Een nieuwe ambitie voor het professioneel onderwijs in Vlaanderen



Vergelijkbare documenten
ONTWERP VAN DECREET. betreffende de kwalificatiestructuur AMENDEMENTEN

Uw ervaringen na 1 jaar M-decreet

Het Vlaamse kwalificatieraamwerk. Internationaal seminarie 30 november 2009 Rita Dunon

Reflectiegesprek: toekomstbeelden

JAARACTIEPLAN Sept 2015 Aug 2016 RTC Vlaams-Brabant VZW

Onderwijs en vorming leerlingen. Streekpact Cijferanalyse

Nieuw loopbaanakkoord zet de stap naar maatwerk

De Vlaamse kwalificatiestructuur

Breek taboe omtrent kansarme

De Vlaamse kwalificatiestructuur

Kwaliteit en kansen voor elke leerling

Nieuwe kans op extra instroom

ONDERWIJSVORMEN EN WERKLOOSHEID. Dockx J. & De Fraine B.

Advies ten gronde over certificaatsupplementen

Analyse competenties knelpuntberoepen

Waarom volgen mensen avondschool?

ANTWOORD. Vraag nr. 572 van 1 september 2011 van KATHLEEN DECKX

Kan de minister voor de studierichting Bachelor in de Verpleegkunde volgende vragen beantwoorden.

2. Op welke manier verloopt de samenwerking tussen VDAB en school in de gezamenlijke aanpak van NEET-jongeren/vroegtijdige schoolverlaters?

STERKE SCHAKELS. Samen werken aan functionele taalvaardigheid. Probleemstelling STERKE SCHAKELS 1

Wegen naar je toekomst Je gids in je zoektocht naar een diploma, opleiding of werk

Advies. Uitbouw hoger beroepsonderwijs. Brussel, 23 mei 2016

De Vlaamse kwalificatiestructuur

Rapport alumni-enquête 2016 Vrije Universiteit Brussel

Een compleet opleidingenaanbod!

AFKORTINGEN EN BEGRIPPENKADER Ervaringsbewijs begeleider buitenschoolse kinderopvang

RTC informeert! Infomoment 20/10/2015

Naar transparanter hoger onderwijs. Het Nederlandse Nationale Kwalificatieraamwerk

HOE HAAL IK MIJN DIPLOMA SECUNDAIR ONDERWIJS? Leerwegen naar de toekomst

Werkplekleren: leren doen doet leren 6 februari 2012

Technisch onderwijs West-Vlaanderen Werkt 3, 2009

Congres VELOV Elementen voor de toespraak van Pascal Smet Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel Mechelen, 26 maart 2014

De Vlaamse kwalificatiestructuur

V L A A M S P A R L E M E N T

Inhoud info-avond. 3.1 een richting kiezen 3.2 een school kiezen

Samenwerking bedrijven en onderwijs in Limburg zit in de lift

Secundair Onderwijs. Structuur van het rapport. De vraag naar leraren. Arbeidsmarktrapport Basisonderwijs Secundair onderwijs

STEM monitor juni 2015 RITA DUNON

Vraag nr. 403 van 8 maart 2013 van MARIJKE DILLEN

DUAAL LEREN IN VLAANDEREN: KANSEN EN GEVAREN

Brussel, 5 februari _Advies_Huizen_van_het_Nederlands. Advies. over het voorontwerp van decreet betreffende de Huizen van het Nederlands

Inhoud. 3.1 Een richting kiezen 3.2 Een school kiezen. 1. Huidige structuur secundair onderwijs 2. Herstructurering secundair onderwijs 3. Hoe kiezen?

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.9 - Juni

NEDERLAND. Pre-basis onderwijs

1. ICT in de Beleidsnota van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming Frank Vandenbroucke

Profilering derde graad

Vraag nr. 219 van 14 januari 2013 van ANN BRUSSEEL

De Vlaamse kwalificatiestructuur

Indeling hoger onderwijs

Verder studer e n. Zoek de zeven verschillen: bachelor en master

STEM monitor april 2015 RITA DUNON

Gerealiseerd met de steun van de Vlaamse Overheid, Departement Inburgering in het kader van Managers van diversiteit. Taalgericht naar werk Inhoud I

De Vlaamse kwalificatiestructuur. Wegwijs in kwalificaties

Studeren in het hoger onderwijs in Vlaanderen

Het decreet betreffende de Vlaamse kwalificatiestructuur: aandachtspunten

Het is dan ook belangrijk dat jongeren bewust kiezen voor STEM-opleidingen.

BASISONDERWIJS Leerlingen. ALGEMEEN Schoolbevolking. 1 Schoolbevolking in het Vlaams onderwijs. 2 Evolutie schoolbevolking per onderwijsniveau

Geachte dames en heren, (Inleiding)

Vroegtijdig schoolverlaten in Vlaams onderwijs

GEÏNTEGREERD EVC-BELEID. Lieselotte Bommerez

Stelsel van leren en werken. Carl Lamote Departement Onderwijs en Vorming Afdeling Secundair Onderwijs en Leerlingenbegeleiding

Toespraak colloquium Co-creating the workforce. (Business & Society Belgium / departement Onderwijs en Vorming / GDF Suez)

HET BRUSSELS GEWEST ONDERTEKENT DE EERSTE INSCHAKELINGSCONTRACTEN!

De Vlaamse kwalificatiestructuur

De Onthaalouderacademie: onthaalouders sterker maken

De Vlaamse kwalificatiestructuur

1. Graag had ik volgende gegevens ontvangen betreffende de arbeidsmigratie in de social profit:

ONDERWIJSVORMEN EN SCHOOLSE PRESTATIES. Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M.

