1 Dorpen in verandering; over veranderende binding en identiteit 2 Laat ik beginnen u te feliciteren. Maar waarmee eigenlijk? Natuurlijk kan ik u feliciteren met het feit dat de naam van Bakel 1300 jaar geleden voor het eerst werd genoemd. Maar dat simpele feit levert u misschien wel een feest maar geen perspectief voor de toekomst op. Nee, ik wil u vandaag vooral feliciteren met het feit dat u deze mijlpaal heeft aangegrepen om dit jaar een groot aantal activiteiten voor en door het dorp Bakel te organiseren. Activiteiten die bewoners betrekt bij de geschiedenis van het dorp, de maatschappelijke organisaties in het dorp activeert en de toekomst van het dorp op de agenda zet. En natuurlijk, bij al die activiteiten zijn er trekkers en volgers, denkers en doeners en misschien is er nog steeds een enkeling in Bakel die nog steeds niet weet dat Bakel 1300 jaar bestaat. Maar met al deze activiteiten levert u een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid en de sociale vitaliteit van uw dorp. En u stimuleert de bewoners van Bakel actief mee te denken over de veranderende identiteit van Bakel. En dat is een felicitatie waard! 3 'Dorpen in verandering', dat is het thema dat ik vanavond met u wil bespreken. En natuurlijk als het om de concrete veranderingen in uw eigen dorp gaat, dan weet u beter dan ik waar het omgaat: alles wat de afgelopen halve eeuw verdwenen is, wat soms ingrijpend van karakter veranderde, wat ondanks alles behouden bleef, en ook allerlei nieuwe zaken die zich aandienden of op dit moment spelen. Ik wil u vanavond vooral laten zien dat je op verschillende manieren naar een dorp in verandering kan kijken. Ik doe dat in drie bedrijven. Allereerst wil ik goed met u kijken naar de rol van binding en identiteit in ons dagelijks leven. Wat betekent het? Wat zijn de veranderingen? In het tweede deel wil ik de veranderingen in bindingen en identiteit waar dorpen de afgelopen halve eeuw mee te maken hebben gehad bespreken. En tenslotte, wil ik twee vragen beantwoorden: Wanneer is nu sprake van een succesvolle verandering van dorpen wat zijn de doelen waarnaar we kunnen streven? En natuurlijk, wat is er nodig voor een succesvolle verandering van dorpen? Wat is er nodig om die doelen te bereiken? 4 Maar allereerst: Zijn er nog dorpen in Nederland? Zijn er nog dorpen in zo n sterk verstedelijkte provincie als Noord-Brabant? Volgens de bewoners zelf is dat nog steeds het geval. Van de 2,5 miljoen Brabanders wonen er toch nog steeds bijna 900.000 in een plaats die zij zelf als een dorp beschouwen. Dat is nog steeds meer dan de vier grootste Brabantse steden tezamen. Daarvan wonen er 440.000 in een klein dorp. Nog steeds meer dan Eindhoven en Tilburg samen. Maar relatief veel dorpen liggen in Noord-Brabant vlak bij de stad. De stad is voor de meeste dorpsbewoners in Noord-Brabant dus niet ver weg. 5 De omvang van een dorp en de ligging ten opzichte van een stad blijken van belang voor de bewoners. Bakel is niet echt heel klein, maar het wordt op deze kaart van het Sociaal en Cultureel Planbureau tot de relatief kleine dorpen dichtbij de stad gerekend. Helmond ligt om de hoek en Eindhoven is ook niet echt ver weg. Maar natuurlijk zijn er meer verschillen tussen dorpen die van belang zijn. Landschappelijke schoonheid, en ligging in een gebied met bevolkingsdaling blijken bijvoorbeeld ook belangrijk. 6 Ik wil vandaag met u spreken over veranderende binding en veranderende identiteit. Geen eenvoudige begrippen, maar zeker wel belangrijk om te begrijpen hoe we naar de toekomst van Bakel kunnen kijken. En ook uw provinciaal bestuur probeert met deze twee begrippen vat te krijgen op de toekomst van Brabant. De twee begrippen laten zich illustreren met een kaart die het Twentse dagblad Tubantia enkele dagen geleden op zijn website heeft gezet. Het laat de spreiding van 1
