CURSUSboek Uitvoeren gewasbescherming AUTEURS Wied Hendrix Jan van den Langenberg
colofon Auteurs Wied Hendrix en Jan van den Langenberg Redactie Linda Kleverlaan, Fundamentaal Grafisch ontwerp & opmaak Jeroen Reith, Buro Gom Beeldverwerving en beeldbewerking ARKA media B.V. Illustratieverantwoording Wied Hendrix, PPO-Wageningen UR, Mark McElroy; Dr.OGA; Loskutnikov; asharkyu; Denis and Yulia Pogostins; smereka; Suttipon Thanarakpong; idiz; Tobias Arhelger; nednapa; Annaev; Zoltan Major / Shutterstock, www.agricult.nl, www.ilvo-vlaanderen.be, www.teejet.com, www.3mnederland.nl, www.skl.nl, www.ctgb.nl Het Ontwikkelcentrum heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Bent u desondanks van mening dat we u hebben benadeeld, dan kunt u contact met ons opnemen. 2015 Ontwikkelcentrum, Ede, Nederland Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze opgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Ontwikkelcentrum.
Inhoudsopgave Inleiding 5 HOOFDSTUK 1 Onkruiden, ziekten en plagen 9 HOOFDSTUK 4 Berekenen middel en spuitvloeistof 59 Oriëntatie 10 1.1 Waarnemen in een gewas 10 1.2 Onkruiden: waarom bestrijden? 12 1.3 Indeling van onkruiden 13 1.4 Onkruiden: verspreiding en voorkómen 16 1.5 Indeling aantastingen door dieren 18 1.6 Indeling aantasting door overige organismen 22 1.7 Fysiologische afwijkingen 27 Oriëntatie 60 4.1 De berekeningen 60 4.2 Berekenen verhouding middel en water 63 HOOFDSTUK 5 Druppels en doppen 69 Oriëntatie 70 5.1 Druppelvorming 70 5.2 Doppentabel 75 HOOFDSTUK 2 Bestrijdingsmethoden 31 HOOFDSTUK 6 Gewasbeschermingsapparatuur 83 Oriëntatie 32 2.1 Mechanische bestrijding 32 2.2 Thermische of fysische bestrijding 33 2.3 Chemische bestrijding 35 2.4 Biologische bestrijding 37 2.5 Geïntegreerde bestrijding 38 HOOFDSTUK 3 Informatiebronnen 45 Oriëntatie 46 3.1 Het etiket van een middel 46 3.2 De websites van het CTGB en Fytostat 52 3.3 Milieumeetlat, beeldenbank en overige naslagwerken 53 Oriëntatie 84 6.1 De rugspuit 84 6.2 Het gebruik van de rugspuit 86 6.3 De veldspuit 90 6.4 Type veldspuiten 93 6.5 De dwarsstroomspuit 94 6.6 Selectieve gewasbeschermingsapparatuur 96 6.7 De spuitmast 99 6.8 De spuitrobot 101 6.9 Veel gebruikte apparatuur in de glastuinbouw 102 6.10 Rijroute bepalen voor de spuitmachine 104 6.11 Reinigen en stalling van de spuitapparatuur 106
HOOFDSTUK 7 Gewasbeschermingsmiddelen 111 HOOFDSTUK 9 Milieu 139 Oriëntatie 112 7.1 Indeling van middelen naar gebruik en samenstelling 112 7.2 Onkruidbestrijdingsmiddelen of herbiciden 114 7.3 Insectenbestrijdingsmiddelen 116 7.4 Schimmelbestrijdingsmiddelen 118 7.5 Weer en gewasbescherming in de open teelt 119 Oriëntatie 140 9.1 Gewasbeschermingsmiddelen in het milieu 140 9.2 Restanten gewasbeschermingsmiddelen en lege verpakkingen 145 9.3 Het activiteitenbesluit 146 HOOFDSTUK 10 Beheren en registreren 151 HOOFDSTUK 8 Arbo en veiligheid 123 Oriëntatie 124 8.1 Gezondheidsrisico s 124 8.2 Persoonlijke bescherming 127 8.3 Persoonlijke bescherming door filters 129 8.4 Beschermende kleding 130 8.5 EHBO bij vergiftiging 132 8.6 Jeugdigen en werken met gewasbeschermingsmiddelen 133 8.7 Arbowet en risico-inventarisatie 134 8.8 Beheren van persoonlijke beschermingsmiddelen 135 Oriëntatie 152 10.1 Middelen beheren op het bedrijf 152 10.2 Middelen opslaan 153 10.3 Gewasbeschermingsmiddelen registreren 154 10.4 Gewasbeschermingsmonitor 155 10.5 Activiteitenbesluit 156 10.6 Toelating middelen 157 10.7 Controlerende instanties 158 10.8 Bewijs van vakbekwaamheid 160 10.9 Spuitkeuring SKL 161 Begrippenlijst 165
