Admiraliteit No. 14 Zuidhollandse Stromen

Transcriptie

1 Admiraliteit No. 14 Zuidhollandse Stromen Nautisch Technische Commissie Theorie examen: MBL M1 - Buitenboordmotorboot / CWO Buitenboordmotorboot III Set: Waarom mag er niet gezwommen worden in de haven het water ziet er vuil en ondoorzichtig uit; het water te diep is; er drijven veel dode vissen; omdat het gevaarlijk is met drukke scheepvaart. 2 Jachtetiquette en het BPR vraagt van ons om in een sluis de motor: af te zetten; de motor stationair te laten draaien; de schroef langzaam vooruit te laten draaien; de schroef langzaam achteruit te laten draaien. 3 De Nederlandse nationale vlag wordt zoveel mogelijk gevoerd: achter op het vaartuig aan een vlaggestok; in de mast aan een ra; op het voorschip; in het stuurboord want. 4 Bij hulpverlening aan een omgeslagen zeilboot benadert men de omgeslagen boot het liefst: van de hoge kant; van de lage kant; bij haar achterzijde; bij haar voorzijde. 5 Wat doe je als eerste als je boot midden in een meer is omgeslagen? zelf naar de wal zwemmen om hulp te halen; tellen of alle bemanningsleden weer boven water zijn; de boot aftuigen; een van de bemanningsleden naar de wal laten zwemmen om hulp te halen. zaterdag 7 april 2007 Set: 504, Pagina 1 van 8

2 6 Bij hulpverlening aan een aan de grond vast gelopen vaartuig benadert men dit vaartuig onder gunstige omstandigheden het liefst: in de richting van het vaarwater;; door zonder meer langszij te komen; met het achterschip naar haar gericht; met het achterschip langszij. 7 Je hoort dit geluidsein:. (een korte stoot) Dit betekent: ik wijk uit naar BB; ik wijk uit naar SB; aandachtsein; ik sla volle kracht achteruit. 8 Bij nacht varend zie je voor je; iets over stuurboord; in het vaarwater de getekende lichten. Dit betekent dat je: een vissend vissersvaartuig nadert; een in bedrijf zijnd werktuig nadert; dat aan beide zijden gepasseerd mag worden; een sleepvaartuig of duwstel nadert; een vrijvarende veerpont nadert. 9 des Nachts is volgens het BPR de tijd tussen: een half uur voor zonsondergang en een half uur na zonsopgang; de tijd tussen zonsondergang en zonsopgang; een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang; een uur na zonsondergang en een uur voor zonsopgang. 10 Wat betekenen deze lichten? snelheid verminderen; geen hinderlijke golfslag veroorzaken; baggermolen; aan twee zijden kunt u voorbij varen; brug of sluis wordt gereed gemaakt; brug wordt om 1 uur geopend. 11 Wie moet wijken? beide vaartuigen; motorvaartuig A; zeilvaartuig B; bestaan geen regels voor in het BPR. zaterdag 7 april 2007 Set: 504, Pagina 2 van 8

3 12 Bekijk de situatie. Wie gaat voor en waarom? A gaat voor; het is een motorboot; B gaat voor; motor wijkt voor spierkracht; A gaat voor; hij heeft meer snelheid. Geen van beide gaan voor. 13 Een roeiboot korter dan 7 meter voert 's nachts: wit of geel rondomschijnend licht; wit gewoon rondomschijnend licht; wanneer het een ander schip nadert moet een wit rondomschijnend wit licht getoond worden. 14 Kleine schepen welke slepen mogen op grond daarvan verwachten dat: andere kleine schepen voor hen uitwijken; schepen voor hen uitwijken; zij geen uitzonderingspositie innemen. ze gezien worden als een groot schip. 15 Wie heeft in de getekende situatie voorrang en waarom? Gelijktijdige doorvaart is niet mogelijk. schip Y, omdat het geen hindernis aan stuurboordzijde heeft; schip Y, omdat het de stuurboordswal houdt; geen van beiden; kwestie van beleefdheid; het opstakel. 16 Een sleepboot sleept 4 schepen in BPR gebied. Overdag moeten de gesleepte schepen de volgende dagtekens tonen: alle 4 een gele bol; de laatste een gele bol; de andere 3 een rood met witte vlag; de laatste een rood met witte vlag; de andere 3 een gele bol; alle 4 een rood met witte vlag. 17 Wat wordt in het BPR verstaan onder een vaarwater? elk openbaar voor scheepvaart geschikt water; elk openbaar water waar tijdens de vaart het BPR van kracht is; het gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt; een water niet zijnde een waterweg zoals een plas of een meer zonder verbinding met andere wateren. zaterdag 7 april 2007 Set: 504, Pagina 3 van 8

4 18 Wat betekent dit teken op een niet beweegbare brug? doorvaart brug toegestaan; voor tegenliggende vaart verboden; doorvaart verboden; tegenliggende vaart mogelijk; doorvaart brug toegestaan; tegenliggende vaart mogelijk; verboden doorvaart voor beide richtingen. 19 Het BPR is geldig op: Maas; Waal; Neder-Rijn; Westerschelde. 20 De boeireep wordt neuringlijn als hij bevestigd wordt tussen: ankerboei en ankerlijn; ankerboei en kruis van het anker; ankerboei en sleepoog; ankerboei en voorbolder. 21 Wat geeft de pijl in de hier onder gemaakte tekening aan? streng; garen; tros; tier. 22 Een spring dient om: de boot zeevast te sjorren; de boot beter vast te leggen; de boot te verstevigen; de afstand tussen de boot en de wal te verkleinen. 23 Wat voor soort roer heeft een lelievlet? een aangehangen roer; een doorgestoken roer; een balansroer; een balansroer met scheg. 24 Wat is een beting? soort sleepbolder; soort ankerlier; soort putting; soort stootrand. zaterdag 7 april 2007 Set: 504, Pagina 4 van 8

