2. DE GEVOELIGHEID VAN NEGATIEFMATERIAAL

Vergelijkbare documenten
Belichting corrigeren

Fotografie: van opname tot archivering deel 1. Bruno Vandermeulen

Welkom op deze Fotocursus

Welkom op de avond Basistechniek camera. Gerrit Valkenwoud

INVULFLITS. Niet zo geslaagd hé!

Fotografie Basiskennis! 13 september 2005 Door Augustijn Buelens & Jeff Ceuppens

BASIS FOTOGRAFIE BASISBEGRIPPEN

Leerdoelen. Techniek van de flitser en camera onder de knie krijgen met als doel betere flitsfoto s

Basisbegrippen in de fotografie

fotografie Aquarium Er E n r ö ö Dob Do ro r n o yi

HDR- FOTOGRAFIE. Inleiding. Het digitale beeld - Bijlage

Instellingen. Afbeelding 3.1 Boven op een spiegelreflexcamera. draaiknop waarmee de M-stand kan worden ingesteld.

Flitsfotografie. begrippen. Basis

FOTOGRAFIE BASIS. Jelmer de Haas

LOREO MACRO 3D LENS. Tips voor het gebruik

Fotograferen op P, Av, Tv of M? Welke stand wanneer?

Nachtfotografie. de nacht geeft haar geheimen prijs. G. van Koppen

High Key>>>>>>><<<<<<<<Low key

Personen bij weinig licht

Diafragma - sluitertijd - ISO-waarde

Bij de meeste camera s is de keuze van de belichtingsregelingen met een zogenaamd programmakeuzewiel

Extra Thema: Manueel fotograferen De M-stand

Het gebruik van filters bij landschapsfotografie. Myriam Vos

ALLES MET DE HAND Inleiding Instelling van de afstand

Licht meten en lichtmeters

Cursus Fotografie Les 2. Nu aan de slag

HANDMATIG FOTOGRAFEREN

Fotografiecursus - Deel 5

Licht Belichting Lichtmeting

Diafragma, hoe werkt het

FOTOGRAFIE

Bronvermelding:

2.1 DE BELICHTINGSTIJD OF SLUITERTIJD

Het doel. is om een eerste inzicht te geven in de basis van de digitale fotografie.

Tips voor avondfotografie

Belichting. Bepaal je ISO-waarde altijd nadat je de diafragma en sluitertijd hebt bepaald.

Verbeter jezelf met deze handige tips!

Licht op locatie. Inleiding:

CAMERA EN ACCESSOIRES

Het diafragma nader te bekijken als hulpmiddel voor het doseren van licht. Kennis uit te wisselen over het natuurkundig gedrag van (kunst) licht

Algemene Camera techniek

8 tips voor lichtmeting

Goed gebruikt is dergelijke lichtmeting een goede indicatie. Is meestal erg ingewikkeld in gebruik.

Goed belicht. Diafragma, sluitertijd en ISO-waarde

BELICHTING(SDRIEHOEK)

Deel 1. Wat is HDR fotografie?.

Productfotografie in je eigen thuisstudio

WERKEN MET DE FLITSER

Digitale fotografie onder water

Macro fotografie De eerste is de scherpstelafstand van de lens De tweede belangrijke waarde is de reproductiefactor

FOTOGRAFIE Opdrachten - Erik Boot Update

Workshopvoorbereiding

Grote voordelen van het fotograferen in RAW

7 supertips over SCHERPTE & DIEPTE. voor natuurfoto s met een WOW-factor. Fotograferen in de natuur.nl. Toine Westen

E-pages van Beterelandschapsfoto

Scherptediepte. Scherpte diepte wordt dikwijls weergegeven als 'DOF' (DepthOf Field)

Fotograferen met spiegelreflex Weg van de P

Scherptediepte. Inleiding

Welkom workshop Portretfotografie

Fotografie Pro 1 FLITSFOTOGRAFIE

oplossen. Door meerdere belichtingen te maken en ze samen te voegen in Photoshop vergroot je de dynamiek in je foto.

SCHERPTEDIEPTE EN EXPOAPERTURE 2

GEBRUIK VAN EEN REPORTAGE FLITSER

Fotografie tips voor betere landschapsfoto's

1 Extreme scherptediepte onderwerp: Geschikt bij dichte vegetaties en ook bij volle zon. Leukst is als er fraaie bladeren of insecten of andere

HET DIAFRAGMA. Voor iedereen die er geen gat meer in ziet. Algemeen

Workshopvoorbereiding

Programma s, onderwerpsstanden en andere instellingen voor de D600

Opdrachten. Druk dit document af en maak hierop aantekeningen tijdens uw fotosessies

Fotograferen in de Berry

Reader 37. Workshop Fotografie. September 2007 Mediatheek Moller Tilburg

Fotografie Pro 1 SCHERPTEDIEPTE

De meeste van onze camera s beschikken over de instelmogelijkheid: AUTO de camera past zelf de gevoeligheid aan (iso)

OPDRACHTKAART. Thema: AV-technieken. Fotografie 7. Beweging AV Voorkennis: Je hebt de opdracht De fotocamera afgerond.