Doel: Creativiteit. Middel: ICT onderbenut (bij voorbeeld Sociale media, faceboekgroepen

VISIE OP ONDERWIJS. Associate degrees voltijd

Verplicht!? vrijwilligerswerk - Standpunt van het Vlaams Welzijnsverbond [1]

De Vlaamse kwalificatiestructuur

Maak kennis met de richting kantoor

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.2 - November

+ Overzicht. De 7 e jaar opleidingen en de private veiligheidssector: wederzijdse maximale opportuniteiten 12/05/2017

Actualiteitsdebat Hervorming Secundair Onderwijs. Vlaams Parlement, 18 januari 2017

Kennismiddag 22 juni 2017

BRUSSEL t. Master in het tolken. Faculteit Letteren

De afgelopen jaren zijn er een aantal knelpunten in ons onderwijssysteem gedetecteerd:

TABELLEN. Blz. Blz. Deel 1. LEERLINGEN

Allochtone ex-biculturele leerlingen, zelfs kansarmen, slagen te Brussel op school even goed als de leerlingen in Vlaanderen!

CD&V ONDERWIJS 3 D PLAN STERKER ONDERWIJS, STERKERE TOEKOMST. Sterker onderwijs, Sterkere toekomst ONS 3D PLAN ONDERWIJS

De voorzitter: Mevrouw Helsen heeft het woord.

Professionele Masters. Uitgangspunten verdere uitbouw aanbod professionele masters

Profilering derde graad

Werkzoekende schoolverlaters in Vlaanderen Kiezen voor TSO, it makes Se-n-Se Provincie Antwerpen

Technisch en beroepssecundair onderwijs in de steigers

NAAR SCHOOL IN VLAANDEREN

Werkplekleren: de Vlaamse casus. Koen Stassen Stafmedewerker Vlor

Het hoger onderwijs verandert

De missie van het Vakcollege

Is de jongere gestopt met studeren? Vul het formulier in a.u.b, onderteken het en stuur het dadelijk terug.

De hbo er aan het werk

Visie op Loopbaanoriëntatie en begeleiding

Samenwerking GO!-VDAB Jaarverslag onderwijs van de. Vlaamse Gemeenschap

Resultaten enquête jongerenambassadeurs voor sociale inclusie

De hbo er aan het werk

STEM monitor Juni 2016

Hoe word je leraar aardrijkskunde, biologie, chemie, fysica, informatica of wiskunde?

Advies. Uitrol Duaal Leren. Brussel, 29 mei 2017

Transcriptie:

Openingsbijeenkomst Expertisecentrum Beroepsonderwijs Een nieuwe ambitie voor het professioneel onderwijs in Vlaanderen Toespraak Frank Vandenbroucke Vlaams minister van Onderwijs en Vorming Utrecht, 8 april 2009 Twee jaar geleden was ik in Den Haag de gast van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en de Sociaal- Economische Raad (van Nederland). De titel van het symposium dat zij organiseerden, luidde: Naar een nieuwe sociale investeringsagenda. We hebben er van gedachten gewisseld over de toekomst van de verzorgingsstaat. Onze welvaartsstaten hebben een beschermende taak, dat is bekend. Ze zorgen bv. voor uitkeringen aan wie geen werk vindt. Maar ze staan vandaag ook voor een omvangrijke investeringsagenda: een agenda gericht op investeren in menselijk en sociaal kapitaal, een agenda van verheffing en verbinding, zo luidde het in Den Haag. Een agenda waarin alle mensen kansen krijgen om hun talenten te ontwikkelen, maar waarin ook verwacht wordt dat ze daar een inspanning voor leveren, ten voordele van zichzelf en van de hele samenleving. Die visie op de verzorgingsstaat heeft meer met het thema van vandaag te maken dan u misschien denkt. Want investeren in professioneel onderwijs is een cruciaal punt in de investeringsagenda van onze welvaartsstaat. Het tekort aan goed geschoolde technici en vakmensen leidde de voorbije jaren tot hardnekkige knelpuntberoepen. In de toekomst zullen we nog meer geschoolde technici nodig hebben denk 1

maar aan de noodzakelijke uitrol van nieuwe milieu- en energietechnologie. Maar er zijn nog andere redenen: als we wensen dat àlle kinderen en jongeren hun talenten kunnen ontwikkelen en omhoog kunnen klimmen op de maatschappelijke ladder, dan is hoogstaand professioneel onderwijs erg belangrijk. Vandaag weegt de sociaalculturele achtergrond van leerlingen zwaar door in de onderwijsresultaten. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat méér leerlingen, met name méér leerlingen uit gezinnen die sociaal-cultureel ver af staan van de wereld van de school, met succes het onderwijs doorlopen? Om dat te bereiken, moeten we investeren in succeservaringen op elk onderwijsniveau. In de kleuterklas, in de lagere school, in het secundair en in het hoger onderwijs. Daarbij hoeft niet iedereen meteen de hoogste sport van de ladder te bereiken; maar opdat sommigen de hoogste sporten wel zouden bereiken, moet het op de lagere sporten wèl voor vele kinderen goed gaan. Vandaag wil ik beklemtonen dat professioneel onderwijs in dit verhaal van verheffing een heel bijzondere rol kan spelen. En ik wil ook een programma uittekenen voor de volgende regeerperiode in Vlaanderen: we hebben tijdens de voorbije jaren inspanningen gedaan voor het professionele onderwijs, maar we zullen tijdens de komende vijf jaar nog een tand bij moeten steken. (professioneel onderwijs en gelijke kansen) Waarom kan professioneel onderwijs een bijzondere rol spelen voor de kansen van jongeren in de samenleving? Goed ingericht professioneel onderwijs kan voor jongeren die van thuis uit over minder sociaalcultureel kapitaal beschikken een aantrekkelijk kanaal zijn om op de maatschappelijke ladder te stijgen. Succes halen in het professioneel onderwijs betekent immers in de meeste gevallen automatisch een 2

