Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II



Vergelijkbare documenten
Pimpernelblauwtje (Maculinea teleius) H1059

Donker pimpernelblauwtje (Maculinea nausithous) H Status. 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

Grote vuurvlinder (Lycaena dispar) H1060

Acuut bedreigde dagvlinders in Nederland

Actie voor Pimpernelblauwtjes!

Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) H Status:

Advies wegbermverlaging in Natura 2000 gebieden

Groene glazenmaker in de provincie Groningen

OVERLEVEN IN DE WEGBERM: HET DONKER PIMPERNELBLAUWTJE IN LIMBURG

Blues in the Marshes Van maïsakker naar mierenblauwtjes

Het wel en wee van het gentiaanblauwtje in Kampina

Blauwtjes en mieren: maak van je vijanden zorgzame gastvrouwen

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

Grote vuurvlinder in Friesland. Bezoek en advies 2003.

Uitvoering herstelmaatregelen voor kommavlinder en bruine eikenpage in Overijssel [Voer de ondertitel in]

Libellen van de Habitatrichtlijn,

Naar een nieuwe Rode Lijst. Chris van Swaay U allen!

Beheeradvies zilveren maan Kaleweg

BMP Needse Achterveld 2006

Bermenplan Assen. Definitief

Blauwgrasland op reis voor pimpernelblauwtjes

Opslagverwijdering in de Rottige Meente voor de grote vuurvlinder

Grote vuurvlinder in Overijssel. Bezoek en advies 2003.

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen

Dagpauwoog Hoe ziet hij eruit? Wanneer vliegt hij? Waar kun je hem vinden? Waar leven de rupsen? Atalanta

De grote vuurvlinder in Friesland. Bezoek en advies 2004

Kevers van de Habitatrichtlijn,

ONTWERPBESLUIT VLIJMENS VEN, MOERPUTTEN & BOSSCHE BROEK

Lespakket: Blues in the Marshes. Lesmateriaal over het pimpernelblauwtje voor havo-vwo bovenbouw

Project rosse sprinkhaan: monitoringverslag 2001

Januari Ma Di Wo Do Vr Za Zo. Vijf jaar campagne Tien voor 12! Met jaarkalender 2015

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder

Kleine parelmoervlinder Issoria lathonia

Beheer grote vuurvlinder in De Wieden

Kleine schorseneer aan het infuus voortgang herstelplan in Drenthe

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis

Dagvlinders,

Argusvlinder Lasiommata megera

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

Zoogdieren van de Habitatrichtlijn,

Vlijmens ven, Moerputten & Bossche Broek. De geschiedenis van een overstromingsvlakte in de Langstraat

Grote vos Nymphalis polychloros

Van mais naar vochtig schraalland, de teletijdmachine van Blues in the marshes

Ecologische begeleiding

Noordse woelmuis, 2010

De bedreigde soorten van Staatsbosbeheer

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

BOETELERVELD. ROUTE 4,3 km

Libellenmonitoring in Nederland ervaringen na 16 jaar tellen

Beheerplan bijzondere natuurwaarden Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein Samenvatting

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Natura essentietabellen Leeswijzer

Kleurkeur: keurmerk voor goed bermbeheer. Context: steeds minder insecten. -76% insectenbiomassa Anthonie Stip

Meetnet vlinders. Aantal vlinders. Augustus Beste teller,

Natura 2000 gebied 23 - Fochteloërveen

Typische diersoorten van de Habitatrichtlijn,

Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

De Moerputten. Wandelen. Hoog boven de witte waterlelies. Staatsbosbeheer, beheerseenheid De Meierij, Haanwijk 4a 5271 VG St.

Vogels van riet en ruigte. Baardman Panurus biarmicus

Bijlagen Aanvulling Plan-MER

De Groenzoom Struweelvogels

Ontwikkeling aantal dagvlinders in Zuid-Holland

BESTUIVERS IN HET LANDSCHAP

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

Zorgen om insecten. Insecten. Sinusbeheer Meanderend maaien voor insecten Alle kranten + tv kopten

AMFIBIEËN IN DE ACHTERHOEK DE KAMSALAMANDER SAMEN WERKEN AAN EEN OPTIMAAL LANDSCHAP

1 NATUUR. 1.1 Natuurwetgeving & Planologie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen

BERGVENNEN. ROUTE 2,3 km

Natura 2000 gebied 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

Bureaustudie natuurwaarden Nijverheidstraat te Nederhemert

Dagvlinders tellen: populatietrends en implicaties voor terreinmonitoring. Michiel Wallis de Vries De Vlinderstichting i.s.m. Arco van Strien CBS

Ecologisch onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan voor een terrein ten zuiden van Harmelen

Deze reacties nemen wij voor kennisgeving aan.

2013 wordt het jaar van de Patrijs.

Veldverslag zeegrasmitigatielocaties: begin augustus Wouter Suykerbuyk en Laura Govers

4 Vlinders Nina de Vries

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 21 augustus 2018

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 14 mei 2014) Nummer 2935

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland

VLINDERS. generatie van o.a. de Kleine vos en Gehakkelde aurelia NATUURRIJK TESPELDUYN AUGUSTUS 2018

Gemeente Heusden Quick-scan Wethouder van Buulweg Nieuwkuijk

d rm Neder wa e landopg

BILAN. RAPPORT 2006 Nijmegen - (GLD) - Nijmegen, Winckelsteegh DEFINITIEF CONCEPT. Veldonderzoek naar rode eekhoorn

MET DE VLINDERWERKGROEP NAAR DE HEEMTUIN RUCPHEN

Ecologische vegetatiebeheer van bermen, taluds van watergangen en greppels. in Drenthe buiten de natuurgebieden

Vlinderstichting na kwart eeuw nog steeds hard nodig

Ontwikkeling aantal dagvlinders en libellen in Noord-Holland

OPKOMST VAN DE HALSBANDPARKIET IN NEDERLAND EN UTRECHT André van Kleunen

Bijen en Landschapsbeheer

Inrichting Straelensbroek/ Straelens Schuitwater

KONINGINNENPAGE (Papilio machaon) in Zeeland in 2013 In het kader van de actie OP DE BRES VOOR DE ZEEUWSE ZES.

Provincie Zeeland. Zeeuwse bermen steeds bonter

Vraag 1. Waarom moet je goed voor de rupsen zorgen als je vlinders wilt hebben?

Soortenonderzoek Julianahof Zeist

Transcriptie:

Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II

Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II Tekst: Dick Groenendijk & Chris van Swaay Met medewerking van: Jaap Bouwman (De Vlinderstichting; kaartjes libellen en spaanse vlag); Dick Bal (Directie Kennis; inhoudelijke begeleiding en commentaar) Rapportnummer: VS2005.021 Productie: De Vlinderstichting Postbus 506 6700 AM Wageningen telefoon: 0317-467346 fax: 0317-420296 bezoekadres: Mennonietenweg 10, Wageningen e-mail: info@vlinderstichting.nl www.vlinderstichting.nl Opdrachtgever: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Deze publicatie kan worden geciteerd als: Groenendijk, D. & Van Swaay, C.A.M. (2005) Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II. Rapport VS2005.021, De Vlinderstichting, Wageningen. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Vlinderstichting en de opdrachtgever. Juni 2005 DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 1

Inhoud Samenvatting... 3 Hoofdstuk 1 / Inleiding... 4 Hoofdstuk 2 / Materiaal en methode... 5 Hoofdstuk 3 / Soortprofielen... 7 Pimpernelblauwtje...7 Donker pimpernelblauwtje...15 Grote vuurvlinder...24 Spaanse vlag...32 Gaffellibel...39 Gevlekte witsnuitlibel...45 Hoofdstuk 4 / Literatuur... 51 Bijlage 1 / Beoordelingsmatrix Staat van Instandhouding... 54 Bijlage 2 / Actualisatie Natura 2000 database... 55 DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 2