Consequent scherpe foto's in 3 stappen

FOTOGRAFIE Opdrachten - Erik Boot Opdracht - Digitale fotografie Flitsen les 1

Belichtingsregelingen: Introductie

Straatfotografie. Op jacht naar alledaagse maar bijzondere taferelen en mensen.

OPDRACHTKAART. Thema: AV-technieken. Fotografie 2. De fotocamera AV Voorkennis: Geen

Natuurfoto s correct belichten

Avond over Flitsfotografie 4 April 2011 Fotoclub Iris

inleiding 07 de 10 gulden regels de 45 beste tips

7 tips voor het fotograferen in een donkere kerk

FOTOGRAFIE BASIS. Jelmer de Haas

BARCODE SCANNERS EN CMOS/CCD-SCANNERS

Uitgebreid naslagwerk bij. Fotografie Workshop. door. Boukje Canaan

Peter Suijker Workshop flitsen, reflectieschermen en witbalans

Sensitometrische principes

Honden fotografie. Exif: ISO 160, F8, 1/800sec op 84mm (buiten in de zon gefotografeerd) Lisa Oerlemans Photography / Lisa Oerlemans

Ruud Gort

De voordelen van de belichtingsregelingen onder creatief gebruik zijn in de meeste gevallen een juist belichte en creatievere foto.

SCHERPSTELLEN DIGITALE FOTOGRAFIE VAN OPNAME TOT AFDRUK HOOFDSTUK 3

Tutorial exposure blending. Myriam Vos

Bestandsformaten in de digitale fotografie: RAW of JPeg

Les 5. Histogram & Flitsen. Basiscursus Digitale Fotografie

Scherpte in de fotografie

Welkom bij Foto van Beloois. Uitgangspunten. Werkwijze lessen van 2 uur. Oefeningen na elke les

Macrofotografie Wanneer is Macro Macro? Hulpmiddelen: Opdracht: Onderwerp Tip

Digitale fotografie. 7 juni Gezinsbond Kieldrecht en Luc Bosmans

Transcriptie:

22 LICHTMETING 1. INLEIDING Om een technisch feilloos beeld te verkrijgen, dient een film een nauwkeurig afgewogen hoeveelheid licht te ontvangen. Die dosis is afhankelijk van de heersende lichtomstandigheden, m.n. van de hoeveelheid licht die op het onderwerp valt. Afhankelijk van de lichtinval zal het onderwerp het licht in meer of mindere mate via het objectief naar de lichtgevoelige film reflecteren. De grootte van de nodige lichtdosis is bovendien afhankelijk van de gevoeligheid van de gebruikte film. Voor het bepalen van de juiste hoeveelheid licht hebben we een meetinstrument nodig. Die lichtmeter kan in de camera ingebouwd zijn, maar kan ook uit een los instrument bestaan dat uit de hand gebruikt wordt. Een verstelbaar diafragma en sluitermechanisme stellen ons in staat om de gemeten lichthoeveelheid nauwkeurig te regelen. Om een technisch uitstekende afdruk te maken, moet een fotograaf vertrekken van een geslaagd negatief. Van een gebrekkig negatief kan zelden een goede afdruk gemaakt worden. 2. DE GEVOELIGHEID VAN NEGATIEFMATERIAAL Het gevoeligheidsgetal van een fotografische film is de aanduiding voor de lichtgevoeligheid van die film. Die waarde wordt als basis genomen voor het bepalen van de belichting. De filmgevoeligheid wordt bepaald aan de hand van de minimale belichting die aan een bepaalde emulsie moet gegeven worden om een beeldzwarting te verkrijgen. Alle filmemulsies zijn niet even gevoelig en het is onmisbaar om de juiste gevoeligheid te kennen en te gebruiken. Een film die gevoeliger is, heeft namelijk een kleinere hoeveelheid licht nodig om tot een correct belicht resultaat te komen. Het gevoeligheidsgetal ijkt de lichtmeter. D.w.z. dat de lichtmeter gegevens aanduidt in functies van de gekozen film en filmgevoeligheid. Daarom dient deze steeds op de camera ingesteld te worden. DIN- en ASAwaarden Het gevoeligheidsgetal wordt weergegeven in DIN-waarden (Deutscher Industrie Norm), ASA- (American Standard Association) of ISO-waarden (International Standard Organisation). De ISO-waarden combineren zowel ASA- als DIN-getal. Een T-max 400 film heeft een gevoeligheid van ISO 400/27. Tegenwoordig wordt op filmverpakkingen gewerkt met het ISO-getal. DIN 12 15 18 21 24 27 30 33 36 ASA 12 25 50 100 200 400 800 1600 3200

