Gemeente van Christus, 1 Johannes 3:2 Vanmorgen staat het onder de spanning van nu en straks. De spanning tussen nu en straks, dat is toch herkenbaar in het leven van velen van ons, denk ik. Dat wat je nu bent, wie je bent, wat het leven jou tot nog toe heeft gebracht. En at er gaat gebeuren, wat er met jou gaat gebeuren: plannen, verwachtingen die je hebt. Wat je heel graag zou willen, wat je zou willen worden: als dat nou eens zou kunnen Misschien zijn ook wel angsten voor wat er zou kunnen gebeuren. In deze wereld daar wordt je niet blij van: zoveel onrust, dreiging, gevaar, en het is al lang geen ver-van-je-bedshow meer. In je eigen leven misschien ook: als ziekte en verlies een rol spelen. Hoe zal dat verder gaan? Hoe kom ik er doorheen? Kom ik er wel doorheen? Of je ziet naar dingen uit, maar tegelijk zie je er ontzettend tegenop Dat kan ook, vreemd zoals in een mens en in een mensenleven het soms ook allemaal door elkaar kan lopen. De spanning tussen nu en straks. Ja, wat zijn we nu? Vader, moeder, opa, oma. We zijn rijk of juist niet. We zijn succesvol of juist niet. We zijn kerngezond of juist niet. Als puber droomde je ervan, wat je allemaal niet worden kon. Je fantaseerde soms een eind weg. Toen kwam de beroepskeuze: je wilt iemand worden, je wilt iets bereiken, je wilt ergens voor staan, je wilt iets betekenen voor een ander. Maar er is ook de ontnuchtering: je leven vult zich met hele gewone en alledaagse gebeurtenissen. Je moet voor je gezin zorgen, je moet boodschappen doen. Je rijdt elke morgen naar kantoor, waar je bekende stapel papier voor je klaar ligt... Soms zit je niet goed in je vel en lukt het niet. En o schrik, als je tegen de 40 loopt, ja je leven begint pas, roept iedereen, en je krijgt een leuk shirt met een pakkende tekst ofzo. Maar ondertussen 50 jaar nog zo n drempel, een Abraham of een Sara in de tuin, ja maar de klok tikt wel door. En als je over de 70 bent en tegen de 80 loopt. Wat is er van die hooggestemde verwachtingen terecht gekomen? En je idealen van vroeger, zijn ze er nog...? De gedrevenheid van je geloof misschien ook, zoals je daar in jongere jaren instond, is het er nog? Ja, hoe staat er daar mee, je relatie met God, zijn relatie met jou. Is het er nog, brandt het vuur van geloof nog? Of is het allemaal wat weggeëbd, weggesleten door je dagelijkse beslommeringen? En terugkijkend lijkt het allemaal zo middelmatig, zo vlak... In de ogen van jezelf... Van de ander... Van God ook? Want daarover gaat het vanmorgen in ons Bijbelgedeelte Wat als Gods grote toekomst daar is, en wij staan voor Hem. Daar spreekt de oude apostel Johannes over in dat briefje waaruit we lazen. Daar begint onze Bijbellezing van vanmorgen mee. Dat wanneer Jezus terugkomt, wij ons niet hoeven te schamen.
Dat wanneer je denkt aan de voltooiing zijn Koninkrijk, en je zult dan voor Jezus staan, dat je dan vol vertrouwen kunt zijn, zo staat het in vers 28. Ik vind dat heel mooi, zoals de apostel erover schrijft, maar het klinkt ook wel heel hoog. De lat ligt wel heel hoog, als je dan verder leest in ons gedeelte Het gaat over God die rechtvaardig is, maar dan ook over mensen die rechtvaardig leven, die zichzelf rein hebben gemaakt en Gods geboden doen, die niet meer zondigen, staat er zelfs in de laatste verzen die we lazen. Dat roept toch vragen op: Is dat nou ook zo voor mij, voor u, voor jou? Kan het überhaupt zo, is dit reëel? En als dat niet reëel is, wat wie trekt dit? Hoe moet dat dan als Gods toekomst daar is? Wie zullen we zijn? Wat zal er van ons worden? Hoe zit dat met mij en God nu, en met mij en God straks? We worden door de brief van Johannes wel bij de hand genomen. Jezus komt terug. Hij zal opnieuw verschijnen. Maar je hoeft daar niet bang voor te zijn, want - en dan vertaal ik Johannes' woorden uit onze tekst even in m'n eigen woorden: Je hoeft daar niet bang voor te zijn, want je weet wat je nu bent. En wat ben je nu dan? Johannes zegt: Nu zijn we kinderen van God Leest u, lees jij maar mee in 1 Johannes 3, vers 1 en 2. Wij worden kinderen van God genoemd, en dat zijn we ook, staat er. En dan volgt er nog een keer daar achteraan: Geliefde broeders en zusters, wij zijn nu al kinderen van God. Wij zijn nu al kinderen van God, schrijft