Samenvatting Aanleiding Met de rapportage van de staat van instandhouding van beschermde soorten wil de Europese Commissie zicht houden op het realiseren van de doelstellingen van de richtlijn. Daartoe zijn in 2004 profielen van de soorten van bijlage II van de Habitatrichtlijn opgesteld (Van Swaay & Groenendijk, 2004). De reeds gemaakte profielen zijn in deze rapportage aangepast aan de hand van nieuwe richtlijnen opgesteld door het ministerie van LNV in maart 2005. Methode Voor het vaststellen van de soortprofielen en het definiëren van de staat van instandhouding zijn de richtlijnen gevolgd die aangereikt zijn in maart 2005 door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De soortprofielen zijn gemaakt voor drie soorten dagvlinders, één nachtvlinder en twee soorten libellen, te weten: het donker pimpernelblauwtje, het pimpernelblauwtje, de grote vuurvlinder, de spaanse vlag, de gaffellibel en de gevlekte witsnuitlibel. Resultaten De staat van instandhouding voor het jaar 2004 is als volgt vastgesteld: donker pimpernelblauwtje: zeer ongunstig pimpernelblauwtje: zeer ongunstig grote vuurvlinder: zeer ongunstig spaanse vlag: gunstig gaffellibel: zeer ongunstig gevlekte witsnuitlibel: zeer ongunstig DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 3

Hoofdstuk 1 / Inleiding Voor de thans in Nederland voorkomende vlinders en libellen van bijlage II van de Habitatrichtlijn, heeft De Vlinderstichting in 2004 profielen opgesteld. Onlangs zijn door de Directie Natuur van het ministerie van LNV nieuwe richtlijnen opgesteld, die aanleiding geven de bestaande teksten te herzien en aan te vullen. Met de rapportage van de staat van instandhouding van beschermde soorten wil de Europese Commissie zicht houden op het realiseren van de doelstellingen van de richtlijn. Daartoe zijn in 2004 profielen van de soorten van bijlage II van de Habitatrichtlijn opgesteld (Van Swaay & Groenendijk, 2004). De reeds gemaakte profielen moeten worden aangepast aan de hand van nieuwe richtlijnen opgesteld door het ministerie van LNV. De Vlinderstichting is gevraagd dit uit te voeren voor drie soorten dagvlinders, één nachtvlinder en twee soorten libellen. Daarnaast is de database met Natura 2000 gebieden geactualiseerd (bijlage 2). DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 4

Hoofdstuk 2 / Materiaal en methode Op basis van een vastgelegd format worden soortprofielen opgesteld voor zes soorten. De kennis hiervoor komt uit langlopend verspreidingsonderzoek van De Vlinderstichting, de landelijke meetnetten vlinders en libellen, soortgerichte projecten en literatuur. Methode Op basis van het voorstel van Alterra en Vogelbescherming (Janssen, Osieck & Schaminée, 2003) en aangevuld met nieuwe inzichten in maart 2005, zal voor een zestal ongewervelden de staat van instandhouding in Nederland worden beschreven. Het gaat om het donker pimpernelblauwtje, het pimpernelblauwtje, de grote vuurvlinder, de spaanse vlag, de gaffellibel en de gevlekte witsnuitlibel. De voorgestelde methode bestaat uit: 1. De beoordeling van de staat van instandhouding vindt per soort en habitattype plaats in vier categorieën: gunstig, matig ongunstig, zeer ongunstig of onbekend. Dit gebeurt via een zogenaamde beoordelingsmatrix (bijlage 1). Indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitseisen van één van de parameters (verspreiding, populatie, leefgebied en toekomstperspectief), wordt de staat van instandhouding als zeer ongunstig beoordeeld; als aan alle punten wordt voldaan als gunstig. Alleen indien er onvoldoende kennis voorhanden is voor een adequaat oordeel, kan worden gekozen voor de categorie onbekend. 2. Voor de analyse van de staat van instandhouding wordt een profiel van de soort of het habitattype gemaakt, waarbij zoveel mogelijk harde (kwantitatieve) gegevens worden bijeengebracht over de bovengenoemde parameters. Door het gehele profiel in ogenschouw te nemen wordt een genuanceerde beoordeling gemaakt van de staat van instandhouding. 3. Voor de referentieperiode wordt de meest optimale staat van instandhouding binnen het met gegevens gedocumenteerde tijdsbestek gekozen. Een tweede ijkpunt betreft de datum van inwerkingtreding van de richtlijnen. Dit betekent dat de volgende drie tijdstippen worden vergeleken: (1) nu, (2) 1994 (inwerkingtreden habitatrichtlijn) en (3) een optimale referentieperiode in de afgelopen eeuw (1950). 4. De staat van instandhouding (SvI) wordt bepaald voor 1994 en 2004. De beoordeling van de SvI in 1994 wordt gedaan met de kennis die nu beschikbaar is. Dit kan informatie zijn die in 1994 dus niet aanwezig was. DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 5

Materiaal Voor het beoordelen van de staat van instandhouding en het maken van de soortprofielen is gebruik gemaakt van de volgende gegevens: Losse waarnemingen van vrijwilligers, die zijn opgeslagen in de databases van De Vlinderstichting. Dit is enerzijds het Landelijk Bestand Vlinders waarin meer dan twee miljoen waarnemingen van dag- en nachtvlinders zijn opgenomen. Anderzijds gaat het hier om het Landelijk Bestand Libellen dat gezamenlijk wordt beheerd door EIS-Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie en De Vlinderstichting. Hierin bevinden zich circa 400.000 waarnemingen van libellen. Gegevens over de trend van vlinders en libellen zijn beschikbaar via de Landelijke Meetnetten Vlinders en Libellen (onderdeel van het Netwerk Ecologische Monitoring NEM). Veel kennis van de betreffende soorten is opgedaan in de diverse projecten die door medewerkers van De Vlinderstichting de laatste jaren zijn uitgevoerd. DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 6

