Ontwerp omgevingsvergunning U1 20150148



Vergelijkbare documenten
Ontwerp besluit UV

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Omgevingsvergunning OV

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Omgevingsvergunning OV

Ontwerp omgevingsvergunning U

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

Ontwerp omgevingsvergunning eerste fase U

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Pagina 1 van 49 Registratienummer: Z / D

Besluit van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leudal

Pagina 1 van 50 Registratienummer: Z / D

Omgevingsvergunning UV

Omgevingsvergunning UV

Ontwerp omgevingsvergunning eerste fase U

Ontwerp omgevingsvergunning U

Omgevingsvergunning UV

Ontwerp omgevingsvergunning U

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

BEOORDELING AANMELDINGSNOTITIE MILIEUEFFECTRAPPORTAGE MR

Beschikking Wet milieubeheer

in in ii mi ii mm ii ii

Besluit Omgevingsvergunning

Pagina 1 van 51 Registratienummer: Z / D

Beschikking. Besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achtkarspelen op de aanvraag van:

BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT

OMGEVINGSVERGUNNING ONTWERPBESLUIT

Omgevingsvergunning UV

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Ontwerp omgevingsvergunning UV

* *

ONTWERPBESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 28 juni 2016 Gemeente Bronckhorst nr

Vormvrije m.e.r. versie 30 november 2016

BEOORDELING AANMELDINGSNOTITIE MILIEUEFFECTRAPPORTAGE MR

BEOORDELING AANMELDINGSNOTITIE MILIEUEFFECTRAPPORTAGE MR

Zaaknummer : Vergunninghouder : W. Hoeve Projectomschrijving : Verbouw en verlengen stal en het oprichten van een mestloods

Uw kenmerk Fax

Omgevingsvergunning UV

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beoordeling omgevingsvergunning beperkte milieutoets

in in miii ii inn ii i ii

BEOORDELING AANMELDINGSNOTITIE MILIEUEFFECTRAPPORTAGE MR

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

ADVIES OMGEVINGSVERGUNNING, ONDERDEEL MILIEU

Beschikking maatwerkvoorschriften

ADVIES. Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) datum: 9 oktober 2015 Gemeente Bronckhorst nr

OMGEVINGSVERGUNNING WABO. Bos Recycling B.V. ten behoeve van het overslaan van bouw- en sloopafval en onverwerkte slakken voor metaal verwijdering.

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Advies lucht. Intern Advies

MAATMERKVOORSCHRIFT WET MILIEUBEHEER

[ONTWERP] Omgevingsvergunning UV 31844

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

OMGEVINGSVERGUNNING. verleend aan. Nedmag industries. tb.v. het plaatsen van een koeltoren. locatie: Billitonweg 1 te Veendam

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Ontwerp omgevingsvergunning UV

OIVIGEVINGSVERGUNNING. Gasunie Transport Services (GTS)

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D

BESCHIKKING VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN THOLEN

veranderen van milieu-inrichting Steenbergen, 28 maart 2013

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V.

Gemeente Barneveld Raadhuisplein 2 tel: (0342) Postbus 63 fax: (0342) AB BARNEVELD

Postbus KA Eindhoven T: I:

(ontwerp) MAATWERKBESLUIT. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)

ECLI:NL:RVS:2012:BV9444

Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend:

FUIV[b. Grou, 5 maart 2015 VERZONDEN -6 MRT Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

* *

BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT Milieu Omgevingsvergunning beperkte milieutoets

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BIJLAGE HOOFDLIJNEN NIEUWE AMMONIAKWETGEVING

BESCHIKKING VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN THOLEN

Besluit van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leudal

DEFINITIEVE VERGUNNING. EEW Energy from Waste Delfzijl BV

Agrarische inrichtingen en het Activiteitenbesluit. Paul Bodden Hekkelman Advocaten

OMGEVINGSVERGUNNING. het in gebruik nemen van een nieuwe voorbreker ter vervanging van de huidige. milieuneutraal veranderen van een inrichting

Beschikking van Burgemeester en wethouders van Heeze-Leende op de op 21 juni 2016 bij hen ingekomen aanvraag van M.H.A. Eilers te Sterksel, om

* *

VERZONDEN 0 8 SEP 2016

* UM * Melk- en fokveebedrijf Graumans

Te verwachte ontwikkelingen Activiteitenbesluit Beste beschikbare technieken Naam document Jaartal

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Bijlage 2 Milieuneutraal veranderen

eurne Maatschap Wijnen F.J.W.P. & Frawij B.V. Moorveld PN LIESSEL

* *

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Omgevingsdienst Brabant Noord

Beschikking Verlenen van de omgevingsvergunning Voor het herbouwen van de pluimveestal en in het verlengde van de stal nadroging van de mest toepassen

Publiek. De overwegingen die aan dit besluit ten grondslag liggen worden verderop in dit document per activiteit vermeld.

veranderen van milieu-inrichting Steenbergen, 31 januari 2014

Akoestisch onderzoek evenementen Landgoed kasteel de Berckt te Baarlo ten behoeve van een ruimtelijke onderbouwing

Transcriptie:

Ontwerp omgevingsvergunning U1 20150148 Aanvraag Op 2 oktober 2015 is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het veranderen van een pluimveehouderij op het adres Nieuwstraat 21 te Ospel. De aanvraag is geregistreerd onder nummer U1 20150148. We hebben aanvullende gegevens ontvangen op 22 december 2015, 22 april 2016 en 29 april 2016. De volgende stukken maken onderdeel uit van de aanvraag: Aanvraagformulier, ingekomen op 2 oktober 2015; Akoestisch onderzoek, rapportnummer 215-ONi21-il-v1, ingekomen op 2 oktober 2015; Machtigingsformulier, ingekomen op 2 oktober 2015; Bijlage aanvraag omgevingsvergunning, ingekomen op 29 april 2016; Tekening werknummer 4651-3 versie 3, ingekomen op 22 april 2016; AERIUS berekeningen, ingekomen op 22 december 2015; Afschrift van het Natuurbeschermingswet besluit van 22 januari 2015, ingekomen op 2 oktober 2015; Bijlage aanvraag vergunning Natuurbeschermingswet-PAS, ingekomen op 2 oktober 2015; Brief genaamd Aanvullende gegevens omgevingsvergunning locatie Nieuwstraat 21 Ospel, ingekomen op 29 april 2016; Onderliggende vergunningen (4 stuks beschikkingen, 4 stuks tekeningen en een gedeeltelijke intrekking) voor de Natuurbeschermingswet (VVGB) aanvraag, ingekomen op 22 april 2016; Emissiegegevens voor de Natuurbeschermingswet (VVGB) aanvraag, ingekomen op 22 april 2016. Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: Stal 3: o Het dieraantal wordt opgeschaald naar 15.500 leghennen. o De stal wordt, via een ondergronds luchtkanaal, aangesloten op de bestaande droogtunnel E6.4.2 (BWL 2007.09.V2). Stal 4: o In de stal worden 44.000 leghennen gehuisvest in plaats van 44.950 leghennen. o De stofvangbak wordt aangepast (hoogte). Stal 5: o In stal 5 worden 21.850 leghennen gehuisvest in plaats van 24.570 leghennen. o De afmetingen van de stofvangbak wijzigen. Stal 6: o Wordt omgeschakeld van scharrelhuisvesting E2.7; BWL 2001.09 naar volière huisvesting E2.11.2.1; BWL 2004.10.V2. o Er worden 27.000 leghennen gehuisvest in plaats van 15.600 leghennen. o De stal wordt aangesloten op de droogtunnel. o Er wordt een luchtkanaal gerealiseerd van stal 6 naar de droogtunnel. o De hoeveelheid ventilatoren in de achtergevel en de afmetingen van de stofvangbak wijzigen. o De deuren in de achtergevel wijzigen. De mest van alle dieren gaat door de droogtunnel E6.4.2. BWL 2007.09.V2. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven omgevingsaspecten: Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk. Als één of meer van bovengenoemde aspecten voorkomen, moet daarnaast beoordeeld worden of een aantal toestemmingsstelsels kan worden aangehaakt. Of daadwerkelijk moet worden aangehaakt, volgt niet uit de Wabo, maar uit de desbetreffende wet. De volgende stelsels zijn aangehaakt: 1

Vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 Gefaseerde aanvraag De aanvrager heeft ervoor gekozen om de omgevingsvergunning, voor dit project, gefaseerd aan te vragen. De overig benodigde activiteiten worden in de tweede fase aangevraagd. Bevoegd gezag Gelet op bovenstaande projectbeschrijving, alsmede op het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de daarbij horende bijlage zijn wij het bevoegd gezag om de integrale omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij zijn wij er procedureel en inhoudelijk voor verantwoordelijk dat in ons besluit alle relevante aspecten aan de orde komen met betrekking tot de fysieke leefomgeving, zoals ruimte, milieu, natuur en aspecten met betrekking tot bouwen, monumenten en brandveiligheid. Verder dienen wij ervoor zorg te dragen dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften op elkaar zijn afgestemd. Ontvankelijkheid Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Mor getoetst op ontvankelijkheid. Daarbij is gebleken dat een aantal gegevens ontbrak. De aanvrager is hierop in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te leveren. We hebben de aanvullende gegevens ontvangen. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag alsmede de latere aanvulling daarop voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen. Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (uitgebreide procedure). Verklaring van geen bedenkingen Op grond van artikel 2.27 Wabo wijst het Bor of een bijzondere wet categorieën van gevallen aan waarvoor geldt dat een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Op 31 mei 2016 hebben wij van provincie Limburg een ontwerp verklaring ontvangen waaruit blijkt dat er geen bedenkingen zijn tegen het verlenen van de gevraagde vergunning. De voorschriften van dit ontwerp zijn verbonden aan deze vergunning. Overwegingen De aanvraag is beoordeeld aan de artikelen van de Wabo. Voorts is de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriële regeling omgevingsrecht. Gebleken is dat de aanvraag voldoet en daarom verlenen wij de gevraagde omgevingsvergunning. In de bijlage zijn de nadere inhoudelijke overwegingen opgenomen. Ontwerp besluit Burgemeester en wethouders zijn voornemens, gelet op artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bovenstaande overwegingen de omgevingsvergunning te verlenen. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning en onder de in bijlage opgenomen voorschriften. De omgevingsvergunning wordt verleend voor de volgende activiteiten: Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk. 2

Zienswijzen en adviezen De aanvraag en de ontwerpbeschikking met bijbehorende stukken worden op grond van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van 17 juni 2016 ter inzage gelegd. Iedereen kan binnen zes weken na start van de ter inzage termijn eventueel zienswijzen tegen of adviezen over de ontwerpbeschikking indienen bij het college van burgemeester en wethouders van Nederweert, postbus 2728, 6030 AA Nederweert. Nederweert, 13 juni 2016 Burgemeester en wethouders van Nederweert, Namens dezen, Afdeling Dienstverlening, J. Horijon Bijlagen: Overwegingen en voorschriften 3

Inhoudsopgave 1 Overwegingen... 5 1.1 Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting.... 5 1.1.1 Procedureel... 5 1.1.2 Inhoudelijk... 8 2 Voorschriften... 21 2.1 Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting.... 21 2.1.1 ALGEMEEN... 21 2.1.2 GELUID... 21 2.2 Verklaring van geen bedenkingen... 24 2.2.1 ALGEMEEN... 24 4

1 Overwegingen Aan het besluit liggen de volgende inhoudelijke overwegingen ten grondslag: 1.1 Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting. 1.1.1 Procedureel 1.1.1.1 Activiteitenbesluit In het Activiteitenbesluit zijn voor verschillende activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden algemene voorschriften opgenomen. Met het Activiteitenbesluit wordt de vergunningplicht vanwege het onderdeel milieu voor de meeste inrichtingen opgeheven. Alleen IPPC- installatie en inrichtingen die zijn aangewezen als vergunningplichtig in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) blijven vergunningplichtig op grond van de Wabo. Deze inrichtingen worden aangemerkt als type C-inrichtingen. De vergunningaanvraag heeft betrekking op een IPPC- installatie. De inrichting wordt dan ook aangemerkt als een type C inrichting. De inrichting is daarmee vergunningplichtig met dien verstande dat een aantal voorschriften uit het Activiteitenbesluit rechtstreeks, dus zonder dat deze in deze vergunning expliciet zijn opgenomen, mogelijk van toepassing zijn. Voor zover dit het geval is, is dit elders in deze beschikking (paragraaf Activiteitenbesluit) aangegeven. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient de wijziging van de inrichting te worden gemeld. De informatie uit de aanvraag hebben wij aangemerkt als de melding. 1.1.1.2 Besluit milieueffectrapportage (Besluit MER) Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) behandelt het milieueffectrapport (MER). De Wm maakt onderscheid tussen activiteiten waarbij het opstellen van een MER verplicht is (MER-plicht) en activiteiten waarbij het bevoegd gezag moet beoordelen of een MER nodig is (MERbeoordelingsplicht). Het gaat bij veehouderijen volgens het Besluit milieueffectrapportage (Besluit MER) dan om activiteiten in de vorm van het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren. In de bijlage bij het Besluit MER ligt in de vorm van een drempelwaarde per diercategorie vast wanneer voor een initiatief de MER-plicht (onderdeel C van de bijlage) of de MER-beoordelingsplicht (onderdeel D van de bijlage) geldt. Bij de voorliggende aanvraag blijkt dan de volgende situatie: diercategorie drempelwaarde drempelwaarde gevraagde oprichting/ onderdeel C onderdeel D wijziging/uitbreiding hennen (E.1 en E.2) > 60.000 dieren > 40.000 dieren 8.230 dieren De aanvraag resulteert in een onderschrijding van de drempelwaarde van zowel onderdeel C als onderdeel D. Er geldt dus geen MER-plicht of directe MER-beoordelingsplicht. Het Besluit MER maakt voor een dergelijk scenario beide drempelwaarden indicatief en roept een indirecte MERbeoordelingsplicht in het leven. Dat betekent dat wij gehouden zijn te beoordelen of een MER nodig is als op grond van de selectiecriteria uit bijlage III van de Europese MER-richtlijn niet kan worden uitgesloten dat de aangevraagde activiteiten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De selectiecriteria betreffen: de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële gevolgen. Kenmerken en plaats van het project De kenmerken en de plaats van de voorgenomen activiteiten blijken voldoende duidelijk uit de aanvraag met bijlagen. In aanvulling daarop stellen we vast dat de veehouderij is gelegen buiten de bebouwde kom van de meest dichtbijgelegen kern Ospel in het buitengebied van de gemeente Nederweert. De omgeving heeft voornamelijk een agrarisch karakter. Wij concluderen dat de aangevraagde activiteiten passen bij de functie die het gebied vervult. 5