23 Hoe groter het gevoeligheidsgetal, hoe gevoeliger de film. Een verdubbeling van de gevoeligheid betekent een stijging van 3 DIN-waarden of een verdubbeling van het ASA-getal. Een film die maar half zo gevoelig is dan een andere film heeft een DIN-getal dat 3 waarden kleiner is. Het ASA-getal is in dat geval gehalveerd. De filmgevoeligheid die door de fabrikant op de verpakking vermeld wordt, m.n. de nominale filmgevoeligheid, is slechts een uitgangspunt voor de fotograaf. De effectieve filmgevoeligheid kan aanzienlijk afwijken van de opgegeven gevoeligheid. (Zie hoofdstuk Contrastbeheersing en Zone systeem) 2.1 LICHTGEVOELIGHEID EN KORREL Hoe groter de korrel van de filmemulsie, hoe gemakkelijker die het licht zal opvangen en dus hoe gevoeliger de film. Een hooggevoelige film heeft een grotere korrel dan een laaggevoelige film. In de praktijk betekent dit dat de fotograaf zijn filmkeuze nauwkeurig moet overwegen. Voor het maken van reproducties moet hij bijvoorbeeld een trage film kiezen. Een film met een geringe snelheid heeft een fijne korrelstructuur. Hierdoor kunnen de negatieven van dergelijke langzame film tot foto s van groot formaat afgedrukt worden, zonder dat de korrel opvalt. Snelle films hebben daarentegen een grove korrel die reeds bij vergrotingen van gering formaat duidelijk zichtbaar is. Foto s met een grote korrel vertonen minder details dan fijnkorrelige beelden. Daardoor ontstaat de indruk dat foto s met een grove korrel minder scherp zijn, wat in feite niet het geval hoeft te zijn. (Zie ook later in hoofdstuk Negatiefprocédé) De toepassing van de zogeheten T-korrel technologie in zwartwitfilms is een belangrijke vernieuwing van de laatste jaren. Films met die korrel hebben een fijnere structuur dan hun gevoeligheid doet vermoeden. Ze geven bovendien een betere scherpteindruk. 3. INSTELLEN VAN DE JUISTE LICHTDOSIS Elke situatie die gefotografeerd wordt, heeft andere lichtomstandigheden. De fotograaf moet keer op keer de nodige dosis licht meten en gebruiken wat uiteraard afhankelijk is van de gekozen filmgevoeligheid en de heersende lichtomstandigheden. Reciprociteitseffect De belichtingsdosis die een film nodig heeft, is het product van de lichthoeveelheid geregeld door het diafragma gedurende een bepaalde tijd geregeld door de sluiter. Belichtingsdosis = diafragma x sluitertijd Dit betekent dat éénmaal de dosis bepaald is, die hoeveelheid constant moet blijven. Als we meer licht toelaten (diafragma opendraaien), moet de tijdsfactor

24 in gelijke mate verminderd worden. Met andere woorden: tijd en diafragma zijn omgekeerd evenredig. Voorbeeld: een correcte lichtmeting duid 1/30 e seconde met diafragma 5.6 aan. In dat geval is een belichting met 1/60 e seconde en diafragma 4 of 1/15 e seconde met diafragma 8 eveneens correct. Dit systeem is gemakkelijk te begrijpen wanneer de vergelijking gemaakt wordt met volgende situatie. Een kraan met een groot debiet (vgl. diafragma) zal een emmer (vgl. dosis) in een kortere tijd (vgl. sluitertijd) vullen dan een kraan met een gering debiet. OPMERKINGEN Het begrip stop Het begrip lichtwaarde Een stop betekent een verdubbeling of halvering van de belichting, door aanpassing van het diafragma of van de sluitertijd. Men kan de hoeveelheid energie die men met een lichtmeter meet, uitdrukken in lichtwaarden of LW s. De lichtwaarde is een getal dat loopt van 0 tot 20. Hiervoor heeft men twee dingen afgesproken, m.n. dat LW 0 die hoeveelheid energie is die wordt doorgelaten bij diafragma 1 gedurende 1 seconde. Ten tweede dat elke volgende lichtwaarde de hoeveelheid licht halveert (hoe hoger het getal, hoe minder lichtenergie). 4. HET SCHWARZSCHILDEFFECT In de vorige paragraaf wordt vermeld dat de belichtingsdosis constant blijft wanneer we sluitertijd en diafragma omgekeerd evenredig veranderen. Die reciprociteitwet gaat slechts beperkt op. Het Schwarzschildeffect d.i. het fotograferen met lange sluitertijden vormt hierop een uitzondering. De hoeveelheid zwarting die verkregen wordt met een grote lichthoeveelheid en een korte belichtingstijd is verschillend van de hoeveelheid zwarting verkregen met een kleinere lichthoeveelheid en een lange belichtingstijd.