Hoofdstuk 3 / Soortprofielen Figuur 2: Het pimpernelblauwtje is nog steeds beperkt tot één perceel in de Moerputten bij Den Bosch. Figuur 3: De rups van het pimpernelblauwtje wordt door een mier geadopteerd. Foto: A. Stankiewicz & M. Sielesniew. Pimpernelblauwtje Maculinea teleius 1. Status Opgenomen in Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn sinds 1992. In Nederland beschermd onder de Flora- en Faunawet. Verdwenen uit Nederland volgens de Rode Lijst van de Nederlandse dagvlinders (Van Ommering et al., 1995). Inmiddels heeft de soort zich na herintroductie in 1990 meer dan tien jaar achter elkaar voortgeplant, zodat van een succesvolle herintroductie gesproken mag worden (Wynhoff, 2001). Figuur 1: Boven- en onderkant van het mannetje van het pimpernelblauwtje. Tekening: Richard Lewington. Bron: Van Halder et al., 2002. 2. Kenschets Het pimpernelblauwtje (figuur 1) is een van onze grootste blauwtjes. De bovenkant van de vleugels is helder donkerblauw. Het vrouwtje heeft grotere zwarte vlekken en een bredere zwarte rand dan het mannetje. Het pimpernelblauwtje (figuur 2) behoort tot de mierenblauwtjes. Dit zijn vlinders van het geslacht Maculinea die een deel van hun leven als rups doorbrengen in mierennesten. De enige waardplant van het pimpernelblauwtje is de grote pimpernel (Sanguisorba officinalis). Het vrouwtje zet de eitjes in de maand juli afzonderlijk af op de jonge, kleine bloemhoofdjes van doorgaans wat kleinere waardplanten. Hierin verschilt deze soort van het donker pimpernelblauwtje, die oudere knoppen gebruikt en meerdere eitjes op grotere bloemhoofdjes afzet. De jonge rupsen eten na het uitkomen drie tot vier weken van de bloempjes. In tegenstelling tot de meeste vlindersoorten verwisselen de rupsen dan hun vegetarisch dieet voor dierlijk voedsel. Ze laten zich op de grond vallen en wachten op een moerassteekmier (Myrmica scabrinodis). De rups wordt tussen de kaken van de mier meegenomen naar het nest (figuur 3). In het nest leeft de rups tot de verpopping van mierenbroed. Daar overwinteren ze en vindt in mei of juni van het volgende jaar de verpopping plaats. In Nederland vliegt het pimpernelblauwtje van eind juni tot eind juli. Het pimpernelblauwtje wordt gevonden op bloemrijke, schrale graslanden met veel grote pimpernel (figuur 4). De enige voedselplant voor de rups is grote pimpernel. 3. Ecologische vereisten A. Sleutelfactoren Het pimpernelblauwtje komt voor in stroomdalen van rivieren en beken. In een gezonde populatie ligt hier een keten van hooilanden met veel grote pimpernel, vaak verbonden via wegen met brede bermen waarin de waardplant ook talrijk groeit. De soort is weinig mobiel en kan geïsoleerd geraakte percelen moeilijk weer herbevolken. Leefgebied. Het pimpernelblauwtje vliegt op vrij vochtige, matig schrale tot licht bemeste graslanden met veel grote pimpernel (figuur 4), door DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 7

Figuur 4: De Bijenwei, het leefgebied van het pimpernelblauwtje in de Moerputten. Janssen & Schaminée gekarakteriseerd als begroeiingen van de verbonden Caltion palustris en Junco-Molinion, en habitattypen 6410 (grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem) en 6510 (laaggelegen schrale glanshaver- en vossenstaarthooilanden) (Janssen & Schaminée, 2003). Meestal zijn dit extensief gemaaide hooilanden of brede wegbermen en kanaaloevers (Stettmer et al., 2001; Wynhoff, 2001). Bal et al. (2001) geeft de volgende natuurdoeltypen en habitattypen aan voor het pimpernelblauwtje: Belangrijk: o natuurdoeltypen: Dotterbloemgrasland van beekdalen (3.30) o habitattypen: geen Minder belangrijk: o natuurdoeltypen: Nat, matig voedselrijk grasland (3.32) Bloemrijk grasland van het zand- en veengebied (3.38) Bloemrijk grasland van het rivieren- en zeekleigebied (3.39) o habitattypen: Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (6510) N.B.: Het pimpernelblauwtje komt thans alleen voor op een perceel dat is aangemeld voor habitattype Blauwgraslanden (6410), in een afwijkende vorm met grote pimpernel; dit is een overgangsvorm van de natuurdoeltypen 3.30 en Nat schraalgrasland (3.29), en niet typisch voor deze soort. De huidige situatie lijkt overigens, vanwege de verdroging, meer op natuurdoeltype 3.38. De ei-afzetting van Maculinea teleius vindt meest plaats op kleine knoppen van kleinere planten, die in lagere vegetaties staan (Figurny & Woyciechowski, 1998). In Nederland is de voornaamste waardmier de moerassteekmier Myrmica scabrinodis. Deze mierensoort maakt zijn nesten vooral op open plaatsen in de vegetatie (Thomas, 1984; Thomas et al., 1989; Wynhoff, 2001; Stankiewicz & Sielesniew, 2002). Daarom wordt het pimpernelblauwtje ook meestal op redelijk grote open percelen aangetroffen. Kleine populaties op wegbermen en andere marginale leefgebieden zijn uitermate zeldzaam en kwetsbaar. De nesten van de moerassteekmier zijn doorgaans vrij klein en kunnen niet meer dan één rups per jaar groot brengen. Om aan al deze randvoorwaarden te voldoen moet het leefgebied dus een vochtige, open vegetatie hebben met in juli vrij kleine planten van de grote pimpernel met kleine knoppen. Als de vegetatie voedselarm genoeg is, is deze situatie te handhaven door één maal per jaar te maaien nadat de rupsen de knoppen van de waardplant verlaten hebben (in praktijk na 1 september). Op rijkere (of verrijkte) grond moet twee keer gemaaid worden: begin juni en vanaf 1 september, omdat anders de vegetatie in de vliegtijd van de vlinders te hoog en te dicht is en er te weinig kleine planten van de grote pimpernel zijn. Voedsel. De volwassen vlinders drinken graag nectar van grote pimpernel, maar bezoeken ook regelmatig andere planten, zoals blauwe knoop, knoopkruid, distels of kattenstaart. Voor het afzetten van de eitjes zijn grote pimpernellen met bloemknoppen nodig. Deze moeten dan ook in een flinke dichtheid aanwezig zijn, maar dit is meestal niet de beperkende factor. In de leefgebieden is grote pimpernel vrijwel altijd bijzonder talrijk. Daarna gaan de rupsen naar de nesten van de moerassteekmier. Voor een gezonde (deel)populatie is een dichtheid van minimaal één mierennest per m 2 over een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 2 ha noodzakelijk (Wynhoff, 2001). DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 8

Rust. De factor rust is voor het pimpernelblauwtje niet van belang. Minimum omvang duurzame populatie. Bink (1992) noemt het ruimtebeslag bijzonder klein (1 ha) en de populatiedichtheid zeer hoog tot gemiddeld (4 tot 260 per ha). De populatie in de Moerputten overleeft inmiddels vijftien jaar op een perceel van minder dan één hectare groot Na de stabilisatie van de aantallen in 1994 schommelt de populatieomvang tussen de 100 en 450 vlinders, wat min of meer overeenkomt met de inschatting van Bink (1992) (figuur 7). Het betreft hier natuurlijk maar één populatie. Voor een duurzame Nederlandse metapopulatie zouden enkele tientallen van dit soort populaties aanwezig moeten zijn met duizenden tot tienduizenden vlinders per jaar. B. Storende factoren Het huidige leefgebied van het pimpernelblauwtje in Nederland is beperkt tot één graslandperceel in het natuurreservaat De Moerputten bij s- Hertogenbosch. Binnen het natuurreservaat zijn nog enkele percelen potentieel leefgebied, maar rond het natuurreservaat zijn de graslanden in intensief agrarisch gebruik. Anders dan het donker pimpernelblauwtje maakt het pimpernelblauwtje weinig of geen gebruik van wegbermen. Voor zover bekend is er op dit moment geen andere potentieel geschikt leefgebied voorhanden. Eind jaren tachtig was het dal van het Merkske (Noord-Brabant) de enige andere plek met voldoende oppervlakte geschikt grasland met grote pimpernel. Het aantal mierennesten was destijds echter duidelijk lager dan in de Moerputten. Om die reden is toen tot herintroductie in de Moerputten besloten. De actuele geschiktheid van deze graslanden voor het pimpernelblauwtje is niet bekend en zou nader onderzocht moeten worden, eventueel in een grensoverschrijdend project met België. De beschrijving van de storende factoren beperkt zich hierom tot het natuurreservaat De Moerputten. Directe factoren: Achteruitgang in de bloei van de grote pimpernel, waardoor niet genoeg bloemknoppen voorhanden zijn voor het afzetten van eitjes. Achteruitgang in de dichtheid van mierennesten van de moerassteekmier. Dit wordt veroorzaakt door: 953 Verzuring Verzuring van De Moerputten is momenteel de belangrijkste bedreiging voor het pimpernelblauwtje. Dit is een van de belangrijkste oorzaken voor de verminderde bloei van de grote pimpernel. 840 Overstroming Tot enkele tientallen jaren geleden de Beersche overlaat gesloten werd, overstroomde de Moerputten en omgeving met enige regelmaat. Het achtergebleven slib zorgde voor een lichte bemesting en remde de verzuring. Het stoppen van deze overstromingen is dus een van de oorzaken van de verminderde bloei van de grote pimpernel. 890 Andere antropogene wijzigingen van de hydrologische voorwaarden Verdroging: door ontwateringmaatregelen in het omliggende landbouwgebied is de kweldruk bijzonder laag geworden. Dit leidt op de Bijenwei, het perceel waar het pimpernelblauwtje vliegt, tot een langzame verandering van de vegetatie en vegetatiestructuur. Hierdoor wordt de dichtheid aan waardmierennesten lager, wat negatief is voor het pimpernelblauwtje. DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 9