sterkere positie op de arbeidsmarkt. Mensen die een sterke professionele opleiding genoten komen voor het overgrote deel terecht in goede jobs: jobs die relatief goed betaald zijn en die ook verrijkend zijn. Afkomst en thuismilieu spelen dan een relatief beperkte rol. Ik baseer deze uitspraak op een interessant boekje van de Nederlandse socioloog Jaap Dronkers, Ruggengraat van ongelijkheid. Als hij spreekt over kansen op de arbeidsmarkt, maakt hij een onderscheid tussen twee segmenten van de arbeidsmarkt: de beroepsdeelmarkt en de allemansdeelmarkt. De beroepsdeelmarkt kan je vrij makkelijk betreden. Het succesvol voltooien van de relevante professionele opleiding is daarvoor de belangrijkste voorwaarde. Professioneel georiënteerde kennis en vaardigheden zijn er veel belangrijker dan ouderlijk milieu. Professioneel onderwijs schept dus echt kansen voor wie niet uit een geprivilegieerd milieu komt. Op de allemansdeelmarkt loopt het ingewikkelder. Daar spelen algemene vaardigheden een grotere rol. Men wordt er niet aangeworven omwille van concrete vaardigheden die men op school leerde. Het behaalde diploma is op die allemansdeelmarkt eerder een bewijs van intelligentie, van motivatie en van morele ontwikkeling 1. Het diploma is er een indicator van de gewenste eigenschappen van de werknemer. Om op de allemansdeelmarkt een goede baan te vinden, spelen ook andere kenmerken mee: geslacht, leeftijd, etniciteit, nationaliteit en arbeidsgeschiedenis. Vooral bij de start van de loopbaan hebben 1 De Vries Geert (1993) Het pedagogisch regiem. Groei en grenzen van de geschoolde samenleving. Amsterdam: Meulenhoff, 223p.(Zie pagina 50) 3

diegenen die in een hoger sociaal milieu geboren zijn voordeel. Dankzij hun groter sociaal-cultureel kapitaal raken zij bv. makkelijker aan informatie over mogelijke jobs, ze kunnen langer op zoek gaan naar de ideale baan en hoeven geen baan op een lager niveau aan te nemen. Beroepsonderwijs als ticket naar de arbeidsmarkt kan dus volgens Dronkers een verheffende rol spelen. Dat kan volgens Dronkers enkel indien drie belangrijke voorwaarden vervuld zijn. Ten eerste moet het professioneel onderwijs voldoende de beroepskwalificaties kunnen garanderen. Werkgevers moeten vertrouwen hebben in de waarde en relevantie van de kwalificaties die door onderwijs worden afgeleverd. Ten tweede moet het professioneel onderwijs niet enkel bestaan op de lagere niveaus. Het moet een zelfstandige pijler zijn in het secundair en tertiair onderwijs. En er moeten genoeg kansen zijn om op te stromen. Daarom beperk ik het onderwerp van deze uiteenzetting uitdrukkelijk niet tot beroepsonderwijs, wat bij ons vooral verwijst naar het bso, maar betrek ik er ook de beroepsgerichte opleidingen uit het tso, het nieuwe Vlaamse Hoger Beroepsonderwijs èn de professionele bachelors in (zij het dat ik wegens het tijdbestek de specifieke uitdagingen voor de professionele bachelors niet ontwikkel). Ten derde moet drop-out, jongeren die niet slagen in een professionele opleiding, zoveel mogelijk vermeden worden. Daarom is het belangrijk dat ook op de laagste niveaus van het professioneel onderwijs relevante beroepskwalificaties verworven kunnen worden. 4

Ik denk dat de drie voorwaarden van Dronkers cruciaal zijn om de toekomstkansen van jongeren in het professioneel onderwijs te verbeteren en gaaf te houden. Ik denk echter dat er nog twee bijkomende voorwaarden vervuld moeten zijn: (4) Het professioneel onderwijs moet technisch uitstekend zijn. Het moet kunnen beschikken over goede, moderne uitrusting, infrastructuur en bekwame leerkrachten. (5) Ons professioneel onderwijs moet getuigen van een eigen, hoogstaande cultuur. We willen dat de afgestudeerden, ook deze uit de lagere niveaus van het professioneel onderwijs zoals het bso, het Nederlands goed beheersen en minstens één andere taal functioneel beheersen. Omwille van de aard van dat onderwijs, moeten we niet streven naar een academische cultuur maar we moeten er wel voor zorgen dat er een positief leerklimaat heerst, met fierheid over het eigen kunnen als motivatie. Naast die vijf concrete voorwaarden is er een algemene randvoorwaarde: de band tussen het professioneel onderwijs en het bedrijfsleven moet hecht zijn. Deze randvoorwaarde moet er precies voor zorgen dat het bedrijfsleven vertrouwen heeft in wat scholen doen, ze zorgt er ook dat het bedrijfsleven meewerkt aan de kwaliteit van opleidingen. 5

