NAAR EEN EDUCATIEF PARTNERSCHAP. Beoordeling innovatieplannen lerarenopleidingen hbo



Vergelijkbare documenten
TOETSINGSKADER INNOVATIEPLANNEN LERARENOPLEIDINGEN HB

ONTWERP-UITVOERINGSBESLUIT INTERIMWET ZIJ-INSTROOM LERAREN PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dr. ir. J.M.M. Ritzen Postbus LZ Zoetermeer. 21 januari 1998.

EXAMENBESLUIT HAVO/VWO

Regeling aanvullende vergoeding opleidingen tot leraar basisonderwijs 1998

Regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen

Regeling vernieuwing opleidingen tot leraar basisonderwijs 2000 en 2001

Professioneel Onderwijspersoneel Opleiden in de school

Convenant lerarenopleidingen voortgezet onderwijs en beroeps- en volwasseneneducatie verzorgd door hogescholen

het project "Informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs" in 2002

BEGELEIDINGSPLANNEN UNIVERSITAIRE LERARENOPLEIDINGEN

Opleiden doe je samen II. Advies van de Tijdelijke Commissie Vernieuwing opleidingen tot leraar basisonderwijs over de bijgestelde plannen

1. De opbrengsten van de aanbevelingen van de commissie Bruijn

VO/BOB 1998/ juli 1998

Advies Kennisnet, uitgebracht aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Datum Uitnodiging subsidieaanvraag Regeling versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

BIJLAGE 1: UITKOMST ONDERZOEK NEWSCHOOL.NU TE HARDERWIJK

LEREN MET ICT: NIEUWE ACCENTEN

Advies niet-ambtelijke adviescommissie WOB. Onderwijsraad

Toetsingskaders opleidingsschool en academische kop 2013

EXAMENPROGRAMMA S VMBO MAATSCHAPPIJLEER EN KUNSTVAKKEN I

Protocol PDG en educatieve minor

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Notitie Ontheffingen bevoegdheidsregels

Besluit strekkende tot een positieve beoordeling van een aanvraag Toets nieuwe opleiding hbo-bachelor Game Architecture and Design van de NHTV

Het indienen van ICT- projecten

Regeling vermelding duale opleidingen hoger onderwijs

Convenant OCW-SBO. Aanpak van het Lerarentekort

Regeling impuls beroepsonderwijs voor landelijke organen 2000

DOE040 VOORTGEZET ONDERWIJS

FAQ s tegemoetkoming kosten aspirant-opleidingsscholen Versie 21 augustus 2015

Partnerschap. en scholen werken op basis van een gezamenlijke verantwoordelijkheid samen met studenten aan hun ontwikkeling tot professional.

hoofdlijnen herziening projectplan Het Atelier 30 mei 2001 hogeschool rotterdam w.v.ravenstein

LUMIAR VOOR PRIMAIR ONDERWIJS

Criterium Deelaspecten Minimale vereisten Scoring (techniekarm) Dekkend en doelmatig technisch

9/ o'm. D a tu m 1 4 MAART o n t v a n g e n MAART Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Nota Profiel van de tweede fase voortgezet onderwijs

VERNIEUWINGSPLANNEN UNIVERSITAIRE LERAREN OPLEIDINGEN

LUMIAR VOOR PRIMAIR ONDERWIJS

Checklist. Informatievoorziening. Grote Projecten

van onderwijs en onderwijsondersteuning binnen Directeur onderwijsinstituut

Bestuurlijke afspraken over ontvlechting van de Educatieve Faculteit Amsterdam

Advies Agenda BVE, uitgebracht aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

cultuuronderwijs: het onderwijs gericht op het bereiken van de kerndoelen in het leergebied Kunstzinnige oriëntatie van het primair onderwijs;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling Cultuur en School voor de bve-sector

Samenvatting. Aanleiding en adviesvraag

Raadsvoorstel. 3. Inleiding

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Postbus EJ DEN HAAG. Advisering Besluit langdurige zorg.

Toekom(st)room LOB Een stroompunt loopbaangericht onderwijs

De besturen van de faculteiten Technische Natuurkunde, Scheikundige Technologie en Wiskunde en Informatica:

INTENTIEVERKLARING. De Vereniging voor Christelijk Onderwijs Groningen. De Vereniging voor Christelijk Basisonderwijs Hoogkerk,

Uw brief van Ons kenmerk Contactpersoon Zoetermeer. HBO/AS/2002/ juni 2002

Onderwijs- en examenregeling Hoofdstuk 3 Opleidingsdeel LVO

Met het nieuwe welzijnsbeleid werkt de gemeente Tiel vanuit de volgende uitgangspunten:

Onderwerp ontwerp-selectielijst archiefbescheiden beleidsterrein "Invoerrechten en accijnzen" over de periode

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Terugkoppeling monitor subsidieregeling Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

Raad voor Cultuur. Telefax

Werkdocument 1 Opleidingsconcept

Box 2: Vaststellen beginsituatie Handelingsgericht werken op PABO s en lerarenopleidingen VO