de oude apostel Johannes. Dat is je houvast Daar houden we het op. Daar mag je van uitgaan, zegt hij daarmee tegen zijn gemeenteleden. Nou, dat is nog al wat. Het is misschien wel het belangrijkste om te weten: dat je een kind van God bent. Dat Gods liefde en genade er voor jou zijn. Dat jij daar in mocht gaan staan, en dat je dat steeds weer mag doen. Dat gaat nog veel verder dan al je eigen verwachtingen en vroegere en nieuwe idealen over misschien wel honderd-en-één dingen. Dan valt het licht van Christus over je heen. Hoe hij je ziet. Hoe hij je bedoeld heeft. Hoe Hij een bestemming voor je heeft. Wij zijn nu al kinderen van God. Dat roept misschien ook wel vragen bij ons op. Het roept misschien ook wel weerstand op. Want ja, kun je dat nou zo maar zeggen? Kunt je dat ooit wel van je zelf zeggen? Er zijn christenen die daar grote moeite mee hebben, ze zijn oprecht bezig met geloof en betrokken op de kerk, maar dit, ik een kind van God? Mag je dat wel zeggen, is dat niet veel te groot om te zeggen? Wat verbeeld jij je wel? Wat beeld je je misschien wel in? Kind van God, dat is een voorrecht voor enkelen die echt bekeerd zijn, de uitverkorenen of hoe je het ook maar noemen wilt? Die daarvan kunnen getuigen en Gods krachtdadige werk van nabij hebben meegemaakt, het liefst met datum en tijd erbij. Maar ik, met al mijn lek en gebrek? Maar Johannes zegt het vanmorgen:
Wij zijn nu al kinderen van God. Ja, die wij zijn dus zijn gemeenteleden. Gemeenteleden: mensen die staan in de lichtkring van het Woord van God, die op een of andere manier ook de keus hebben gemaakt in die lichtkring te gaan staan. Die zich daardoor aangesproken weten, aangeraakt door Jezus, ja ze hebben iets met Hem. Maar het zijn ondertussen wel heel gewone mensen. Niet maar een paar uitverkorenen, Johannes spreekt ze allemaal aan, ondanks hun feilen en falen. En dat feilen en falen was er volop. Je hoeft die drie briefjes van Johannes maar door te lezen, nou dan kun je een heel lijstje maken van wat daar loos was met het christelijk leven. Dat was toen echt niet zo anders of zoveel beter dan de kerk in onze tijd. Zat op aan te merken, het geloof en het leven uit het geloof zoals dat daar ging. En toch zegt de apostel Johannes tegen zulke helemaal niet perfect christenen in een helemaal niet perfecte gemeente: Wij zijn nu al kinderen van God. Ik kan het niet anders maken: het is het woord van de apostel. Het is Woord van God dat dit tegen ons zegt. Ja, hoe kan dat? Nou, het geheim staat in dat eerste vers: Wij worden kinderen van God genoemd. Als je wel eens twijfelt of jij een kind van God mag zijn, dan moet je deze tekst op een groot vel papier schrijven en boven je bed hangen. Wij worden kinderen van God genoemd, en dan moet je een streep zetten onder dat laatste woord: genoemd. Waarom mogen we in de gemeente van Christus zeggen dat we kinderen van God zijn. Waarom mag je dat tegen jezelf zeggen, als je het moeilijk hebt met je geloof? Waarom mag je dat ook tegen die mens naast jou zeggen, elkaar daarmee bemoedigen en troosten? Het antwoord is: omdat er een Vader met een hoofdletter is, die ons zo noemt. God noemt ons zo. God ziet ons zo. Waarom ben je een kind van God? Niet dus omdat je dat zelf zegt. Niet omdat jij zo n vrome jongen of vroom meisje bent. Niet omdat jij dat kindschap van God altijd waarmaakt. De Vader in de hemel roept het je toe. Dat we kinderen van God zijn, nee het is geen vanzelfsprekendheid of automatisme. Dat betekent dit zinnetje ook. Het zit ons niet in het bloed. We hebben het er ook helemaal niet naar gemaakt. We zijn het in de grond van de zaak helemaal niet en diep in jezelf kun er zelfs verzet tegen ervaren. Maar het is een kwestie van liefde. Dat staat ook in dat eerste vers: Bedenk toch, zegt Johannes, hoe groot de liefde is die de Vader ons geschonken heeft, dat wij kinderen van God genoemd worden. Het is een kwestie van liefde, van aangenomen worden in Gods genadige adoptie-plan, Hij noemt je kind van God. en dat zijn we ook, staat er best een beetje typisch achteraan. Ja, ze waren er kennelijk toen al ook, mensen die hun wenkbrauwen fronsten. Maar dat gaat toch zo maar niet Johannes, dan moet er toch eerst wel iets gebeuren in een mensenleven?
