Het LVB-screeningsinstrument

Vergelijkbare documenten
De Nederlandse doelgroep van mensen met een LVB Van Basisvragenlijst LVB naar LVB-screeningsinstrument (screener LVB)

Mijn kind heeft een LVB

Tips bij het in gesprek gaan met een burger met een licht verstandelijke beperking

AANPASSEN IN DENKEN EN DOEN!

Handleiding interviews leefklimaat onderzoek bij kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking

De invloed van LVB en PTSS op behandelresultaten. Birgit Seelen-de Lang (GZ psycholoog) Berry Penterman (Psychiater) GGZ Oost Brabant, FACT

MEE Utrecht, Gooi & Vecht. Ondersteuning bij leven met een beperking. Omgaan met mensen met een licht verstandelijke beperking.

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

verhoor van kwetsbare personen u komt deze mensen tegen maar weet het vaak niet!

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

GGNet:ScreenerLVB. 23 april 2013

Presentatie voor 3 e jaarcongres Behandeling van patiënten met een laag IQ in de GGZ

Ervaren problemen door professionals

IMPACTMETING VAN BRIGHT ABOUT MONEY

EFFECTIVITEIT VAN DE GEEF ME DE 5 BASISCURSUS

Gebruik ICT binnen Content and Language Integrated Learning

MEE. Ondersteuning bij leven met een beperking. Omgaan met mensen met een licht verstandelijke beperking. Voor verwijzers

Onderzoek naar de bruikbaarheid van de Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking

Stoute jongens ondervraagd: verdacht of minderjarig?

Rapportage sociaal-emotionele ontwikkeling Playing for Success

Licht verstandelijke beperking onder cliënten van CVD Havenzicht nachtopvang in 2017

Interfacultaire Lerarenopleidingen, Universiteit van Amsterdam

Deel VI Verstandelijke beperking en autisme

Leefstijltraining PLUS. LEDD 27 november Tonko Hoffman, Psycholoog Petra Pols, GGZ Verpleegkundig Specialist i.o. Forensisch FACT-LVB Palier

De (h)erkenning van jongeren met een lichte verstandelijke beperking Dr. M. van Nieuwenhuijzen

De effectiviteit van preventieve. voorlichting aan migrantenouders in. Rotterdam over ggz problematiek en. licht verstandelijke beperking

Ondersteuning bij leven met een beperking

6 Psychische problemen

Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Verstandelijke beperkingen

De resultaten van het project

Beoordeling Sociaal Aanpassingsvermogen (BSA)

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Consortium Effectieve Behandeling Gedragsproblemen LVG in het kader van het ZonMw-programma Onderzoek voor mensen met een verstandelijke beperking.

Rapportage cliëntervaringsonderzoek

DE NETWERKTHERMOMETER LEERLINGEN INSTRUCTIE

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting Samenvatting

Richtlijn Effectieve Interventies LVB. Jolanda Douma Onderzoekscoördinator Landelijk Kenniscentrum LVG. Focus op Onderzoek 1 december 2011

Het LOVS rekenen-wiskunde van het Cito

Het Screeningsinstrument voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking (SCIL) toegepast bij dak- en thuislozen

Zelfmanagement bij mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden door verstandelijke beperkingen

Simon Voorbeeld VERTROUWELIJK. 360 Feedback Competentietest

Licht verstandelijk beperking? Hoe herken je mensen met een licht verstandelijke beperking. Hoe kom je samen verder?

Waarom komt hij onze afspraken nooit na? Snapt ze nu wat ik zeg? Ik weet niet meer hoe ik dit anders kan aanpakken?

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Hoe herken ik mensen met een lichte verstandelijke beperking

Samenvatting De problematiek van gedetineerden met een lichte verstandelijke beperking in het gevangeniswezen

MASTER ORTHOPEDAGOGIEK SCRIPTIE

Licht verstandelijke beperking. Praktische tips voor herkennen. voor professionals

Het LOVS rekenen-wiskunde van het Cito

S a m e n v a t t i n g 149. Samenvatting

Samenvatting Proefschrift Fostering Monitoring and Regulation of Learning Mariëtte H. van Loon, Universiteit Maastricht

Informatie voor betrokkenen

Omkadering van het verhoor: methoden en management. Jannie van der Sleen, Kinterview, advies en training forensisch interview, Zutphen, Nederland

Autisme spectrum stoornissen en delinquentie

De vragenlijst kunt u meegeven aan degene die de vragenlijst aan u heeft overhandigd.

Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een artikel over een diagnostische test of screeningsinstrument.

De kennisbehoefte van de politie op het gebied van mensen met een licht verstandelijke beperking

Hoe herken je ze en hoe ga je er mee om?

Leren van eerder gemaakte fouten. Leren van Delict

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van, nr. ;

6/03/2015. Marc Bockstaele (ere)hoofdcommissaris Federale Gerechtelijke Politie

Ik heb geen pasklare antwoorden

Februari Kübra Ozisik. Frans Oldersma.

Workshop Herkennen van LVB

Vroeginterventie via het internet voor depressie en angst

Verraderlijk gewoon: Licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het strafrecht

Datum 17 oktober 2011 Onderwerp Reactie op advies "Zorg voor ingesloten licht verstandelijk beperkte jongeren"

Kennis en rolopvatting van professionals gedurende Alcohol mij n zorg?!

Edo ter Maat, Persoons Gebonden Begeleiding

Introductie LVB. Hans Willemsen, beleidsadviseur LVB

Lectoraat GGZ-Verpleegkunde. LVG en Verslaving. s Heerenloo 30 juni 2010

Running head: INVLOED MBSR-TRAINING OP STRESS EN ENERGIE 1. De Invloed van MBSR-training op Mindfulness, Ervaren Stress. en Energie bij Moeders

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

N. Buitelaar, psychiater en V. Yildirim, psycholoog. Beiden werkzaam bij Altrecht Centrum ADHD Volwassenen.

zeer jeugdige delinquenten in nederland: een zorgwekkende ontwikkeling? theo doreleijers lieke van domburgh vumc amsterdam

Beschrijving van de gegevens: hoeveel scholen en hoeveel leerlingen deden mee?

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Met een licht verstandelijke beperking in de justitiële keten

Voorspellers van Leerbaarheid en Herstel bij Cognitieve Revalidatie van Patiënten met Niet-aangeboren Hersenletsel

Analyse van de cursus De Kunst van het Zorgen en Loslaten. G.E. Wessels

RAPPORT ANALOGIEËNTEST (HOGER NIVEAU)

Samenvatting (Summary in Dutch)

Intelligentieonderzoek bij Edu & ik

Evaluatie van het project Mantelluisteren academiejaar

Nederlandse samenvatting

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Bijzonder lector Zuyd Hogeschool Heerlen Docent en onderzoeker UvA Beleidsadviseur Koraal Groep Sittard Voorzitter Landelijk Kenniscentrum LVB

FACTSHEET DEFINITIE EN ACHTERGRONDEN LVB OP CURAÇAO

Huiswerk, het huis uit!