(Structuur Vlaamse onderwijs) Ik wil aan de hand van die vijf voorwaarden ons actuele beleid verder duiden. Vooraleer ik daartoe kom, licht ik u zeer kort de structuur van ons onderwijs toe. Ons secundair onderwijs is bedoeld voor jongeren van 12 tot 18 jaar en is verdeeld in drie graden. Pas vanaf de tweede graad moeten jongeren een onderwijsvorm kiezen. We onderscheiden vier onderwijsvormen in Vlaanderen. Het algemeen secundair onderwijs (aso) legt de nadruk op algemene vorming en bereidt voor op verdere studies in het hoger onderwijs. In het technisch secundair onderwijs (tso) gaat de aandacht vooral naar algemene en technisch-theoretische vakken. Na het tso kan de jongere een beroep uitoefenen of overstappen naar het hoger onderwijs. Het kunstsecundair onderwijs (kso) koppelt een algemene, ruime vorming aan een actieve kunstbeoefening. Na het kso kan de jongere een beroep uitoefenen of overstappen naar het hoger onderwijs. Het beroepssecundair onderwijs (bso) ten slotte is een praktijkgerichte onderwijsvorm waarin de jongere naast algemene vorming vooral een specifiek beroep aanleert. Vanaf 15 jaar kunnen leerlingen ook overstappen naar het deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd. Dan krijgen ze 1 of 2 dagen les per week en 3 of 4 dagen opleiding op de werkvloer. Een leerling behaalt het diploma secundair onderwijs na het succesvol beëindigen van zes jaar aso, tso of kso of zeven jaar bso. Zodra hij dit diploma op zak heeft, heeft hij onbeperkte toegang tot vrijwel alle opleidingen in het hoger onderwijs. Het hoger onderwijs in Vlaanderen bestaat uit professioneel en academisch onderwijs aan de hogescholen in Nederland het HBO en 6

de universiteiten. De professioneel gerichte bacheloropleidingen kan je enkel volgen in hogescholen en zijn georiënteerd op de beroepspraktijk. Zowel hogescholen als universiteiten richten academisch gerichte bacheloropleidingen in die in eerste instantie bedoeld zijn om studenten te laten doorstromen naar een masteropleiding. (1 e voorwaarde: de arbeidsmarkt heeft vertrouwen in de scholen: Vlaamse kwalificatiestructuur) De eerste voorwaarde die Dronkers vooropstelt, heeft te maken met de afstemming van het onderwijs op de eisen van de arbeidsmarkt. Opleidingen sluiten niet altijd aan bij de kwalificaties die bedrijven vragen en er zijn te weinig afgestudeerden om bepaalde beroepen in te vullen. De arbeidsmarkt evolueert soms zo snel dat het onderwijs niet kan volgen. Competentiemanagement en levenslang leren zijn nodig om op elk moment de 'optimale match' te maken. De uitdaging is juister, gerichter en blijvend opleiden. Een belangrijk nieuw instrument daarvoor is het nieuwe Decreet op de Vlaamse Kwalificatiestructuur dat op 26 maart ll. door de commissie Onderwijs, Vorming Wetenschap en Innovatie van het Vlaams Parlement werd aangenomen. Dat decreet ordent alle opleidingen en beroepen volgens de acht Europese kwalificatieniveaus van het European Qualification Framework 2 dat u ongetwijfeld ook kent. Niveau 8 is het doctoraat, 7 de master, 6 de bachelor, enzovoort. Het diploma secundair onderwijs komt overeen met niveau 4. 2 Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren. (Publicatieblad van de Europese Unie van 6 mei 2008) 7

Het Decreet betreffende de invoering van een Vlaamse kwalificatiestructuur is echter ook belangrijk voor de concrete leerstof die wordt aangeboden in het professioneel onderwijs. Vandaag, nu het nieuwe decreet nog niet in werking is, beslist de onderwijswereld dat autonoom. Voor wat betreft het secundair onderwijs worden enkel de einddoelen algemene vorming vastgelegd door de (onderwijs-)overheid. Het zijn de scholenkoepels zelf die beslissen welke beroepsgerichte einddoelen ze aanbieden. Ze baseren zich daarbij wel op teksten afkomstig van sociale partners, en met een aantal sectororganisaties is er ook veel en goed overleg, maar dat is voorlopig een erg informele band die geen onderwijsbrede afstemming garandeert met de behoeften van de arbeidsmarkt. Dat geldt niet alleen voor de professionele opleidingen in het secundair onderwijs maar ook voor de meeste opleidingen in het volwassenenonderwijs en in het hoger onderwijs (het geldt niet voor de gereglementeerde beroepen). Het nieuwe decreet schept een nieuw, formeel kader voor het tot stand komen van de beroepsgerichte einddoelen. Het is de Sociaal- Economische Raad Vlaanderen die de beroepscompetentieprofielen maakt. Uiteraard werkt de SERV hiervoor met de experts uit de verschillende sectoren. Die beroepscompetentieprofielen zijn een opsomming van wat een welbepaalde beroepsbeoefenaar moet kennen en kunnen. Die beroepscompetentieprofielen worden met hulp van de sectoren ingeschaald in de kwalificatiestructuur. Daarmee wordt niet enkel de beroepsuitoefening geklasseerd in één van de acht niveaus van de kwalificatiestructuur maar wordt ook aangegeven waar in de opleidingenstructuur die opleiding kan worden aangeboden. De 8