voetbalsupporters over Nederland zien, althans van degenen die een seizoenspas aanschaffen. U ziet hier het Noord-Brabantse deel en Bakel is vooral georiënteerd op PSV, een beetje Helmond Sport en er schijnen hier 3 Ajax fans te wonen. Het bezoeken van een voetbalclub is een van de bindingen waar we als bewoners mee te maken kunnen hebben. Voor veel meer bewoners is de binding met de plaatsen waar wij wonen en werken belangrijk. Het bepaalt een groot deel van onze dagelijkse verplaatsingen. Het begrip identiteit is in feite de culturele binding. Het zijn de groepen waartoe we onszelf rekenen. Niet elke bezitter van een PSV seizoenspas zal zichzelf als PSV supporter beschouwen, maar je zou het als een teken van een culturele binding kunnen zien. Traditioneel werd de identiteit van de bewoners van Brabantse dorpen sterk bepaald door drie sterk samenvallende groepen: de familie, de parochiekerk en het dorp als woon- en soms ook als werkplaats. Deze drieeenheid zorgde voor een grote mate van stabiliteit die positieve kanten had, maar in veel gevallen ook negatieve. Vooral door veranderingen in bindingen op het gebied van wonen en werken, maar ook op het gebied van het gebruik van voorzieningen en de machtsverhoudingen, verandert de culturele binding, de identiteit. Zo is ook de identiteit van dorpsbewoners ingrijpend veranderd. Ik wil dat illustreren door een wat persoonlijk verhaal. Aan mijn familienaam en mijn vier voorletters zou u kunnen ontdekken dat ik in Noord-Limburg, niet zover van hier, geboren ben. Dat maakt me nog geen Limburger. Want op basis van mijn uitspraak zult u me waarschijnlijk als een Hollander beschouwen. Dat klopt, mijn ouders besloten in 1950 vanuit Gennep naar Heemstede te vertrekken. Ik ben daar opgegroeid en zelf ook blijven wonen. 7 Allereerst schets ik u de bindingen door wonen en werken van de generatie van mijn vader, de kinderen van mijn opa Jacobus Thissen. Zijn negen kinderen werden zelfstandig vlak voor en na de Tweede Wereldoorlog, zo n halve eeuw terug. De twee meisjes trokken met hun echtgenoten naar Nijmegen en Heerlen. Van de zeven jongens bleef de oudste op de boerderij, vier anderen gingen op loopafstand van hun geboortehuis wonen. Twee trokken weg uit Gennep, mijn vader naar Heemstede, een oudere broer naar Oss. Alle negen stichtten een gezin, waarin de vrouw geen betaald werk had en waarbij zij zelf altijd in hun woonplaats bleven werken, in veel gevallen in de detailhandel aan huis. Alleen de jongste, een nakomertje, had meer dan lagere school. Hij werd onderwijzer en schoolhoofd in Gennep. 8 Ik sla nu mijn eigen generatie over en kijk naar mijn vier kinderen en hun gezinnen. Een single, drie gezinnen met jonge kinderen. Allen tussen de 30 en 40 en - een belangrijk verschil met twee generaties terug allen hoger opgeleid. Hoeveel ingewikkelder zijn hun woon- en werkbindingen, ook omdat alle partners werken. Zelden is de woonplaats nog de werkplaats. Afstanden tussen woon- en werkplaats zijn soms groot, soms vanwege het combineren in één huishouden van twee werkplaatsen, soms ook van meerdere werkplaatsen per persoon. Opvallend is dat één huishouden ook twee woonplaatsen heeft. In plaats van een extra kaart van de geboorteplaats, zoals hiervoor, is nu een kaart van Europa nodig omdat drie huishoudens bovendien te maken hebben met extra werkplaatsen elders in Europa. En natuurlijk leuk om op te merken dat onze oudste nu vooral in Boxmeer werkt, een ander in Den Bosch woont en haar partner in Veldhoven werkt, althans als hij niet op zijn kantoor in Hamburg is. Ik geef toe dit is geen doorsnee huishouden, maar het past erg goed bij de ontwikkelingen die zich in Noord-Brabant voordoen. 9 Mijn collega Pieter Tordoir onderzocht in opdracht van de provincie Noord-Brabant de verplaatsingsstromen van de Brabanders: verplaatsingen van allerlei groepen, voor allerlei redenen 2