25 Bij zeer korte en zeer lange belichtingstijden is er na het ontwikkelen minder zwarting aanwezig dan voorzien. Minder in elk geval dan bij gemiddelde belichtingstijden, ook al is het belichtingsproduct gelijk gebleven. Dit betekent een vermindering van het rendement van de lichtenergie, een verlies van gevoeligheid. In dat geval moeten we langer belichten dan wat de lichtmeter aanduidt. Fotograferen we met zeer korte belichtingstijden, dan zal de reciprociteit evenmin gelden. Bij een belichtingstijd van 1/1000 e seconde en korter, treedt ook een vermindering van de filmgevoeligheid op. Dit komt voor bij flitslicht, waar de duur van een flits korter kan zijn dan 1/1000 e seconde (niets te zien met de sluitertijd). Belichtingstijd Nodige overbelichting Aangepaste ontwikkeling 1/10.000 e seconde ½ stop 15% overontwikkelen 1/1.000 e seconde Geen 10% overontwikkelen 1 seconde 1 stop (d.i. 2 seconden) 10% onderontwikkelen 10 seconden 2 stops (d.i. 40 seconden) 20% onderontwikkelen 100 seconden 3 stops (d.i. 800 seconden) 30% onderontwikkelen Voor Kodak T-max 400: wanneer de belichtingstijd 1 seconde of meer bedraagt, 1/3 stop overbelichten. Bovenstaande regel is slechts een richtlijn. Het Schwarzschildeffect is namelijk afhankelijk van de intensiteit van het licht, de aard van de emulsie (bij hooggevoelige films is het effect geringer dan bij laaggevoelige films) en de golflengte van het opnamelicht (soort licht). Fouten op de reciprociteitwet ontstaan enkel door gebruik van lange (en korte) tijden. Zij hebben geen verband met de lichtintensiteit. Pas in de mate van het mogelijke het diafragma aan. 5. HET GEBRUIK VAN SLUITER EN DIAFRAGMA Een fotograaf kan een willekeurige combinatie van sluitertijd en diafragma gebruiken, op voorwaarde dat de combinatie de juiste hoeveelheid licht voor die film oplevert. Laat men meer licht via het ene mechanisme, dan vermindert men de hoeveelheid licht met het andere systeem. Op die manier blijft het eindresultaat constant. Men kan echter voorkeur geven aan één van beide systemen. Voorkeur voor het diafragma Voorkeur voor de sluitertijd Het diafragma bepaalt naast de hoeveelheid licht die het toestel ingaat ook de scherptediepte van het beeld. De scherptediepte is de zone waarbinnen de scherpte valt, m.n. van het dichtst gelegen onderwerp tot het verst verwijderd, nog scherp afgebeeld onderwerp. Wanneer een fotograaf de scherptediepte wil beïnvloeden, kiest hij bij voorkeur voor een welbepaald diafragma. Hoe groter het diafragma, des te kleiner de scherptediepte en omgekeerd, hoe kleiner het diafragma, des te groter de scherptediepte. In het hoofdstuk over objectieven wordt nog meer aandacht aan de scherptediepte besteed. Door voorkeur te geven aan de sluitertijd, kiest de fotograaf om al dan niet beweging in zijn opname weer te geven.

26 Onscherpte door beweging van het onderwerp werd reeds in het vorige hoofdstuk besproken. Bewegingsonscherpte kan te wijten zijn aan de beweging van het onderwerp, maar ook aan die van de fotograaf. Wanneer de sluitertijd te lang is om uit de hand te fotograferen, moet een opname met een statief gebeuren wil men bewegingsonscherpte vermijden. Wil men in een opname absoluut géén beweging, dan kiest men voor een korte belichtingstijd. Met een 50mm objectief is 1/50 e seconde de langste sluitertijd die verantwoord is om uit de hand te fotograferen. Met een 135mm is de 1/135 e seconde, 6. DE LICHTMETER De lichtmeter meet de hoeveelheid licht die aanwezig is en zet die meting om in een bruikbare combinatie van sluitertijd en diafragma. In de meeste camera s is een lichtmeter ingebouwd, maar de fotograaf kan een beroep doen op een losse lichtmeter. Dit kan handig zijn voor het meten van details in het onderwerp. De voordelen van een ingebouwde lichtmeter zijn dat de informatie over de lichtmeting in de zoeker verschijnt (de gegevens veranderen terwijl men blijft kijken) en dat men daardoor sneller kan werken. Omdat de lichtmeter door de lens (DDL) gebeurt, wordt enkel dat deel van het onderwerp gemeten dat gekadreerd is. 6.1 SOORTEN LICHTMETERS Er zijn verschillende soorten lichtmeters, maar in principe zijn de overeenkomsten groot. Elke lichtmeter heeft een foto-elektrische cel die het binnentredende licht in een elektrische stroom omzet. Bij de meeste meters doet die stroom de wijzer van een microampèremeter uitslaan. Hoe meer licht, des te meer stroom en des te verder de wijzer uitslaat. De wijzer geeft een bepaalde waarde aan, die gemakkelijk tot een lichtwaarde of een combinatie van tijd en diafragma kan worden herleid. Het verschil in lichtmeters heeft betrekking op het type lichtgevoelige cel. Selenium fotocelmeter Het meest eenvoudige type, de selenium fotocelmeter, werkt als volgt: licht valt op een plaatje selenium, waarbij een meetbare elektrische stroom wordt opgewekt. Die stroom is recht evenredig met de hoeveelheid opvallend licht en kan op een schaal afgelezen worden. Die lichtmeters hebben geen batterij nodig. Meters met een seleniumcel hebben ondanks de zeer betrouwbare metingen en het feit dat ze geen batterij eisen, twee ernstige nadelen. Deze belichtingsmeters hebben een grote meethoek (ongeveer 50 - ze hebben een groot meetoppervlak nodig voor de gevoeligheid, het vlak moet groot genoeg zijn om naalduitslag te geven). Bovendien zijn ze niet erg gevoelig, wat vooral nadelig is in donkere lichtomstandigheden. Enkele selenium fotocelmeters zijn: Gossen Sekonic, Gossen Sixto-mat 1, Gossen Sixtino 2, Gossen Bisix 2, Weston Euro-master.