4. Relatief belang binnen Europa Het pimpernelblauwtje komt voor in een vrij smalle band van Nederland en Frankrijk in het westen tot Korea en Japan in het oosten. Binnen Europa is de soort vrijwel geheel beperkt tot de Continentale regio (figuur 5). Alleen in Nederland en Frankrijk komen enkele populaties in de Atlantische regio voor. Het pimpernelblauwtje geldt als vulnerable (kwetsbaar) binnen Europa (Van Swaay & Warren, 1999). Het aandeel van Nederland in de Europese populatie is bijzonder klein (<1% komt in Nederland voor). Dit geldt ook voor de Europese Unie (ook hier is het Nederlandse aandeel minder dan 1%). Wel is de Nederlandse populatie van belang voor de Atlantische regio. De status in Frankrijk is niet exact duidelijk, maar uit Lhonoré (1998) valt op te maken dat het daar, voor zover bekend, om niet meer dan een tiental, meest kleine tot zeer kleine, populaties gaat. Het aandeel van de Nederlandse populatie in de Atlantische regio zou daarmee ruwweg tussen de vijf en tien procent kunnen zijn. Figuur 5: Verspreiding (roze) en trend van het pimpernelblauwtje in Europa (Van Swaay & Warren, 1999). Rode stip: achteruitgang; groene stip: vooruitgang; ~: fluctuerend;?: onbekend; : verdwenen. DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 10

5. Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland Het pimpernelblauwtje komt alleen voor op één perceel in de Moerputten bij Den Bosch. Enkele zwervers zijn in de omringende kilometerhokken waargenomen (figuur 6a). De Moerputten ligt in het Natura-2000 gebied NL9801049: Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek (gebied 66). Door zijn omvang (één perceel) is deze populatie zeker niet duurzaam te noemen. Figuur 6a: Verspreiding vanaf 2000 op kilometerhokniveau van het pimpernelblauwtje in Nederland. Tevens wordt de kortste grenslijn gegeven. 6. Trends in Nederland Rond 1950 kwam het pimpernelblauwtje in Midden- Limburg en Midden-Brabant voor in enkele tientallen populaties (figuur 6c). De populatiegrootte moet toen enkele duizenden tot enkele tienduizenden vlinders geweest zijn. In 1972 verdween het pimpernelblauwtje uit ons land. In 1990 werd het pimpernelblauwtje geherintroduceerd in de Moerputten, maar bleef vanaf het begin beperkt tot één perceel. In aangrenzende kilometerhokken werd af en toe een zwerver gezien (figuur 6b). Dit is natuurlijk geen metapopulatie, maar een sterk geïsoleerde populatie. Voor een stabiele metapopulatie zouden nog minimaal enkele vergelijkbare deelpopulaties binnen de Moerputten aanwezig moeten zijn en zou de totale populatiegrootte ook in slechte jaren minimaal 500 vlinders moeten zijn. De populatiegrootte in de Moerputten wordt vanaf de herintroductie gevolgd (figuur 7). De laatste tijd schommelt het aantal vlinders tussen 100 en 450 vlinders. Wel bloeit de grote pimpernel op de Bijenwei, momenteel het enige leefgebied van het pimpernelblauwtje, steeds slechter. Dit begint een steeds grotere bedreiging te vormen. Tabel 1 vat de belangrijkste trendparameters samen. Figuur 6b: Verspreiding op kilometerhokniveau van het pimpernelblauwtje in Nederland tussen 1990 en 1994. Figuur 6c: Verspreiding op atlasblokniveau van het pimpernelblauwtje in Nederland tussen 1900 en 1950 (referentieperiode van de Rode Lijst). DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 11

Tabel 1: Samenvatting van de belangrijkste trendparameters. Parameter 1994 2004 Areaal 1 ha 1 ha Aantal 3 4 kilometerhokken Populatiegrootte 200 250 Ontwikkelingen Na een paar jaren met De populatiegrootte is al jaren min hoge aantallen of meer stabiel. Door verminderde stabiliseert de bloei van de grote pimpernel en populatiegrootte zich teruglopende mierendichtheid zal de rond de populatie de komende jaren evenwichtswaarde. vermoedelijk krimpen. 1200 Geschatte populatiegrootte 800 400 0 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 Figuur 7: Populatiegrootte van het pimpernelblauwtje in de Moerputten (Wynhoff et al., 2004). 7. Toekomstperspectief in 1994 en 2004 1994: Na enkele jaren met hoge aantallen pimpernelblauwtjes (zie figuur 7) zakte het aantal vlinders in 1994 in. Dit was echter verwacht, omdat zich een evenwicht moet instellen tussen de hoeveelheid bruikbare mierennesten en het aantal vlinders. De verwachting was dat naburige percelen in de Moerputten bevolkt zouden raken, en dat het pimpernelblauwtje in de Moerputten een stabiele metapopulatie zou kunnen opbouwen. Er zijn ook wel enkele kolonisatiepogingen waargenomen, maar lukten niet door fout beheer (die percelen werden toen nog door een pachter in juli gemaaid) en een te lage dichtheid aan mierennesten van de moerassteekmier. 2004: Nog steeds is het pimpernelblauwtje beperkt tot één perceel. Daar is het aantal vlinders wel min of meer stabiel (zie figuur 7). Zorgwekkend is de significante daling van het aantal mierennesten van de moerassteekmier op het perceel en de verminderde bloei van grote pimpernel (Wynhoff & Janssen, 2003). Het is niet duidelijk hoe nu de mierenstand op de omringende percelen in de Moerputten is. Hier zou nader onderzoek meer duidelijkheid moeten verschaffen. Zonder uitbreiding van het pimpernelblauwtje naar andere percelen moet verwacht worden dat de afname van de mieren en bloei van grote pimpernel door verdroging en verzuring, uiteindelijk een negatief effect zal hebben op de populatiegrootte van het pimpernelblauwtje. Bij zo n kleine en geïsoleerde populatie betekent dit dat deze bijzonder gevoelig zal zijn voor grote of kleine catastrofes of ongelukjes. Voor het behoud op langere termijn moet dan ook worden gevreesd. DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 12