Potentiële gevolgen Verderop in het besluit gaan wij in op de gevolgen van de aanvraagde activiteiten voor het milieu. Voor zover wij vanuit de MER-richtlijn in aanvulling hierop de cumulatieve effecten en effecten voor specifieke gebieden dienen te beoordelen, stellen wij vast dat het bij de veehouderijsector dan in het bijzonder gaat om de gevolgen van de uitstoot van ammoniak, geur en fijn stof. Onderstaand gaan wij nader in op deze aspecten. Ammoniak De aangevraagde situatie voorziet in een afname van de ammoniakdepositie tot gevolg voor de aangewezen gebieden in het kader van Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000, natuurmonument), Vogel- en/of Habitatrichtlijn of Wav ( zeer kwetsbaar gebied ), voor deze afname is een VVGB (welke aanhaakt aan deze procedure) ingediend bij de Provincie Limburg. De ammoniakdepositie geeft ons dan ook geen reden een MER te laten opstellen. Geur Het aspect geur valt uiteen in twee onderdelen: de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting is de geurhinder die het gevolg is van alleen de aangevraagde activiteiten op omliggende geurgevoelige objecten. Dit onderdeel van het aspect geur behandelen wij verderop. In het licht van de MER gaat het op deze plaats om de achtergrondbelasting. Dit betreft de geurhinder als gevolg van de aangevraagde activiteiten bovenop de al aanwezige geurhinder als gevolg van andere activiteiten in de omgeving. Bij de achtergrondbelasting gaat het dus om de cumulatieve geurhinder. De geurbelasting als gevolg van de aangevraagde activiteiten voldoet ter plaatse van geurgevoelige objecten aan de normering die is vastgelegd in de Verordening geurhinder en veehouderij. De onderbouwing van de in de verordening opgenomen geurnormen is te vinden in de Gebiedsvisie Wgv. In de hoogte van de geurnormen is rekening gehouden met de in deze gebiedsvisie berekende cumulatieve geurbelasting van alle veehouderijen samen. Nu de aanvraagde activiteiten passen in de normen van de gemeentelijke verordening, stellen wij vast dat voldoende rekening is gehouden met de achtergrondbelasting en is een MER vanwege het aspect geur dan ook niet nodig. Fijn stof De totale hoeveelheid fijn stof neemt als gevolg van de aanvraag af met 1.150 kg/jaar. Wij concluderen dat de nieuwe situatie verbetert ten opzichte van de vergunde situatie, zodat wij geen aanleiding zien vanwege fijn stof een MER te vragen. Overige kenmerken en gevolgen De aangevraagde activiteiten hebben ook gevolgen voor geluid, bodem, afvalstoffen en water en energie. De initiatiefnemer treft volgens de aanvraag voldoende maatregelen om gevaar, schade of hinder voor de omgeving te voorkomen dan wel te beperken tot het wettelijk toegestane niveau. Wij zien geen reden om vanwege een van deze aspecten een MER te laten opstellen. 1.1.1.3 Richtlijn industriële emissies Vanaf 1 januari 2013 is de Europese richtlijn industriële emissies (RIE) in de Nederlandse milieuwetgeving geïmplementeerd (richtlijn 2010/75/EU, PbEU L334). De RIE geeft milieueisen voor de installaties die genoemd staan in de bij de richtlijn horende bijlage I. Wanneer een installatie daar genoemd is, spreken we van een IPPC-installatie. Binnen de inrichting waar deze beschikking betrekking op heeft, bevinden zich één of meer IPPC-installaties. Het gaat hier om: Intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee (categorie 6.6 a,). Bij het bepalen van wat de beste beschikbare technieken zijn voor een IPPC-installatie, moeten wij rekening houden met Europese referentiedocumenten (BREF-documenten). Deze documenten geven een overzicht van de beschikbare milieutechnieken en wijzen de technieken aan die de beste milieuprestaties leveren en daarnaast economisch en technisch haalbaar zijn. Deze aanwijzingen worden BBT-conclusies genoemd. De procedure tot vaststelling en bekendmaking van BBTconclusies vindt op Europees niveau plaats. Gedurende de periode dat nog geen (nieuwe) BBTconclusies via die procedure zijn vastgesteld, gelden de BBT-conclusies, die voor 1 januari 2013 vermeld stonden in de bijlage bij de Mor. Deze BBT-conclusies worden via internet bekend gemaakt, 6

totdat deze zijn vervangen door actuele conclusies. Voor de nieuwe BBT-conclusies zorgt de Europese Commissie zelf voor publicatie op internet. Bij het nemen van deze beschikking hebben wij rekening gehouden met de volgende BBT-conclusies: Categorie in bijlage 1 RIE Primair relevante BBTconclusies / BREF Ook van belang zijnde BBTconclusies / BREF s 6.6a: Intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan 40.000 plaatsen pluimvee BREF Intensieve pluimveeen varkenshouderij (BREF IV) BREF op- en overslag bulkgoederen (BREF ESB) BREF Energie-efficiëntie Naast de BBT-conclusies hebben wij rekening gehouden met de volgende in de bijlage bij de Mor aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken: Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR), juli 2012; Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij; Oplegnotitie BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij, juli 2007; Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, december 2011. Voor een verdere beschouwing van de beste beschikbare technieken, verwijzen wij naar de afzonderlijke toetsing aan de relevante milieucompartimenten. 7

1.1.2 Inhoudelijk 1.1.2.1 Algemeen Algemeen De aanvraag heeft betrekking op het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e en artikel 2.6, lid 1 van de Wabo. De Wabo legt in artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag vast. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. Wij beperken ons in het navolgende tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed zijn. Huidige vergunningsituatie Ten behoeve van onderhavige inrichting is op 17 augustus 2012 (revisie) omgevingsvergunning verleend. En op 24 juni 2014 is er een (verandering) omgevingsvergunning verleend. Deze vergunning moet krachtens overgangsrecht aangemerkt worden als een omgevingsvergunning. In de tabel Vergunde situatie is het aantal dieren, de ammoniak-, geur- en fijn stofemissie weergegeven waarvoor vergunning is verleend en wat rechtsgeldig is. Het maximale aantal te houden dieren is gelijk aan het aantal dierplaatsen. Tabel: Vergunde situatie Stal Diercategorie / huisvestingssysteem Aantal dieren Ammoniak emissie Geur emissie Fijn stof emissie emissiefactor (kg/jr) Totale emissie (kg/jr) emissiefactor (OU E /s) Totale emissie (OU E /s) emissie factor (gr/jr) Totale emissie (kg/jr) 15.000 0,055 825,0 0,34 5.100 65 975 24.570 0,055 1.351,4 0,34 8.354 65 1.597 3 Legkippen (E2.11.2.1) 1 4 Legkippen (E2.11.2.1) 1 44.950 0,055 2.472,3 0,34 15.283 65 2.922 5 Legkippen (E2.11.2.1) 1 6 Legkippen (E2.7) 2 15.600 0,315 4.914,0 0,34 5.304 84 1.310 Nageschakelde 69.520 0,002 139,0 - - -55% 5-2.485 techniek (E6.4.2) 3 Nageschakelde 15.000 0,050 750,0 - - - - techniek (E6.8) 4 Totaal 10.451,6 34.041 4.319 1. Diercategorie legkippen en (groot-)ouderdieren van legrassen Volièrehuisvesting 45 55% van de leefruimte roosters met daaronder een mestband met beluchting. Mestbanden minimaal tweemaal per week afdraaien. Roosters minimaal in twee etages. (BWL 2004.10.V2) beluchtingcapaciteit minimaal 0,2 m³ per dier per uur; 2. Diercategorie legkippen en (groot-)ouderdieren van legrassen grondhuisvesting van legrassen (circa 1/3 strooiselvloer en circa 2/3 roostervloer) (BWL 2001.09); 3. Droogtunnel met geperforeerde metalen platen (BWL 2007.09.V2); 4. Afgesloten mestopslagloods. 5. De droogtunnel is aangesloten op de stallen 4 en 5. Voor deze kippen geldt een fijn stof reductie van 55%. 8