27 Cadmiumsulfide lichtmeter Silicium lichtmeter Vele al dan niet in camera s ingebouwde belichtingsmeters hebben een cadmiumsulfide of CdS-cel. Het door de CdS-cellen opgewekte stroompje is te zwak om de wijzer in beweging te brengen. De stroom moet worden versterkt en het daartoe aangebrachte systeem werkt op een batterij. Deze lichtmeters bezitten een fotoresistente cel op basis van cadmiumsulfide. Die heeft de eigenschap een lichte elektrische stroom door te geven, welke geleverd wordt door een kwikzilver batterij. Hoe steviger het licht, hoe meer de weerstand van de cel vermindert en hoe sterker de doorgegeven stroom is. Als de batterij uitgeput is, doet de meter het niet meer. De batterij is wel met grote zorg vervaardigd, zodanig dat de spanning gelijk blijft tot uitputting van de batterij. De meethoek van CdS-cellen kan worden gevarieerd en spotmeting behoort tot de mogelijkheden. In het algemeen is de CdS-cel gevoeliger, zodat er nog kan worden gemeten in omstandigheden waar de seleniumcel geen uitslag meer geeft. Nadelig is het feit dat we een batterij nodig hebben voor de meting (en ook plots met een lege batterij kunnen vallen). Bovendien voert de CdS-cel de lichtmeting vrij traag uit (in tegenstelling tot de seleniumcel die een onmiddellijke respons geeft na de lichtprikkeling). Een veel gebruikte CdS lichtmeter is de Gossen Lunasix 3. De jongste ontwikkeling is de siliciumcel. Die verenigt de voordelen van de selenium- en de CdS-cel, zonder de nadelen (alhoewel deze cel ook met een batterij werkt). Voorbeeld: Gossen Profisix. OVERZICHT VOOR- EN NADELEN Selenium fotocelmeter CdS meter Siliciumcel Betere gevoeligheid voor het spectrum Beantwoordt beter aan de kleuren van het spectrum Onmiddellijke respons na Inertie die tot 15 sec kan Geen inertie (cfr. Se) lichtprikkeling bedragen bij zwakke verlichting Weinig gevoelig in donkere Veel gevoeliger voor zwakke Nog gevoeliger dan CdS-cel lichtomstandigheden verlichting Betere resultaten bij sterke Onbetrouwbaar geheugen Praktisch geen geheugen lichtbronnen (geen geheugen) Meethoek ongeveer 50 Meethoek 30 en minder (groot meetoppervlak) Wordt praktisch niet meer vervaardigd Veroudert langzamer dan CdS Uitgebreide meetmogelijkheden Broos mechanisme Minder breekbaar en neemt minder plaats in Geen batterij Batterij Batterij