competenties uit een beroepscompetentieprofiel dat wordt ingeschaald op niveau 3 van de kwalificatiestructuur kunnen dan bv. aangeboden worden in de derde graad van het beroepsonderwijs. Een beroep waarvan het competentieprofiel wordt ingeschaald op niveau 6 kan worden geleerd in een professionele bacheloropleiding. Professioneel gerichte opleidingen moeten minstens één volledig beroepscompetentieprofiel aanleren. Voor de scholen heeft dat dus revolutionaire gevolgen. Zodra een beroepscompetentieprofiel is ingeschaald, moeten de betrokken opleidingen erop afgestemd worden. Uiteraard kunnen scholen daar nog elementen aan toevoegen en blijven ze vrij in hun pedagogische aanpak. Maar de bedrijven uit de sector spreken dus een aardig woordje mee over de inhoud van opleidingen. Dit nieuwe kader is dwingend voor het leerplichtonderwijs, het volwassenenonderwijs, het nieuwe Se-n-Se en het Hoger Beroepsonderwijs. (Voor de professionele bachelors geldt niet dezelfde dwingende afstemming.) Een en ander moet vanzelfsprekend in de praktijk bewezen worden nu: hier rust een belangrijke verantwoordelijkheid bij zowel de sociale partners als de onderwijskoepels. We mogen niet opnieuw meemaken wat we de voorbije tien jaar meemaakten, nl. dat procedurele mogelijkheden om tot onderwijsbrede afstemming met de behoeften van de arbeidsmarkt te komen, gewoon dode letter bleven. Aanvullend nog dit: ook alle opleidingen van de andere opleiders zoals de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling VDAB, en de beroepsgerichte opleidingen voor ondernemers (Syntra) worden ingeschaald. Dat kan ook voor ervaringsbewijzen en sectorspecifieke opleidingen. 9

Met de kwalificatiestructuur beschikken we, meer in het algemeen, over een uniek instrument bij het ontwikkelen, erkennen en inzetten van competenties van mensen op allerlei terreinen. Bijvoorbeeld om kwalificerende EVC-procedures te coördineren en onderling af te stemmen, om opleidingen uit te tekenen die naar kwalificaties leiden, om (leer)loopbanen te begeleiden, om kwalificatiebewijzen vergelijkbaar te maken. En natuurlijk om levenslang leren en het verwerven van kwalificaties te stimuleren. Nog anders uitgedrukt: door zowel opleidingen als beroepen te verbinden met kwalificaties en kwalificatieniveaus zal er een gemeenschappelijke taal ontstaan die onderwijs en werk dichter bij elkaar brengt. Zodat het voor werkgevers heel duidelijk wordt wat ze van een bepaalde professionele opleiding kunnen verwachten. (2e voorwaarde: verder studeren in het professioneel onderwijs: HBO en Se-n-Se) Als tweede voorwaarde stelt Dronkers dat er opstroom mogelijk moet zijn in de zogenaamde beroepskolom. In onze kennismaatschappij is het goed dat iedereen zo hoog mogelijk kan klimmen op de onderwijsladder. Maar dat betekent niet: 'iederéén naar de universiteit, of, iederéén naar de hogeschool. En zeker niet: iedereen metéén naar de hogeschool. Door de sporten op de onderwijsladder tussen secundair onderwijs en hogeschool te versterken, kunnen leerlingen en studenten ook kiezen voor een interessant tussenniveau dat veel kansen biedt op een job. Wie ontdekt 10

dat hij nog meer in zijn mars heeft en zijn heeft om verder te studeren, vindt er een ideale opstap naar de bachelors in de hogescholen. Vandaag hebben de opleidingen tussen het secundair en hoger onderwijs nog een onduidelijke plaats in het Vlaamse onderwijslandschap. Het gaat bv. om opleidingen van het zevende jaar technisch en de vierde graad beroepssecundair onderwijs. Nochtans hebben de jongeren die daar afstuderen veel kans op een job. Het gaat vaak om wat wij in Vlaanderen knelpuntberoepen noemen: beroepen waarvoor de vacatures ook in tijden van werkloosheid moeilijk ingevuld raken, bv. onderhoudsmecaniciens en -elektriciens, tekenaars mechanica, bedienden planning en logistiek, systeembeheerdersinformatica. Het nieuwe decreet wil een duidelijke structuur aanbrengen en die opleidingen toegankelijker en interessanter maken, Het ontwerpdecreet betreffende het hoger beroepsonderwijs, dat in de Commissie Onderwijs, Vorming, Wetenschappelijk Onderzoek en Innovatie van het Vlaams Parlement werd goedgekeurd (26 maart 2009), ordent opleidingen tussen secundair en hoger onderwijs in twee niveaus. Opleidingen die leiden tot een kwalificatieniveau 4 volgens het Europese raamwerk, worden ondergebracht in het secundair-na-secundair (naar analogie met Bachelor-na-Bachelor en Master-na-Master), of afgekort Se-n-Se. Het gaat om opleidingen waarmee na een initiële technische of beroepsopleiding kan gespecialiseerd worden en die doorgaans 1 à 1,5 jaar in beslag nemen. Vandaag zijn dit de zevende specialisatiejaren in tso en kso. Voorbeelden van bestaande opleidingen zijn apotheekassistent, industriële onderhoudstechnieken, en internationaal transport. Nieuwe opleidingen die momenteel worden voorbereid zijn 11