Inleiding Dit boek behandelt de theorie voor het Vakbekwaamheidsbewijs uitvoeren gewasbescherming (licentie A), onderdeel b: Algemene gewasbescherming. Het Vakbekwaamheidsbewijs uitvoeren gewasbescherming bestaat uit drie onderdelen: het herkennen van onkruiden, ziekten, plagen, nuttige insecten (natuurlijke vijanden) en abiotische factoren; theorie over algemene gewasbescherming; praktijktoets. Je voert een chemische gewasbescherming uit met apparatuur uit jouw sector. Je hebt je licentie behaald, als je het onderdeel Herkennen en het onderdeel Algemene gewasbescherming met minimaal een 5,5 hebt afgerond en de Praktijktoets als voldoende is beoordeeld. Het herkennen van onkruiden, ziekten, plagen, nuttige insecten (natuurlijke vijanden) en abiotische factoren Dit onderdeel bestaat uit tachtig onkruiden, ziekten, plagen, nuttige insecten (natuurlijke vijanden) en abiotische factoren. Op de openingspagina van de beeldenbank gewasbescherming staat per sector aangegeven welke beelden je moet kennen. Kijk op http://databank.groenkennisnet.nl. Algemene gewasbescherming In dit onderdeel wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen: Basiskennis van onkruiden, ziekten en plagen Bestrijdingsmethodes Lezen etiket en van naslagwerken Berekenen middel en spuitvloeistof Kennis van doppen en doseren van middel Gewasbeschermingsapparatuur Basiskennis gewasbeschermingsmiddelen Arbo en veiligheid Milieu en gewasbescherming Beheren en registreren van gewasbeschermingsmiddelen en wetgeving In deze bundel komen alle onderdelen die hierboven staan aan bod. We hebben gekozen voor een opbouw die de stappen volgt die je moet zetten als je chemische gewasbescherming gaat toepassen. Dat begint met waarnemen in het gewas. Zie je aantastingen of onkruiden, dan kun je besluiten een bestrijding uit te voeren. Vervolgens kies je op welke manier je dat wilt doen: ga je een biologische bestrijding toepassen, bijvoorbeeld het uitzetten van natuurlijke vijanden? Kies je een mechanische bestrijding zoals schoffelen of frezen? Je kunt ook gaan voor een fysische bestrijding: bijvoorbeeld een warmwaterbehandeling of bran- 5
den. Of toch maar een chemische maatregel: zoals het druppelen of spuiten van een gewasbeschermingsmiddel? Als je kiest voor een chemische maatregel, dan moet je daarbij een methode kiezen: ga je spuiten, druppelen, pas je ruimtebehandeling toe of kies je voor een zaaizaad of plantgoedbehandeling? Als je een middel gaat spuiten, moet je spuittabellen kunnen lezen, doppen kunnen kiezen en doseringen kunnen berekenen. Daar gebruik je naslagwerken voor. Die helpen je een middel te kiezen. Op het etiket van een middel staat hoe je het middel kunt toepassen en waar je rekening mee moet houden. Ook de veiligheidsmaatregelen en gevarensymbolen staan op het etiket vermeld. Natuurlijk moet je bij het toepassen van een middel rekening houden met je eigen veiligheid, de veiligheid van omstanders en met het milieu. Je moet elementaire kennis hebben van de werking van middelen. En als je na het spuiten nog middel overhoudt, moet je weten hoe je het restant op een verantwoorde manier kan verwerken. Tenslotte moet je weten hoe je middelen beheert en wat je moet administreren. Er komt dus heel wat bij kijken om op een verantwoorde wijze met gewasbeschermingsmiddelen te werken. De praktijktoets Tijdens de praktijktoets laat je zien, dat je kunt omgaan met apparatuur uit je sector. Je voert een chemische gewasbescherming uit. Je gaat spuitvloeistof aanmaken, doppen kiezen, een spuittabel lezen, naslagwerken gebruiken en een bespuiting daadwerkelijk uitvoeren. Je ruimt apparatuur en restanten verantwoord op. Het spreekt voor zich dat je beschermende kleding gebruikt en weet hoe je daarmee om moet gaan. Ook moet je rekening houden met de veiligheid van anderen en met het milieu. De videofragmenten, bronnen en hulpmiddelen, die herkenbaar zijn aan het computersymbool, zijn te vinden op http://ontwikkelcentrum.nl/gewasbescherming. Deze bundel is een actualisatie van de digitale leereenheid Gewasbescherming op het bedrijf, een project van Lentiz, Edudelta, Clusius, Groene Welle en AOC Oost uitgevoerd door Fred Dukker, Koos van Splunter, Harm Geert Moesker, Theo de Geus en Wied Hendrix in samenwerking met het Ontwikkelcentrum. De actualisatie is uitgevoerd door Jan van den Langenberg en Wied Hendrix. We wensen je veel succes en plezier met het doorwerken van de bundel! Jan van den Langenberg en Wied Hendrix 6