28 6.2 HET GEBRUIK VAN DE LOSSE LICHTMETER: METHODES VAN LICHTMETING Het is van groot belang dat elke lichtmeting zorgvuldig gebeurt. Er zijn twee manieren om het licht te meten: de meting van het gereflecteerd licht (of onderwerpsmeting) en de meting van het opvallend licht. Meting van het gereflecteerd licht Bij de meting van het gereflecteerd licht wordt het licht gemeten dat van het onderwerp in de richting van de camera wordt weerkaatst. Dit is ook het systeem van lichtmeting bij camera s met ingebouwde lichtmeter. In dit geval meet de lichtmeter zonder diffusor (!) en wordt de meetcel in de as van de camera op het onderwerp gericht. Daarbij moet de fotograaf ervoor zorgen dat zijn eigen schaduw niet op het onderwerp valt. Zonder diffusor bedraagt de meethoek van de lichtmeter meestal 30. Sommige lichtmeters hebben voorzetstukken, waardoor de meethoek verkleind kan worden tot 15 en 7,5. Spotmeters hebben een meethoek van 1. Van alle lichtmeters is er geen enkele die aanduidingen geeft die naar de letter kunnen worden toegepast, zonder nadenken, en die toch tot het gewenste resultaat leiden. Wanneer we het gereflecteerd licht meten, moeten we rekening houden met de reflectie van het onderwerp. Bij eenzelfde hoeveelheid licht zal een wit onderwerp immers meer licht weerkaatsten dan een zwart onderwerp. Dit leidt tot foutieve lichtmetingen en afdrukken van negatieven die hetzelfde middengrijs geven. Lichtmeters zijn geijkt om een gemiddelde grijswaarde te verkrijgen in de print. Dit middengrijs reflecteert 18% van het opvallend licht, ongeacht de helderheid van het onderwerp. Elke lichtmeter, ingebouwd of niet, meet in de veronderstelling dat elk onderwerp 18% grijs is. Hierbij wordt de reflectie van het onderwerp niet in acht genomen. Dat een wit onderwerp meer reflecteert, interpreteert de lichtgevoelige cel als het aanwezig zijn van meer licht op een grijs voorwerp. We krijgen aanduidingen voor onderbelichting. In die afdruk resulteert dit in een grijs i.p.v. een wit onderwerp. Anderzijds zal de geringe reflectie van een zwart onderwerp geïnterpreteerd worden als het aanwezig zijn van minder licht op een grijs voorwerp. We krijgen dan aanduidingen voor overbelichting. In de afdruk verkrijgen we eveneens een grijs onderwerp i.p.v. een zwart onderwerp. In geval van meting op witte of zwarte onderwerpen zal men de meting moeten interpreteren. Indien de lichtmeting uitgevoerd wordt op een wit onderwerp moet men 1 à 2 stops overbelichten. In het geval van lichtmeting op een zwart onderwerp, moet men 1 à 2 stops onderbelichten teneinde de correcte afdrukwaarde te verkrijgen. Dit probleem kan omzeild worden door het licht te meten op een grijskaart. De Kodak grijskaart reflecteert perfect 18% van het opvallend licht. Wanneer we

29 een grijskaartmeting uitvoeren, is er geen foutieve meting mogelijk. Dit is enkel op voorwaarde dat de grijskaart geplaatst wordt ter hoogte van het te fotograferen onderwerp en in dezelfde lichtomstandigheden. Hetzelfde probleem stelt zich bij het fotograferen van landschappen. De intensiteit van de lucht, vergelijkbaar met een wit vlak, mag geen invloed hebben op de lichtmeting. Dit zou de lichtmeting vervalsen. Aangezien het gebruik van de grijskaart in dat geval nauwelijks mogelijk is, richt men de lichtmeter naar de grond voor de meting. Dit geldt enkel onder voorwaarde dat de grond waarop de meting gebeurt middengrijs benadert. Men moet bijgevolg uiterst voorzichtig zijn met zandvlakken, sneeuwlandschappen, De meting van het gereflecteerd licht met een ingebouwde lichtmeter is aanvaardbaar wanneer het licht op het onderwerp homogeen verspreid is (d.w.z. evenredige proporties lichte en donkere partijen). Men verkrijgt dan een algemene waarde voor de belichting voor het totale beeld. Met een ingebouwde lichtmeter kan men bovendien het onderwerp benaderen om het licht op een detail te meten. Hierdoor zal het licht uit de omgeving geen grote rol meer spelen. Indien u het licht meet op Donkere schaduwen waarin nog detail aanwezig is, zoals zwart haar, zwarte kleren, donkerhouten meubels, Grijze schaduwen, zoals bruin haar, nieuwe jeansbroek, gemiddelde schaduw onder bomen, Gemiddeld grijs, zoals de 18% grijskaart, donkere huidstint, gras, gebladerte, Lichtgrijze hoge lichten, zoals licht haar, beton, sneeuw en zand in de schaduw, Hoge lichten waarin nog detail aanwezig is, zoals sneeuw en zand, witte kleren, wit huis, Pas dan de belichting als volgt aan 2 stops onderbelichten 1 stop onderbelichten Geen correctie 1 stop overbelichten 2 stops overbelichten De meting van het opvallend licht De tweede methode van lichtmeting is de meting van het opvallend licht. De lichtmeter wordt in dat geval gebruikt met diffusor (!), waarbij de meethoek ca. 180 bedraagt, wat betekent dat we al het licht dat op het onderwerp valt meemeten. Op die manier wordt het licht gemeten dat op het onderwerp valt. Die methode van lichtmeting is niet mogelijk met een ingebouwde lichtmeter. Bij de meting van het opvallend licht houden we de lichtgevoelige cel met de diffusor naar de camera gericht, vlakbij het onderwerp (zie tekening p. 29). Er moet steeds op gelet worden dat onze schaduw de meting niet vervalst. De meting van het opvallend licht geeft slechts een evaluatie van het invallend licht weer. Wanneer men het opvallend licht meet, heeft men geen inzicht in het contrast in het onderwerp. Dit is bij de meting van het gereflecteerd licht wél mogelijk. 6.3 WANNEER GEBRUIKT MEN WELKE METHODE? De meting van het gereflecteerd licht wordt vooral gebruikt om het contrast te meten. De methode kan ook toegepast worden wanneer men een algemeen zicht fotografeert, op voorwaarde dat de lichte en donkere grijswaarden