8. Staat van instandhouding Definitie gunstige staat van instandhouding: Verspreiding: meer dan 25 populaties Populatiegrootte: enkele duizenden tot tienduizenden vlinders (gemiddeld 10.000 vlinders) Leefgebied: minimaal enkele tientallen plekken van minimaal 1 ha groot. Toekomstperspectief: gunstige vooruitzichten. 1994: Aspect Gunstig Matig ongunstig Zeer ongunstig Verspreiding Areaal meer dan 10% minder dan gunstige referentie Populatie Populatie meer dan 25% lager dan gunstige referentie Leefgebied Leefgebied is duidelijk onvoldoende groot voor het op lange termijn voortbestaan van de soort Toekomstperspectief Redelijke vooruitzichten Totaal beoordeling SVI onbekend 2004: Aspect Gunstig Matig ongunstig Zeer ongunstig Verspreiding Areaal meer dan 10% minder dan gunstige referentie Populatie Populatie meer dan 25% lager dan gunstige referentie Leefgebied Leefgebied is duidelijk onvoldoende groot voor het op lange termijn voortbestaan van de soort Toekomstperspectief Slechte vooruitzichten Totaal beoordeling SVI onbekend Conclusie: de staat van instandhouding is zeer ongunstig. Toelichting: Verspreiding: Ten opzichte van de situatie rond 1950 is de populatie gedecimeerd, zowel wat betreft het aantal populaties als het aantal vlinders. Populatie: Zowel in 1994 als in 2004 is de populatiegrootte min of meer stabiel, maar veel te klein. Leefgebied: Het leefgebied (één perceel) is duidelijk te klein om op lange termijn het voortbestaan van de soort te kunnen garanderen. Daarnaast gaat de kwaliteit van het perceel als leefgebied achteruit. Toekomstperspectief: in 1994 leek het er nog op of het pimpernelblauwtje erin zou slagen andere percelen in de Moerputten te koloniseren, en zo zijn leefgebied en populatiegrootte aanzienlijk uit te breiden. We weten inmiddels dat dat niet gebeurd is, en dat zelfs de kwaliteit van het leefgebied achteruitgaat. DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 13

9. Opgave Natura 2000 Uitbreiding van de populatie door: Herstel stroomdalsystemen. Het pimpernelblauwtje is een vlinder die vooral voorkomt in de dalen van rivieren en beken. De dynamiek die dit soort systemen van oudsher kenmerkt is zo goed als geheel uit ons land verdwenen. Ook de Moerputten werd vroeger regelmatig overspoelt door rivierwater. Het achtergelaten slib zorgde voor een lichte verrijking en ging verzuring tegen. Grootschalig herstel van deze systemen zal uiteindelijk de beste garantie zijn voor een duurzaam behoud van het pimpernelblauwtje. Stoppen van de achteruitgang op het huidige perceel door een toename van het aantal bloeiende grote pimpernellen en aantal nesten van de moerassteekmier. Hiervoor is een gerichte aanpak van de verdroging en verzuring onontkoombaar. Geschikt maken omliggende percelen. Hier moet gezorgd worden voor een verhoging van de dichtheid van de moerassteekmier. Maatregelen die noodzakelijk zijn voor de Bijenwei (aanpak van verdroging en verzuring) zullen ook in de rest van de Moerputten een positieve uitwerking hebben. Dit moet leiden tot het vergroten van het aantal deelpopulaties in de Moerputten naar minimaal vier. Uitbreiden van de oppervlakte hooiland door vergroting van het natuurgebied de Moerputten. Aan de zuidrand zijn inmiddels percelen aangekocht. De juiste abiotische omstandigheden (door het tegengaan van verdroging en verzuring) samen met een voorzichtig maaibeheer kunnen op deze percelen op termijn de juiste leefomgeving creëren voor het pimpernelblauwtje. DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 14

Donker pimpernelblauwtje Maculinea nausithous Figuur 2: Het donker pimpernelblauwtje op zijn enige waardplant, de grote pimpernel. 1. Status Opgenomen in Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn. In Nederland beschermd onder de Flora- en Faunawet. Verdwenen uit Nederland volgens de Rode Lijst van de Nederlandse dagvlinders (Van Ommering et al., 1995). Inmiddels heeft de soort zich na herintroductie in 1990 meer dan vijf jaar achter elkaar voortgeplant, zodat Figuur 1: Boven- en onderkant van het mannetje van het donker pimpernelblauwtje. Tekening: van een succesvolle herintroductie Richard Lewington. Bron: Van Halder et al., 2002. gesproken mag worden (Wynhoff, 2001). In 2001 is het Roerdal geherkoloniseerd vanuit Duitsland. Inmiddels heeft de soort zich hier enkele jaren zelfstandig voortgeplant. Figuur 3: De rups van het donker pimpernelblauwtje in het nest van de rode steekmier. Foto: A. Stankiewicz & M. Sielesniew. 2. Kenschets Het donker pimpernelblauwtje is eigenlijk helemaal niet zo blauw. Alleen de mannetjes hebben een blauwe bestuiving aan de bovenkant van de vleugels (figuur 1), de vrouwtjes zijn helemaal bruin. Samen met de kaneelbruine onderkant (figuur 2) komt het donker pimpernelblauwtje vooral over als een bruin vlindertje. Net als het pimpernelblauwtje behoort het donker pimpernelblauwtje tot de mierenblauwtjes. Dit zijn vlinders van het geslacht Maculinea die een deel van hun leven als rups doorbrengen in mierennesten. De enige waardplant van het donker pimpernelblauwtje is de grote pimpernel (Sanguisorba officinalis). Het vrouwtje zet de eitjes eind juli en begin augustus af op oudere, grote bloemknoppen. De jonge rupsen eten na het uitkomen drie tot vier weken van de bloempjes. In tegenstelling tot de meeste vlindersoorten verwisselen de rupsen dan hun vegetarisch dieet voor dierlijk voedsel. Ze laten zich op de grond vallen en wachten op een gewone steekmier (Myrmica rubra). De rups wordt door de mier meegenomen naar het nest (figuur 3). In het nest leeft de rups tot de verpopping van mierenbroed. Daar overwinteren ze en vindt in juni van het volgende jaar de verpopping plaats. In Nederland vliegt het donker pimpernelblauwtje van midden juli tot midden augustus. Het donker pimpernelblauwtje wordt gevonden op wegbermen, slootranden en graslanden met veel grote pimpernel. 3. Ecologische vereisten A. Sleutelfactoren Net als het pimpernelblauwtje is het donker pimpernelblauwtje een vlinder van stroomdalen van rivieren en beken. Het donker pimpernelblauwtje heeft echter een voorkeur voor de ruigere delen, waardoor hij nog jaren kan overleven op plekken waar geen beheer meer plaatsvindt. Doordat wegbermen, kanaaloevers en dergelijke ook als leefgebied gebruikt kunnen worden en de vlinder duidelijk mobieler is, is de soort in heel Europa minder bedreigd dan het pimpernelblauwtje. Leefgebied. Het donker pimpernelblauwtje vliegt in slootranden, wegbermen en op vrij vochtige graslanden (figuur 4), door Janssen & Schaminée gekarakteriseerd als begroeiingen van de verbonden Caltion palustris, Junco-Molinion, en Filipendulion en habitattypen 6410 (grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem) en 6510 (laaggelegen schraal hooiland) (Janssen & Schaminée, 2003). Meestal zijn DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 15

