring Admiraliteit Delfland pag. 20 van 20