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Docentonderzoek binnen de AOS Bijeenkomst 8 Feedbackformulier bij het onderzoeksinstrument

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING

Vroegsignalering van een LVB / zwakbegaafdheid - waarom en hoe

Transcriptie:

Het LVB-screeningsinstrument Toegepast in de context van het verhoren van jeugdige verdachten Masterthesis Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en onderwijskundige wetenschappen Universiteit van Amsterdam Merel Klinkien Studentnummer: 5623634 Begeleiding: dr. X.M.H. Moonen Tweede beoordelaar: drs. E. Kornelis Amsterdam (augustus 2012)

Inhoudsopgave Abstract 4 Inleiding 5 Aanleiding 5 Wat is een licht verstandelijke beperking? 5 Jongeren met een LVB in aanraking met politie en justitie 7 Het verhoor van kwetsbare verdachten 8 Consequenties van een LVB voor een verhoor 10 Kwetsbaarheden van mensen met een LVB 10 Acquiescence 10 Compliance 11 Suggestibiliteit 11 Het screeningsinstrument 11 Vraagstelling 13 Methoden 14 Participanten 14 Procedure Meetinstrumenten 15 16 Data-analyse 17 Resultaten 20 Resultaten behaald op de verkorte screener Beoordeling door verhoorder over aanwezigheid van licht verstandelijke beperking bij verdachte Overeenstemming tussen boordeling verhoorder en de uitslag behaald op de verkorte screener Praktische problemen bij het gebruik van de verkorte screener Gemiddelde tijd Problemen bij de afname 20 22 24 25 25 25 Discussie 27 Conclusies 27 2

Beperkingen van het onderzoek 28 Implicaties 30 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek 32 Literatuur Dankwoord 33 36 Bijlagen Bijlage 1: Verkorte screener 37 Bijlage 2: Scoreformulier verkorte screener 44 Bijlage 3: Afname-instructies verkorte screener 46 Bijlage 4: Informed consent formulier jongere 47 Bijlage 5: Brief voor ouders 49 Bijlage 6: Vragenlijst verhoorders 50 Bijlage 7: Beantwoording vraag Waren er problemen in de 53 communicatie met de verdachte? door verhoorders Bijlage 8: Tabellen χ 2 analyse 54 Bijlage 9: Tabellen vragen met een significant verschil Bijlage 10: Beantwoording vraag Wat zijn volgens u de kenmerken 57 59 van een licht verstandelijke beperking? door verhoorders 3

Abstract The screener to assess mild intellectual disabilities and borderline intelligence. Application in the context of police interrogation of young suspects In this study 50 young suspects, age 14 to 25 years, were asked to answer questions of a shortened version of a screener in the context of police interrogation. This screener intends to asses a (mild) intellectual disability. The results obtained with the instrument were compared with the personal assessment of the interrogators concerning the intellectual disabilities of the subjects. The results showed that interrogators made an underestimation of the intellectual capacities of the young suspects, compared to the results obtained with the screener (κ=.255). The results obtained with the screener also showed that suspects with a minority background (non-dutch) showed lower intellectual abilities compared to Dutch suspects and that participants below 18 years old showed lower intellectual abilities (according to the results obtained by the screener) compared to participants of 18 years and older. Finally, the screener as such appeared difficult to be applied in the situation of a police interrogation. 4

Inleiding Aanleiding Jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) komen vaker in aanraking met de politie dan leeftijdsgenoten zonder beperking (Moonen, de Wit, & Hoogeveen, 2011). De aanwezigheid van een LVB brengt kwetsbaarheden met zich mee, onder andere tijdens het verhoor door de politie. Er zijn in Nederland wel voorzieningen om het verhoor van een kwetsbare verdachte beter te laten verlopen, maar verhoorders zijn vaak niet in staat om op het juiste moment van deze voorzieningen gebruik te maken. Er wordt momenteel onderzoek uitgevoerd door Kaal (Hogeschool Leiden) in samenwerking met Moonen (Universiteit van Amsterdam) en Nijman (Universiteit van Nijmegen) naar een screeningsinstrument dat op een relatief eenvoudige, maar voldoende accurate, manier de aanwezigheid van een licht verstandelijke beperking (LVB) kan vaststellen bij justitiabelen. In deze masterthesis wordt dit screeningsinstrument voor het eerst getest in een politiesetting, voorafgaand aan of na afloop van het verhoor van jeugdige verdachten. Als verhoorders op de hoogte zijn van de (licht) verstandelijke beperking van hun verdachte, kunnen zij daar rekening mee houden. Het doel van het instrument is het verbeteren van de kwaliteit van de verhoren en bescherming van de kwetsbare verdachten met een LVB. In dit inleidende hoofdstuk wordt de definitie van een licht verstandelijke beperking (LVB) toegelicht, vervolgens wordt uiteengezet waarom mensen met een LVB vaker met politie en justitie in aanraking komen. Dan wordt de verhoorsituatie van kwetsbare verdachten uitgewerkt en de consequenties van de kwetsbaarheden van een persoon met een licht verstandelijke beperking. Als laatste wordt het screeningsinstrument van Kaal, Nijman en Moonen (2010) omschreven om te eindigen met de vraagstelling van dit onderzoek. Wat is een licht verstandelijke beperking? De internationaal gehanteerde definitie van een verstandelijke beperking is afkomstig van de American Association on Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD). Deze definitie luidt (in een vertaling uit het Engels door de auteur): een verstandelijke beperking wordt gekenmerkt door significante beperkingen zowel in het intellectueel functioneren als in het sociaal aanpassingsvermogen, hetgeen een breed spectrum aan dagelijkse sociale en praktische vaardigheden beslaat. De beperking manifesteert zich voor de leeftijd van 18 jaar (Schalock et al., 2010). Een verstandelijke beperking betreft dus zowel de (vaak aangeboren) beperkte intellectuele vermogens, als beperkingen in de sociale en praktische vaardigheden en het beperkte vermogen om zich aan de omgeving aan te passen (Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), 2011). 5

In Nederland wordt doorgaans een bredere definitie van een licht verstandelijke beperking gehanteerd, onder andere om in aanmerking te komen voor AWBZ-zorg (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). De groep mensen die wij zwakbegaafd noemen wordt dan ook tot de groep LVB gerekend. De Nederlandse criteria voor een licht verstandelijke beperking zijn drieledig (zie figuur 1). De beperking moet ontstaan zijn voor het achttiende levensjaar. Daarnaast ligt de totale IQ-score van iemand met een LVB tussen de vijftig en de zeventig, of tussen de zeventig en de vijfentachtig als er daarnaast sprake is van complexe problemen die tot uiting komen in ernstige gedragsproblemen en het vermoeden bestaat dat deze problemen chronisch zijn (Moonen, de Wit & Hoogeveen, 2011). Ten derde moet er sprake zijn van tekorten in de sociale vaardigheden, de sociale aanpassing en de zelfredzaamheid. Hiermee wordt bedoeld in hoeverre iemand zich staande weet te houden in sociale situaties zonder hulp (Moonen & Verstegen, 2006). De American Association on Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD) omschrijft aanpassingsgedrag aan de hand van de volgende drie typen vaardigheden: - conceptuele vaardigheden: taalvaardigheid en begrip van geld, tijd en getallen; - sociale vaardigheden: communicatieve vaardigheden, sociale verantwoordelijkheid, zelfvertrouwen, alertheid, oplossen van sociale problemen, volgen van regels - praktische vaardigheden: activiteiten van het dagelijks leven (persoonlijke verzorging, beroepsvaardigheden, gebruik van geld, telefoon, vervoer, gezondheidszorg). De sociale aanpassing kan beïnvloed worden door het intelligentieniveau, maar ook door de aanwezigheid van medisch-organische aandoeningen, problemen in de gezinssituatie, leerproblemen en/of psychiatrische stoornissen. Deze beperkingen kunnen bij mensen met een LVB leiden tot ernstige gedragsproblemen (Van Kuijk, 2011; Moonen & Verstegen, 2006). Een licht verstandelijke beperking omvat dus meer dan alleen een tekort in de intelligentie. Het gaat veelal om beperkingen en stoornissen op verschillende ontwikkelingsgebieden. Samengevat zijn de belangrijkste kenmerken van een LVB (Moonen, de Wit & Hoogeveen, 2011): - problemen met informatieverwerking; begrip en geheugen - problemen met regulerende functies; aandacht, inhibitie en planning - gebrekkig probleemoplossend vermogen; zelfregulatie en perspectief nemen - problemen met het generaliseren van kennis - bijkomende problemen 6