Aangevraagde situatie Het aantal dieren waarvoor vergunning wordt gevraagd, de ammoniak-, geur- en fijn stofemissie zijn in de tabel Aangevraagde situatie weergegeven. Het maximale aantal te houden dieren is gelijk aan het aantal dierplaatsen. Tabel: Aangevraagde situatie Stal Diercategorie / Aantal huisvestingssysteem dieren Ammoniak emissie Geur emissie Fijn stof emissie emissiefactor (kg/jr) Totale emissie (kg/jr) emissiefactor (OU E /s) Totale emissie (OU E /s) emissie factor (gr/jr) Totale emissie (kg/jr) 15.500 0,055 852,5 0,34 5.270 65 1.008 0,055 1.485,0 0,34 9.180 65 1.755 3 Legkippen (E2.11.2.1) 1 4 Legkippen (E2.11.2.1) 1 44.000 0,055 2.420,0 0,34 14.960 65 2.860 5 Legkippen (E2.11.2.1) 1 21.850 0,055 1.201,8 0,34 7.429 65 1.420 6 Legkippen (E2.11.2.1) 2 27.000 Nageschakelde 108.350 0,002 216,7 - - -55% 4-3.874 techniek (E6.4.2) 3 Totaal 6.176,0 36.839 3.169 1. Diercategorie legkippen en (groot-)ouderdieren van legrassen Volièrehuisvesting 45 55% van de leefruimte roosters met daaronder een mestband met beluchting. Mestbanden minimaal tweemaal per week afdraaien. Roosters minimaal in twee etages. (BWL 2004.10.V2) beluchtingcapaciteit minimaal 0,2 m³ per dier per uur; 2. Diercategorie legkippen en (groot-)ouderdieren van legrassen Volièrehuisvesting 45 55% van de leefruimte roosters met daaronder een mestband met beluchting. Mestbanden minimaal tweemaal per week afdraaien. Roosters minimaal in twee etages. (BWL 2004.10.V3) beluchtingcapaciteit minimaal 0,2 m³ per dier per uur; 3. Droogtunnel met geperforeerde metalen platen (BWL 2007.09.V2); 4. De droogtunnel is aangesloten op alle stallen. Voor deze kippen geldt een fijn stof reductie van 55%. 1.1.2.2 Activiteitenbesluit Binnen de inrichting vindt een aantal activiteiten plaats waarvoor het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriële regeling direct werkende regels stelt. Het gaat hier om de onderstaande activiteiten, welke in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit zijn opgenomen. Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening ( 3.1.3); Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie ( 3.2.1 met de bijbehorende ministeriële regeling); In werking hebben van een koelinstallatie ( 3.2.6 met de bijbehorende ministeriële regeling); Opslaan en overslaan van goederen ( 3.4.3 met de bijbehorende ministeriële regeling); Opslaan van agrarische bedrijfsstoffen ( 3.4.5 met de bijbehorende ministeriële regeling); Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank ( 3.4.9 met de bijbehorende ministeriële regeling); Waterbehandeling voor agrarische activiteiten ( 3.5.4). Houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven ( 3.5.8 met de bijbehorende ministeriële regeling). Wij merken op dat deze activiteit(en) moet(en) plaatsvinden overeenkomstig de voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de daarop gebaseerde ministeriële regeling. Vanwege de rechtstreekse werking van dit besluit en de bijbehorende ministeriële regeling kunnen in deze vergunning geen voorschriften worden opgenomen die betrekking hebben op de daarin geregelde activiteiten en aspecten, tenzij dit besluit of bijbehorende regeling de mogelijkheid biedt tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Wij zien geen aanleiding om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betekent dat de betreffende paragrafen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriele regeling geraadpleegd moeten worden om te zien welke regels hierop van toepassing zijn. 9

Op de activiteiten die verricht worden binnen de inrichting waarop hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is, zijn ook afdeling 2.1 Zorgplicht, afdeling 2.2 Lozingen en afdeling 2.3 Lucht van het Activiteitenbesluit rechtstreeks van toepassing. Op alle activiteiten die verricht worden binnen de inrichting is ook afdeling 2.4 Bodem van het Activiteitenbesluit rechtstreeks van toepassing, met uitzondering van artikel 2.11, eerste lid. In deze vergunning zijn met betrekking tot de zorgplicht, lozingen, lucht en bodem voor deze activiteiten geen (aanvullende) voorschriften gesteld. Dit betekent dat de betreffende afdelingen uit het Activiteitenbesluit geraadpleegd moeten worden om te zien welke regels hierop van toepassing zijn. Ook is hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen van het Activiteitenbesluit rechtstreeks van toepassing. 10

1.1.2.3 Toetsing aan milieucriteria aangaande agrarische bedrijven Geur Geur dierenverblijven De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het exclusieve toetsingskader voor geurbelasting, als gevolg van de dierenverblijven, op gevoelige objecten. Artikel 3, lid 1 van de Wgv bevat geurnormen voor gevoelige objecten binnen en buiten de bebouwde kom in een concentratiegebied (de gemeente Nederweert is gelegen in het concentratiegebied zuid). Voor de bebouwde kom geldt een norm van 3 OU E /m³ en voor het buitengebied geldt een norm van 14 OU E /m³. De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) schrijft voor dat de geurbelasting berekend moet worden met het model V-Stacks vergunning. In afwijking van deze systematiek bepaalt artikel 3, lid 2 van de Wgv dat voor een gevoelig object dat deel uitmaakt van een andere veehouderij, of sinds 19 maart 2000 geen deel meer uitmaakt van een andere veehouderij, een minimale afstand geldt van 100 meter van het meest dichtbij gelegen emissiepunt indien dit object binnen de bebouwde kom is gelegen en van 50 meter indien dit object buiten de bebouwde kom is gelegen. Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wgv kan bij gemeentelijke verordening worden bepaald dat andere normen van toepassing zijn dan de normen uit artikel 3, lid 1 van de Wgv. De gemeenteraad van Nederweert heeft op 7 mei 2013 een dergelijke verordening (hierna de verordening) vastgesteld, zoals bedoeld in dit artikel. De verordening is op 17 mei 2013 in werking getreden. De verordening geldt voor het grondgebied van de gemeente Nederweert. Op grond van de verordening is voor een aantal gebieden nabij onderstaande inrichting een afwijkende norm opgenomen. Geurnormen relevante gebieden volgens verordening: Op de bij de gemeentelijke verordening behorende kaart is aangegeven welke geurnormen gelden voor de betreffende gebieden. In afwijking van de wettelijk vastgestelde normen, zijn de volgende normen vastgesteld. Invloedsgebied kernen Nederweert, Ospel en Nederweert-Eind: 1,5 OU E /m 3. Invloedsgebied plangebieden voor woningbouw Leiverse Velden en Tiskeswej en bedrijfsterrein Pannenweg: 3,0 OU E /m 3. Invloedsgebied plangebied voor woningbouw Ospel: 6,0 OU E /m 3. Invloedsgebied plangebieden voor woningbouw Merenveld, Hoebenakker, Hoebenakker fase 4 en 5 en Anselberg: 8,0 OU E /m 3. Invloedsgebied bedrijfsterreinen Ketelaarsweg en Aan Veertien: 14 OU E /m 3. Invloedsgebied zone 1.500 meter om Nederweert en Ospel: 10 OU E /m 3. In afwijking van de wettelijk vereiste afstand bedraagt de vereiste afstand tot bestaande (tweede bedrijfs) woningen bij melkveehouderijen en paardenhouderijen 25 meter. Het emissiepunt van nieuwe stallen mag niet binnen een afstand van 50 meter gerealiseerd worden en bestaande stallen mogen niet uitbreiden richting een woning binnen 50 meter. Bij het bepalen of een woning als bestaand aangemerkt kan worden, geldt dat de bouwvergunning uiterlijk op 22 april 2008 moet zijn verleend. Bij de aanvraag is een berekening gevoegd van de geuremissie (bijlage 4). Met behulp van het programma V-stacks vergunning, versie 2010, is een berekening gemaakt van de geurbelasting op de in de directe omgeving gelegen geurgevoelige objecten. De uitkomsten hiervan zijn weergegeven in de volgende tabel: 11