(waaronder werk) en over een periode van tientallen jaren. Dat laat goed zien dat er inderdaad sprake is van ingrijpende veranderingen. Veranderingen die anders zijn voor de groep boven de 40 en onder de 40: De Brabanders boven de 40 oriënteren zich steeds meer op naburige gemeenten en de nabijgelegen stad. De Brabanders onder de 40 oriënteren zich steeds meer op alleen de vier echt grote steden in Noord-Brabant of op grote steden buiten de provincie. Zij slaan de meest nabijgelegen stad, vooral als die wat kleiner is, steeds vaker over. Het aardige van deze kaarten is dat u ze op de website van de provincie kan terugvinden, ook voor de gemeente Gemert-Bakel. 10 Voor uw gemeente laat ik twee kaarten zien: allereerst de ontwikkeling van woonwerkverplaatsingen. Die maakt duidelijk dat voor Gemert-Bakel het wonen steeds belangrijker wordt en dat het werk voor de bewoners van uw gemeente steeds vaker in Helmond en Eindhoven en in de rest van de streek wordt gevonden. 11 Iets soortgelijks geldt voor de ontwikkeling van de verplaatsingen voor winkelen. Ook hier groeien de verplaatsingen de gemeente Gemert-Bakel uit sterker en verder weg dan de verplaatsingen de gemeente in. Opvallend is dat het vooral de gemeenten Uden en Veghel zijn die hiervan profiteren. Maar het algemene beeld is dat de gemeente Gemert-Bakel steeds meer een gemeente wordt waarbinnen de woonfunctie dominant is. En denk nu niet dat deze ontwikkeling vooral een gevolg is van overheidsbeleid. Het komt vooral door de veranderingen in onze economie en het komt door de verandering van de keuzen die u zelf als bewoners maakt. 12 Het voorgaande wekt bij u waarschijnlijk de indruk dat er vooral sprake is van schaalvergroting en dat dat voor dorpen vooral verlies van werkgelegenheid en detailhandel betekent. Dat is slechts ten dele waar. De afgelopen halve eeuw is de relatie tussen bewoner en omgeving ingrijpend veranderd. Daarbij is het goed om verschillende soorten van binding te onderscheiden. Ik volsta hier met twee constateringen: Ten eerste dat vooral door groeiende mobiliteit en welvaart de economische, functionele en sociale bindingen voor veel dorpsbewoners zich hebben verruimd van het dorp tot een wijdere regio, een regio die in het algemeen een stedelijk centrum bevat. Tegelijkertijd heeft de culturele en politieke binding van bewoners, zich vooral meer beperkt tot de eigen woning en de directe woonomgeving. Schaalvergroting is in de afgelopen halve eeuw van groot belang geweest en vanuit het dorp bezien heeft dat verlies van werkgelegenheid en voorzieningen opgeleverd. Tegelijkertijd moeten we constateren dat dorpsbewoners meer mogelijkheden hebben gekregen om een groter aantal en naar kwaliteit betere en meer gedifferentieerde voorzieningen en arbeidsplaatsen te bereiken. De auto en de welvaart spelen daarbij een doorslaggevende rol. De schaalvergroting heeft overigens niet alleen verlies voor dorpen opgeleverd maar in bepaalde opzichten ook winst. Binnen ruimere kaders zijn dorpen namelijk steeds vaker ontdekt als geschikte plek niet alleen om te wonen, maar ook voor recreatie en toerisme en voor allerlei vormen van kleinschalige zorg. En er is naast schaalvergroting ook sprake van schaalverkleining, vooral in het culturele en politieke domein. Bewoners zoeken in cultureel opzicht naar een woonplek die hen qua identiteit past. En zij willen daar ook zeggenschap over. Het heeft de emotionele band die bewoners hebben met de plek waar ze wonen veranderd. Was in het verleden vaak op een vanzelfsprekende wijze sprake van dorpsbinding met het dorp waar men geboren en getogen was, er is steeds vaker sprake van dorpstrots of lokaal bewustzijn, waarbij bewoners een emotionele band hebben met de plek waar ze - soms recent - zijn gaan wonen. 3
13 Ik mocht in 2012 een korte documentaire film maken over een klein dorp. Ik koos daarvoor het dorp Nisse, een klein dorp met ongeveer 500 inwoners in de Zak van Zuid-Beveland, niet al te ver van Goes. Een dorp dat de bewoners als leefbaar ervaren en een sociaal vitaal dorp. Ik koos het dorp omdat er tweemaal eerder een film over was gemaakt en je zo een goed beeld kan schetsen van de veranderingen in dorpen in de afgelopen halve eeuw. In de tweede film, waarin de ontwikkelingen tussen 1955 en 1979 worden geschetst, overheerste het beeld van verlies: het verlies van lokale werkgelegenheid in de landbouw en van ambachten; het verlies van alle vijftien winkels aan het dorpsplein; het verlies van bestuurlijke zelfstandigheid door het opgaan in de gemeente Borsele. Maar wat in 1979 al enigszins was te zien, bleek in 2012 veel duidelijker: het dorp was vooral veranderd, van een dorp dat een wereld op zichzelf was naar een mooi (een steeds mooier) dorp met een goede woonkwaliteit. En op basis daarvan zijn zelfs voorzieningen in het dorp teruggekeerd: weliswaar van een ander karakter, maar toch. In de oude Rabobank zit nu een bakkerij/theetuin die een werkplaats is voor verstandelijk gehandicapten. Er is een dorpshuis gekomen waarin verschillende functies zijn samengebracht. En ook elders in het dorp zijn verschillende kleinschalige zorgvoorzieningen neergestreken. 