Figuur 4: De wegbermen en slootkanten in de omgeving van de Moerputten vormen een belangrijk leefgebied voor her donker pimpernelblauwtje in Brabant. dit extensief gemaaide hooilanden of brede wegbermen en kanaaloevers (Stettmer et al., 2001; Wynhoff, 2001). Bal et al. (2001) geeft de volgende natuurdoeltypen en habitattypen aan voor het donker pimpernelblauwtje: Belangrijk: o natuurdoeltypen: Natte strooiselruigte (3.25) Dotterbloemgrasland van beekdalen (3.30) o habitattypen: geen Minder belangrijk: o natuurdoeltypen: Nat, matig voedselrijk grasland (3.32) Bloemrijk grasland van het zand- en veengebied (3.38) Bloemrijk grasland van het rivieren- en zeekleigebied (3.39) o habitattypen: Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (6510) N.B.: de soort komt thans niet voor op plekken die kwalificeren voor het genoemde habitattype. De gewone steekmier prefereert licht verruigde vegetaties en matig beschaduwde en vochtige microklimaten. Deze mier en het donker pimpernelblauwtje worden meer langs randen van hooilanden, bij verruigde beek- en kanaaloever-vegetaties en op overhoekjes en wegbermen aangetroffen. Omdat de waardmiernesten vrij groot kunnen zijn en een aantal rupsen per jaar groot kunnen brengen, kunnen de donkere pimpernelblauwtjes ook op zeer kleine en vaak marginale plekken voorkomen. Voor de eiafzet gebruikt het vrouwtje de oudere knoppen van grote pimpernelplanten. Deze groeien meestal ook aan de rand van het perceel of in slootranden. Om deze vrij ruige situatie te behouden, moet er niet te vaak gemaaid worden: zeker niet vaker dan eens per jaar (liever nog af en toe een jaar overslaan) en na half september. Een te intensief beheer (maaien voor 1 september of jaarlijks of zelfs meer dan eens per jaar maaien) bedreigt direct de grote waardplanten en zorgt ervoor dat de gewone steekmier door andere soorten weggeconcurreerd wordt. Hiermee is een geschikt leefgebied binnen enkele jaren ongeschikt te maken. De rupsen van het donker pimpernelblauwtje zijn een zware belasting voor het mierennest. Na enkele jaren kan de populatie van de gewone steekmier hierdoor zelfs zichtbaar achteruitgaan. Daarom heeft het donker pimpernelblauwtje een netwerk (metapopulatie) van geschikte plekken nodig. Slechts zelden blijft één locatie lange tijd geschikt. Nadat de mierenstand op een van die plekken door de belasting van de rupsen van het donker pimpernelblauwtje achteruitgaat, kan de soort dan uitwijken naar nieuwe plekken. Voedsel. De enige waardplant van het donker pimpernelblauwtje is de grote pimpernel (Sanguisorba officinalis). Het vrouwtje van het donker pimpernelblauwtje zet haar eitjes af op knoppen van grotere planten die in ruigere vegetaties staan dan het pimpernelblauwtje (Figurny & Woyciechowski, 1998). De jonge rupsen voeden zich eerst met het binnenste van de bloembodem en de jonge zaden. Binnen korte tijd bereiken ze het vierde rupsenstadium, waarbij ze echter niet veel groeien. In tegenstelling tot de meeste vlindersoorten verwisselen de rupsen hun vegetarisch dieet voor dierlijk voedsel. Na ongeveer drie weken verlaten ze de waardplant en worden door werksters van Myrmica-mierensoorten meegenomen naar hun nest (figuur 3). De voornaamste waardmier is de gewone steekmier (Myrmica rubra). Overigens kunnen de rupsen ook overleven in nesten van de moerassteekmier (Myrmica scabrinodis) en de DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 16

bossteekmier (Myrmica ruginodis), waar zij echter een lagere overlevingskans hebben. Bij de overige knoopmierensoorten is de overlevingskans nog geringer. Het is opvallend dat in het Roerdal het donker pimpernelblauwtje vooralsnog vooral voorkomt op plekken met veel moerassteekmier, en juist weinig gewone steekmier. Zekerheid over de gebruikte mierensoort kan alleen door het opgraven, openmaken en onderzoeken van mierennesten, maar dit wordt voor deze nog kleine populatie niet verantwoord geacht. Rust. De vlinders zelf hebben geen directe last van verstoring. In de wegbermen waar ze voorkomen hebben de mierennesten wel degelijk te lijden van het berijden van de bermen. Myrmica-soorten kunnen niet goed tegen verstoring. Zij prefereren stabiele omstandigheden, waarbij een jaarlijkse maaibeurt voor sommige soorten nog wel draagbaar is, maar voor andere al niet meer. De gewone steekmier met zijn voorkeur voor ruigte wordt door jaarlijks maaien al benadeeld. Op de smalle wegen bij de Moerputten wordt door het toenemende autoverkeer steeds vaker uitgeweken naar de bermen. Zo mogelijk nog belangrijker is de verstoring door weg- of graafwerkzaamheden. Deze dringen de mieren steeds verder weg, waardoor de oppervlakte leefgebied de laatste jaren afneemt. Minimum omvang duurzame populatie. Bink (1992) noemt het ruimtebeslag bijzonder klein (1 ha) en de populatiedichtheid zeer hoog tot vrij hoog (16 tot 260 per ha). De populatie in en rond de Moerputten bedroeg ooit bijna 1000 vlinders, op een concreet gebruikte oppervlakte leefgebied van hooguit enkele hectaren. Een gezonde populatie bestaat uit tenminste drie deelpopulaties die ieder enkele honderden vlinders groot zijn. Een duurzame Nederlandse populatie zou tenminste enkele van deze populaties moeten hebben. B. Storende factoren Op dit moment wordt het donker pimpernelblauwtje in Nederland alleen nog gevonden in wegbermen, slootkanten en een kanaaloever. Hij heeft hier vooral direct te lijden van een te lage waardmierendichtheid. De indirecte oorzaken hiervoor zijn: 502 Wegen en autowegen Met name bij De Moerputten komt er een steeds hogere verkeersdruk op de smalle wegen. Hierdoor worden de bermen steeds vaker bereden, wat een negatief effect heeft op de gewone steekmier. Ook willen de gemeenten, als een reactie op de toegenomen verkeersonveiligheid, kruispunten veranderen en verkeersremmende maatregelen nemen. Dit leidt er allemaal toe dat de oppervlakte geschikte bermen steeds verder afneemt. 961 Competitie Het donker pimpernelblauwtje brengt het grootste deel van zijn leven als rups door in een mierennest, bij voorkeur van de gewone steekmier (Myrmica rubra). De wegmier (Lasius niger) is een indicator voor verstoring. Deze soort kan verstoorde locaties snel koloniseren en zich daar uitbreiden ten koste van onder andere de steekmiersoorten. De wegmier heeft van lokale verstoringen (onder andere door hoge verkeersdruk, weg- en wegbermwerkzaamheden, aanleg van kabels) weten te profiteren en heeft de gewone steekmier zelfs plaatselijk verdrongen (Wynhoff et al., 2003). 4. Relatief belang binnen Europa Het donker pimpernelblauwtje komt voor in een smalle band die van Frankrijk oostwaarts tot in Rusland en Siberië loopt. Binnen Europa is de soort vrijwel geheel beperkt tot de continentale regio (figuur 5). In Spanje, Roemenië en Bulgarije liggen zeer geïsoleerde en kleine relictpopulaties. Alleen in Nederland en het DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 17