LVG-specifieke kenmerken en bijkomende komen tot uiting in: kenmerken/problematiek Intelligentie: IQ 50-70 + 70-85 Leerproblemen Ernstige gedragsproblemen Beperkt sociaal aanpassingsvermogen Psychiatrische stoornissen Medisch-organische problemen Problemen in gezin en sociale context en leiden tot: chronische/langdurige behoefte aan ondersteuning Figuur 1. Model van het Landelijk Kenniscentrum voor een licht verstandelijke beperking (LKC LVG)van de bij een LVB behorende kenmerken en problematiek (Moonen & Verstegen, 2006) Om een integratief beeld op te kunnen stellen van iemand met een LVB dienen zowel de lichamelijk-biologische factoren, de intrapsychische factoren, de omgangsfactoren als de omgevingsfactoren in kaart gebracht te worden. Verschillende vormen van diagnostiek zijn hierbij relevant, zoals gedragsobservatie, milieuonderzoek, medisch onderzoek en psychiatrisch onderzoek (Neijmeijer, 2008). Mensen met een LVB kunnen sterk van elkaar verschillen: dé persoon met een verstandelijke beperking bestaat niet (Van der Sleen & Heestermans, 2010, p. 607-608). Het is belangrijk om per individu te bekijken hoeveel en welke ondersteuning iemand nodig heeft (Moonen, Buntinx & Didden, 2011). Daarbij verschillen personen in de mate waarin iemand moeite heeft met sociale situaties en in welke mate het beperkte sociaal aanpassingsvermogen problemen veroorzaakt (Moonen & Verstegen, 2006). Het exacte aantal mensen met een LVB is lastig te bepalen. Naar schatting heeft 2.14% van de Nederlandse bevolking een IQ dat gerelateerd is aan een LVB (Mutsears, Blekman & Schipper, 2007). Deze schatting is echter puur gebaseerd op het intelligentieniveau, de andere criteria van een LVB zijn hierin dus niet meegenomen. De Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (2008) schat dat er bij 15 tot 25 procent van de gedetineerden sprake is van een bepaalde mate van een verstandelijke beperking. Dit betekent dat personen met een licht verstandelijke beperking oververtegenwoordigd zijn in het justitiële circuit. Jongeren met een LVB in aanraking met politie en justitie Bij personen met een LVB is er vaak sprake van comorbide problematiek. Het complex van factoren uit zich in ernstige gedragsproblemen, op zowel internaliserend als externaliserend gebied (Moonen & Verstegen, 2006). Bij mensen met een LVB is er vaker sprake van psychopathologische stoornissen (Vermeulen, Jansen, & Feltzer, 2007). Veel gestelde diagnoses bij mensen met een LVB zijn gedragsstoornissen, oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD) en attention deficitit hyperactivity disorder (ADHD). Ook worden jeugdigen met een LVB vaker geconfronteerd met gezinsproblemen. Personen met een totaal IQ tussen de 70 en 85 hebben vaak zelfs complexere 7

problemen dan personen met een totaal IQ tussen de 50 en 70, aangezien er bij hen veelal sprake is van hogere verwachtingen van zowel de omgeving als van de persoon zelf (RSJ, 2011). Daarbij komt dat een LVB niet zonder meer zichtbaar is. Iemand met een LVB ziet er niet anders uit dan anderen en het contact en taalgebruik lijkt vaak in eerste instantie normaal. Afwijkend gedrag van hen wordt aangezien voor asociaal of onaangepast gedrag terwijl onwil of impulsiviteit het directe gevolg kan zijn van een LVB (RSJ, 2011). De belangrijkste voorspellers van een persoon om in contact te komen met het rechtssysteem zijn jonge leeftijd en mannelijk geslacht (Jones, 2007). Daarnaast lijkt het hebben van een LVB het risico op illegaal en antisociaal gedrag te vergroten (Holland, Clare & Mukhopadyay, 2002). Een LVB is geen voorspeller van delinquent gedrag, maar personen met een LVB hebben wel kenmerken die bijdragen aan een verhoogd risico op delinquent gedrag. Voorbeelden van deze kenmerken zijn impulsiviteit, instabiliteit en labiliteit, geringe zelfbeheersing, beïnvloedbaarheid, vroegtijdig schoolverlaten en negatieve of irreële toekomstverwachtingen (Kaal, 2010). Zoals eerder opgemerkt, is het momenteel erg lastig om de prevalentie van mensen met een LVB binnen het justitiële circuit vast te stellen. Dit heeft te maken met een gebrek aan screeningsinstrumenten binnen het gevangeniswezen, het gebrek aan vaardigheden van het justitiële personeel om mensen met een LVB te kunnen detecteren en de neiging van mensen met een LVB om hun beperking te maskeren (Glaser & Deane, 1999). Op dit moment wordt in Nederland een verdachte die binnenkomt in het strafrechtelijk systeem niet routinematig gescreend op de aanwezigheid van een verstandelijke beperking. Dit gebeurt pas wanneer daar aanleiding toe is. De verantwoordelijkheid daartoe ligt dus bij de professionals binnen het strafrechtelijke systeem, die zoals eerder opgemerkt niet altijd over voldoende kennis beschikken om een LVB te herkennen. Het bij Kaal, Nijman en Moonen (2010) in ontwikkeling zijnde screeningsinstrument kan bijdragen aan het vaststellen van de prevalentie en daarmee aan het tijdig herkennen van een LVB. Het verhoor van kwetsbare verdachten De bewustwording van specifieke begeleidings- en behandelingsbehoeften van personen met een LVB is de laatste jaren in de hulpverleningssector aanzienlijk gestegen. Echter, in het strafrechtelijke systeem is deze bewustwording nog onvoldoende terug te vinden (Hayes, 2007). Als een jeugdige verdacht wordt van het plegen van een delict kan hij of zij in verzekering worden gesteld. De jeugdige heeft recht op rechtsbijstand voor de duur van de inverzekeringstelling. Sinds 2009 heeft een jeugdige recht op de bijstand van een vertrouwenspersoon óf advocaat tijdens het politieverhoor (Doek & Vlaardingerbroek, 2009, p. 480-482). Deze mogen dus niet allebei tegelijk aanwezig zijn bij het verhoor. De jeugdige mag voor het verhoor eerst met zijn advocaat overleggen, dit wordt consultatiebijstand genoemd. Wat de jeugdige met zijn advocaat bespreekt, mag de 8