5 25 Varende in ondiep vaarwater luistert het schip slecht naar het roer. Wat kun je dan het beste doen? snelheid vermeerderen; snelheid verminderen; gewichtsverdeling zodanig veranderen; dat het voorschip dieper komt te liggen; gewichtsverdeling zodanig veranderen; dat het achterschip dieper komt te liggen. 26 Behalve een voortstuwende werking heeft de schroef ook een sturende werking; het zogenaamde schroefeffect of wieleffect. Met dit WIELEFFECT wordt bedoeld dat het achterschip: extra druk ondervindt door het schroefwater; in dezelfde richting gaat als de draaiing van de schroef; in tegengestelde richting gaat als de draaiing van de schroef; geen druk ondervindt van het schroefwater. 27 Een schip is uitgerust met een linksdraaiende schroef. Wat gebeurt er met het achterschip bij het achteruit slaan? het achterschip trekt naar BB; het achterschip trekt naar SB; het achterschip zal recht achteruit trekken; het achterschip trekt eerst naar SB en dan naar BB. 28 De vorm van een groene boei of ton is altijd: stomp bolvormig spits vierkant 29 Het komende zomerkamp vaar je over de Maas stroomopwaarts naar Roermond. Al varende daarheen zie je: aan bakboord groene stompe tonnen; aan bakboord rode stompe tonnen; aan bakboord rode spitse tonnen; aan bakboord groene spitse tonnen. 30 Als een betonning voorzien is van een nummering; dan loopt deze: altijd in stroomafwaartse richting; van beneden naar boven; dus vanaf zee landinwaarts; van boven naar beneden; dus van de bron van de rivier naar zee. naar het centrum van de stad. zaterdag 7 april 2007 Set: 504, Pagina 5 van 8

6 31 Spitse groene tonnen kunnen als topteken hebben: een groene bol; een groene cilinder; een groene kegel. een blauwe kegel 32 De kleur van reddingmiddelen moet bij voorkeur zijn: wit; oranje; groen; blauw. 33 Een reddingsboei wordt aan boord geplaatst: binnen handbereik in de kuip; in het vooronder; aan de spiegel van het schip; goed vastgebonden tegen verlies. 34 Bij goed weer moet aan dek permanent een reddingvest worden gedragen door: alleen de baksmaatjes alle opvarenden; uitsluitend de schipper; kleine kinderen en diegenen; die de zwemkunst niet machtig zijn. 35 U moet als pleziervaarder uit de dode hoek van een vrachtschip wegblijven; omdat: de 'remweg' van het schip zo groot is; dat u niet tijdig kunt stoppen; als uw motor uitvalt of u iets in de schroef krijgt; u onzichtbaar bent voor de schipper; u anders tegen het vrachtschip wordt gezogen; u anders tussen de lading terecht komt. 36 Het KNMI geeft een "waarschuwing voor de scheepvaart" af vanaf: windkracht 5 en meer; windkracht 6 en meer; windkracht 7 en meer; windkracht 8 en meer. zaterdag 7 april 2007 Set: 504, Pagina 6 van 8

7 37 Wat betekent krimpende wind? de wind neemt af; de wind neemt toe; de windrichting verandert in de zelfde richting als de wijzers van de klok; de windrichting verandert in tegengestelde richting als de wijzers van de klok. 38 Wat geeft de schaal van Beaufort aan? de windsnelheid; de windrichting; de luchtdruk; de luchtdichtheid. 39 Waar kunt u de openingstijden van een brug vinden? enkhuizer almanak; almanak voor watertoerisme deel 2; berichten aan zeevarenden; plaatselijke krant. 40 Gegevens over de hoogte van bruggen vindt je in/op: almanak voor Watertoerisme deel 2; waterkaarten; zowel de Almanak deel 2; als de waterkaarten; in de leidraad of het zeilboek. 41 Verwacht je door de sluis gaand; zoals in de tekening; omhoog of omlaag te gaan? afhankelijk van de stroom; afhankelijk van de sluiswachter; omlaag; omhoog. 42 Gedurende het schutten in een sluis maakt u tijdelijk vast: met een sliptros zowel voor als achter; door voor en achter een tros te beleggen; door voor en achter met een pikhaak aan te houden; alleen de voorzijde van het schip. zaterdag 7 april 2007 Set: 504, Pagina 7 van 8

8 43 De schaal van een kaart is 1: De afstand tussen twee punten A en B bedraagt in die kaart 7 cm. hoe groot is de afstand in werkelijkheid? 175 meter; 1750 meter; 350 meter; 3500 meter. 44 Bij een schaafwond moet je het volgende doen: droog maken met desinfecterende poeder; zo nodig met koel water schoon wassen en laten drogen; snel afdekken met een snelverband om het bloeden te stoppen; voorlopig niets doen en wachten tot het bloeden gestopt is. 45 Welke juiste eerste hulp wordt verleend bij brandwonden: brandwonden steriel afdekken; kleding verwijderen en dan 5 tot 10 minuten koelen met lauw water; 10 minuten koelen met lauw water en daarna steriel afdekken; insmeren met brandzalf. 46 Varende in ondiep vaarwater luistert het schip slecht naar het roer. Wat kun je dan het beste doen? snelheid vermeerderen; snelheid verminderen; gewichtsverdeling zodanig veranderen; dat het voorschip dieper komt te liggen; gewichtsverdeling zodanig veranderen; dat het achterschip dieper komt te liggen. zaterdag 7 april 2007 Set: 504, Pagina 8 van 8