Figuur 5: Verspreiding (roze) en trend van het donker pimpernelblauwtje in Europa (Van Swaay & Warren, 1999). Rode stip: achteruitgang; groene stip: vooruitgang; ~: fluctuerend;?: onbekend; : verdwenen. aangrenzende deel van Duitsland (Nordrhein-Westfalen) komt het donker pimpernelblauwtje in de Atlantische regio voor. In Spanje komt de soort voor in een aantal geïsoleerde gebieden in de Mediterrane regio. Het donker pimpernelblauwtje geldt als vulnerable (kwetsbaar) binnen Europa (Van Swaay & Warren, 1999). De Nederlandse populatie bevindt zich aan de rand van het verspreidingsgebied en is kleiner dan 1% van de Europese populatie (Van Swaay & Warren, 2003). Ook binnen de Europese Unie is het aandeel van de Nederlandse populatie minder dan 1%. De Nederlandse populatie is van groot belang voor de Atlantische regio. In het Duitse deel van deze regio zijn enkele kleine populaties bekend uit de omgeving van Krefeld. Ook in het aangrenzende Roerdal komt de soort nog voor, zij het in bijzonder lage aantallen. Naar schatting 30-50% van de Atlantische populatie van het donker pimpernelblauwtje komt daarmee in Nederland voor. Figuur 6: Verspreiding vanaf 2000 op kilometerhokniveau van het donker pimpernelblauwtje in Nederland. Tevens wordt de kortste grenslijn gegeven. 5. Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland Er zijn momenteel twee gebieden waar het donker pimpernelblauwtje zich voortplant (figuur 6), maar daarbinnen varieert de verspreiding sterk van jaar tot jaar: Moerputten en omgeving: na zich na de herintroductie begin jaren negentig op de spoordijk in de Moerputten gevestigd te hebben, verplaatste de kern van de populatie zich naar de wegbermen ten zuiden van het natuurgebied. Vooral op de Ruidigerdreef kwam midden jaren negentig een grote populatie voor met honderden vlinders. Inmiddels is de soort vrijwel verdwenen van deze locaties. In 2004 kwamen alleen nog twee kleine deelpopulaties voor. Beiden liggen net niet in het Natura-2000 gebied NL9801049: Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek (gebied 66) (figuur 7). In totaal ging het voor beide deelpopulaties samen in 2004 om hooguit 15 volwassen vlinders. Roerdal: na de onverwachte terugkeer in 2001 is het donker pimpernelblauwtje op een aantal plaatsen gezien (figuur 6), maar een vaste populatie heeft zich maar op één plek weten te handhaven. In 2004 werd het aantal vlinders hier geschat op ongeveer 45 dieren (Van Swaay et al., 2004). De populatie in het Roerdal ligt in Natura-2000 gebied NL2003042: Roerdal (gebied 120). DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 18

Figuur 7: Ligging van de twee laatste deelpopulaties van het donker pimpernelblauwtje in 2004 (rode sterren) bij het Natura-2000 gebied Vlijmens Ven. Beide populaties liggen niet in het Natura-2000 gebied! Figuur 8a: Verspreiding op kilometerhokniveau van het donker pimpernelblauwtje in Nederland tussen 1990 en 1994. Figuur 8b: Verspreiding op atlasblokniveau van het donker pimpernelblauwtje in Nederland tussen 1900 en 1950 (referentieperiode van de Rode Lijst). DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 19

Geschatte populatiegrootte 1000 750 500 250 Moerputten e.o. Roerdal 0 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 6. Trends in Nederland Rond 1950 kwam het donker pimpernelblauwtje in Midden-Limburg voor in enkele tientallen populaties. De populatiegrootte moet toen enkele duizenden tot tienduizenden vlinders geweest zijn (figuur 8b). Begin jaren zeventig verdween de soort uit Nederland. Na de herintroductie in 1990 nam het aantal vlinders rond de Moerputten snel toe tot 1995 (figuur 8a), om daarna weer snel af te nemen tot hooguit 15 exemplaren in 2004. In het Roerdal wordt het aantal vlinders in 2004 op ongeveer 45 geschat (figuur 9). De belangrijkste trendparameters worden samengevat in tabel 1. Belangrijk is de constatering dat de oppervlakte van het areaal in 2004, berekent als de oppervlakte binnen de kortste grenslijn, tot een zeer vertekend beeld van de werkelijkheid leidt (zie ook figuur 6)! Figuur 5: Geschatte populatiegrootte per jaar van het donker pimpernelblauwtje in De Moerputten en het Roerdal (Wynhoff et al., 2004). Tabel 1: Samenvatting van de belangrijkste trendparameters. Parameter 1994 2004 Areaal 4 km 2 ±400 km 2 (polygoon met kortste grenslijn in Nederland Aantal kilometerhokken 4 3 Populatiegrootte 800 60 Ontwikkelingen Enkele jaren na de herintroductie is de soort nog steeds beperkt tot de Moerputten en een wegberm ten zuiden van het gebied (Ruidigerdreef). Wel is de populatie hier groot. Op een goede dag kunnen makkelijk tientallen vlinders geteld worden. De populatie in Brabant is bijzonder klein geworden en beperkt tot twee kleine deelpopulaties. De nieuwe populatie in het Roerdal is ook klein, maar lijkt stabiel. 7. Toekomstperspectief in 1994 en 2004 1994: De populatie van het donker pimpernelblauwtje was in 1994 net sterk gegroeid. Vooral langs de wegberm van de Ruidigerdreef, ten zuiden van het natuurreservaat De Moerputten, kwam een grote populatie voor. De vegetatie werd onregelmatig gemaaid, waardoor er een hoge dichtheid aan mierennesten van de gewone steekmier te vinden waren. De verwachting was dat veel meer bermen in de omgeving gekoloniseerd zouden worden en de populatie verder zou gaan groeien. 2004: De populatie in Brabant is inmiddels bijzonder klein geworden. De vlinder verdween uit de Moerputten en van de Ruidigerdreef. Langs de Ruidigerdreef heeft de soort te lijden gehad van intensiever beheer. Daarnaast leiden allerlei boor- en bouwwerkzaamheden aan en bij de straat en een verhoogde verkeersintensiteit ertoe dat de gewone steekmieren steeds meer naar de slootranden werden teruggedrongen of zelfs verdwenen uit delen van de Ruidigerdreef. De twee resterende populaties bevinden zich langs de oever van het Drongelens kanaal en op de Honderdbunderweg. De eerste ligt enkele meters buiten het Natura- 2000 gebied. Helaas is de vegetatie in 2004 in juni gemaaid, wat bijzonder nadelig is voor het donker pimpernelblauwtje. De tweede populatie bevindt zich al een jaar of tien op deze plek en is al die tijd bijzonder klein gebleven. Een aantal jaren leek hij zelfs weg, maar recent bleken er toch weer vlinders te vliegen. Ook deze populatie ligt niet in het Natura-2000 gebied. Zonder directe maatregelen valt het te verwachten dat de populaties in Brabant binnen enkele jaren zullen verdwijnen. In Limburg is de vlinder onverwacht weer opgedoken in 2001. Dat jaar zijn op minimaal vier plekken vlinders gevonden, maar alleen bij Posterholt DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 20

heeft zich een echte populatie gevestigd. Hier vlogen in 2004 enkele tientallen vlinders. Er is een plan gemaakt om voorlichting te verzorgen in de omgeving van de vliegplaats, zodat de soort zich hier kan handhaven en uitbreiden (Boeren, 2005). Er liggen niet ver van de huidige populatie nog ogenschijnlijk goede en geschikte gebieden. Het donker pimpernelblauwtje heeft een netwerk van geschikte leefgebieden nodig, omdat de mierennesten van de waardmier sterk te lijden hebben onder de rupsen van het donker pimpernelblauwtje, waardoor de soort lokaal weer kan verdwijnen. Er is een kans dat het donker pimpernelblauwtje zich in Limburg de komende jaren zal kunnen handhaven en uitbreiden. 10. Staat van instandhouding Definitie gunstige staat van instandhouding: Verspreiding: meer dan 5 populaties, die ieder voor zich uit minimaal drie deelpopulaties van minimaal enkele honderden vlinders bestaan. Populatiegrootte: enkele duizenden tot tienduizenden vlinders (gemiddeld 5.000 vlinders) Leefgebied: minimaal enkele tientallen plekken van ongeveer 1 ha groot. Toekomstperspectief: gunstige vooruitzichten. 1994: Aspect Gunstig Matig ongunstig Zeer ongunstig onbekend Verspreiding Areaal meer dan 10% minder dan gunstige referentie Populatie Populatie meer dan 25% lager dan gunstige referentie Leefgebied Leefgebied lijkt redelijke potenties te bieden voor het op lange termijn voortbestaan van de soort Toekomstperspectief Redelijke vooruitzichten Totaal beoordeling SVI DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 21