advocaat niet aan anderen vertellen. De vertrouwenspersoon, of appropriate adult, is een meerderjarige die behoort tot de directe kring van familie of bekenden van de verdachte (dit kan dus ook een ouder zijn) en mag evident niet bij het strafbare feit betrokken zijn. De taak van deze vertrouwenspersoon is niet om juridisch advies te geven, maar om erop toe te zien dat de verhoorders rekening houden met de toestand van de verdachte. De vertrouwenspersoon mag alleen maar luisteren (Merkelbach, Peters & Jelicic, 2007). Gudjonsson (2006) toonde in onderzoek aan dat de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon er toe leidt dat de politie minder oneigenlijke pressie uitoefent op kwetsbare verdachten. Mensen met een licht verstandelijke beperking worden, net als minderjarigen en mensen met bepaalde psychische of cognitieve stoornissen, beschouwd als kwetsbare getuigen en verdachten (Van der Sleen & Heestermans, 2010, p. 610), maar er bestaan weinig specifieke richtlijnen voor het verhoren van verdachten met een LVB. In Nederland hebben aangehouden meerderjarige verdachten, waaronder ook die met een verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis geen recht op verhoorbijstand door een vertrouwenspersoon. Alleen kinderen onder de achttien hebben zoals gezegd recht op de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon. Het verhoor van iemand waarvan bekend is dat hij een (licht) verstandelijke beperking heeft moet volgens de Aanwijzing auditief en audiovisueel registeren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten audiovisueel geregistreerd worden (college van procureurs-generaal, 2009), dus zowel het beeld, als het geluid moet opgenomen worden. Indien er achteraf vragen zijn over de verloop van het verhoor, kan de advocaat van de verdachte of de rechter de beelden van het verhoor terugkijken. Tot 2009 werd het verhoor van kwetsbare personen in Nederland vaak uitgevoerd door daartoe speciaal opgeleide orthopedagogen of psychologen. Deze maatregel is afgeschaft vanwege de sterk wisselende kwaliteit van deze verhoren. De betrokken gedragswetenschappers zouden zich teveel opstellen als hulpverlener en te weinig juridische kennis van bewijsgaring bezitten (Ministerie van justitie, 2009). De hier boven aangehaalde maatregelen, het recht op een vertrouwenspersoon, het audiovisueel registeren van het verhoor en ondersteuning door een gedragsdeskundige, kunnen slechts getroffen worden indien de verhoorders op de hoogte zijn van de licht verstandelijke beperking van de verdachte. Met andere woorden; de voorzieningen zijn er wel, maar men weet niet (altijd) wanneer deze zouden moeten worden ingezet. Een screeningsinstrument zou dit probleem kunnen voorkomen. Daarmee kan de verhoorder snel zicht krijgen op het intellectuele niveau van de verdachte. Als verhoorders op de hoogte zijn van de aanwezigheid van een LVB bij de verdachte, kunnen zij hier rekening mee houden gedurende het verhoor en kan het verhoor audiovisueel worden opgenomen. 9

Consequenties van een LVB voor een verhoor Een verhoorsituatie is problematisch voor iemand met een LVB omdat deze veel stress en onduidelijkheid oplevert. Dit kan leiden tot angst en vervolgens tot heftig ontkennend of agressief gedrag. Er is daardoor een vergroot risico op het afleggen van een onvolledige, inaccurate en inconsistente verklaring (Van der Sleen & Heestermans, 2010, p. 612). Daarnaast zijn veel mensen met een verstandelijke beperking autoriteitsafhankelijk. Ze willen de verhoorder een plezier doen door datgene te zeggen wat ze denken dat deze wil horen (Foppen, 2010). Deze neiging wordt veroorzaakt door zowel respect als angst. Personen met een LVB vertrouwen op autoriteitsfiguren bij het oplossen van problemen (Perske, 1994). Verder hebben mensen met een verstandelijk beperking vaak moeite met het begrijpen en gebruiken van taal (De Wit, Moonen & Douma, 2011). De verhoorder moet er dus voor zorgen dat zijn taalgebruik niet te ingewikkeld is. Tevens is het van belang dat het verhoor niet te lang duurt, omdat iemand met een LVB snel is afgeleid. Te lange verhoren kunnen daardoor leiden tot valse bekentenissen. Ook moet een verhoorder oppassen met het herhalen van vragen. Bij de persoon met een verstandelijke beperking kan dan de indruk ontstaan dat hij of zij verkeerde antwoorden heeft gegeven, waarop hij of zij het antwoord verandert. Tevens kan door een te lange tijd tussen meerdere verhoren de kans op het ontstaan van herinneringsfouten en beïnvloeding toenemen (Van Ooijen, 2011). Als een politie- of justitiefunctionaris zich niet bewust is van de LVB van de gesprekspartner en daarmee van alle valkuilen binnen de verhoorsituatie die dientengevolge kunnen optreden, kunnen er dus aanzienlijke problemen ontstaan. Een risico bij het niet tijdig vaststellen van de LVB is dat de betreffende persoon overschat wordt. Overschatting leidt tot overvraging en dit kan weer leiden tot gedragsproblemen en onjuiste antwoorden tijdens het verhoor. Bovendien heeft iemand met een LVB minder kennis van de procedures rondom en de consequenties van een aanhouding en het afleggen van een verklaring en kan hij of zij derhalve daaromtrent verkeerde inschattingen maken die nadelig voor hem kunnen zijn (Moonen, de Wit & Hoogeveen, 2011), zoals het afleggen van een valse bekentenis. Kwetsbaarheden van mensen met een LVB Personen met een LVB zijn gevoeliger voor acquiescence, compliance en suggestibiliteit dan personen zonder een verstandelijke beperking. Acquiescence. Met acquiescence wordt de neiging van een persoon bedoeld om ja te zeggen op vragen of stellingen of om anderszins in te stemmen, ongeacht de inhoud van deze items en de daadwerkelijke mening of voorkeur van de persoon. Acquiescence lijkt vaker voor te komen bij mensen met een verstandelijke beperking (Finlay & Lyons, 2002). Foppen (2010) toont aan dat er bij 10

ongeveer 25% van de mensen met een LVB die zij onderzocht sprake is acquiescence. Uit onderzoek van Finlay en Lyons (2002) blijkt dat acquiescence meerdere redenen kent: onderdanigheid, suggestibiliteit, het niet of verkeerd begrijpen van de vraag en de context. Het gevolg van acquiescence voor een verdachtenverhoor is dat een verdachte gemakkelijk instemt met vragen van de verhoorder, ongeacht of dit op de waarheid berust. Dit is bedreigend voor de waarheidsvinding, het belangrijkste doel van een verdachtenverhoor. Compliance. Inschikkelijkheid, oftewel compliance, betreft de neiging om naar autoriteiten op te kijken, hun richtlijnen op te volgen en conflicten te vermijden. Personen stemmen ergens mee in, omdat ze denken dat het zo hoort in de specifieke sociale context waarin ze verkeren. Of ze voelen zich verplicht door sociale druk die op dat moment wordt ervaren (Gudjonsson & Young, 2011). Verwacht wordt dat iemand met een LVB deze druk ervaart in een politieverhoor. Mogelijk legt een verdachte dan een bepaalde verklaring af die niet op de waarheid berust. De mate van compliance bepaalt hoe gevoelig iemand is voor suggestibiliteit (Smeets, 2004). Suggestibiliteit. Personen met een LBV zijn gevoeliger voor suggestieve vragen, dan personen met een gemiddelde intelligentie. Personen met een lage intelligentie geven veelal toe aan suggestieve vragen, omdat zij niet vertrouwen op hun eigen oordeel. Tevens is de neiging groot om sociaal wenselijke antwoorden te geven (Wijnands, 1997). Personen met een LVB proberen de verhoorder te pleasen (Hoogeveen, 2011). Een oorzaak voor deze verhoogde mate van suggestibiliteit is de dagelijkse praktijk, waarin personen met een LVB gewend zijn om te luisteren naar hun ouders, docenten of begeleiders. Ze krijgen normaliter beperkte ruimte voor het vormen van een eigen mening. In een verhoorsituatie wordt van een verdachte verwacht dat hij of zij veel zelf aan het woord is en een verhoorder eventueel verbetert als die iets verkeerds zegt (Van den Bergh, Douma & Hoekman, 1999). Tijdens een verhoor heeft een verdachte het gevoel dat hij of zij op iedere vraag antwoordt moet geven, hij of zij zal dan eerder meegaan met de suggestie als hij of zij het antwoord eigenlijk niet weet. Deze vorm van suggestibiliteit kan voorkomen worden door van te voren duidelijk aan te geven dat de verdachte de mogelijkheid heeft om te zeggen dat hij of zij het niet weet (Rassin & Candel, 2002). Vermoeidheidsklachten, spanning en druk kunnen de mate van suggestibiliteit vergroten. Het screeningsinstrument Deze kwetsbaarheden van personen met een LVB en de consequenties voor het verhoor wijzen op het belang van tijdige herkenning van een LVB bij het verhoren van een verdachte. Het benadrukt het belang van de ontwikkeling van een screeningsinstrument om de aanwezigheid van een LVB te kunnen vaststellen. Tot op heden bestaan er nog geen instrumenten om een vermoeden van een LVB op een relatief eenvoudige en snelle manier vast te stellen (Dekker, 2012). Vandaar dat 11