Tabel: Geurbelasting geurgevoelige objecten geurgevoelig object bebouwde (voormalig) geurnorm kom onderdeel andere veehouderij geurverordening (ou E /m 3 ) geurbelasting afstandsnorm aanvraag tot woning bij (ou E /m 3 ) andere veehouderij (m) voldoet aan afstandsnorm Nieuwstraat 17 Nee Ja n.v.t. n.v.t. 50 Ja Nieuwstraat 19 Nee Ja n.v.t. n.v.t. 50 Ja Nieuwstraat 23 Nee Nee 10,0 9,4 n.v.t. n.v.t. Nieuwstraat 28 Nee Nee 10,0 7,5 n.v.t. n.v.t. Nieuwstraat 30 Nee Nee 10,0 8,2 n.v.t. n.v.t. Nieuwstraat 32 Nee Nee 10,0 8,7 n.v.t. n.v.t. Nieuwstraat 34 Nee Nee 10,0 10,0 n.v.t. n.v.t. Nieuwstraat 38 Nee Nee 10,0 7,3 n.v.t. n.v.t. Kuilstraat 4 Ja Nee 1,5 0,5 n.v.t. n.v.t. Winnerstraat 13 Nee Nee 14,0 0,2 n.v.t. n.v.t. Wij stellen vast dat de Wgv verlening van de aangevraagde vergunning niet in de weg staat. Onvolkomenheden V-Stacks Op 18 april 2014 heeft Witteveen en Bos in opdracht van de provincie Noord-Brabant een notitie opgesteld over de betrouwbaarheid van het geur rekenprogramma (V-Stacks). Uit de notitie blijkt dat de geurberekeningen op basis van V-stacks zowel naar boven als naar beneden aanzienlijke verschillen vertonen met de realiteit (lees: een ander rekenprogramma). Op 18 februari 2015 heeft ons college beslist om in gevallen dat de met V-stacks berekende geurbelasting dicht bij de norm zit, aanvragen omgevingsvergunning of aanhouden of aanvullend laten onderbouwen met een uitgebreid rekenprogramma. Bij de aanvraag is een aanvullend schrijven ingediend genaamd Voorgrondbelasting (PluimPlus 4.4.). Uit dit schrijven blijkt dat er wordt voldaan indien er gerekend wordt met het uitgebreide rekenprogramma PluimPlus. Conclusie Wij stellen vast dat de aangevraagde situatie voldoet aan de Wgv indien er gerekend wordt met het uitgebreide rekenprogramma PluimPlus. Eindconclusie Wij stellen vast dat de Wgv verlening van de aangevraagde vergunning niet in de weg staat. Ammoniak Algemeen De ammoniakemissie vanuit de veehouderij wordt beoordeeld op de volgende onderdelen: Wet ammoniak en veehouderij (Wav), ligging ten opzichte van zeer kwetsbare gebieden; beste beschikbare technieken (BBT) en maximale ammoniakemissiewaarden; technische kenmerken en de geografische ligging van de installatie alsmede de plaatselijke milieuomstandigheden (IPPC-omgevingstoets); gevolgen van directe ammoniakschade aan gewassen. Wet ammoniak en veehouderij (Wav) De Wav stelt regels voor de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven. Onder de Wav worden uitsluitend de zeer kwetsbare gebieden beschermd. Gebieden zijn zeer kwetsbaar als zij voor verzuring gevoelig zijn en binnen de (door de provincie begrensde) ecologische hoofdstructuur (EHS) gelegen zijn. Van belang is tevens dat zij als zeer kwetsbaar door Provinciale staten zijn aangewezen. Provinciale staten van Limburg hebben op 18 april 2008 de zeer kwetsbare gebieden aangewezen. De Wav bepaalt dat binnen een zone van 250 meter rond zeer kwetsbare gebieden geen oprichtingen van veehouderijen zijn toegestaan en dat uitbreidingen van het aantal dieren van één of meer 12

diercategorieën uitsluitend toegestaan zijn, indien het (gecorrigeerd) maximaal emissieplafond voor ammoniak wordt gerespecteerd. Het dichtstbijgelegen zeer kwetsbaar gebied De Groote Peel is, uitgaande van de aangevraagde situatie, gelegen op een afstand van ongeveer 1.600 meter van de dierenverblijven. Het bedrijf is niet gelegen in een 250 meter zone om een zeer kwetsbaar gebied. Voor dit bedrijf geldt dan ook geen beperking in de vorm van een gecorrigeerd maximaal ammoniakemissieplafond. De Wav staat verlening van de aangevraagde vergunning niet in de weg. Beste beschikbare technieken (BBT) en maximale ammoniakemissiewaarde Zoals in bovenstaande paragraaf Richtlijn industriële emissies aangegeven, hebben wij bij het nemen van deze beschikking onder andere rekening gehouden met de volgende documenten over BBT: BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij; de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij; de Oplegnotitie BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij. De BREF gaat in op de volgende activiteiten: management van het bedrijf, bereiding van voer en voedingsstrategie, veeteelt, verzamelen en opslaan van mest, verwerking van mest binnen de inrichting, uitrijden van mest en afvalwaterzuivering. De meeste aandacht gaat uit naar ammoniak, de voornaamste luchtverontreinigende stof, omdat deze stof in grote hoeveelheden wordt uitgestoten. De BREF geeft de technieken die in het algemeen op Europees niveau tot de beste beschikbare technieken worden gerekend. Nederland heeft ervoor gekozen om vanwege de ernst van de ammoniakproblematiek voor huisvestingssystemen de voorschriften ten aanzien van de emissie van ammoniak vast te stellen in een algemene maatregel van bestuur en niet in de vergunningvoorwaarden. Het Besluit emissiearme huisvesting stelt voor de huisvesting van verschillende diercategorieën maximale emissiewaarden voor de ammoniakemissie per dierplaats en geeft aan wanneer hieraan uiterlijk moet zijn voldaan. Rekening houdend met afschrijvingstermijnen en de beschikbare informatie zijn in de oplegnotitie een aantal data opgenomen die belangrijk zijn voor de beoordeling van BBT. Aan de hand van deze beoordeling is in de oplegnotitie per diercategorie aangegeven welke huisvestingssystemen als BBT voor het aspect ammoniak kunnen worden aangemerkt. Daarbij wordt het voorbehoud gemaakt dat die systemen BBT zijn, tenzij dat vanwege andere milieuaspecten niet het geval is. Toetsing van de aanvraag aan het Besluit emissiearme huisvesting levert de volgende tabel op: Tabel: Aangevraagde huisvestingssysteem en maximale emissiewaarde Stal nummer diercategorie emissiewaarde Rav (kg) maximale emissiewaarde (kg) voldoet aan Besluit emissiearme huisvesting 3 Legkippen 0,055 0,125 Ja 4 Legkippen 0,055 0,125 Ja 5 Legkippen 0,055 0,125 Ja 6 Legkippen 0,055 0,125 Ja Alle aangevraagde stalsystemen voldoen individueel aan het Besluit emissiearme huisvesting. Hiermee wordt voldaan aan het Besluit emissiearme huisvesting. IPPC De Wav legt een aanvullende toets op bij IPPC-installaties. Uit eerder vermelde paragraaf Richtlijn industriële emissies blijkt dat binnen de inrichting waar deze beschikking betrekking op heeft, zich één of meer IPPC-installaties bevinden. De aanvullende toets van artikel 3, lid 3 van de Wav betekent dat een vergunning moet worden geweigerd als niet kan worden voldaan aan voorschriften, welke nodig zijn vanwege de technische kenmerken en de geografische ligging van de installatie of de plaatselijke milieuomstandigheden, maar niet met toepassing van de in aanmerking komende BBT kunnen worden gerealiseerd. Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij (Beleidslijn) De Wav en de RIE schrijven niet voor op welke wijze rekening moet worden gehouden met de technische kenmerken en geografische ligging van de veehouderij. Ook ontbreekt een omschrijving van 13