2004: Aspect Gunstig Matig ongunstig Zeer ongunstig Verspreiding Areaal meer dan 10% minder dan gunstige referentie Populatie Populatie meer dan 25% lager dan gunstige referentie Leefgebied Leefgebied is duidelijk onvoldoende groot voor het op lange termijn voortbestaan van de soort Toekomstperspectief Slechte vooruitzichten op lange termijn Totaal beoordeling SVI onbekend Conclusie: de staat van instandhouding is zeer ongunstig. Toelichting: Verspreiding: Ten opzichte van de situatie rond 1950 is de populatie gedecimeerd, zowel wat betreft het aantal populaties als het aantal vlinders. Populatie: Voor 1950 waren er enkele tientallen populaties met duizenden tot tienduizenden vlinders. de populatiegrootte is fors afgenomen. In 1994 waren er nog naar schatting 800 vlinders bij de Moerputten, in 2003 nog hooguit 10-15; uit populatiedynamisch oogpunt is er dus op lange termijn geen levensvatbare populatie. De vestiging in het Roerdal is weliswaar gunstig, maar toch is de populatie hier nog steeds klein en uiterst kwetsbaar. Ook hier is op dit moment uit populatiedynamisch oogpunt geen duurzame populatie. Leefgebied: ruige wegbermen met grote pimpernel komen nog steeds wijd verbreid voor rond de Moerputten. De waardmier van het donker pimpernelblauwtje in Brabant, de gewone steekmier (Myrmica rubra), is echter flink achteruitgegaan in 2003 (Wynhoff et al., 2003). Deze soort heeft stabiele omstandigheden nodig en kan slecht tegen veranderingen, zoals intensief beheer of beheerongelukjes. Hij is nu zelfs verdwenen van de Ruidigerdreef, waar in 1994 nog de grootste populatie donkere pimpernelblauwtjes voorkwam. In het Roerdal zijn er aanwijzingen dat ook de moerassteekmier als waardmier gebruikt wordt. Samen met de gewone steekmier is deze soort talrijk in de bermen bij Posterholt en Herkenbosch in het Roerdal. Gecombineerd met een lokaal hoge dichtheid aan grote pimpernellen in een vrij ruige vegetatie, lijkt hier nog een redelijke oppervlakte geschikt leefgebied aanwezig. Toekomstperspectief: In 1994 leek het er nog op of het donker pimpernelblauwtje zich rond de Moerputten verder zou uitbreiden. Dit is inmiddels zeker niet meer het geval. De populatie in het Roerdal is nog steeds klein en kwetsbaar. 9. Opgave Natura 2000 Rond de Moerputten moet verder gegaan worden met de uitvoering van het Convenant Pimpernelblauwtjes, waarbij de nadruk moet liggen op het herstel van de mierenpopulaties van de gewone steekmier (Myrmica rubra). De populaties in Brabant vallen net buiten het Natura 2000-gebied Vlijmens ven. Uitbreiding van het Natura 2000-gebied valt daarom aan te bevelen. DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 22

Omdat het donker pimpernelblauwtje zowel op bijlage II als IV van de Habitatrichtlijn staat, betekent dit dat bij het beheer van de oevers van het Drongelens kanaal met de soort rekening gehouden moet worden. Dat betekent in eerste instantie vooral dat er niet gemaaid moet worden tussen begin juli en midden september. De situatie in het Roerdal is nog verre van veilig. Het is belangrijk dat er een netwerk van deelpopulaties in de omgeving ontstaat om een veilige toekomst te kunnen garanderen. Vooralsnog lijkt er voldoende leefgebied aanwezig om zo n netwerk op te bouwen. Dit moet de komende jaren nauw gevolgd worden. Er is inmiddels een voorlichtingscampagne gestart over het donker pimpernelblauwtje in het Roerdal, waardoor beheersongelukjes (bijvoorbeeld maaien op het verkeerde moment) hopelijk voorkomen worden. DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 23

Grote vuurvlinder Lycaena dispar batava Figuur 2: De mannetjes van de grote vuurvlinder zijn aan de bovenkant fel gekleurd. Alleen in Nederland komt de ondersoort batava voor, die gevonden wordt in NW-Overijssel en ZO-Friesland. Foto: Ab. H. Baas. 1. Status Opgenomen in Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn. In Nederland beschermd onder de Flora- en Faunawet. Ernstig bedreigd volgens de Rode Lijst van de Nederlandse dagvlinders (Van Ommering et al., 1995). 2. Kenschets Figuur 1: Boven- en onderkant van het mannetje De mannetjes van de grote van het grote vuurvlinder. Tekening: Richard vuurvlinder vallen meteen op door Lewington. Bron: Van Halder et al., 2002. hun glanzend oranjerode bovenkant in combinatie met blauwgrijze onderzijde met een opvallend rode band langs de vleugelrand (figuur 1 en 2). Bij de vrouwtjes is de bovenkant van de vleugels dof oranje met een zwarte vlekkentekening. De ondersoort Lycaena dispar batava komt uitsluitend in ons land in het wild voor. De grote vuurvlinder heeft in Nederland één generatie per jaar. De vlinders vliegen van begin juli tot midden augustus. Na enkele weken gegeten te hebben, overwinteren de rupsen aan de voet van de waardplant waterzuring. De mannetjes gedragen zich vaak sterk territoriaal. De vrouwtjes zwerven door de uitgestrekte moerasgebieden op zoek naar mannetjes of (na de paring) geschikte waardplanten voor het afzetten van de eitjes. Ze kunnen dan flinke afstanden, tot wel 20 km, afleggen. De grote vuurvlinder is een karakteristieke vlinder van uitgestrekte moerasgebieden, waar de waardplant van de rups waterzuring veel voorkomt. De waardplant van de grote vuurvlinder is waterzuring (Rumex hydrolapathum). Een dichtheid van vijf planten per hectare is voldoende voor een duurzame populatie. Deze waterzuringplanten moeten groeien in grote leefgebieden met een afwisseling van ijle rietlanden (waaronder veenmosrietland) voor de voortplanting en bloemrijke ruigtes voor het nectar drinken. Daarom wordt de grote vuurvlinder bij ons alleen gevonden in de uitgestrekte laagveenmoerassen in Noordwest-Overijssel en Zuidoost-Friesland (Van Swaay, 2000b). 3. Ecologische vereisten A. Sleutelfactoren De grote vuurvlinder is een bewoner van rietmoerassen en de overgangszones tussen natte ruigten en hoogvenen. In Nederland komt hij vooral voor in uitgestrekte laagveenmoerassen (figuur 3), van oorsprong vermoedelijk ook in grote zeggenmoerassen. De populatiegrootte wordt gestuurd door de oppervlakte geschikte habitat (door successie verdwijnt en verschijnt geschikt habitat telkens op andere plekken in de gebieden waar de grote vuurvlinder voorkomt), de hoeveelheid waardplanten (waterzuring), het beheer (de mortaliteit in het ei- en rupsstadium wordt sterk beïnvloed door beheersactiviteiten) en het weer (de grote vuurvlinder bevindt zich in Nederland aan de uiterste noordwestgrens van zijn verspreidingsgebied, en is daardoor gevoelig voor koele, natte zomers). DE VLINDERSTICHTING 2005 Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II 24