vliegtuigtechnieken en integrale veiligheid 3. Wie een Se-n-Se opleiding afwerkt krijgt een certificaat. Opleidingen die leiden tot een kwalificatieniveau 5 brengen we samen onder de noemer Hoger Beroepsonderwijs, kortweg HBO5 niet te verwarren met het HBO in Nederland, dat bij ons professionele bachelor heet. Mensen die een HBO5-opleiding hebben gevolgd, kennen uiteraard grondig hun vak, maar kunnen op de werkvloer ook instaan voor de dagelijkse planning en organisatie, bv. ploegbaas, winkelmanager. De opleidingen nemen 90 tot 120 studiepunten in beslag (dat stemt overeen met 1,5 tot 2 jaar voltijdse opleiding). Wie afstudeert krijgt een graduaatsdiploma. Deze opleidingen zijn vergelijkbaar met de Associate Degrees in Nederland. Net zoals de Associate Degree zal ook het Vlaamse hoger beroepsonderwijs via verkorte trajecten reële doorstromingskansen naar de professionele bachelor moéten bieden. Voor zowel Se-n-Se als HBO5 is samenwerking met het bedrijfsleven cruciaal. Alleen zo zal elke opleiding maximaal afgestemd zijn op de nood van de arbeidsmarkt. En alleen zo kunnen we cursisten waardevol werkplekleren aanbieden. Met Se-n-Se en HBO5 mikken we niet alleen op jongeren, maar ook op volwassenen die werken of werk zoeken. Mensen met relevante ervaring zullen het traject sneller kunnen doorlopen. Cursisten zullen tussentijdse deelcertificaten kunnen verwerven. En met duale trajecten zullen werkenden bepaalde competenties op de werkplek kunnen verwerven. 3 Het gaat bijvoorbeeld om vaardigheden zoals: sociale basisvaardigheden en communicatieve ingesteldheid; in team kunnen werken; stressbestendig zijn en emotioneel stabiel zijn; kunnen omgaan met agressie; omgaan met noodsituaties. De opleidingen integrale veiligheid bieden rechtstreeks toegang tot de stage van brandweerman en tot de stage van politieagent. 12

Om nieuwe opleidingen te starten in HBO5 is er een vernieuwende procedure uitgewerkt, die garandeert dat er efficiënt en degelijk op vragen uit de arbeidsmarkt ingespeeld wordt. (3 e voorwaarde: Schooluitval vermijden) De derde voorwaarde van Dronkers is eigenlijk een waarschuwing voor schooluitval aan de onderkant van de beroepskolom. Een jongere die een opleiding tot een kwalificatie niet voltooit, heeft immers heel weinig kansen op de arbeidsmarkt. Om schooluitval te vermijden is een goede voorbereiding in het basisonderwijs essentieel. Het belang van taal en taalvaardigheid kan daarbij nauwelijks overschat worden. Taal, leren en denken zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zowel in het dagelijkse leven als op school. De PISA-resultaten tonen aan dat de kloof tussen de schoolprestaties van leerlingen die thuis de schooltaal spreken, en van leerlingen van wie de thuistaal verschilt van de Nederlandse schooltaal nergens zo groot is als in Vlaanderen. Goede beheersing van de schooltaal Nederlands is dus nodig. We moeten de lat voor Nederlands hoog leggen. Taal speelt in álle schoolvakken een prominente rol, en dus niet enkel in taalvakken. Leerkrachten gebruiken instructietaal om de inhouden van een vak over te dragen en om te testen of het eigenlijke leerdoel bereikt wordt. Alle leraren móeten meer taalleraren worden en aandacht schenken aan het taalgebruik van leerlingen, bv. door de leerlingen de aangebrachte leerstof vaker te laten parafraseren, herformuleren, enz. 13

Naast een betere voorbereiding in het basisonderwijs, moeten we de overgang van het basisonderwijs naar het secundair onderwijs verbeteren. Tot het laatste jaar basisonderwijs krijgt een kind slechts les van één leerkracht of hoogstens van een paar leerkrachten. In het secundair onderwijs is er voor elk vak een andere leerkracht. De manier van werken verschilt doorgaans veel tussen het basisonderwijs en het secundair onderwijs. Die overgang moet minder bruusk worden. Ook de studiekeuze moet beter. Foute studiekeuzes leiden makkelijk tot schooluitval en dus tot ongekwalificeerde uitstroom. We proberen nu het keuzeproces te verbeteren door de Centra voor Leerlingenbegeleiding expliciet de opdracht te geven rechtstreekse gesprekken te laten voeren met de leerlingen. Op die manier komen ze dichter bij de leerlingen te staan en kunnen ze een deskundig advies geven. Een belangrijk debat voor de volgende legislatuur is hoe de eerste twee jaar van het secundair onderwijs beter kunnen bijdragen tot juiste oriëntatie en keuze. Zodat in een latere fase van de schoolloopbaan van leerlingen minder onbezonnen overstappen gebeuren en vooral minder schooluitval. Schoolverzuim blijft ook een groot aandachtspunt. Elke spijbelende leerling is een probleem. Daarom hebben we in juli 2006 een globaal actieplan bekendgemaakt rond spijbelen en andere vormen van schoolverzuim. Bij dit plan zijn heel wat partners betrokken: uiteraard de leerlingen, de ouders en de scholen, maar ook CLB s, het departement Welzijn, de federale overheid en lokale besturen, de verenigingen van huis- en kinderartsen (waarmee we een samenwerkingsprotocol gesloten hebben). Scholen moeten proberen de voedingsbodem voor spijbelen weg te nemen door een positief schoolklimaat, door intens contact te houden met leerlingen en ouders. Daarnaast hebben scholen ook 14