Maar Johannes zet er nog een extra uitroepteken achter: Wij worden kinderen van God genoemd, en we zijn het ook. Dat is dus ons houvast. Dat is het evangelie waar je door de Here God in bent gezet. Dat je voor waar mag houden, je mag het aanpakken. Die Vader in de hemel die ook tegen jou zegt: jij mag er zijn, ik heb je lief. En dan zul je die liefde in je leven ook ervaren, er uit leven, ervan doorgeven, liefhebben: God boven alles en je naaste als jezelf! Dan zal daarin ook leren en groeien! Dat zit ook in dat beeld van het kind. Een kind, ik kwam eens iemand tegen die vond dat in de Bijbel een moeilijk beeld want ja, een kind, dan dacht ie aan onmondig moet zijn, altijd klein gehouden worden. Een beetje het idee dat je als je gelooft in God eigenlijk een beetje simpel moet zijn en niet teveel moet nadenken, dat is dan geloven als een kind, zo wordt dat ook wel eens uitgelegd. Nou, dat is dus niet wat de Bijbel daarmee bedoelt. Als Jezus een kind tot voorbeeld stelt, dat gaat het Hem er niet om dat dat kind simpel alles voor zoete koek aanneemt en geen vragen zou stellen. Dat doet een kind ook helemaal niet, vele ouders en grootouders in de kerk die daar van kunnen getuigen denk ik. Juist een kind stelt vragen, soms zulke scherpe, diepe, onverwachte vragen, je kunt er misschien wel eens wanhopig van worden. Ja, dat is dus de openheid van een kind, de onbevangenheid van het kind. Een kind heeft nog niet al z n denken en voelen dichtgetimmerd met wat wel zou kunnen of niet zou kunnen. Een kind kan zich nog echt laten verrassen, kan echt ontvangen. Dat is nu waartoe de Bijbel het kind tot voorbeeld stelt. Zoals een kind openstaat voor de dingen, voor nieuwe, verrassende dingen ook die het nog niet kende, wil leren en groeien Zo nu roept Jezus ons op om open te staan voor Gods Koninkrijk. Dat is de kracht van dit beeld van een kind. En net zoals dat bij een kind is, mag het dan ook steeds meer werkelijk worden zoals het vanaf het begin al tegen je gezegd is. Ik las daar een mooi voorbeeld over: Als je steeds tegen een kind zegt: jij bent een mispunt. Jij deugt niet. Dan heb je een beste kans dat het ook een mispunt wordt, een deugniet. Maar een kind dat te horen krijgt, jij mag er zijn, ik heb je lief, dat leert ook er te mogen zijn en zelf lief te hebben en liefde te geven. Zo mag dat ook zijn in ons geloven, ons groeien in het leven uit het geloof. Wij zijn nu al kinderen van God. Dat wordt tegen ons gezegd, God ziet ons zo door zijn Zoon Jezus. Nee we maken het nog niet altijd naar. Het lukt nog niet altijd, soms lukt het helemaal niet. Maar het wordt tegen ons gezegd opdat het net als in dat voorbeeld je leven, je hart, je karakter, je houding steeds meer gaat stempelen. Merkbaar mag het worden, meer zichtbaar gaat worden. En zo zijn we onderweg naar straks. Ja hoe zal dat straks zijn, als Gods toekomst er is? Nu al zijn we kinderen van God, zegt Johannes, dat wordt je dus toegeroepen, daar mag je je aan vasthouden.