INTERIM-WET ZIJ-INSTROOM LERAREN PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Raad voor Cultuur. Mijnheer de Staatssecretaris,

Uw brief van Ons kenmerk Contactpersoon Zoetermeer HBO/AS/2002/4056

Uw brief van Ons kenmerk Contactpersoon Zoetermeer

U I T S P R A A K

: Voorstel inzake kaderstellende discussie Zorgloket

U I T S P R A A K

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Concept Beoordelingskader voor het bijzondere kenmerk residentieel onderwijs

DAG VAN DE BEROEPSKOLOM 9 O K TO B E R

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Samen aan de IJssel Inleiding

WINFORD ARNHEM VOOR PRIMAIR ONDERWIJS

Onderwerp en positionering van de beleidsdoorlichtingen In de beleidsdoorlichtingen van de ADR staan de volgende beleidsdoelstellingen centraal:

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

ARTIKEL XII ADVIESCOMMISSIE TOELATING EN BEGELEIDING

Opleidingsstatuut Bacheloropleiding Automotive Studiejaar Reglement opleidingscommissie

UITKOMST ONDERZOEK VIVERE DEMOCRATISCH ONDERWIJS VOOR PRIMAIR ONDERWIJS TE ROTTERDAM

Terugkoppeling monitor subsidieregeling Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

Op weg naar de (academische) opleidingsschool

Advies niet-ambtelijke adviescommii-,.. WOB.

Onderwijsovereenkomsten en tripartite overeenkomsten

Advies niet-ambtelijke adviescommissie WOB.

Raad voor Cultuur. Mijnheer de Staatssecretaris,

Regeling extra ict-vergoeding basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

logoocw De heer prof. dr. F. P. van Oostrom 26 mei 2005 ASEA/DIR/2005/23876 Taakopdracht voor de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon geen

WETSVOORSTEL OVERGANGS- REGELING KOSTEN A.B.B. BIJ VERZELFSTANDIGING OPENBAAR ONDERWIJS

CONVENANT OPLEIDING LERAARPLUS

Congres VELOV Elementen voor de toespraak van Pascal Smet Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel Mechelen, 26 maart 2014

Tweede Kamer der Staten-Generaal

- 1 - De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Handreiking bij het beoordelingskader voor het bijzonder kenmerk Kleinschalig en intensief onderwijs

21ST CENTURY GLOBAL SCHOOL VOOR PRIMAIR ONDERWIJS

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Optimalisering verlof na geboorte kind

Transcriptie:

NAAR EEN EDUCATIEF PARTNERSCHAP Beoordeling innovatieplannen lerarenopleidingen hbo

De Onderwijsraad is een onafhankelijk adviescollege, ingesteld bij wet van 15 mei 1997 (de Wet op de Onderwijsraad). De Raad adviseert, gevraagd en ongevraagd, over hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het onderwijs. Hij adviseert de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal kunnen de Raad ook om advies vragen. Gemeenten kunnen in speciale gevallen van lokaal onderwijsbeleid een beroep doen op de Onderwijsraad. De Raad bestaat uit negentien leden die op persoonlijke titel zijn benoemd. Advies Naar een educatief partnerschap, uitgebracht aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Adviesnr. 20000138/507, 25 februari 2000

Nassaulaan 6 2514 JS Den Haag Telefoon (070) 310 00 00 De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen drs. L.M.L.H.A. Hermans Postbus 25000 2700 LZ Zoetermeer Fax (070) 356 14 74 E-mail secretariaat@onderwijsraad.nl www.onderwijsraad.nl Ons kenmerk 20000138/507 Uw kenmerk HBO/AS/00/2580 d.d. 1 februari 2000 Den Haag, 25 februari 2000 Onderwerp Innovatieplannen Educatief Partnerschap Bij bovenvermelde brief hebt u de Onderwijsraad verzocht om een beoordeling van de innovatieplannen van de lerarenopleidingen in het hbo aan de hand van de Regeling omslag werkwijze eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo 1999-2004 en de daarbij behorende toelichting. Het eerder door de Raad ontwikkelde toetsingskader is vastgesteld in de toelichting bij de regeling. Met genoegen biedt de Raad u hierbij zijn advies aan. Samenvattend geeft hij u, met inachtneming van hetgeen daarover in zijn advies is opgemerkt, in overweging de betreffende hogescholen voor subsidie in aanmerking te brengen overeenkomstig bovengenoemde regeling. Namens de Onderwijsraad, prof. dr. J.M.G. Leune voorzitter drs. A. van der Rest algemeen secretaris

NAAR EEN EDUCATIEF PARTNERSCHAP Beoordeling innovatieplannen lerarenopleidingen hbo

INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING... 1 2 ALGEMEEN... 3 3 BEOORDELINGSKADER... 7 4 ALGEMEEN OORDEEL OVER DE INNOVATIEPLANNEN... 9 5 INHOUDELIJK OORDEEL OVER DE AFZONDERLIJKE INNOVATIEPLANNEN... 13 5.1 Gezamenlijk innovatieplan van de Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Holland (Educatieve Faculteit Amsterdam), Fontys Hogescholen en Hogeschool van Utrecht... 13 5.1.1 Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Holland (Educatieve Faculteit Amsterdam)... 14 5.1.2 Fontys Hogeschool Katholieke Leergangen Sittard, Fontys Hogeschool Katholieke Leergangen Tilburg en Fontys Pedagogisch Technische Hogeschool Nederland... 16 5.1.3 Hogeschool van Utrecht... 18 5.2 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen... 21 5.3 Noordelijke Hogeschool Leeuwarden... 23 5.4 Hogeschool Rotterdam... 25 5.5 Hogeschool Leiden... 27 5.6 Christelijke Hogeschool Windesheim... 30 6 SAMENVATTENDE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN... 33 BIJLAGE 1: BIJLAGE 2: Adviesaanvraag Regeling omslag werkwijze eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo 1999-2004

Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000 1 INLEIDING Op 1 februari 2000 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de Onderwijsraad verzocht de innovatieplannen van de eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen in het hoger beroepsonderwijs (hbo) te beoordelen en op basis van dit oordeel advies uit te brengen (zie bijlage 1). Aanleiding voor deze plannen waren de voorstellen in de nota Maatwerk voor morgen: het perspectief van een open onderwijsarbeidsmarkt van 13 april 1999 om te bevorderen dat de eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen in het hbo de omslag maken naar een meer vraaggerichte werkwijze. 1 Scholing op maat, waarbij het onderwijs nauw aansluit bij de praktijkervaring van de individuele student, staat daarbij centraal. In aansluiting op deze voorstellen heeft de HBO-raad op 27 mei 1999 de nota Educatief Partnerschap: Innovatieplan Tweedegraads Lerarenopleidingen uitgebracht. In dit plan wordt aangegeven hoe de lerarenopleidingen willen bijdragen aan het oplossen van het tekort aan leraren en aan de vernieuwing van de opleidingen. De kern van het plan is dat lerarenopleidingen samen met hun educatieve partners de gewenste kwaliteit en kwantiteit willen garanderen. De school, de student en de lerarenopleiding spelen gedrieën een belangrijke rol in het bereiken van de beoogde doelen. In het bestuurlijke overleg dat naar aanleiding van deze nota op 1 juli 1999 is gevoerd, is afgesproken dat de hogescholen op grond van beide genoemde nota s en op basis van het uitwerkingsplan Onderwijs on line, verbindingen naar de toekomst innovatieplannen opstellen. Instellingsoverstijgende activiteiten moeten daarbij ook deel uitmaken van de plannen. De Raad is bij brief van 19 oktober 1999 verzocht een geoperationaliseerd toetsingskader op te stellen, enerzijds ten behoeve van het opstellen van de bedoelde innovatieplannen door de hogescholen en anderzijds te gebruiken bij het te zijner tijd beoordelen van deze plannen. Hij heeft op 15 november 1999 het advies over het toetsingskader uitgebracht. 2 Mede op basis van dit advies heeft de minister op 15 december 1999 de Regeling omslag werkwijze eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo 1999-2004 gepubliceerd (zie bijlage 2). Inmiddels heeft de HBO-raad, overeenkomstig de afspraken in eerder gemeld bestuurlijk overleg, op 20 december 1999 een Landelijk plan van aanpak programmamanagement Educatief Partnerschap voor de landelijke coördinatie en afstemming van activiteiten gepubliceerd. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen landelijke vernieuwingsprojecten en vernieuwingsprojecten die door de afzonderlijke instellingen uitgewerkt worden. 1 TK, 1998-1999, 23328, nr. 44. 2 Toetsingskader innovatieplannen lerarenopleidingen hbo 1999-2004. Den Haag: Onderwijsraad, 15 november 1999. 1