krachtige instrumenten nodig om schoolverzuim bloot te leggen en aan te pakken. Vanaf vorig schooljaar maakt de administratie, op basis van gegevens van de derde schooldag, een overzicht van welke leerlingen waar zijn ingeschreven. Leerlingen in geen enkele school zijn ingeschreven worden grondig gecontroleerd. Er wordt nagegaan of ze elders schoollopen (Franse Gemeenschap, buitenland). Met steden en gemeenten waar grote spijbelproblemen voorkomen, maken we duidelijke afspraken over controle en opvolging van spijbelaars. We betrekken ook de federale minister van Justitie om tot een krachtdadig spijbelbeleid te komen. Het jeugdbeschermingsrecht moet voldoende aandacht hebben voor spijbelen. Er is nood aan een duidelijk vervolgingsbeleid, met, waar nodig, passende sancties. In Vlaanderen zijn de meest kwetsbare leerlingen te vinden in het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Hierover werd vorig jaar een nieuw decreet gestemd, het decreet leren en werken. Zowat 11.000 leerlingen in Vlaanderen leren deeltijds en zouden deeltijds moeten werken. Maar daar knelde het schoentje vaak. In plaats van te werken zaten de leerlingen thuis of hingen ze rond op straat, wat uiteraard niet bevorderlijk was voor hun slaagkansen. Het nieuwe decreet eist dat iedere leerling een voltijds engagement opneemt. Met werk in het reguliere circuit, of, als dat niet kan in brugprojecten, voortrajecten en persoonlijke ontwikkelingstrajecten. De idee dat leerplicht een deeltijdse bezigheid kan vormen, is daarmee definitief begraven. 15

(4 e voorwaarde: technisch hoogstaand profesioneel onderwijs) Het professioneel onderwijs mag niet een soort tweederangsonderwijs zijn. Zoals gezegd moet het volwaardig worden uitgebouwd van laag naar hoog: de beroepskolom. Het moet ook excellent onderwijs zijn, met een eigen pedagogische aanpak waartoe bedrijfsstages voor leerlingen én voor leerkrachten behoren. Er moet verder geïnvesteerd worden in de basisuitrusting van het professioneel onderwijs. Het moet mogelijk worden dat praktijkmensen, die met hun twee voeten in het bedrijfsleven staan, lessen verzorgen in het professioneel onderwijs. Scholen die voor hun leerlingen stages organiseren, weten al lang dat je kan leren terwijl je werkt. Ze geven hun stagelopende leerlingen lijstjes mee van in te oefenen leerplandoelstellingen, nadat ze hen daarmee op school hebben laten kennismaken. Vlaamse scholen hebben doorgaans al een degelijk stagebeleid, maar het kan nog beter. Alle derdegraadsleerlingen bso en tso, waar zich dat vanuit de te realiseren competenties opdringt, moeten op stage kunnen gaan. Om dat doel te bereiken, kunnen we gelukkig steunen op een mooi engagement van de bedrijfswereld, in het kader van de competentieagenda: de Vlaamse bedrijven bieden nu elk jaar minstens 75.000 stageplaatsen aan voor leerlingen. Minstens even belangrijk zijn de bedrijfsstages voor leraren. Iedere leraar technische en praktische vakken moet om de vijf jaar een stage van minimaal een week aangeboden krijgen, dat is onze ambitie. Op kruissnelheid betekent dit dat we ongeveer 6000 stages per jaar halen. Lerarenstages hebben een gunstig effect in de klas en na overleg in 16

het lerarenteam zelfs in de hele school. We hebben maatregelen genomen om lerarenstages mogelijk te maken. Leraren die tijdens het schooljaar op stage gaan, kunnen nu in alle Vlaamse scholen vervangen worden met door de overheid betaalde leerkrachten. Leraren die vrijwillig tijdens de vakantieperiodes een stage lopen, krijgen een premie ter aanmoediging en ondersteuning van de kosten die ze maken. Een en ander moet in de praktijk nog tot resultaten leiden. Wij staan hier vanuit het beleid niet neutraal tegenover: in de toekomst zal de inspectie bij schooldoorlichtingen aandacht besteden aan de vraag of leerkrachten in de relevante richtingen op bedrijfsstage gaan, of niet. Op dit punt moeten we tijdens de volgende legislatuur echt een grote sprong voorwaarts maken. We zorgen ook dat scholen kunnen beschikken over moderne basisinfrastructuur. De Vlaamse overheid investeert nu het vierde jaar op rij 10,5 miljoen euro in de machineparken van onze technische en beroepsscholen. We hebben deze investeringsinspanning tijdens de voorbije jaren omschreven als een inhaalbeweging, maar ik ben er intussen van overtuigd, dat het niet bij dergelijke eenmalige inspanning mag blijven. Ik pleit er daarom uitdrukkelijk voor om deze inspanning tijdens de volgende legislatuur onverkort verder te zetten. Daar kunnen de Vlaamse bso- en tso-scholen op rekenen. Scholen krijgen die middelen overigens niet zomaar: ze maken eerst een investeringsvoorstel op, bespreken dat met de andere scholen in de regio en vragen dan de goedkeuring van hun gezamenlijke plan bij de overheid. Met de modernisering van de machineparken van onze technische scholen realiseren we een betere brug naar de arbeidswereld. Het motiveert leerkrachten en leerlingen ook om met nieuwe apparatuur te werken. 17