Kaal, Nijman en Moonen (2010) momenteel de bruikbaarheid testen van een screeningsinstrument dat ingezet kan worden om een vermoeden van een LVB te bevestigen. De basisvragenlijst LVB is waarschijnlijk bruikbaar voor het schatten van de verstandelijke vermogens en beperkingen van jongeren (vanaf 12 jaar) en van volwassen. Op dit moment vindt er onderzoek plaats naar itemselectie en validiteit (Dekker, 2012). Op termijn kan dit instrument ingezet worden voorafgaande aan het (verder) verhoren van een persoon waarbij twijfel bestaat over de verstandelijke vermogens. Dit instrument kent een afkapwaarde waardoor er een duidelijke uitspraak kan worden gedaan over de aanwezigheid van een LVB. Verwacht wordt dat het eerste onderzoek naar de validiteit van dit screeningsinstrument in september 2012 zal zijn afgerond. Het doel van het screeningsinstrument is om vast te stellen of het zinvol is om de cognitieve vermogens van iemand verder te onderzoeken. Vanwege gebrek aan tijd in een verhoorsituatie is het belangrijk dat het instrument snel en gemakkelijk kan worden afgenomen, terwijl de eisen die gesteld worden aan de vaardigheden van de persoon die het instrument afneemt beperkt moeten blijven. Zo moeten verschillende mensen het instrument kunnen toepassen, zonder daar een specifieke opleiding voor te hebben gevolgd. Potentiële gebruikers van het screeningsinstrument zijn penitentiaire inrichtingsmedewerkers (PIW ers), reclasseringsmedewerkers, politie en wetenschappelijke onderzoekers. Deze masterthesis richt zich op de politiepraktijk, specifiek op de verhoorsituatie, omdat dit een moment is waarop het screeningsinstrument ingezet kan worden in de politiepraktijk. Het instrument is nog niet eerder in deze setting getest. Het screeningsinstrument is tot stand gekomen op basis van een brochure met tips van De Borg, een samenwerkingsverband van SGLVG-, sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt, instellingen (Kaal, 2010). In deze brochure werd aangeraden om bij een vermoeden van een (L)VB aandacht te besteden aan de volgende onderwerpen: - informatie over de schoolopleiding; - informatie over sociale contacten en hobby s; - rekenen, door de respondent rekensommen te laten maken; - schrijven, door de respondent iets te laten schrijven; - het taalbegrip en dit te controleren bijvoorbeeld door middel van het laten uitleggen van spreekwoorden of grapjes; - het gedrag te observeren, bijvoorbeeld op het gebied van klokkijken, hobby s, traagheid Naast de tips van De Borg is er ook gebruik gemaakt van een aantal buitenlandse screeningsinstrumenten om de basisvragenlijst LVB te ontwikkelen. Deze instrumenten zijn: de Learning Disabilities in the Probaction Service (LIPS), ontwikkeld door Mason en Murphy (2002), de Hayes Ability Screening Index (HASI), ontwikkeld door Hayes (2002) en de Learning Disability Screening Questionnaire (LDSQ), ontwikkeld door McKenzie en Paxton (2005). Het 12

screeningsinstrument van Kaal, Nijman & Moonen richt zich op vier domeinen: schoolopleiding, sociale contacten, schoolse vaardigheden en begrip en gedrag. De vragen van het instrument zijn zo specifiek mogelijk om gebrek aan begrip en sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen. In dit onderzoek wordt een verkorte versie van het screeningsinstrument getest (van Kuijk, 2011), omdat deze minder tijd in beslag neemt (verder te noemen: verkorte screener). Deze verkorte screener is te vinden in bijlage 1. In het volgende hoofdstuk wordt de inhoud van de verkorte screener uitgebreid toegelicht. Vraagstelling Het is van groot belang dat er wordt gekeken hoe de verkorte screener in de praktijk ingezet kan worden. Belangrijke vragen zijn: op welk moment kan het instrument afgenomen worden en hoe lang duurt het afnemen van de verkorte screener? Ook is het interessant om de uitkomst van de verkorte screener te vergelijken met de inschatting die verhoorders zelf maken van de jeugdige verdachte. Aangezien de betrouwbaarheid en validiteit van de verkorte screener nog niet zijn vastgesteld en er in dit onderzoek geen vergelijkingsmateriaal beschikbaar is, bijvoorbeeld een IQtest, kan dit onderzoek geen antwoord geven op de vraag of de verkorte screener een (L)VB beter kan herkennen bij een verdachte dan een verhoorder of andersom. Op grond van zeer voorlopige normen, naar aanleiding van het onderzoek van van Kuijk (2011), wordt een in dat onderzoek gevonden afkapscore gehanteerd om een vermoeden van een LVB vast te kunnen stellen. Daarnaast is verhoorders individueel gevraagd welke kenmerken zij kunnen benoemen van het begrip licht verstandelijke beperking en op basis van welke kenmerken zij een inschatting maken van de intellectuele capaciteiten van de jeugdige verdachte? In aansluiting op bovenstaande luiden de onderzoeksvragen van dit onderzoek als volgt: 1. Welke score behalen de respondenten op de verkorte screener van Kaal, Nijman en Moonen (2010) en is er daarbij een verschil in geslacht, culturele achtergrond en leeftijd? 2. Op basis van welke kenmerken beoordeelt een verhoorder of er sprake is van een licht verstandelijke beperking bij een jeugdige verdachte? 3. Hoe is de overeenstemming tussen de boordeling van de verhoorder en de uitslag van de verkorte screener van Kaal, Nijman en Moonen (2010)? 4. Zijn er in de praktijk problemen bij het gebruik van de verkorte screener van Kaal, Nijman en Moonen (2010), in de context van het verhoren van jeugdige verdachten? 13

Methoden Participanten Dit onderzoek is uitgevoerd bij 4 districten van de politie Amsterdam-Amstelland, (Amsterdam centrum, Amsterdam noord, Amsterdam zuidoost en Bos en Lommer). In 50 verhoorsituaties is door de onderzoeker met de verdachten de verkorte screener ingevuld (zie bijlage 1) en is verhoorders de vraag voorgelegd of zij na het verhoor van een jeugdige verdachte, in de leeftijd van 12 tot 25 jaar, een aantal vragen wilden beantwoorden (zie bijlage 6). Voor dit onderzoek was het niet van belang van welk type delict de jeugdige verdacht werd. Enerzijds om de privacy van de respondenten te waarborgen, de onderzoeker hoefde dan niet op de hoogte gesteld te worden van de reden van het verhoor. Anderzijds omdat dit onderzoek zich richt op de algemene situatie van een verdachtenverhoor, en daarbij is de aard van het delict niet relevant. De verhoorder mocht de jeugdige nog niet eerder verhoord hebben, omdat hij of zij dan wellicht al op de hoogte was van de intellectuele capaciteiten van de verdachte. Voor de respondenten golden de volgende inclusiecriteria: - de verdachte was in de leeftijd van 12 tot 25 jaar - de verdachte en verhoorder beheersten de Nederlandse taal - de verdachte gaf toestemming om mee te werken aan het onderzoek, in de vorm van een informed consent formulier - de verhoorder had de verdachte nog niet eerder verhoord. Dus, indien de verhoorder vraag 1 op de vragenlijst (Is dit de eerste keer dat u deze verdachte verhoort?) met nee beantwoordde, dan werden zijn/haar antwoorden niet meegenomen in de analyse - de verhoorder was niet op de hoogte van het IQ van de verdachte. Dus, indien de verhoorder vraag 2 op de vragenlijst (Weet u wat het intelligentieniveau van de verdachte is?) met ja beantwoordde, dan werden zijn/haar antwoorden niet meegenomen in de analyse In totaal zijn er 50 respondenten onderzocht, 72% mannen (N=36) en 28% vrouwen (N=14). De leeftijd van de respondenten lag tussen de 14 en 25 jaar. De gemiddelde leeftijd was 18 jaar (M=18.24, SD=2.77). De groep respondenten bestond voor 58% uit allochtonen (N=29) en voor 42% uit autochtonen (N=21). Met een allochtoon wordt in dit onderzoek bedoeld, iemand van wie beide ouders in een niet-nederlandstalig land geboren zijn. Deze definitie is gehanteerd omdat de taalbeheersing bij het invullen van de verkorte screener van belang is. Als (één van) de ouders in een Nederlandstalig land is opgegroeid kan er vanuit worden gegaan dat de respondent (deels) Nederlandstalig is opgevoed. 14