2

Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000 2 ALGEMEEN De Raad waardeert het dat de lerarenopleidingen in het hbo gezamenlijk en onder eigen verantwoordelijkheid activiteiten hebben ontplooid voor de vernieuwing van de opleidingen. Ook de wijze waarop dit landelijk vorm is gegeven, met regie op de landelijke vernieuwingsplannen door een landelijk programmamanagement en een lichtere regie op de instellingsspecifieke vernieuwingsprojecten, spreekt hem aan. Het bij de adviesaanvraag gevoegde Landelijk plan van aanpak programmamanagement Educatief Partnerschap geeft goed aan op welke landelijke vernieuwingsprojecten het programmamanagement zich richt en welke positie het hierbij inneemt. Tevens is aangegeven welke opbrengsten van deze projecten mogen worden verwacht. Voorts wordt in het plan met het oog op de gewenste samenwerking tussen de verschillende actoren bij de uitvoering van zowel de landelijke als de instellingsspecifieke projecten een heldere communicatiestructuur geschetst. Het plan van aanpak vormt naar de opvatting van de Raad een goede uitwerking van het programma Educatief Partnerschap. De Raad kan zich vinden in de visie van de betrokken hogescholen dat de vernieuwing van de lerarenopleidingen niet alleen een aangelegenheid van de opleidingen zelf is, maar ook van het afnemend veld (scholen voor voortgezet onderwijs en bve-instellingen) en van de onderwijsdeelnemers in casu de studenten. Een goede, intensieve samenwerking, met name tussen opleidingen en scholen, kan voor betrokken partijen profijtelijk zijn, niet alleen vanuit kwalitatief of onderwijsinhoudelijk oogpunt, maar ook om (regionale) tekorten op de arbeidsmarkt sneller te kunnen signaleren en op te lossen. De Raad heeft in dit verband kennisgenomen van de opvatting van de HBO-raad in zijn brief van 20 december 1999, dat het wenselijk is om op korte termijn bijeenkomsten te beleggen zodat lerarenopleidingen en het afnemend scholenveld door middel van gerichte informatie-uitwisseling en afstemming van wensen en mogelijkheden verder vorm en inhoud kunnen geven aan de reeds bestaande samenwerkingsverbanden. De Raad onderstreept deze wenselijkheid. Verder heeft de Raad kennisgenomen van het feit dat de termijn van realisatie van het vernieuwingsprogramma Educatief Partnerschap door de betrokken hogescholen is beperkt tot een periode van drie jaar, zijnde 2000 tot 2003. 3 Dit in afwijking van de aanvankelijke plannen en van de periode genoemd in de Regeling omslag werkwijze eerste- en tweedegraadslerarenopleidingen hbo 1999-2004 (verder te noemen: de regeling). De Raad is onder de indruk van de voortvarendheid waarmee de instellingen hun plannen tot stand hebben gebracht en van de termijn waarop zij denken deze uit te voeren. Hij merkt hierbij wel op dat deze snelheid van werken terug te vinden is in de opzet en de inhoud van het merendeel van de plannen. 3 Landelijk plan van aanpak programmamanagement Educatief Partnerschap. Den Haag: HBO-raad, mei 1999. 3

2. Algemeen In aansluiting op zijn advies over de nota Maatwerk voor morgen 4 acht de Raad het vernieuwingsproces een belangrijke aanzet om te komen tot een volledig herontwerp van de bestaande lerarenopleidingen. Substantieel voor dit vernieuwingsproces is de relatief korte periode waarin het wordt uitgevoerd. De Raad wijst in dit verband op majeure innovatieprocessen in andere sectoren van het onderwijs die over het algemeen een langere periode bestrijken. Hij meent dan ook dat het ambitieniveau in samenhang met de beoogde realisatieperiode aandacht behoeft. In dit verband is hij van oordeel dat een stringente monitoring door de Inspectie van het Onderwijs gedurende het proces - zoals voorgesteld in bovengenoemde regeling - noodzakelijk is om binnen de voorgestelde termijn de vernieuwing van de opleidingen te kunnen realiseren. Hij pleit er dan ook voor deze monitoring voort te zetten, ook nadat de plannen zijn uitgevoerd. De Raad merkt op dat er sprake is van een substantiële financiële impuls van de kant van de overheid. De gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de vernieuwing van de lerarenopleidingen wordt tot uitdrukking gebracht door de beschikbaarstelling van een vergelijkbare financiële bijdrage van de kant van de instellingen. De Raad is van mening dat de omvang van het budget een belangrijke voorwaarde is om tot de beoogde vernieuwing van de lerarenopleidingen te kunnen komen. Tot slot vraagt de Raad aandacht voor het volgende. In zijn advies van 1 april 1999 heeft de Raad de vernieuwingsplannen van de universitaire lerarenopleidingen beoordeeld. Deze vernieuwingsplannen berusten op afspraken neergelegd in het Convenant lerarenopleidingen in het wetenschappelijk onderwijs (mei 1998). Het streven van de convenantpartners was erop gericht om in de periode 1999-2005 te komen tot een toename van het aantal universitair geschoolde leraren. Bovendien namen de universiteiten op zich om naast de bestaande postdoctorale lerarenopleidingen een scala van leerwegen te ontwikkelen die voorbereiden op het leraarsberoep. In oktober 1999 verscheen het Actieplan Lerarenopleidingen Basisonderwijs, een initiatief van het Landelijk Overleg Lerarenopleidingen Basisonderwijs. Dit plan is voortgekomen uit de behoefte aan verdere vernieuwing van de lerarenopleidingen basisonderwijs en gestoeld op de voorstellen neergelegd in de nota Maatwerk voor morgen. In beide bovengenoemde ontwikkelingen worden onderwerpen aangereikt die overeenkomen met die in de onderhavige innovatieplannen van de hogescholen. Hierbij gaat het onder meer om dualisering, flexibilisering en integratie van ict in het curriculum. Ook wordt in genoemd actieplan voor lerarenopleidingen basisonderwijs een pleidooi gehouden voor een centraal ontwikkeld assessmentinstrument voor het basis- en het (voortgezet) speciaal onderwijs, het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Vastgesteld kan worden dat zich bij alle lerarenopleidingen ontwikkelingen voordoen gericht op de vernieuwing van de opleidingen, mede in het perspectief van een vraaggestuurde oriëntatie. Het verdient naar het oordeel van de Raad dan ook aanbeveling deze krachten zo veel mogelijk te bundelen en in de innovatietrajecten bij de verschillende lerarenopleidingen - waar mogelijk - in samenhang te bewerkstelligen. Er moet in ieder geval voorkomen worden dat de verschillende opleidingen ieder voor zich op bepaalde punten het wiel uitvinden. Overdraagbaarheid van resulta- 4 Lerarenbeleid: kwaliteit voor vandaag én morgen. Den Haag: Onderwijsraad, 26 mei 1999 4

Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000 ten en producten - zoals voorgesteld in het kader van Educatief Partnerschap - acht de Raad noodzakelijk, mede vanuit het oogpunt van efficiëntievergroting. Hierbij merkt de Raad op dat in een aantal gevallen in de innovatieplannen van de hogescholen aandacht besteed is aan samenwerkingsvormen met lerarenopleidingen basisonderwijs en universitaire lerarenopleidingen. Het advies over de innovatieplannen van de hogescholen is als volgt opgebouwd. In paragraaf 3 wordt een beschrijving gegeven van het gehanteerde beoordelingskader. Paragraaf 4 bevat een algemeen oordeel over de innovatieplannen. In paragraaf 5 wordt ingegaan op de afzonderlijke plannen van de hogescholen. In paragraaf 6 tot slot formuleert de Raad samenvattende conclusies en aanbevelingen. 5

6

Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000 3 BEOORDELINGSKADER De Regeling omslag werkwijze eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo 1999-2004 bevat regels voor het verstrekken van subsidie voor activiteiten gericht op de omslag naar een meer vraaggeoriënteerde werkwijze van de lerarenopleidingen hbo en voor activiteiten gericht op de herstructurering van de opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in tekenen, handvaardigheid en textiele werkvormen. Wat betreft de activiteiten van de laatstgenoemde categorie lerarenopleidingen is blijkens de regeling in een afzonderlijk beoordelingstraject voorzien. De Raad heeft de innovatieplannen van de hogescholen beoordeeld met inachtneming van het bepaalde in de regeling en de bijbehorende toelichting en zijn advies Toetsingskader innovatieplannen lerarenopleidingen hbo 1999-2004. In het navolgende gaat de Raad op enkele specifieke aspecten van het beoordelingskader in. Voor het overige verwijst de Raad naar de regeling en het toetsingskader waarnaar in de toelichting van de regeling verwezen wordt. Het innovatieplan moet blijkens artikel 7 van de regeling bevatten: S een meerjarenactiviteitenplan als bedoeld in artikel 8; S een meerjarenbegroting als bedoeld in artikel 10; en S de overige gegevens, bedoeld in artikel 11. Het meerjarenactiviteitenplan moet een overzicht van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten omvatten. Hierin maakt de hogeschool inzichtelijk hoe de omslag naar een meer vraaggerichte werkwijze wordt ingevuld. Bij de beoordeling is conform de regeling nagegaan in welke mate en op welke wijze aan de in artikel 8 genoemde punten aandacht is besteed. Hierbij is de Raad ook nagegaan of de doelen, activiteiten en beoogde resultaten in kwalitatieve en zoveel mogelijk ook in kwantitatieve zin helder zijn aangegeven. In relatie tot de omslag naar een meer vraaggerichte werkwijze is aandacht besteed aan aspecten als scholing op maat, aansluiting van het onderwijs bij de praktijkervaring van de individuele student en de kwalitatieve aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Onder verwijzing naar de adviesaanvraag heeft de Raad daarnaast bij de beoordeling van het meerjarenactiviteitenplan bijzondere aandacht besteed aan de volgende aspecten: de ontwikkeling van een vraaggericht aanbod, onder andere ter vergroting van de (zij-)instroom in de opleiding; de integratie van informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs; en de samenwerking met scholen voor voortgezet onderwijs en bve-instellingen. Verder is bij de beoordeling ook de samenhang van de instellingsspecifieke projecten met de landelijke projecten Educatief Partnerschap een punt van aandacht geweest. Wat betreft de meerjarenbegroting heeft de Raad in zijn beoordeling ook de mate waarin de subsidiemiddelen zullen worden ingezet voor ict betrokken. Onder verwijzing naar paragraaf 2.1 van de toelichting bij de regeling dient tenminste 60% te worden besteed aan activiteiten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie, in lijn met het uitwerkingsplan Onderwijs on line. 7