wat onder plaatselijke milieuomstandigheden moet worden begrepen. Om deze leegte te vullen heeft het ministerie van VROM in 2007 de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij (Beleidslijn) vastgesteld. Met behulp van de Beleidslijn kunnen wij bepalen of en in hoeverre strengere emissie-eisen nodig zijn vanwege de technische kenmerken, geografische ligging of plaatselijke milieuomstandigheden. Deze emissie-eisen worden in de Beleidslijn aangemerkt als strenger dan BBT (BBT+) en veel strenger dan BBT (BBT++). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uitgesproken dat de beleidslijn niet in strijd is met de IPPC-richtlijn (zie bijvoorbeeld uitspraak van 18 maart 2009, zaak 200800463/1). Omdat de aangevraagde ammoniakemissie bij toepassing van BBT uitkomt boven 5.000 kg, moet op grond van artikel 2a, lid 1 van het Besluit emissiearme huisvesting een strengere emissie eis worden vastgesteld. In alle drie de kippen stallen wordt het stalsysteem E2.11.2.1 toegepast. Dit stalsysteem heeft een ammoniakemissie van 0,055 NH 3 kg/jaar. In de Beleidslijn wordt vermeld dat een ammoniak emissie van 0,055 NH 3 kg/jaar BBT++ is. De gehele inrichting wordt dus gerealiseerd op een veel strenger dan BBT stalsysteem. Voor de nageschakelde techniek (droogtunnel) zijn er geen strengere emissie eisen opgenomen. Hierdoor voldoet dit systeem aan BBT+. Er wordt voldaan aan de eis dat binnen de inrichting een strengere emissie (BBT+) moet worden toegepast hierdoor wordt er ook voldaan aan de Beleidslijn. Directe ammoniakschade aan gewassen Directe ammoniakschade is de schade die ammoniak uit kippen- en varkensstallen kan veroorzaken aan gewassen die verbouwd worden nabij een stal. In het Activiteitenbesluit worden geen voorschriften gesteld aan directe ammoniakschade omdat ammoniakschade wordt gezien als bedrijfsschade en niet meer als milieuschade. Aan de vergunning worden derhalve ook geen voorschriften gesteld aan directe ammoniakschade. Eindconclusie Uit voorgaande blijkt dat de aanvraag gelet op ammoniak voldoet aan de wettelijke eisen. Luchtkwaliteit Wabo en Wet milieubeheer Ingevolge de Wet milieubeheer gelden de bepalingen van artikel 5.2 en de daarbij behorende bijlage 2 van de Wet milieubeheer voor de luchtkwaliteitseisen. Ingevolge artikel 5.16, lid 1 van de Wet milieubeheer houdt het bevoegd gezag bij het uitoefenen van de bevoegdheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning rekening met de in bijlage 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM 10 en PM 2,5 ), lood, koolmonoxide en benzeen en de richtwaarden voor ozon, nikkel, arseen, cadmium en benzo(a)pyreen. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 staat beschreven op welke plaatsen er getoetst dient te worden. Het toepasbaarheidsbeginsel en blootstelling speelt hierbij een grote rol. Volgens het toepasbaarheidsbeginsel hoeft op een aantal locaties de luchtkwaliteit niet vastgesteld te worden. Deze locaties betreffen terreinen van andere inrichtingen, wegen en plaatsen waar het publiek in de praktijk niet zal verblijven (zoals natuurgebieden met een hek erom, terreinen van het Ministerie van Defensie, akkers en spoorwegen). Voor de blootstellingstijd geldt dat deze significant moet zijn ten opzichte van een etmaal. Een plaats met significante blootstelling kan bijvoorbeeld een woning, school, winkel, loods of sportterrein zijn. Op plaatsen waar geen sprake is van significante blootstelling hoeft de luchtkwaliteit niet beoordeeld te worden. Uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 blijkt dat de emissie van fijn stof bij agrarische bedrijven met standaard rekenmethode 3 (SRM3) berekend moeten worden. Het luchtkwaliteitsmodel ISL3a (welke voldoet aan SRM3) is specifiek bedoeld om de gevolgen van (agrarische en industriële) puntbronnen op de luchtkwaliteit in de omgeving te bepalen. Fijn stof komt vooral vrij vanwege de emissie van huid-, mest-, voer- en strooiseldeeltjes uit de stallen. De beoordeling richt zich dan ook met name op de concentratie fijn stof afkomstig van het houden van dieren. 14

Emissiefactoren fijn stof Op grond van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 moet voor de berekening van concentraties van fijn stof gebruik worden gemaakt van de meest actuele emissiegegevens die zijn gepubliceerd (voor het laatst in maart 2015) op de website van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de luchtkwaliteit Onderhavige inrichting betreft een veehouderij. Bij veehouderijen is in het kader van de genoemde luchtkwaliteitseisen met name de emissie van zwevende deeltjes (PM 10 en PM 2,5 ), ofwel fijn stofemissie van belang. Voor zwevende deeltjes (PM 10 ) gelden de volgende grenswaarden: 40 microgram per m3 (µg/m3 ) als jaargemiddelde concentratie; 50 microgram per m3 (µg/m3 ) als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM 2,5 ) gelden de volgende grenswaarden: 25 microgram per m 3, gedefinieerd als jaargemiddelde concentratie. Toetsing fijn stof (PM 10 ) afkomstig van dieren Bij de aanvraag is een berekening gevoegd (Bijlage 5) van de emissie van zwevende deeltjes als gevolg van de activiteiten waarvoor deze vergunning wordt aangevraagd. Aan de hand van de emissiefactoren is met behulp van het rekenprogramma ISL3a versie 2015-1 een berekening gemaakt van de luchtkwaliteit ter plaatse. Uit de berekening, zie onderstaande tabel, blijkt dat de immissie van zwevende deeltjes ter plaatse van relevante immissiepunten niet boven de 40 microgram per m3 komt en dat er meer dan 35 maal per jaar een overschrijding is van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie. Tabel 4: Toetsing Luchtkwaliteit (fijn stof PM 10 ) aangevraagde situatie Jaargemiddelde concentratie Dagen met overschrijding van de Beoordelingspunt 24-uurgemiddelde concentratie Aangevraagd Vergund Norm Aangevraagd Vergund Norm Nieuwstraat 17 35 36 40 51 62 35 Nieuwstraat 19 35 36 40 51 62 35 Nieuwstraat 23 35 36 40 50 54 35 Nieuwstraat 28 35 36 40 50 57 35 Nieuwstraat 30 35 36 40 51 58 35 Nieuwstraat 32 35 36 40 50 57 35 Nieuwstraat 34 35 36 40 51 58 35 Nieuwstraat 38 35 36 40 50 52 35 Het uitgangspunt is dat de grens- en richtwaarden van voornoemde stoffen in acht worden genomen. Ingevolge artikel 5.16, lid 1b, onder 1 van de Wet milieubeheer, hoeft een vergunning echter niet te worden geweigerd als de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van een activiteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft. Uit bovenstaande tabel 4 blijkt dat er in de aangevraagde situatie niet overal voldaan wordt aan de norm. Uit de tabel blijkt echter dat de aangevraagde situatie een verbetering betreft ten opzichte van de reeds vergunde situatie. De bepalingen van de Wet milieubeheer voor de luchtkwaliteitseisen staan verlening van de aangevraagde vergunning niet in de weg. Toetsing fijn stof (PM 2,5 ) afkomstig van dieren Voor zwevende deeltjes (PM 2,5 ) geldt met ingang van 1 januari 2015 een grenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens van 25 microgram per m³, gedefinieerd als jaargemiddelde concentratie. Er zijn al wel commerciële rekenprogramma's op de markt waarmee de verspreiding van PM 2,5 berekend kan worden. De fractie PM 2,5 bevat vooral de deeltjes die ontstaan door condensatie van verbrandingsproducten of door reactie van gasvormige luchtverontreiniging. Ook stof dat, bijvoorbeeld in de vorm van roet en rook, rechtstreeks vrijkomt bij verbrandingsprocessen zoals bij transport, industrie en consumenten, bestaat vooral uit kleinere 15