7
HOOFDSTUK 1 Onkruiden, ziekten en plagen 9
Hoofdstuk 1 Onkruiden, ziekten en plagen Oriëntatie Als een teler geen maatregelen neemt om onkruidontwikkeling, aantasting door schimmels, insecten, bacteriën, aaltjes, virussen of andere belagers te voorkomen, dan zou van heel veel teelten niets terecht komen. Bij het telen van een gewas moet je dus regelmatig ingrijpen om de opbrengst of de kwaliteit veilig te stellen. Ook in de groensector grijp je in om overmatige onkruidontwikkeling op bijvoorbeeld verharding of brandgevaar op een industrieterreinen te voorkomen. Als teler of beheerder wil je schade aan je gewassen het liefst voorkomen en beperken. Daarom moet je soms ingrijpen en soms (chemische) gewasbeschermingsmaatregelen nemen. Je vindt veel informatie over ziekten, plagen, onkruiden en natuurlijke vijanden (nuttige insecten) op de beeldenbank http://databank.groenkennisnet.nl. Daar vind je ook de lijsten van de beelden die je moet kennen voor de herkennen toets. Afb. 1 Aardappeltelers proberen aardappelziekte oftewel phytophthora te voorkomen. Afb. 2 Borstelen op verharding: een niet-chemische manier om onkruiden te bestrijden. 1.1 Waarnemen in een gewas Ziekteverschijnselen en symptomen Voor je begint met bestrijding, moet je weten waar je mee te maken hebt. Je moet daarom de ziekteverschijnselen of symptomen kennen van ziekten en plagen. Ook moet je de belangrijkste onkruiden uit je sector kunnen herkennen en benoemen. Als je dit kunt, kun je bepalen of bestrijding noodzakelijk is en ook welk middel je eventueel moet toepassen. Afb. 3 Gewasinspectie in een kas. 10
Onkruiden, ziekten en plagen Hoofdstuk 1 Gewasinspectie op het oog Hoe doe je dat eigenlijk: waarnemen? Je kunt je gewassen regelmatig op het oog beoordelen. Dit kan bijvoorbeeld door door het gewas te lopen en te letten op afwijkingen. Waarnemen kan echter ook een aparte bezigheid zijn. Dit is het geval als specialisten waarnemen volgens een vast schema. Dit wordt ook wel scouting genoemd. De kunst van het waarnemen is dat je een ziekte of plaag al in een vroeg stadium herkent, dus al bij de allereerste symptomen. Voor je dat kan, moet je de nodige ervaring opdoen. Vangplaten, vanglampen, feromoonvallen en vangbakken Vooral in glasteelten wordt gebruik gemaakt van allerhande hulpmiddelen om vast te stellen of een plaagorganisme actief is. Met gele vangplaten kun je vaststellen of trips, witte vlieg, mineervlieg, bladluis en wantsen aanwezig zijn in je gewas. Met blauwe vangplaten stel je vooral trips vast. Met vanglampen kun je s nachts vliegende insecten waarnemen. De glastuinbouw, fruitteelt en de openbaargroensector gebruiken ook feromoonvallen. Feromonen zijn lokstoffen waarmee insectenvrouwtjes de mannetjes lokken om te paren. Met lijmvallen met feromoon kun je insecten lokken en vaststellen of het insect aanwezig is en een bestrijding moet worden Afb. 4 Met feromoonvallen kun je de aanwezigheid van koolmot in koolsoorten aantonen en eventueel bestrijdingsmaatregelen nemen. uitgevoerd. In de akkerbouw worden op verschillende plaatsen vangbakken geplaatst bijvoorbeeld om de vluchten van bladluizen vast te stellen. Gewasinspectie door laboratorium onderzoek Soms heb je wel het vermoeden welke aantaster of afwijking in het gewas aanwezig is, maar moet je onderzoek in een laboratorium laten doen om het definitief vast te stellen. Met behulp van laboratoriumonderzoek kun je laten vaststellen of in een gewas aaltjes en bacterie- of virusziekten voorkomen. Ook gebreksziekten (tekort aan bepaalde voedingstoffen) kunnen door laboratoriumonderzoek