3. Beoordelingskader Ten slotte heeft de Raad bij zijn beoordeling ook een aantal bestuurlijk-organisatorische aspecten meegewogen. Onder verwijzing naar zijn advies over het toetsingskader 5 gaat het hierbij vooral om de vraag of, en zo ja op welke wijze het innovatieplan aandacht schenkt aan de fasering van de activiteiten, de opzet van de projectorganisatie en de uitvoering van een periodieke evaluatie. 5 Zie voetnoot 2 8

Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000 4 ALGEMEEN OORDEEL OVER DE INNOVATIEPLANNEN De Raad merkt op dat de innovatieplannen over het algemeen een heldere uitwerking bevat van de in het kader van 'Educatief Partnerschap' gemaakte afspraken. In specifieke zin is er echter sprake van verschillen. In deze paragraaf gaat de Raad in op een aantal majeure onderwerpen die in alle innovatieplannen reden geven tot opmerkingen. In de volgende paragraaf schenkt de Raad aandacht aan de afzonderlijke plannen, waarbij in de beoordeling deze onderwerpen dan ook niet meer aan de orde komen. Hij beperkt zich dan per plan tot die punten die specifiek aandacht behoeven. Zoals eerder is opgemerkt, moeten zowel landelijke vernieuwingsprojecten als instellingsspecifieke vernieuwingsprojecten onderdeel uitmaken van de innovatieplannen. Bij de instellingsoverstijgende activiteiten die de hogescholen moeten opnemen in hun plannen gaat het om: een gezamenlijk opleidingsmodel voor urgentieprogramma s; de ontwikkeling van een gezamenlijk model voor een portfolio-instrument en een assessmentinstrumentarium voor de intake van zij-instromers in de opleiding, ten behoeve van de lerarenopleiders en voor gebruik tijdens de opleiding; de uitvoering van flankerend onderzoek van het innovatieproces ten behoeve van evaluatie en ontwikkeling; de verkenning van een mogelijke leerroute funderend onderwijs in samenwerking met lerarenopleidingen basisonderwijs; en de ontwikkeling van een gezamenlijke kennisbank die kan worden geraadpleegd via een Intranet. De instellingsspecifieke innovatieprojecten zijn de volgende: het ontwikkelen en aanbieden van urgentieprogramma s; het ontwikkelen en aanbieden van duale opleidingen (met als referentiekader de startbekwaamheidseisen, het gemeenschappelijk curriculum en het vormgeven van ict-rijke leeromgevingen); professionalisering en innovatie; en het totstandbrengen van (regionale) samenwerkingsverbanden met scholen. Bij deze instellingsspecifieke projecten wordt in het landelijke plan van aanpak opgemerkt dat ten behoeve van deze projecten de ontwikkeling ter hand zal worden genomen van expertisecentra en de benodigde infrastructuur. Op basis van de beoordeling van de innovatieplannen constateert de Raad dat alle hogescholen de bovenstaande instellingsspecifieke en landelijke vernieuwingsdomeinen in meer of mindere mate geoperationaliseerd hebben. De voorwaarden voor een vraaggerichte werkwijze, scholing op maat en aansluiting bij het veld, worden in alle plannen benoemd. De Raad merkt hierbij echter op dat de instellingen nog worstelen met de specifieke uitwerking van de vraaggerichte oriëntatie en dat er tijd nodig is voor de realisatie van een omslag van een aanbodgerichte werkwijze naar een meer vraaggerichte werkwijze. De in gang gezette vernieuwingsactiviteiten zullen nog moeten uitwijzen of ze daadwerkelijk tot een vergroting van (zij-)instroom van studenten in de opleiding en uitstroom van studenten in het leraarsberoep zullen leiden. In dit verband is het de Raad opgevallen dat in de innovatieplannen niet wordt aangegeven aan welke niet-traditionele doelgroepen wordt gedacht bij het streven de initiële instroom en zij-instroom te vergroten. Ingeval wel doelgroepen worden genoemd zijn dit voor de hand liggende groepen, zoals pabo-afgestudeerden, (andere) hboopgeleiden en wo-opgeleiden. 9