De meeste respondenten die benaderd werden, wilden deelnemen aan het onderzoek. Slechts 4 verdachten gaven aan niet te willen meewerken. Een respondent wilde stoppen met de vragenlijst na de tiende vraag. Zijn antwoorden zijn niet meegenomen in de analyse. De respondenten waren over het algemeen rustig en deden hun best om de vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Vier respondenten gaven zelfs expliciet aan dat ze het leuk vonden om aan het onderzoek mee te werken. Procedure De onderzoeker belde naar de districten met de vraag of er op dat moment een verdachte aanwezig was die in de doelgroep van het onderzoek paste. Indien dit het geval was ging de onderzoeker naar het betreffende politiebureau of cellencomplex toe om de verdachte en verhoorder voorafgaand of direct na afloop van het verhoor de vragenlijsten voor te leggen. De onderzoeker ging samen met de verhoorder of een andere politiemedewerker naar de verdachte toe om te vragen of de verdachte mee wil werken aan het onderzoek. Om de veiligheid van de onderzoeker te waarborgen ging zij nooit alleen. Er werd steeds op de volgende manier toestemming gevraagd: Ik ben Merel en ik ben niet van de politie, maar van de Universiteit van Amsterdam. Ik doe een onderzoek naar een vragenlijst die vast probeert te stellen hoe goed iemand kan leren. De vragen hebben niets met jou zaak te maken en jouw naam zal niet op het antwoordformulier komen te staan. Wil je hieraan meewerken? Je zou mij er enorm mee helpen. Indien de verdachte instemde overhandigde de onderzoeker een informed consent formulier (zie bijlage 4). De respondent diende dit formulier te tekenen voordat de afname van de vragenlijst van start ging. Ook kreeg de verdachte een brief mee voor zijn of haar ouders (zie bijlage 5) met informatie over het onderzoek. Indien zij bezwaar wilden maken tegen de medewerking van hun kind aan het onderzoek, dan konden zij de onderzoeker een e-mail sturen en zouden de gegevens worden vernietigd. De onderzoeker benadrukte aan de verdachte dat hij of zij volledig anoniem bleef en dat zijn of haar naam nergens op kwam te staan. Op de ingevulde vragenlijst stond alleen een uniek respondentnummer (bestaande uit de datum en een letter) 1. De resultaten van dit onderzoek hadden geen invloed op het eventuele verdere proces tegen de verdachte. De uitslag werd niet bekendgemaakt aan de verhoorders en ook niet aan de verdachten. Als de verdachte toestemming gaf om aan het onderzoek mee te werken gaf de onderzoeker vervolgens uitleg over de opbouw van 1 Ook op de vragenlijst van de verhoorders kwam een uniek respondentnummer te staan, bestaande uit het respondentnummer van de verdachte plus de voorletter van de verhoorder. Indien dezelfde verhoorder de vragen invulde (in een andere verhoorsituatie) werd dezelfde voorletter ingevuld om dit te kunnen verwerken in de analyse. 15

de vragenlijst. Dan startte de afname van de verkorte screener van Kaal, Nijman en Moonen (2010; zie bijlage 1). Verwacht werd dat het invullen van dit instrument ongeveer een kwartier zou duren. Na afloop bedankte de onderzoeker de verdachte voor zijn of haar medewerking en benadrukte zij nogmaals dat de naam van de verdachte anoniem was. Om de procedurele betrouwbaarheid te waarborgen zijn er voorafgaande aan de eerste afname, standaard afname-instructies opgesteld (zie bijlage 3) waarin exact beschreven staat hoe de procedures omtrent de afname uitgelegd dienden te worden aan de verdachte, hoe de vragen gesteld dienden te worden en welke toelichting er bij de vragen gegeven mocht worden. Na afname van het instrument schreef de onderzoeker op een formulier of er eventueel problemen waren bij het invullen van de vragenlijst. Ze beantwoordde daarbij de volgende vragen: Hoe lang duurde het invullen van de verkorte screener? En: Waren er problemen bij het invullen van de verkorte screener? Als er problemen waren met een bepaalde vraag; met welke vraag (nummer)? De vragenlijst voor de verhoorders werd voorafgaand aan het verhoor door de onderzoeker aan de verhoorder aangereikt en na het verhoor weer opgehaald. In een enkel geval heeft de verhoorder het formulier gescand en naar de onderzoeker gemaild. De onderzoeker was zelf in de meeste gevallen niet aanwezig bij het verhoor, maar bleef in de buurt om eventuele vragen te kunnen beantwoorden. In totaal duurde het invullen van de vragen voor de verhoorder maximaal 5 minuten. Meetinstrumenten In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een tweetal meetinstrumenten. In de eerste plaats de verkorte screener (Kaal, Nijman & Moonen, 2010; van Kuijk, 2011). Deze verkorte screener bestaat uit 13 vragen en opdrachten (zie bijlage 1). Twee van de items, te weten rekenen en schrijven zijn verdeeld in respectievelijk 2 en 4 items. Hiermee komt het totaal aantal items uit op 17. De uitkomst van de verkorte screener werd bepaald door de onderzoeker, door middel van een scoreformulier(zie bijlage 2). Aan het antwoord op de vragen werd een score toegekend en aan de hand hiervan werd een totaalscore berekend. De antwoorden die de respondenten gaven op de items van de verkorte screener werden gerekend als goed of fout. Voor ieder fout antwoord kreeg de respondent een punt. De respondent kon een totaalscore tussen de 0 en 17 behalen. Bij een totaalscore onder de 7.5 werd de verdachte naar alle waarschijnlijkheid normaal begaafd geacht. Als de verdachte hoger scoorde dan 7.5 dan werd er geacht dat er aanwijzingen voor de aanwezigheid van een (licht) verstandelijke beperking. Verder onderzoek naar de cognitieve vermogens zou dan geadviseerd zijn. Als een respondent geen antwoord gaf op de vraag, dan werd dit antwoord gescoord als fout, dus ook wanneer de respondent weet ik niet als antwoord gaf. Wanneer een 16