deeltjes. Stof dat vrijkomt bij mechanische bewegingen, zoals wegdekslijtage en stalemissies, betreft vooral deeltjes die groter zijn dan PM 2,5. Veehouderijen vormen voor zover bekend geen belangrijke bron van PM 2,5 emissies. In paragraaf 5.2 Berekening beoogde situatie PM 2,5 is een berekening gemaakt van de luchtkwaliteit ter plaatse. Uit de berekening, zie onderstaande tabel, blijkt dat de immissie van zwevende deeltjes (PM 2,5 ) ter plaatse van relevante immissiepunten niet boven de 25 microgram per m3 komt. Tabel: Toetsing Luchtkwaliteit (fijn stof PM 2,5 ) aangevraagde situatie Beoordelingspunt Jaargemiddelde concentratie Aangevraagd Norm Eindhovensebaan 11 16 25 Eindhovensebaan 4a 16 25 Wetering 1 16 25 Wetering 2 16 25 Geheugden 2 16 25 Geheugden 4 16 25 Eindhovensebaan 4b 16 25 Uit bovenstaande tabel blijkt dat er overal voldaan wordt aan de norm. De bepalingen van de Wet milieubeheer voor de luchtkwaliteitseisen staan verlening van de aangevraagde vergunning niet in de weg. 1.1.2.4 Toetsing aan overige aan WABO verbonden milieucriteria Afvalstoffen Er vindt geen wijziging plaats in de aard en omvang van het afval van de onderhavige veehouderij. (Externe) veiligheid Er vindt een kleine wijziging plaats in de aard en omvang in de opslag van gevaarlijke stoffen van de onderhavige veehouderij. Er worden geen diergeneesmiddelen en reinigingsmiddelen meer opgeslagen. Geluid De geluidbelasting van de aangevraagde activiteiten op geluidgevoelige objecten in de omgeving is beoordeeld met behulp van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening d.d. 21 oktober 1998 van het Ministerie van VROM (de Handreiking). Hierbij zijn met name hoofdstuk 3 (paragraaf 3.2) en hoofdstuk 4 van de Handreiking van belang. De akoestische gevolgen zijn onderzocht en zijn vastgelegd in een akoestische rapportage (rapportnummer: 215-ONi21-il-v1) Dit rapport maakt onderdeel uit van de aanvraag. Voor de akoestisch relevante bronnen binnen de inrichting wordt verwezen naar de akoestische rapportage. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (HMRI 1999). Representatieve bedrijfssituatie (RBS) Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting gebruik maakt van de volledige capaciteit in de betreffende beoordelingsperiode. In de representatieve bedrijfssituatie worden het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, de maximale geluidniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting beoordeeld. Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L Ar,LT ) Binnen de gemeente Nederweert is geen gemeentelijke nota industrielawaai vastgesteld. Daarom is voor de bepaling van de maximaal toegestane gemiddelde geluidbelasting aansluiting gezocht bij hoofdstuk 4 van de Handreiking, waarbij gebruik wordt gemaakt van richtwaarden gerelateerd aan de woonomgeving. Tabel: Richtwaarden voor woonomgevingen 16

Aanbevolen richtwaarden in de woonomgeving in db(a) Dag Avond Nacht Landelijke omgeving 40 35 30 Rustige woonwijk, weinig verkeer 45 40 35 Woonwijk in de stad 50 45 40 Overschrijding van deze richtwaarden kan toelaatbaar zijn op grond van een bestuurlijk afwegingsproces. Bij bestaande inrichtingen is overschrijding van de richtwaarden in ieder geval mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Onderhavige inrichting ligt in het buitengebied van Ospel. Gelet op de omgeving van de inrichting geldt een richtwaarde van 40 db(a)-etmaalwaarde (landelijke omgeving). Uit de resultaten van het akoestische rapport blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie (RBS) niet bij alle omliggende woningen wordt voldaan aan deze richtwaarde. De normstelling in deze vergunning heeft plaatsgevonden op de woningen: in verband met de handhaafbaarheid, waarbij wordt opgemerkt dat de exact berekende waarden zijn vergund. Het is immers niet nodig om meer geluidruimte te vergunnen dan strikt noodzakelijk is. Maximale geluidniveau (L A,max ) Voor het maximale geluidniveau (L A,max ) moet volgens 3.2 van de handreiking ter plaatse van geluidgevoelige objecten worden gestreefd naar het voorkomen van geluidsniveaus die meer dan 10 db boven het aanwezige gemiddelde geluidsniveau uitkomen. In gevallen waarbij niet aan deze waarden kan worden voldaan, kunnen normen worden gehanteerd die het maximum van 70 db(a), 65 db(a) en 60 db(a) niet overschrijden voor dag-, avond- en nachtperiode. Laatstgenoemde waarden zijn volgens vaste jurisprudentie regelmatig als aanvaardbaar aangemerkt. Uit de resultaten van het akoestische rapport blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie (RBS) op alle omliggende woningen wordt voldaan aan laatstgenoemde waarden. Aangezien het echter niet nodig is om meer geluidruimte te vergunnen dan noodzakelijk is, zijn op de omliggende woningen de in het akoestisch rapport berekende waarden voor de dag-, avond- en nachtperiode vergund. Incidentele bedrijfssituatie (IBS) Uit de akoestische rapportage kan worden opgemaakt dat er sprake is van de volgende incidentele bedrijfssituaties: Laden en lossen van pluimvee (IBS1), maximaal 8 dagen per jaar; Inkuilen van CCM (IBS2), maximaal 2 dagen per jaar. Om te beoordelen of de gevraagde incidentele situaties kunnen worden vergund is aansluiting gezocht bij paragraaf 5.3 van de Handreiking. Uitgangspunt is het feit dat voor incidentele bedrijfssituaties die maximaal 12 maal per jaar voorkomen hogere geluidsnormen kunnen worden opgelegd dan de geluidsnormen die zijn gesteld in de representatieve bedrijfssituatie (RBS). In de afwegingen kan worden betrokken: de mogelijkheid om minder ontheffingen te verlenen dan wel de duur van de ontheffingen te beperken. Ook het opleggen van maximale geluidgrenswaarden behoort tot de mogelijkheden,dit laatste is in onderhavige situatie gedaan. In de incidentele bedrijfssituatie 1 kan in de dag-, avond- en nachtperiode niet op alle woningen worden voldaan aan de genoemde normstellingen voor het gemiddelde (L Ar,LT ) en voor het maximale (L max ) geluidniveau. In onderstaande tabel is aangegeven wat het gemiddelde en maximale geluidniveau is in de IBS1: 17