worden vastgesteld. Gewasinspectie met beslissingsondersteunende systemen Een beslissingsondersteunend systeem (BOS) is een computerprogramma dat aan de hand van waarnemingen in het veld een advies geeft of je wel of niet moet spuiten. Een weerpaal meet de luchtvochtigheid en de temperatuur in het gewas en boven het gewas. Deze gegevens in combinatie met de weersverwachting voor de komende dagen en de ziektedruk in de omgeving geven een goed beeld van de kans op besmetting. Het helpt je dus bij het nemen van een juiste beslissing. Met dit computerprogramma kun je vaststellen of een bestrijding noodzakelijk is. 11
Hoofdstuk 1 Onkruiden, ziekten en plagen Vragen 1 Wat wordt in de gewasbescherming bedoeld met scouting? 2 Van welke insecten kun je met gele vangplaten de aanwezigheid vaststellen? 3 Wat zijn feromonen? 4 Welke ziekten en plagen kunnen in een laboratorium vastgesteld worden? 5 Waarop baseert een BOS het advies om wel of niet een bespuiting uit te voeren? 1.2 onkruiden: waarom bestrijden? Concurrent van het gewas en problemen bij de oogst Vooral gewassen die in het kiemplantstadium zitten, kunnen veel hinder ondervinden van onkruid. Onkruid vangt een deel van het licht op, waardoor het gewas minder goed kan groeien. Ook neemt onkruid, net als het gewas, voedingstoffen en water op en neemt het ruimte in. Bovendien is een graangewas dat vol staat met onkruid, moeilijk te oogsten. Hetzelfde geldt voor een tulpengewas dat overwoekerd is met kweekgras. In de kas bij gevels zijn onkruiden vaak waardplanten voor luis, witte vlieg en spint. Giftig voor het vee en houdt ziekten en plagen in stand Jacobskruiskruid is een voorbeeld van onkruid dat giftig is voor het vee. In de wei mijdt het grazende vee dit onkruid. Als Jacobskruiskruid echter in het kuilvoer of in het hooi terechtkomt, wordt het wel door het vee gegeten. Het vee kan er dan aan doodgaan. Sommige onkruiden kunnen ook schadelijke ziekten of plagen in stand houden. Bladluizen kunnen in een zachte winter overleven op onkruiden die in het veld voorkomen. Bitterzoet is bijvoorbeeld een plant waar de bruinrotziekte in aardappelen op Afb. 5 overleeft. Jacobskruid is giftig voor het vee. Mindere kwaliteit van het product Onkruid kan ervoor zorgen dat de kwaliteit van een product vermindert. Besjes van zwarte nachtschade bijvoorbeeld, vervuilen de doperwtenoogst en onkruidzaden in zaaizaad van groente- of graszaad kunnen leiden tot afkeuring van een partij. Dit is vooral het geval als het gaat om zaden die je moeilijk machinaal kunt schonen. Besjes van zwarte nachtschade mogen niet voorkomen in conservenerwten. 12
Onkruiden, ziekten en plagen Hoofdstuk 1 Verkeersveiligheid en brandgevaar Onkruiden kunnen trottoirs of bestratingen glad maken, met kans op uitglijden en valpartijen. Onkruid op verharding geeft een rommelig straatbeeld en dat trekt weer zwerfvuil aan. Verdroogde onkruidresten vergroten het gevaar voor brand. Onkruiden zijn dus ongewenst op fabrieks- en bouwterreinen. Afb. 6 Onkruidontwikkeling op verharding kan gevaarlijk zijn, bijvoorbeeld als bij regenachtig weer gladheid ontstaat. Vragen 1 Noem twee redenen waarom gemeentes onkruiden op verharding bestrijden. 2 In welk gewasstadium zijn gewassen het meest gevoelig voor onderdrukking door onkruiden? 3 Geef twee voorbeelden van onkruiden die de kwaliteit van het geoogste product beïnvloeden. 1.3 indeling van onkruiden Een- en tweezaadlobbige onkruiden Onkruiden die behoren tot de bloeiende planten, kun je onderverdelen in een- en tweezaadlobbige planten. Tot de eenzaadlobbigen of monocotylen onkruiden (mono = één, cotyl = zaadlob) behoren alle grassen, granen en bolgewassen. Deze planten hebben geen hoofd- Hanenpoot is een eenzaadlobbig of grasachtig on- Afb. 7 kruid. Afb. 8 Kiemplant van paarse dovenetel, met de twee kiemlobben en de eerste echte blaadjes. 13