antwoord, zonder opgaaf van reden, niet werd ingevuld werd deze ingevoerd als missing value. Dit geldt zowel voor de verkorte screener als voor de vragenlijst voor de verhoorders. Uit eerder onderzoek (Van Kuijk, 2011) is gebleken dat het handschrift van respondenten vaak lastig te lezen is. Vandaar dat ervoor is gekozen om de respondenten de instructie te geven zo duidelijk mogelijk te schrijven. Dit leidt er echter toe dat de respondenten langzamer schrijven, daarom is de tijdsduur van de schrijfopdracht niet gemeten en dus ook niet meegenomen in de totaalscore. In de tweede plaats is er gebruik gemaakt van een vragenlijst, die door de onderzoeker zelf is ontwikkeld (zie bijlage 6). Deze vragenlijst is voorgelegd aan de verhoorders van de verdachten en bestond uit de volgende 5 vragen: 1. Is dit de eerste keer dat u deze verdachte verhoort? 2. Weet u wat het intelligentieniveau van de verdachte is? 3. Waren er problemen in de communicatie met de verdachte? 4. Denkt u dat de verdachte een licht verstandelijke beperking heeft? 5. Wat zijn volgens u de kenmerken van een licht verstandelijke beperking? Vraag 1 tot en met 4 kon met ja of nee beantwoordt worden en indien vraag 2, 3 of 4 met ja beantwoordt werd kon de verhoorder nog kiezen uit respectievelijk 3, 9 en 3 antwoordmogelijkheden. Bij iedere vraag was het toegestaan om meerdere antwoordmogelijkheden aan te kruisen. Bij iedere vraag was ook de antwoordcategorie anders toegevoegd, om de respondenten de ruimte te geven iets anders op te schrijven als hun antwoord er niet bij stond. Vraag 5 was een open vraag. Data analyse In dit onderzoek is gebruik gemaakt van 19 afhankelijke variabelen en 4 onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabelen zijn de 17 items van de verkorte screener, de totaalscore en de uitkomst van dit instrument; wel of geen (L)VB. De laatste afhankelijke variabele is de inschatting die de verhoorder maakte van de verdachte, namelijk de verdachte heeft wel of geen licht verstandelijke beperking. De onafhankelijke variabelen zijn: de leeftijd, het geslacht en de culturele achtergrond (al dan niet Nederlands) van de respondent. Voor alle analyses is een betrouwbaarheidsgrens (alpha) van 5% gehanteerd. De methode van data-analyse zal hieronder per onderzoeksvraag verder uitgelegd worden. Allereerst werd er berekend of er een significant verschil is tussen de uitslag op de verkorte screener (wel of geen (L)VB) en het geslacht, de culturele achtergrond en de leeftijd van de respondent. Indien er sprake was van een normale verdeling, werd een t-toets uitgevoerd. Indien de variabele niet normaal verdeeld was, werd de Mann-Whitney U toets uitgevoerd. In alle drie de 17

gevallen werd er zowel een vergelijking gemaakt tussen de groepen respondenten en de uitkomst van het instrument en de afzonderlijke vragen van de verkorte screener. Dit laatste is gedaan om te bepalen of er een groot verschil was tussen jongens en meisjes, autochtone en allochtone jongeren en jongeren met een bepaalde leeftijd bij de beantwoording van de afzonderlijke vragen van de verkorte screener. Het antwoord op onderzoeksvraag 1, Op basis van welke kenmerken beoordeelt een verhoorder of er sprake is van een licht verstandelijke beperking bij een jeugdige verdachte?, is gebaseerd op het antwoord dat de verhoorders gaven op vraag 4 van de vragenlijst: Denkt u dat de verdachte een licht verstandelijke beperking heeft? Zo ja, waarom denkt u dit?. In een frequentietabel wordt weergegeven hoe vaak iedere antwoordcategorie is aangekruist. Ook is verkend over welke kennis verhoorders beschikken met betrekking tot LVB, aan de hand van vraag 5 van de vragenlijst: Wat zijn volgens u de kenmerken van een licht verstandelijke beperking? (zie bijlage 6). Het beantwoorden van onderzoeksvraag 2, Hoe is de overeenstemming tussen de beoordeling van de verhoorder en de uitslag van de verkorte screener van Kaal, Nijman en Moonen (2010)?, heeft als volgt plaatsgevonden. Er werd een vergelijking gemaakt tussen de inschatting van de verhoorder (op grond van vraag 4 van de vragenlijst: Denkt u dat de verdachte een licht verstandelijke beperking heeft? ) en de uitkomst van de verkorte screener. De samenhang tussen de uitspraak van de verhoorder en de uitkomst van de verkorte screener is vervolgens getoetst door middel van de bepaling van Cohen s Kappa (κ). Dit is een correlatiemaat die de voor kans gecorrigeerde overeenkomst tussen beoordelingen weergeeft. Bij een uitkomst van 1 is er perfecte overeenstemming, bij 0 is de overeenstemming gelijk aan kansniveau en bij -1 is overeenstemming geheel afwezig (Van de Sande, 1999). Deze mate van overeenstemming toont aan of verhoorders dezelfde inschatting maken van de verdachte als vastgesteld door middel van de verkorte screener Benadrukt dient te worden dat dit onderzoek niets zegt over de validiteit van de verkorte screener. Ook zegt dit onderzoek niets over wel of geen aan- of afwezigheid van een LVB bij de verdachten. Het gaat slechts om de beoordeling van de verhoorder en de uitkomst van de (nog niet gevalideerde) verkorte screener. Hier is voor gekozen omdat er, zoals eerder gesteld, nog onderzoek loopt naar de validiteit en de betrouwbaarheid van het instrument. Ook is het niet mogelijk om het oordeel van de verhoorder te vergelijken met IQ-gegevens van de verdachte, omdat die vaak simpelweg niet beschikbaar zijn. Tot slot heeft de beantwoording van onderzoeksvraag 3, Zijn er in de praktijk problemen bij het gebruik van de verkorte screener van Kaal, Nijman en Moonen (2010), in de context van het verhoren van jeugdige verdachten?, plaatsgevonden aan de hand van het commentaar dat de onderzoeker heeft opgeschreven naar aanleiding de afname van de verkorte screener. In een 18

frequentietabel is bijgehouden hoe vaak er problemen waren met elk van de vragen van de verkorte screener. Bij iedere vraag konden opmerkingen geplaatst worden over de aard van het probleem. Tevens is berekend wat de gemiddelde afnametijd was van het instrument. 19

Resultaten Allereerst wordt weergegeven welke score de respondenten hebben behaald op de verkorte screener. Vervolgens wordt er per onderzoeksvraag een overzicht gegeven van de resultaten. Resultaten behaald op de verkorte screener Tabel 2 Samenvatting resultaten verkorte screener N 50 Gemiddelde 6,84 Std. Deviatie 2,53 Minimum 1 Maximum 13 In tabel 2 is te lezen dat de respondenten een gemiddelde score van 6.84 behaalden op de verkorte screener. De minimaal te behalen score was 0 en de maximale score was 17. Vanaf een score van 7.5 zijn er aanwijzingen voor een (licht) verstandelijke beperking bij de respondent. Uit tabel 2 blijkt tevens dat de respondenten die deelnamen aan het onderzoek minimaal een score van 1 behaalden en maximaal een score van 13. Tabel 3.1 Resultaat van de verkorte screener in relatie tot het geslacht van de respondenten Man Vrouw N M SD 36 7.31 2.47 14 5.64 2.34 In tabel 3.1 is te lezen dat jongens gemiddeld meer vragen van de verkorte screener fout beantwoordden dan meisjes. Dit betekent dat er bij jongens bij de toepassing van de verkorte screener vaker aanwijzingen gevonden kunnen worden voor de aanwezigheid van een (L)VB. Met een Mann-Whitney U toets is berekend of het geslacht van invloed is op de totaalscore op de verkorte screener. Hieruit blijkt dat U=169.00, p =.69. Uitgaande van p >.05, is er geen significant verschil tussen jongens en meisjes in de uitkomst van de verkorte screener. Ook is iedere vraag van de screener afzonderlijk bekeken. Met een Chi-kwadraat toets is berekend of er een significant verschil is tussen jongens en meisjes in de beantwoording van de vragen. Er is alleen een significante samenhang gevonden tussen geslacht en de beantwoording van de vraag Wat is de hoogste opleiding die je hebt gevolgd? (χ 2 (1, N=50)=4.69, p=.042). Jongens hebben vaker een lage opleiding gevolgd (N=29) dan meisjes (N=7). 20