4. Algemeen oordeel over de innovatieplannen Daarnaast constateert de Raad dat de afstemming tussen de landelijke en institutionele projecten, zowel qua inhoud als financiering, nog niet in alle gevallen optimaal is. In de meeste plannen wordt aandacht geschonken aan de landelijke vernieuwingsprojecten, maar wordt niet helder gemaakt op welke wijze aan bedoelde afstemming inhoudelijk invulling wordt of zal worden gegeven. Ook in financieel opzicht is de betrokkenheid daarbij niet altijd zichtbaar. Het landelijk programmamanagement zal hierin een duidelijke rol moeten vervullen. Aan de integratie van ict in het onderwijs wordt in alle plannen aandacht besteed. Hierbij is er sprake van verschillen in de mate waarin ict een geïntegreerd onderdeel van de innovatieprojecten vormt. In sommige plannen wordt een goede aanzet gegeven en inzicht verschaft in de wijze waarop deze integratie gestalte zal krijgen, in andere plannen wordt slechts de intentie daartoe uitgesproken. Bij de beoordeling van de afzonderlijke plannen komt de Raad waar nodig hier op terug. In dit verband stelt de Raad vast dat het merendeel van de plannen geen inzicht biedt in de besteding van de middelen aan activiteiten op het gebied van ict, in het bijzonder waar het gaat om de thema s uit Onderwijs on line zoals deskundigheidsbevordering, methoden en educatieve programmatuur, beheer en kennisnet. Het beoordelingskader spreekt in dit verband over tenminste 60% van het subsidiebedrag. De Raad acht - mede met het oog op het belang van de vormgeving van een ict-rijke leeromgeving - inzicht in de inzet van deze middelen noodzakelijk. Hij merkt daarbij op dat, gelet op de korte termijn waarop de innovatieplannen moesten worden opgesteld, dit inzicht niet direct kan worden gegeven. Wel dient dit op korte termijn te geschieden. In ieder geval voor het indienen van het eerste inhoudelijke verslag. Tot slot laten de innovatieplannen zien dat alle hogescholen samenwerking gezocht hebben met scholen voor voortgezet onderwijs en bve-instellingen. De Raad merkt hierbij op dat nog niet van alle samenwerkingsvormen de specifieke invulling duidelijk is. Bij de beoordeling van de afzonderlijke innovatieplannen heeft de Raad een aantal onderwerpen om verschillende redenen buiten beschouwing gelaten. Allereerst gaat het hierbij om de verkenning van een mogelijke leerroute funderend onderwijs in samenwerking met lerarenopleidingen basisonderwijs. Voor deze leerroute is een landelijk project geformuleerd dat vooraf gaat aan mogelijke initiatieven van afzonderlijke hogescholen met betrekking tot een nieuwe lerarenopleiding funderend onderwijs (brief HBO-raad van 20 december 1999). Dit wordt uitgevoerd door deskundigen vanuit zowel de tweedegraads lerarenopleidingen als de lerarenopleidingen basisonderwijs. Daarnaast zal de Tweede Kamer dit onderwerp binnenkort bespreken in relatie tot de evaluatie van de basisvorming, waarna er een besluit over deze leerroute zal worden genomen. De voornemens van de hogescholen zijn dan ook beperkt tot het leveren van een bijdrage aan deze verkenning. De Raad wacht de uitkomsten hiervan met belangstelling af. Een tweede onderwerp waaraan de Raad bij de beoordeling van de afzonderlijke plannen geen aandacht besteed is het verbreed beroepsperspectief. Dit criterium is slechts in beperkte mate in de innovatieplannen terug te vinden en de instellingen hebben hier met name functiedifferentiatie onder verstaan. De Raad kan dit billijken, aangezien de vernieuwingsactiviteiten van lerarenoplei- 10

Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000 dingen met name de instroom van studenten die leraar willen worden betreft. Het creëren van een verbreed beroepsperspectief moet wel een punt van aandacht zijn bij het verdere verloop van het vernieuwingsproces en bij de monitoring van dit proces door de Inspectie van het Onderwijs. Ten slotte is de Raad van mening dat het criterium verhoging van het afstudeerrendement van lerarenopleidingen moeilijk beoordeeld kan worden. De Raad overweegt hierbij dat niet alle studenten die aan de opleiding beginnen, opteren voor het leraarsberoep. Binnen de lerarenopleiding worden leerwegen aangeboden die elders in het hbo niet voorkomen, zoals de opleidingen in de moderne vreemde talen. Verder biedt de propedeutische fase een doorstroommogelijkheid naar het wetenschappelijk onderwijs. Het voorgaande heeft consequenties voor het afstudeerrendement van de opleiding. Hierdoor kan een vertekend rendementsbeeld ontstaan. Aangenomen mag worden dat de vernieuwingsactiviteiten ertoe zullen leiden dat minder tussentijdse uitval plaatsvindt, hetgeen tot een hoger afstudeerrendement zou kunnen leiden. 11