En straks? Dat weten we nog niet, zegt Johannes Wat we zullen zijn, is nog niet geopenbaard. Dat moet nog aan het licht komen. Dat wacht op de volle verwerkelijking! Er wordt wel een tipje van de sluier opgelicht. We zullen aan Hem gelijk zijn, staat er in vers 2 We zullen zijn liefde eindelijk helemaal begrijpen en helemaal in ons opnemen. Die liefde waar we nu vaak nog niet aan willen en niet aan kunnen. En we kunnen ons eigenlijk geen wereld voorstellen waarin niet ons eigen ik in het middelpunt staat. Maar dan zullen we helemaal vol zijn van deze liefde van Jezus. En wat we nu nog vooral zijn omdat God ons door de genade van Jezus zo wil noemen kinderen van God worden we genoemd -, dat zal dan ook ten volle in ons zijn. Nee, dat kun je je bijna niet voorstellen. De spanning tussen nu en straks Het moet nog geopenbaard worden, zegt Johannes niet voor niks. Het is Gods grote verrassing die nog uitstaat. Zijn toekomst waarnaar we onderweg zijn. En dat zijn we als mensen die dus vertrouwen mogen hebben. Die kwetsbaar en feilbaar zijn en nog blijven en toch is de macht van de zonde niet meer de sfeer waarin ze leven. Dat is de betekenis van die laatste, misschien wel weer wat vreemde verzen die we lazen. Wie zondigt komt uit de duivel voort, lazen we. En: Wie uit God geboren is, zondigt niet; hij kàn zelfs niet zondigen. Als je dat nou uit het verband van deze brief zou loshalen, dan zou je misschien wel moeten zeggen: nou, daar gaat al je vertrouwen dat je misschien net een beetje had getankt vanuit die eerste verzen van het hoofdstuk. Weg dat kind van God, weg dat dat ook voor mij ; we houden vrees ik ook heel weinig kinderen van God over als je dit los van z n verband op jezelf moet gaan toepassen. En er is nog iets vreemds aan de hand. Als u, als jij zich nog iets herinnert van wat we eerder lazen in deze brief, dat was precies tegenovergesteld als wat hier staat. Het eerste hoofdstuk, vanaf vers 8: Als we zeggen dat we de zonde niet kennen, misleiden we onszelf en is de waarheid niet in ons, stond daar. En in vers 10 van dat hoofdstuk: Als we zeggen dat we nooit gezondigd hebben, maken we God tot leugenaar en is zijn woord niet in ons. Nou dat zijn ook stevige teksten, maar je herkent er meer van je eigen leven in. Het is nuchter, het is eerlijk, en dat is de Bijbel toch ook. Bij wie gaat het nou nooit mis? En dan dat prachtige vers er tussen in, 1 Johannes 1 vers 9: Belijden we onze zonden, dan zal hij, die trouw en rechtvaardig is, ons onze zonden vergeven en ons reinigen van alle kwaad. Dat is evangelie, dat is toch de kern van alles. Hoe dan dit? Wie zondigt, komt uit de duivel voort? Wie uit God geboren is, kan zelfs niet zondigen? Spreekt de apostel zichzelf zo tegen? Dachten we misschien net binnen de kring te zijn, staan we er nu weer finaal buiten? Ik zeg u en jou maar eerlijk: het is niet zo n makkelijk stukje en in verschillende uitleggingen die ik lees wordt het heel verschillend uitgelegd. Eén ding wordt mij daarbij wel duidelijk dat Johannes hier spreekt met het ook op dwaalleraren die daar rondgingen in de gemeente.
We kwamen ze al eerder tegen, mensen die het evangelie van Jezus hadden omgeturnd tot een wat zweverig, mystiek pad van geheime ervaringen en bijzondere kennis die je kon opdoen en die je tot verlichting moesten brengen. Hoe je in de praktijk leefde, dat deed er volgens deze lieden niet erg toe. Hoe je de ook heel praktische geboden van God hield en de heel praktische liefde van Jezus navolgde, dat vonden ze maar aards, laag bij de grond, ongeestelijk. Tegen die dwaalleer richt Johannes zich hier, en hij doet dat met een enorme kracht, op het scherpst van de snede. Als je van het geloof van Jezus zoiets maakt, waarbij je ondertussen maar raak zondigt, dat kan niet, stelt de apostel. Dat is niet uit God, dat is van de duivel. Dan ben jij ook niet uit God maar heeft de boze je te pakken, zo stelt de apostel het heel radicaal. En dat doet dus niets af van wat hij al eerder uitlegde. Dat je je fouten en zonden maar steeds eerlijk moet erkennen, en vooral dat je ze dan ook steeds maar weer bij God moet brengen die door Jezus jouw leven dan zal reinigen van alle kwaad. En, levend dichtbij Hem, mag ook jijzelf dat spoor elke dag weer gaan. Ik denk aan wat er in ons Bijbelgedeelte in vers 3 staat: jezelf rein maken, zoals ook Jezus rein is. Of anders gezegd: je mag nu al steeds meer gaan lijken op wat je straks zult zijn: gelijk aan Jezus. En de beloning? Beter: het geschenk, het grote cadeau van God? Die heb je eigenlijk nu al. Want je wordt kind van God genoemd. Hij zegt het zelf! Amen