Tabel 3.2 Resultaat van de verkorte screener in relatie tot de culturele achtergrond van de respondenten Allochtoon Autochtoon N M SD 29 7.66 2.55 1 5.71 2.05 In tabel 3.2 is te lezen dat allochtone jongeren, dat wil zeggen jongeren waarvan beiden ouders in een niet-nederlandstalig land zijn geboren, gemiddeld meer fouten maakten dan autochtone jongeren. Uit de Mann-Whitney U toets blijkt dat U=174.50, p=.010. In dit geval is p <.05 en is het verschil in de uitslag van de verkorte screener dus significant tussen jongeren met een Nederlandse achtergrond en jongeren met een niet-nederlandse achtergrond. De samenhang tussen de culturele achtergrond van de respondenten en de beantwoording van de vragen is voor een aantal vragen significant. Dit zijn de vragen: Wat is de hoogste opleiding die je hebt gevolgd? (χ 2 (1, N=50)=10.68,p=.002), Wat betekent: nou breekt mijn klomp? (χ 2 (1, N=50)=7.41, p=.011), de schrijfopdracht De mensen juichen als de scheidsrechter eindelijk voor het einde van de finale fluit (χ 2 (1, N=50)=6.27,p=.016) en de opdracht waarbij de respondenten een spoor moeten maken door bolletjes met elkaar te verbinden (χ 2 (1, N=50)=4.97, p=.033). Deze laatste opdracht meet de verwerkingssnelheid van de respondent. Allochtone jongeren gaven relatief vaker een fout antwoord dan autochtone jongeren op alle vier de vragen. Zie bijlage 9 voor een volledig overzicht van de scores en percentages. Tabel 3.3 Resultaat van de verkorte screener in relatie tot de leeftijd van de respondenten 14 15 16 17 18 19 20 21 24 25 N M SD 1 7.00. 6 8.17 1.17 10 7.30 3.02 6 9.17 3.25 7 6.43 1.51 5 6.60 1.82 5 4.80 2.05 6 5.33 2.88 1 7.00. 3 5.67.577 In tabel 3.3 wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde scores op de verkorte screener per leeftijd. Jongeren met een leeftijd van 17 jaar gaven gemiddeld de meeste foute antwoorden en jongeren met een leeftijd van 20 jaar gemiddeld de minste. Er is een t-toets op onafhankelijke groepen uitgevoerd om het verschil tussen jongeren van 18 jaar en ouder en jongeren onder de 18 jaar op de uitslag van de verkorte screener te bepalen. Deze leeftijdsgrens is gehanteerd omdat dit de grens is tussen minderjarig en volwassen, die in het strafrecht relevant is. Tevens omdat het 21

aantal respondenten onder de 18 (N=23) en van 18 jaar en ouder (N=27) redelijk gelijk verdeeld is. Jongeren onder de 18 beantwoordden gemiddeld meer vragen fout (M=8,00) dan jongeren van 18 jaar en ouder (M=5,85). Uit de t-toets blijkt dat het verschil significant is (t=3,28, df=48, p=.002, twotailed). Als er naar de beantwoording van de afzonderlijke vragen wordt gekeken is er bij vier vragen een significante samenhang tussen de leeftijd van de respondenten en de beantwoording van de vraag. Dit geldt voor de vragen: Wat is de duur van je laatste betaalde baan? (χ 2 (9, N=50)=16.60, p=.042), Wie kookt er meestal? (χ 2 (9, N=50)=22,99, p=.001), de schrijfopdracht De chauffeur moest s nachts uitwijken voor een hert met een groot gewei (χ 2 (9, N=50)=17.55, p=.019) en de opdracht waarbij de respondenten een spoor moeten maken door bolletjes met elkaar te verbinden (χ 2 (9, N=50)=20.64, p=.031). Het is echter niet zo dat jongeren onder de 18 slechter scoorden op deze vragen. Zie bijlage 9 voor een volledig overzicht van de scores. Onderstaand worden de resultaten van de analyses besproken per onderzoeksvraag. Beoordeling door verhoorder over aanwezigheid van licht verstandelijke beperking bij verdachte De beantwoording van deze onderzoeksvraag heeft plaatsgevonden naar aanleiding van vraag 4 van de vragenlijst voor de verhoorders. Deze vraag luidde: Denkt u dat de verdachte een LVB heeft en zo ja, waarom? 2 Tabel 4 Mening verhoorder over LVB verdachte (N=49) 3 Nee 41 Ja 8 U was al op de hoogte van het IQ van de verdachte 0 Gedrag 5 Uiterlijk 2 Anders 2 a. Het was mogelijk om meerdere antwoorden aan te kruisen. Eén verhoorder heeft 2 antwoorden aangekruist. In tabel 4 is te lezen dat verhoorders in 41 gevallen van mening waren dat de verdachte geen licht verstandelijke beperking heeft. In 8 gevallen denken zij wel dat er sprake is van een LVB bij de verdachte. De 8 verschillende verhoorders gaven 5 keer aan dat zij deze mening baseerden op het gedrag van de verdachte. De volgende gedragingen werden hierbij benoemd: ongeïnteresseerd zijn in de zaak waarin de respondent verdachte is, geen antwoord willen geven op de vragen, onbegrijpelijke antwoorden geven, moeite hebben om duidelijk te maken wat hij/zij bedoelde, de 2 De vragenlijst is een aantal keer door dezelfde verhoorder ingevuld. Er is dus sprake van geneste data. Echter, slechts 4 verhoorders hebben de vragenlijst meerdere malen ingevuld tot een maximum van 4 keer per verhoorder. Vandaar dat ervoor gekozen is om hiermee geen rekening te houden in de analyse. 3 Eén verhoorder heeft de vragenlijst niet ingevuld, daarbij is het dus niet duidelijk welke inschatting hij maakte van de respondent. 22

vragen en uitleg van de verhoorders niet begrijpen, traag zijn in het geven van antwoorden, snel boos worden en schreeuwen, niet willen meewerken en niet begrijpen wat er gebeurt. Daarnaast gaven de verhoorders 2 keer aan dat het uiterlijk van de respondent een rol speelde bij de beoordeling of er sprake is van een LVB. De volgende uiterlijke kenmerken werden hierbij genoemd: een sloom uiterlijk en een ingevallen gezicht en een uiterlijk en voorkomen van een minder begaafd iemand (er werd geen uitleg gegeven wat daarmee bedoeld werd). Ook gaven 2 verhoorders aan dat zij hun beslissing baseerden op een combinatie van facetten, gedrag en uiterlijk. In 6 gevallen kwam de inschatting van de verhoorders overeen met het instrument. In 2 gevallen gingen de verhoorders uit van een LVB, terwijl uit de uitslag op de verkorte screener bleek er bij deze verdachten geen sprake was van een LVB. Deze verhoorders baseerden hun beslissing op de problemen in de communicatie met de verdachte en op het feit dat de verdachte niet begreep wat er gebeurde. Bij de beantwoording van de tweede onderzoeksvraag wordt verder ingegaan op de overeenkomst tussen de inschatting van de verhoorder en de uitslag op de verkorte screener. Vervolgens is geïnventariseerd over welke kennis verhoorders beschikken met betrekking tot het begrip licht verstandelijke beperking. De verhoorders is de volgende vraag voorgelegd: Wat zijn volgens u de kenmerken van een licht verstandelijke beperking?. Deze vraag is door 39 unieke verhoorders ingevuld. Hieruit blijkt dat de verhoorders de volgende kenmerken noemen van een LVB. 30 25 20 15 10 5 0 27 11 9 6 5 3 3 3 2 2 2 2 18 Figuur 2. Kenmerken van een LVB genoemd door verhoorders. 23