Tabel: Geluidniveaus IBS1 Woning Dag 1 Nieuwstraat 23 56 54 54 1 Lossen van kippen; 2 Laden van kippen. In de incidentele bedrijfssituatie 2 kan in de dagperiode niet op alle woningen worden voldaan aan de genoemde normstellingen voor het gemiddelde (L Ar,LT ) en voor het maximale (L max ) geluidniveau. In onderstaande tabel is aangegeven wat het gemiddelde en maximale geluidniveau is in de IBS2: Tabel: Geluidniveaus IBS2 Avond 2 (19:00-23:00 uur) Nacht 2 (23:00-07:00uur) (07:00-19:00 uur) Langtijdgemiddeld geluidniveau (L Ar,LT ) Nieuwstraat 34 46 38 38 Nieuwstraat 32 40 37 36 Nieuwstraat 30 40 39 38 Nieuwstraat 19 40 39 37 Nieuwstraat 23 43 35 33 Maximale geluidniveau (L max ) Nieuwstraat 34 65 65 65 Nieuwstraat 32 58 57 57 Nieuwstraat 30 58 59 59 Nieuwstraat 19 57 59 59 Woning Dag (07:00-19:00 uur) Langtijdgemiddeld geluidniveau (L Ar,LT ) Nieuwstraat 34 46 Nieuwstraat 32 42 Nieuwstraat 30 44 Maximale geluidniveau (L max ) Nieuwstraat 34 66 Nieuwstraat 19 56 Gelet op het geringe aantal malen per jaar dat deze activiteiten plaatsvinden, de noodzaak van deze activiteiten voor de bedrijfsvoering vinden wij het aanvaardbaar dat er ten aanzien van deze incidentele situatie een hogere geluidnorm wordt gesteld. De berekende geluidsbelasting bij de aangevraagde incidentele bedrijfsactiviteiten op de omliggende woningen is opgenomen in de voorschriften bij deze beschikking. Overeenkomstig de handreiking is daarbij ook een registratie en meldingsverplichting opgenomen. Indirecte hinder vanwege het verkeer van en naar de inrichting De beoordeling van het aspect `indirecte hinder (het verkeer van en naar de inrichting dat nog niet is opgenomen in het heersende verkeersbeeld) heeft plaatsgevonden op basis van de circulaire van VROM d.d. 29 februari 1996. In deze circulaire is een voorkeursgrenswaarde van 50 db(a)- etmaalwaarde opgenomen. De verkeersbewegingen van en naar de inrichting als gevolg van de aangevraagde activiteiten zijn in het akoestisch onderzoek betrokken. Het geluidrapport laat zien dat bij alle in aanmerking komende woningen de voorkeursgrenswaarde van 50 db(a) etmaalwaarde wordt gerespecteerd. De indirecte hinder vanwege verkeer vormt geen reden de aangevraagde vergunning te weigeren. Trillingen Gezien de aard van de activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige bestemmingen is trillinghinder niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom niet nodig. Ook achten wij het daarom niet nodig hierover voorschriften op te nemen. 18

Energie Bij de beoordeling van vergunningaanvraag is rekening gehouden met aspect zuinig omgaan met energie. De voorschriften met betrekking tot energie zijn gebaseerd op de circulaire Energie in de milieuvergunning (bron: Ministerie van VROM/ministerie van EZ) en het informatieblad E.11 Veehouderijen t.b.v. energie in de milieuvergunning voor niet-mja inrichtingen. (Infomil, december 1997). In verband met de aanwezigheid van een kadaverkoeling is ook het informatieblad Faciliteiten (Infomil oktober 1999) van belang. In de circulaire Energie in de milieuvergunning wordt er vanuit gegaan dat energiebesparende maatregelen in beginsel haalbaar zijn als het jaarlijkse verbruik hoger is dan 25.000 m 3 aardgas, respectievelijk 23 m 3 propaangas, en 50.000 kwh aan elektriciteit. Deze inrichting behoort niet tot een brancheorganisatie waarmee een Meerjarenafspraak (MJA) energie-efficiency is afgesloten. Het energiegebruik wordt voornamelijk veroorzaakt door de bedrijfsprocessen binnen het bedrijf. Het energieverbruik van het bedrijf bedraagt volgens de aanvraag jaarlijks 325.000 kwh elektriciteit het aardgas verbruik wijzigt niet. Dit is meer dan 50.000 kwh elektriciteit. Het energieverbruik is inherent aan de omvang van de bedrijfvoering. De drempelwaarde voor elektriciteit op jaarbasis wordt dus overschreden. Op basis van het afwegingskader wordt geconcludeerd dat het energieverbruik binnen de inrichting als een relevant milieuaspect kan worden aangemerkt. Het BREF-document geeft een aantal energiebesparende maatregelen die onder BBT vallen. Het betreft o.a. het isoleren van gebouwen en het gebruik van energiezuinige verlichting. In de onderliggende vergunning (U1 20110216) is aangegeven welke energiebesparende maatregelen worden getroffen. Verschillende gangbare maatregelen en voorzieningen worden blijkens de aanvraag getroffen. Deze zijn volgens de aanvraag doelmatig uitgevoerd. Op deze punten wordt dus voldaan aan het vereiste uit de BREF. In de aangevraagde situatie is er een toename van 25.000 kwh. Dit is echter toe te schrijven aan de in gebruik name van de droogtunnel en omschakeling van het huisvestingssysteem in stal 6. De energiebehoefte bestaat hoofdzakelijk uit het inzetten van ventilatoren, de droogtunnel en de verlichting. Met betrekking tot de verlichting wordt optimaal gebruik gemaakt van lichtschema s en van energiezuinige verlichting. Voor wat betreft de ventilatie wordt in de pluimveestallen gebruik gemaakt van energiezuinige ventilatoren. De stallen zijn voorts optimaal geïsoleerd. Alle stallen worden aangesloten op een energiezuinige droogtunnel. Gezien de al genomen maatregelen zien wij vooralsnog geen aanleiding voor het opnemen van nadere middel-, onderzoeks- en/of rapportagevoorschriften ter beperking van het energieverbruik. Voor optimalisatie van het energieverbruik worden een meet- en registratievoorschrift opgenomen om het energieverbruik jaarlijks te registreren. (Volks)gezondheid Indien door het in werking zijn van een inrichting risico's voor de volksgezondheid kunnen ontstaan, moeten deze risico's gelet op artikel 1.1, tweede lid, van de Wabo, als gevolg voor het milieu bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, worden betrokken. Alle dieren binnen de inrichting worden inpandig gehouden. Verder gelden er binnen de inrichting strikte hygiënemaatregelen die de hygiëne bevorderen. Zo is binnen de inrichting een hygiënesluis aanwezig. Personeel en bezoekers zijn verplicht om de stallen via de hygiënesluis te betreden en te verlaten. Verder dienen personeel en bezoekers gebruik te maken van kleding en schoenen van het bedrijf. Door middel van deze maatregelen, zie ook bijlage 9, en het feit dat (specifieke) voorschriften gelden, zijn er naar ons oordeel geen zodanige risico's voor de volksgezondheid aanwezig dat een omgevingsvergunning milieu om die reden moet worden geweigerd. Wij nemen daarbij in aanmerking dat er momenteel algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten ontbreken, waaruit een andere conclusie voortvloeit. Toetsing aan overige richtlijnen, regels en wetten 19

Het verlenen van deze vergunning houdt niet in dat hiermee is voldaan aan de bepalingen die in andere wetten en regels (zoals een besluit op basis van de Welzijnswet voor dieren) zijn gesteld dan wel op grond hiervan worden voorgeschreven. 20