30 evenredig verdeeld zijn. Wanneer men slechts over een ingebouwde lichtmeter beschikt, meet men eveneens het gereflecteerd licht. Die methode van lichtmeting biedt bij de meting van de afzonderlijke details van het onderwerp een beter kijk op het uiteindelijke resultaat (m.n. de visualisatie van de grijswaarden) en het contrast in het onderwerp (de verhouding tussen de lichtste en de donkerste delen). Bij de meting van het contrast kan men nagaan hoeveel stops verschil er in het onderwerp aanwezig zijn. Een gemiddelde zwartwitfilm overbrugt 5 diafragma s (d.w.z. delen waarin nog detaillering aanwezig is). Een normaal contrast bedraagt dus 5 diafragma s. Heeft men meer dan 5 stops verschil tussen de hoge lichten en de schaduwen, dan spreekt men van een hoog onderwerpscontrast. Is het verschil kleiner, dan heeft men een laag onderwerpscontrast. De meting van het opvallend licht is enkel geschikt wanneer de lichte en de donkere partijen zich in gelijke mate in het onderwerp voordoen. voorbeeld van de diafragmawaarden bij een overbrugging van 5 stops hoge lichten belichting schaduwen f. 16 f. 11 f. 8 f. 5.6 f. 4 7. HOE HET LICHT METEN? Bij de lichtmeting door de lens (DDL of TTL through the lens) is de methode van lichtmeting grotendeels afhankelijk van de manier waarop de lichtmeter afgesteld is. integraalmeting spotmeting Afgewogen meting matrixmeting - integraalmeting: de meting gebeurt door integratie van 1 of 2 cellen die het licht van het totale beeld meten. - Spotmeting: een selectieve cel met een meethoek van 1 kan elk detail van op afstand meten. - Afgewogen meting: ook wel integraalmeting met nadruk op het midden, vb. 80% spotmeting en 20% van het totale beeld. - Matrixmeting: de lichtmeting gebeurt op een aantal punten in het beeld, waarvan de camera het gemiddelde neemt. GEMIDDELDE LICHTMETING Bij een onderwerp met gemiddeld contrast kan men de lichtmeting uitvoeren op de lichtste en de donkerste partijen. Hiervan neemt men het gemiddelde als waarde voor de belichting. Dergelijke methode biedt echter geen inzicht op het contrast en het uiteindelijke resultaat. Een negatieffilm verdraagt bovendien minder onderbelichting dan overbelichting. Dit betekent dat de details in de schaduwen sneller zullen toelopen dan die in de hoge lichten.

31 Voorbeeld Lichte delen: 1/60 e seconde met f.16 Schaduwen: 1/60 e seconde met f.4 Gemiddelde: 1/60 e seconde f.8 INTEGRAALMETING Integraalmeting is slechts betrouwbaar wanneer de hoge lichten en de schaduwen zich in gelijke mate in het onderwerp voordoen. Die manier van licht meten is eenvoudig en snel, maar kan tot een verkeerde belichting leiden, m.n. wanneer de hoge lichten of de schaduwen het beeld domineren. Indien een witte lucht het beeld domineert, richt men de lichtmeter naar de grond om de meting uit te voeren (op voorwaarde dat de voorgrond niet uit witte of zwarte partijen bestaat). Het onderwerp moet zo kort mogelijk benaderd worden om het licht integraal te meten. GRIJSKAARTMETING Een grijskaart heeft een grijze zijde (18%) en een witte zijde (90% reflectie). Wanneer er in het onderwerp geen middengrijs aanwezig is, kan de grijskaart in de kadrage geplaatst worden om het licht te meten. De grijskaart dient uiteraard in dezelfde lichtomstandigheden geplaatst te worden als het onderwerp dat we fotograferen. Bovendien mogen er geen schaduwen op de grijskaart vallen. Indien het licht op de grijskaart gemeten wordt, kan men de gegevens van de lichtmeting rechtstreeks gebruiken voor de belichting. INGEBOUWDE OF LOSSE LICHTMETER? Met een ingebouwde lichtmeter wordt het licht gemeten door de lens (DDL of TTL through the lens). In dit geval wordt er rekening gehouden van lichtverlies door eventueel gebruik van filters. Met een losse lichtmeter kan zowel het gereflecteerd als het opvallend licht gemeten worden. Sommige losse lichtmeters kunnen overigens met voorzetstukken voor spotmeting (15 en 7,5 ) uitgebreid worden. Wanneer het toestel op een statief gebruikt wordt, is een losse lichtmeter praktischer. Een losse lichtmeter is daarenboven gevoeliger en het onderwerp kan nauwkeuriger benaderd worden. EEN CORRECT NEGATIEF In een goed negatief moeten zowel de hoge lichten als de schaduwen doortekening vertonen. De hoge lichten mogen niet kaal en uitgevreten zijn. In de schaduwpartijen moet er voldoende detaillering aanwezig zijn. Een juist belicht en correct ontwikkeld negatief zal daardoor op papiergradatie normaal afgedrukt kunnen worden. Hiervoor is een normaal onderwerpscontrast van 5 stops nodig. Indien negatieven systematisch onderbelicht zijn, dan kan de nominale filmgevoeligheid (door de fabrikant opgegeven) op de helft ingesteld worden. Onderbelichting komt trouwens meer voor dan overbelichting en is bovendien