14 Dorpen maken sinds ongeveer een halve eeuw een continu veranderingsproces door waarbij ze steeds minder een autonoom dorp zijn en steeds meer een woondorp. Chris van Esterik beschreef die verandering van identiteit mooi voor zijn geboortedorp Ingen in de Betuwe. Let wel, beide uitersten bestaan niet, maar dorpen maken ontegenzeggelijk allemaal een verandering door waarbij ze steeds minder autonoom zijn en steeds meer een woondorp worden. Karakteristiek voor het autonome dorp is dat er veel bewoners zijn die van het dorp zijn en veel bewoners die zoveel als mogelijk op het dorp doen. Het woondorp kent vooral bewoners die daar op een bepaald moment zijn gaan wonen, primair vanwege de aantrekkelijke woning en de aangename woonomgeving. En het zijn bewoners die voor werk, voorzieningen en sociale contacten zich niet van het dorp afhankelijk voelen. Bij veranderingen spelen in het lokale debat vaak zowel het autonoom dorp als het woondorp een rol. Het autonoom dorp blijkt dan een machtig beeld te zijn. Dorpen hebben in feite met twee werkelijkheden te maken en met twee daarop gebaseerde referentiekaders: het autonome dorp en het woondorp. 15 Met het referentiekader van het autonome dorp worden in feite oorzakelijke relaties gelegd tussen (1) de ontwikkeling van het aantal inwoners, (2) de ontwikkeling van het aantal voorzieningen en (3) de ontwikkeling van de leefbaarheid. Maar verlies van voorzieningen zoals die zich in veel dorpen al langere tijd voordoet is vooral het resultaat van structurele schaalvergroting en van regionaliserend gedrag van bewoners zelf: zij gaan steeds vaker aan de voorzieningen in het eigen dorp voorbij! En bevolkingdaling in dorpen is vooral het resultaat van een dalende woningbezetting. Als men de ontwikkeling van het aantal voorzieningen als basis ziet voor de ontwikkeling van de ervaren leefbaarheid dan heeft dit model geen ander perspectief dan een afnemende leefbaarheid, een spiraal omlaag. Het uitdragen van dit beeld geeft het dorp een zielig imago. 16 Er is ook een andere visie op de ontwikkeling van leefbaarheid mogelijk en wel vanuit het referentiekader van het woondorp. Een realistischer visie en een visie met meer perspectief: een spiraal omhoog. Daarbij wordt de ontwikkeling van de woonkwaliteit van dorpen binnen een regionaal kader als de basis gezien voor de ontwikkelingen in het dorp. De ontwikkeling van de 4
woonkwaliteit (1) vormt dan de belangrijkste achtergrond voor (2) de ontwikkeling van de leefbaarheid ter plaatse, terwijl deze ontwikkeling weer de voedingsbodem kan vormen voor (3) de ontwikkeling van gemeenschapsinitiatieven; initiatieven die een bijdrage leveren aan de sociale infrastructuur van het dorp. Daarbij moet u denken aan zaken als de inzet van vrijwilligers in het dorpshuis, een dorpskrant, gezamenlijk autovervoer van kinderen van en naar school of een zwembad, een internetsite over het dorp, etc. Initiatieven die op hun beurt weer bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de woonfunctie van het dorp. Opvallend is dat de ontwikkeling van het aantal inwoners in dit referentiekader geen rol speelt. Krimp is dan ook pas relevant voor de leefbaarheid als door leegstand en verloedering de woonfunctie wordt aangetast. Opvallend is ook dat de sociale infrastructuur van dorpen in het schema van positie is veranderd. Was de ontwikkeling van de sociale infrastructuur, de voorzieningen, in het autonome dorp nog een voorwaarde voor de ontwikkeling van de leefbaarheid; in het woondorp is de ontwikkeling van de sociale infrastructuur door gemeenschapsinitiatieven een resultaat van de ontwikkeling van de leefbaarheid. 