12

Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000 5 INHOUDELIJK OORDEEL OVER DE AFZONDERLIJKE INNOVATIEPLANNEN In deze paragraaf wordt per hogeschool een inhoudelijk oordeel gegeven over de ingediende aanvraag voor subsidieverstrekking in het kader van de vernieuwing van de eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo. Na een korte schets van de aanvraag komen hierbij per hogeschool de toetsingscriteria aan de orde die gebaseerd zijn op de regeling en het toetsingskader zoals besproken in paragraaf 3. De volgorde waarin de criteria per plan aan de orde worden gesteld is: algemeen, meerjarenactiviteitenplan, meerjarenbegroting, overige gegevens en bestuurlijk-organisatorisch. Na bespreking van de criteria geeft de Raad aan in welke mate het innovatieplan aan de toetsingscriteria voldoet en of een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk wordt gemaakt. Hierbij heeft hij zijn opvattingen over onderwerpen, genoemd in het kader van de algemene beoordeling van de innovatieplannen (paragraaf 4), betrokken. 5.1 Gezamenlijk innovatieplan van de Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Holland (Educatieve Faculteit Amsterdam), Fontys Hogescholen en Hogeschool van Utrecht De plannen van deze hogescholen zijn ingebed in een samenwerkingsproject in het kader van Educatief Partnerschap. De vier hogescholen hebben in 1999 het initiatief genomen tot het opstellen van het innovatieplan Educatief Partnerschap. In het kader van de samenwerking hebben de betrokken instellingen ten behoeve van de subsidieverzoeken ook een gezamenlijk plan opgesteld dat de Raad bij de beoordeling van de afzonderlijke instellingsplannen heeft betrokken. Het in het innovatieplan Educatief Partnerschap neergelegde concept wordt ook in het gemeenschappelijke plan van de vier hogescholen als uitgangspunt genomen. De kenmerken van dat concept omvatten aspecten die duiden op een omslag naar een meer vraaggeoriënteerde werkwijze, waarbij het met name gaat om scholing op maat, aansluiting van het onderwijs bij praktijkervaring van de individuele student en de kwalitatieve aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Enkele kenmerken in dit verband zijn: het centraal stellen van het beroep, de student en het veld, vraaggestuurde professionalisering en een samenhangend stelsel. De plannen hebben betrekking op alle aan de instellingen aanwezige lerarenopleidingen, met uitzondering van de lerarenopleiding tehatex. Deze zal wel in algemene zin bij de innovatie worden betrokken, maar in meer specifieke zin wordt de politieke besluitvorming afgewacht. Jaarlijks zal een zelfevaluatie worden geschreven waarin de voortgang en resultaten van de plannen aan bod komen. Daarnaast zal een coördinatiegroep een verantwoording geven van de samenwerking tussen de betrokken instellingen. Op basis van deze evaluaties, de adviezen van externe adviesorganen, de opvattingen van de educatieve partners en de resultaten van de monitoring door de Inspectie van het Onderwijs worden jaarlijks nieuwe activiteitenplannen gemaakt voor het volgende jaar. De innovatieplannen van de betrokken hogescholen omvatten alle de volgende projecten: S urgentieprogramma's S duale opleidingen 13

5. Inhoudelijk oordeel over de afzonderlijke innovatieplannen S professionaliseren en innoveren S samenwerking met scholen S expertisecentra S portfolio en assessment S infrastructuur S flankerend onderzoek. Ten behoeve van de interne coördinatie tussen de projecten en ter bewaking van de samenhang met de projecten is op elk van de hogescholen een projectbureau/programmmanagement ingesteld waarvoor een afzonderlijke begrotingspost is opgevoerd. 5.1.1 Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Holland (Educatieve Faculteit Amsterdam) Aanvraag Het plan van deze instellingen, in de uitvoering nauw samenwerkend in de Educatieve Faculteit Amsterdam (EFA), is tijdig ingediend en beslaat een periode van drie jaar. Het plan geeft, tegen de achtergrond van de gemeenschappelijke visie van de vier betrokken instellingen op leren, opleiden, professionaliseren en innoveren, een goede uitwerking van de inhoud van de projecten en de wijze waarop deze zullen worden uitgevoerd. Het plan geeft aan dat er een nauwe samenhang is tussen de curriculumvernieuwing die wordt gerealiseerd in het kader van de aanwijzing van EFA als experimentele lerarenopleiding en de projecten in het kader van Educatief Partnerschap. Bij de ontwikkeling van nieuwe programma's worden de volgende uitgangspunten gehanteerd die aansluiten bij de kwaliteitstandaarden van het Procesmanagement Lerarenopleidingen (PmL): producerend leren, zelfverantwoordelijk leren, spiegeling van rollen en een dynamisch curriculum. Deze uitgangspunten zijn rechtstreeks terug te vinden in het gemeenschappelijke plan van de vier instellingen. Het voorgaande betekent dat wat betreft een aantal domeinen al stappen zijn gezet, bijvoorbeeld op het terrein van het inrichten van een expertisecentrum en het ontwikkelen van een portfoliosysteem en een assessmentinstrument voor de propedeuse. Het onderhavige innovatieplan geeft de mogelijkheid om de ontwikkeling en implementatie van de ontwikkelde instrumenten voort te zetten en om nieuwe accenten aan te brengen. Toetsingscriteria algemeen Het plan legt de nadruk op samenhang tussen de projecten binnen de instelling en met de projecten van de andere participerende instellingen. Dit komt in concreto tot uitdrukking in de expliciet vermelde resultaten waarnaar in gezamenlijkheid en individueel wordt gestreefd. Overigens komt daarin ook de samenhang met instellingsoverstijgende of landelijke activiteiten naar voren. Hierbij wordt echter weinig aandacht besteed aan de ontwikkeling van een gezamenlijke kennisbank. 14