32 rampzalig voor de detaillering in de schaduwpartijen. Daardoor kan een onderbelicht negatief zelden gered worden in de donkere kamer. Wanneer de film te kort ontwikkeld wordt, blijft er detail aanwezig zowel in de hoge lichten als in de schaduwen. Het volledige negatief is echter grijs en veel te doorschijnend. EEN STAPJE VERDER Een wit vlak reflecteert en een zwart absorbeert het licht. De hoge lichten (wit) zullen daardoor op de zwartwitfilm meer zilver raken en een donkere waarde opleveren. De schaduwen (zwart) worden in het negatief minder gedekt (minder zwart) weergegeven. De belichting zorgt er voor dat er voldoende detaillering aanwezig is in de schaduwpartijen. De belichting beïnvloedt de schaduwdensiteit. Een onderbelicht negatief levert onvoldoende zilver om details te kunnen weergeven in de schaduwen. De schaduwpartijen zijn vlak, textuurloos en modderig grijs. Een overbelicht negatief zal voldoende detail in de schaduwen vertonen, maar de hoge lichten zullen volledig opaak worden. Dit resulteert in witte, detailloze vlakken. Door overbelichting zal door de excessieve zilveropbouw een vergroting van de korrel merkbaar zijn en hiermee gepaard een vermindering van de scherpte. Bedraagt de ontwikkeltijd door de fabrikant aangegeven 12 minuten, dan zullen de schaduwen bijna volledig ontwikkeld zijn rond 6 minuten. De hoge lichten zullen echter nog lang na 12 minuten blijven ontwikkelen. De ontwikkeling beïnvloedt de densiteit van de hoge lichten. Een verhoging van de ontwikkeling verhoogt de densiteit van de hoge lichten en daarmee ook het contrast. Een vermindering van de ontwikkeling vermindert de densiteit van de hoge lichten en vermindert daarmee ook het contrast. Belicht bijgevolg steeds voor de schaduwen en stel uw ontwikkeling af op de hoge lichten: tracht voldoende licht te geven om de schaduwen volledig te detailleren en zodanig te ontwikkelen dat de hoge lichten alle detail nog bezitten. (Zie verder in hoofdstuk Contrastbeheersing en Zone systeem) Is het negatief Onderbelicht Normaal belicht Overbelicht Onderontwikkeld Negatief: overal transparant; te weinig densiteit zowel in schaduwen als in hoge lichten. Print: laag contrast; weinig of geen detail in schaduwen. Negatief: goede densiteit in schaduwen, maar dun in hoge lichten. Print: laag contrast; volledige detaillering in schaduw en hoge lichten. Negatief: overal tamelijk dens; maar voldoende densiteit zowel in schaduw als in hoge lichten. Print: laag contrast; goede toonschaal; mogelijk vermindering van scherpte. Normaal Negatief: overal dunne Negatief: overal goede Negatief: overal te zwaar ontwikkeld dekking; gebrek aan detail densiteit, zowel in gedekt; veel detail in in schaduwen. schaduwen als in hoge schaduw, maar hoge lichten. lichten zijn gesatureerd (opaak). Print: laag contrast; weinig Print: normaal contrast met Print: meestal normaal of geen detail in volledige detaillering zowel contrast; volledig detail in schaduwen. in schaduwen als in hoge schaduw, maar hoge lichten. lichten zijn te fel; korrel is toegenomen en scherpte is verminderd. Over- Negatief: overal goede Negatief: volle detail in Negatief: overal zeer dens

33 ontwikkelid densiteit; gebrek aan detail in schaduwen. Print: hoog contrast met weinig of geen detail in schaduw; meestal vergroting van korrel. schaduw; hoge lichten zijn dens. Print: hoog contrast; goede detaillering in schaduw, maar hoge lichten zijn te fel; toename korrel en vermindering scherpte. en opake hoge lichte. Print: normaal of laag contrast; volle detail in schaduw, maar hoge lichten zijn te fel: sterke toename korrel en vermindering scherpte. 8. OEFENING: LICHTMETING OP ZWARTE EN WITTE VOORWERPEN. 1) Fotografeer een grijs vlak (beeldvullend). 2) Fotografeer een wit vlak/onderwerp met structuur (beeldvullend). A volgens de lichtmeter van het toestel B volgens de lichtmeter van het toestel + 1 stop C volgens de lichtmeter van het toestel + 2 stops D volgens de lichtmeter van het toestel + 3 stops 3) Fotografeer een zwart vlak/onderwerp met structuur (beeldvullend). A volgens de lichtmeter van het toestel B volgens de lichtmeter van het toestel 1 stop C volgens de lichtmeter van het toestel 2 stops D volgens de lichtmeter van het toestel 3 stops