17 Het dorp van de toekomst is dus een dorps woonmilieu binnen een ruimere en verstedelijkte regio. En bij het dorp van de toekomst gaat het naar mijn mening om drie zaken: Leefbaarheid, Sociale vitaliteit en rechtvaardigheid. Een van de meest voor de hand liggende doelstellingen van dorpen is het behouden of verbeteren van de leefbaarheid voor de dorpsbewoners. Leefbaarheid is echter een lastig begrip. Uiteindelijk gaat het erom dat bewoners hun omgeving als passend ervaren. Het gaat dus niet om de feitelijke aanwezigheid in het dorp van welke voorziening dan ook, het gaat om hoe bewoners hun omgeving beoordelen. Dat maakt het lastig, maar uiteindelijk is dat toch waar het om draait. Maar het gaat er niet alleen om dat bewoners hun dorp als passend ervaren: bewoners zijn niet alleen consumenten of slachtoffers van hun omgeving. De omgeving is ook een door mensen gecreëerde en steeds maar weer opnieuw aangepaste omgeving. Het is dus ook belangrijk te streven naar bewoners die in staat en bereid zijn aan een leefbare omgeving en aan het veranderingsproces zelf vorm te geven. In navolging van het SCP gebruik ik hier de term sociale vitaliteit. Bij sociale vitaliteit gaat het om de bijdrage die bewoners zelf leveren aan de leefbaarheid, aan zorg voor elkaar en aan de kwaliteit van het landschap. Zeker nu de overheid zich uit allerlei terreinen terugtrekt, wordt de bijdrage die bewoners zelf leveren steeds belangrijker. Dat kan overigens leiden tot nieuwe ongelijkheid: dorpen waar bewoners met succes hun eigen omgeving naar hun hand zetten en dorpen waar bewoners alle verandering als verlies interpreteren en slechts één reflex kennen, namelijk terug naar het autonome dorp van vroeger. Tenslotte gaat het om rechtvaardigheid. Veranderingsprocessen kennen in het algemeen veel winnaars, maar naast winnaars zijn er steeds ook verliezers. Zo heeft de schaalvergroting van het leven voor de steeds grotere groep die automobiel is de keuzevrijheid immens vergroot, maar voor een steeds kleinere groep vervoersafhankelijken blijkt het steeds lastiger om volwaardig aan de samenleving deel te nemen. Toch is rechtvaardigheid hier niet gebaat met een gelijke verdeling van middelen. Andere kwetsbare groepen in de dorpssamenleving zijn huishoudens met een laag inkomen en arbeidsmigranten uit Oost-Europa. 18 Voor het bereiken van een leefbaar, sociaal vitaal en rechtvaardig dorps woonmilieu zijn naar mijn mening vijf zaken van belang: Allereerst moet de woonkwaliteit op orde zijn, dat is de basis. Elk dorp moet een ontmoetingsfunctie hebben, of beter geformuleerd dorpsbewoners moeten de kans 5
krijgen een ontmoetingsplek te creëren, zowel binnen als buiten, die open is voor alle bewoners. Het dorp zal over voldoende sociaal kapitaal moeten beschikken. Er moeten bewoners zijn met grote sociale netwerken en een open houding die in staat zijn om te binden en bruggen te bouwen. Bovendien zijn nieuwe vormen van solidariteit en duurzaamheid nodig die verder reiken dan het eigen dorp anno nu. Het dorp is geen wereld op zichzelf meer en men zal voor veel zaken moeten samenwerken met anderen en rekening moeten houden met toekomstige generaties. En tenslotte moeten dorpsbewoners zich actief kunnen oriënteren op de verandering van identiteit waarmee hun dorp te maken heeft. Daarvoor moeten zij worden betrokken bij het vertellen van verhalen over hun dorp; verhalen over wat verloren ging, wat behouden bleef en zich recent ontwikkelde en welke nieuwe mogelijkheden er voor het dorp als woonplek en lokale samenleving zijn. 19 Aan dat veranderingsproces heeft u met Bakel 1300 het afgelopen jaar met allerlei activiteiten een belangrijke bijdrage geleverd. Op die manier is gewerkt aan de lokale binding van de bewoners van Bakel. Een binding waardoor dorpsbewoners gemotiveerd zullen zijn om zich in te zetten voor lokale belangen. En het heeft de bewoners van Bakel geactiveerd om zich te oriënteren op de veranderende identiteit van hun dorp. 20 Ik dank u voor uw aandacht. Frans Thissen, Bakel 29 oktober 2014 (j.f.c.m.thissen@uva.nl) 6