Natuurlijk kunnen scholen niet over alle mogelijke apparatuur voor hun opleidingen beschikken. Voor de meer gespecialiseerde apparatuur kunnen ze aankloppen bij het Regionaal Technologisch Centrum. Dat centrum weet welke apparatuur waar in de regio ter beschikking is bij opleiders en bedrijven en zorgt ervoor dat scholen die kunnen benutten. Wanneer er echte leemten zijn in de regio, investeert het RTC zelf in machines en uitrusting. (5 e voorwaarde: Professioneel onderwijs is ook hoogstaand op het vlak van taal en (school-)cultuur) Ik hecht bijzonder veel belang aan een goed talenbeleid op school. Bewust omgaan met het Nederlands, nieuwe begrippen goed definiëren, duidelijke vragen stellen: het is een taak voor elke leraar, in elke klas, in elke school. Want taal is cruciaal in het ontwikkelen van het denken. Ik wil ook het niveau van het vreemdetalenonderwijs bewaken. In de basisvorming van het bso heb ik één vreemde taal decretaal verplicht gemaakt, op het niveau van functionele zelfredzaamheid in die taal. We laten de keuze open tussen Frans en Engels. We denken dat dit voor die leerlingen een extra troef kan zijn op de arbeidsmarkt en voor hun ontwikkeling als wereldburger. In alle tso-scholen moeten twee vreemde talen aangeboden worden. Sommigen zullen ongetwijfeld zeggen dat dit wel zéér hoog gegrepen is. Ik vind dit nochtans erg belangrijk, niet alleen voor de leerlingen die vandaag al kiezen voor bso of tso, maar ook voor diegenen die misschien aarzelen om ervoor te kiezen, terwijl ze er een heel mooie toekomst in zouden vinden. Die aarzeling heeft bij opgeleide ouders vaak 18

te maken met de perceptie dat er in bso (of tso) geen cultuur is zoals in het aso, met name wat talenonderricht betreft. We moeten dit imago veranderen, door de realiteit te veranderen. Met die aandacht voor taal wil ik zeker niet beweren dat ons professioneel onderwijs moet gaan voor een verwaterde kopie van een academische cultuur (die we wél wensen in het algemeen vormend onderwijs). De schoolcultuur van het professioneel onderwijs moet anders zijn dan deze in het algemeen vormend onderwijs. Laat me toe die gewenste cultuur voor het professioneel onderwijs te illustreren aan de hand van een voorbeeld van Chester Barnard 4, een organisatiespecialist. Hij beschrijft een autofabriek waar uitstekende wagens worden gemaakt, met dure materialen en nauwgezet, ambachtelijk werk. Op een bepaald ogenblik beslist de autofabrikant van marktstrategie te veranderen en een wagen te produceren die als massaproduct kan worden verkocht. Daartoe moet die wagen uiteraard sneller en goedkoper worden gebouwd. Die verandering wil echter maar niet lukken. Pogingen om de snelheid van de productie op te drijven en de kwaliteit van het product te verminderen, mislukken omdat de arbeiders er zich tegen verzetten. Uiteindelijk moest elders, in een nieuwe fabriek en met grotendeels ander personeel, de nieuwe wagen voor de massa-produktie worden gemaakt. Volgens Barnard waren de nieuwe kwaliteitsnormen die men probeerde in te voeren, moreel verwerpelijk ("morally repugnant") voor de arbeiders. Ambachtelijkheid werd door de arbeiders beschouwd als een bron van technisch kunnen, maar ook van autonomie en zelfsturing via morele principes en kwaliteitscriteria. Met dit verhaal wil ik niet gezegd hebben dat 4 Zie: Selznick, Ph., The Moral Commenwealth, Social Theory and the Promise of Community, University of California, Berkeley, 1992, pg. 326. 19

massaproductie van wagens een slechte keuze is voor de samenleving. Ik wil ook geen nostalgisch verhaal vertellen, maar wel een verhaal over fierheid en kwaliteit. Die fiere cultuur van de ambachtelijkheid staat immers niet noodzakelijk haaks op moderne productie. Onze samenleving heeft enkel te winnen bij duurzaamheid en kwaliteit. De ambachtelijkheid staat wel haaks op een wegwerpcultuur, op lage kwaliteit waar geen eer uit te halen valt, op respectloosheid tegenover écht vakmanschap en fantastische technologie. We moeten opnieuw proberen om in ons professioneel onderwijs een cultuur van vakmanschap en van kwaliteit te installeren. Dat kan met kleine ingrepen. Ik geef er één voorbeeld van: leerlingen in het beroepsonderwijs moeten leren schroefdraad snijden. Een school kan dat op verschillende manieren doen. Men kan de door leerlingen gesneden bouten weggooien na de beoordeling door de leerkracht. Men kan de leerlingen ook laten meewerken aan een groter project waarin de bouten gebruikt worden. In het laatste geval wordt de leerling ook het gevoel gegeven mee te werken aan iets groters, iets wat hij of zij samen maakt met andere leerlingen en waarvan elk onderdeel technisch perfect moet zijn om het geheel goed te laten werken. Precies dat element, samenwerken aan een groter geheel, integreert mensen in de samenleving en geeft hen gevoel van eigenwaarde 5. We kunnen méér stimuli geven in het opbouwen van een dergelijke positieve cultuur in ons professioneel onderwijs. We kunnen van die scholen mét hun leerlingen laboratoria van de toekomst maken. Laat ons dat onderwijs voorloper maken in de decentrale productie van 5 Jahoda Marie (1982) Employment and unemployment: a social-psychological analyses. Cambridge: University Press, 112p. 20